direct naar inhoud van Bijlage 1 Bureauonderzoek flora en fauna
Plan: Buitengebied Zwijndrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0642.bp15buitengebied-3002

Bijlage 1 Bureauonderzoek flora en fauna

1.1 Inleiding

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

1.2 Huidige situatie

Het plangebied bestaat overwegend uit agrarisch gebied, doorsneden door het natuurlint van de Devel. Verder zijn verschillende bebouwingslinten aanwezig en het nog jonge Develbos.

1.3 Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.

1.4 Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

1.5 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Oude Maas (bij Barendrecht/Rhoon) op ruim 300 m afstand van het buitengebied van Zwijndrecht. De te beschermen habitats binnen dit Natura 2000-gebied (zachthoutooibossen, slikkige rivieroevers, voedselrijk ruigten en zomen) kennen een hoge tolerantie ten aanzien van stikstofdepositie. De kritische depositie van deze habitats is hoger dan 2.400 mol/ha/jr (bron: Alterra-rapport 1654, 2008). De achtergronddeposities zijn hier aanmerkelijk lager (bron: RIVM, juni 2011). Ook de kwalificerende diersoorten voor dit Natura 2000-gebied (bever en noordse woelmuis) zijn hier weinig stikstofgevoelig.

Het is daarom niet te verwachten dat de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijbedrijven die het bestemmingsplan mogelijk maakt zullen leiden tot significant schadelijke stikstofdepositie van de te beschermen habitats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp15buitengebied-3002_0012.png"

Begrenzing Natura 2000-gebied Oude Maas

De Natura 2000-gebieden Oudeland van Strijen en Boezems Kinderdijk liggen op 5, respectievelijk 4 km afstand en zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn. Hier zijn geen kwalificerende stikstofgevoelige habitats aangewezen. Mede gezien de grote afstand tot deze natuurgebieden is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zullen leiden tot negatieve effecten op de te beschermen soorten.

Significant negatieve effecten op Natura 2000 kunnen daarom geheel worden uitgesloten.

EHS

De Devel maakt onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De loop van deze oude rivierarm wordt hersteld. In het gebied tussen de Devel en het rangeerterrein Kijfhoek wordt het Develbos ontwikkeld. Het gehele gebied wordt ingericht voor natuur en recreatie. De noordzijde van het plangebied grenst aan het nog te ontwikkelen Waalbos, dat eveneens een recreatieve en natuurfunctie krijgt.

Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Oude Maas, die samen met de buitendijkse gronden deel uitmaakt van de PEHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp15buitengebied-3002_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp15buitengebied-3002_0014.png"

Figuur B1.1 Ligging plangebied ten opzichte van beschermde natuurgebieden

(bron: geo-loket provincie Zuid-Holland, juni 2011)

In het bestemmingsplan worden de bestaande en de te ontwikkelen bos- en natuurgebieden als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan maakt geen ingrepen mogelijk die ten koste gaan van de ecologische kwaliteit van deze gebieden.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nlen www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

  • Planten

In de watergangen en -partijen zijn onder meer sterrenkroos, waterviolier, watermunt, gele plomp, witte waterlelie, fonteinkruiden (gekroesd, glanzig, schede-, tenger en haarfonteinkruid), pijlkruid en zwanenbloem waargenomen. Dit duidt op een voedselrijke, maar grotendeels goede waterkwaliteit.

Op de oevers staan planten als oeverzegge, heermoes, lidrus, harig wilgenroosje, moerasspirea, waterviolier, gele lis, zomprus, waterzuring, kleine lisdodde en echte valeriaan. In de bermen, akkers en weiden zijn verder onder meer pinksterbloem, ruige zegge, gewone rietorchis, harig wilgenroosje, gewone engelwortel en veerdelig tandzaad aangetroffen. In en langs beplantingen groeit plaatselijk de brede wespenorchis. Van de bovengenoemde soorten zijn alleen de rietorchis, brede wespenorchis en de zwanenbloem wettelijk beschermd.

  • Zoogdieren

Grondgebonden soorten als egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, mol, veldmuis, bosmuis, wezel, hermelijn, haas en konijn maken gebruik van (delen van) het plangebied.

