direct naar inhoud van Artikel 20 Verkeer
Plan: Buitengebied Zwijndrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0642.bp15buitengebied-3002

Artikel 20 Verkeer

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeerswegen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden met de daarbij behorende taluds, beplantingen, groenvoorzieningen, water en geluidsbeperkende voorzieningen mede ten behoeve van spoorwegdoeleinden;
  • b. het afmeren en onderhouden van een veerdienst;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden': landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse van dijken en kaden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': een parkeerterrein behorende bij een horecabedrijf;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - railverkeer': een ondergrondse spoorbaan bestaande uit twee sporen en bijbehorende voorzieningen.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in gronden met de bestemming Verkeer met de aanduiding 'landschapswaarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouw zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verwijderen of verstoren van de natuurlijke vegetatie;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  • f. het verrichten van exploratieboringen en andere onderzoekingen naar bodemschatten;
  • g. het bebossen of aanbrengen van houtachtige gewassen op gronden die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan niet met een dergelijke vegetatie waren begroeid;
  • h. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • i. het bestrooien of bespuiten van de gronden met chemische bestrijdingsmiddelen.

20.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 20.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

20.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 20.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke waarden zoals bepaald in lid 20.1 onder b niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een schriftelijk advies van een deskundige inzake landschap.