Deze soorten zijn allen beschermd in de Flora- en faunawet. Verder is de zwaar beschermde waterspitsmuis aangetroffen. Deze soort maakt gebruik van dichtbegroeide oevers van watergangen en waterpartijen.

In het plangebied zijn meervleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger waargenomen. Allen betreffen zwaar beschermde soorten. Genoemde vleermuissoorten hebben over het algemeen verblijfplaatsen in/aan gebouwen. De vleermuizen maken gebruik van het plangebied als foerageergebied en als onderdeel van een migratieroute. Of zij een verblijfplaats hebben binnen het plangebied, zou aanvullend onderzoek moeten uitwijzen.

  • Vogels

Het meest soortenrijk zijn de Devel en het Develbos. Hier broeden vele soorten van water, oevers, ruigte, bos en struweel. Aanwezig tijdens het broedseizoen zijn onder meer bosrietzanger, snor, kleine karekiet, rietzanger, sprinkhaanzanger, roodborsttapuit, bergeend, krakeend, rietgors, blauwborst, cetti's zanger, zwartkop, spotvogel, koekoek, dodaars, sperwer, buizerd, kneu en putter. 's Zomers worden foeragerende purperreigers waargenomen, afkomstig uit de broedkolonie bij Kinderdijk. 's Winters zijn op en langs de Devel onder meer waterral, roerdomp en ijsvogel waargenomen.

In het agrarisch gebied zijn kievit, tureluur en gele kwikstaart aanwezig en in de winter grote aantallen grauwe en kolgans, knobbelzwaan en smient. Daarnaast zijn in en rond de bebouwing soorten als witte kwikstaart, zwarte roodstaart, spreeuw, huismus, boeren- en huiszwaluw.

  • Amfibieën

In het plangebied en de directe omgeving zijn de algemene soorten kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker, meerkikker en groene kikker waargenomen. Allen zijn wettelijk beschermd.

  • Vissen

In de wateren in en langs het plangebied zijn diverse soorten vissen gevangen. Hierbij zijn geen soorten waargenomen welke beschermd zijn onder de Ffw. Wel is het vetje, een Rode Lijstsoort waargenomen.

  • Insecten

In het plangebied zijn diverse soorten insecten waargenomen, zoals vlinders, libellen en sprinkhanen. Aangetroffen soorten zijn onder meer bruine sprinkhaan, glassnijder, bruine en vroege glazenmaker, paardenbijter, keizerslibel, kleine vos, oranjetipje, sint jacobsvlinder en gammauil. Geen van genoemde soorten is wettelijk beschermd.

In tabel B1.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B1.1 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
vrijstellings- regeling Ffw   tabel 1     brede wespenorchis, zwanenbloem

egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, mol, veldmuis, bosmuis, wezel, hermelijn, haas en konijn

bruine kikker, meerkikker, gewone pad, kleine watersalamander en groene kikker  
nee  
ontheffings- regeling Ffw   tabel 2     rietorchis   indien groeiplaatsen worden aangetast  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   waterspitsmuis   indien leefgebieden worden aangetast  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   indien leefgebieden worden aangetast  
  vogels   cat. 1 t/m 4   buizerd, sperwer   indien broedplaatsen worden aangetast  

1.6 Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het bestemmingsplan maakt geen ingrepen mogelijk die ten koste gaan van de ecologische kwaliteit van de EHS of van de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Significant negatieve effecten op Natura 2000 kunnen geheel worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet slechts in kleinschalige aanpassingen van de huidige situatie. Indien ingrepen plaatsvinden aan gebouwen, watergangen of beplantingen dient beoordeeld te worden of dit ten koste gaat van soorten van bovenstaande tabel waarvoor een ontheffingsregeling geldt. Eventueel is aanvullend veldonderzoek noodzakelijk.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl). Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn.1
  • De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten2 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) is noodzakelijk indien leefgebieden worden aangetast. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
  • Hetzelfde geldt voor aantasting van eventuele leefgebieden van de waterspitsmuis, met dien verstande dat hiervoor wel een ontheffing in het kader van de Ffw mogelijk is, waarbij overigens ook hoge eisen aan mitigatie en compensatie worden gesteld.