direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zwethof 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Zoeterwoude-Dorp behoort tot de gemeente Zoeterwoude en wordt door de A4 gescheiden van Leiden. Aan alle kanten omringd door het open veenweidegebied manifesteert Zoeterwoude-Dorp zich als een vrij langgerekte kern in het landelijk gebied. Dit landelijk gebied is overwegend in gebruik bij de veehouderij en heeft, naast belangrijke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden, tevens grote betekenis als (extensief) recreatiegebied. Naast het wonen zijn (maatschappelijke) voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid belangrijke functies in Zoeterwoude-Dorp.

Het beleid van de gemeente Zoeterwoude is gericht op versterking van de positie als Groene Hart-gemeente met behoud van haar landelijke, groene en dorpse karakter. Daartegenover staat de groeiende vraag naar passende woningen in Zoeterwoude. Het aanbod daarvan is eenzijdig en bestaat grotendeels uit eensgezinswoningen. De gemeente (en het Groene Hart) wil(len) groen en agrarische behouden, echter zijn de bouwmogelijkheden binnen de contouren schaars. Hierdoor ontstaat een spanningsveld waarbinnen de gemeente ruimtelijk uiterst zorgvuldig moet blijven opereren.

Met deze uitgangspunten in achtneming is het plan De Zwethof ontstaan. Het plan sluit aan op de actuele en regionale behoefte naar duurzame woningen en is gericht op het behouden van het karakteristieke veenweidelandschap.

Voorliggend bestemmingsplan biedt een actueel planologisch kader ten behoeve van het plan De Zwethof, gelegen in de Zwet- en Groote Blankaartpolder te Zoeterwoude. Het plan voorziet in 44 duurzame woningen, niet alleen ten aanzien van energieverbruik, maar ook voor wat betreft gebruik, landschap en biodiversiteit. Het is een alternatief op een eerder plan, dat geen goedkeuring kon dragen van de provincie Zuid-Holland, die mede als gevolg van de invoering van de Ladder van duurzame verstedelijking enkel medewerking kon verlenen aan de plannen wanneer deze ladder met succes kon worden doorlopen. Als gevolg hiervan heeft bestuurlijk vooroverleg plaatsgevonden tussen de ontwikkelaar, de gemeente en de provincie Zuid-Holland, om te komen tot plannen waarmee met succes de Ladder doorlopen kon worden. Daar zijn de huidige plannen uit voortgekomen, welke in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan. Een planologische procedure is derhalve noodzakelijk, die wordt doorlopen aan de hand van een bestemmingsplanprocedure. Voorliggend document bevat de toelichting behorende bij het bestemmingsplan.

In de voorliggende toelichting komen de ruimtelijke en functionele analyse van het gebied aan de orde, het bestaande beleid en de visie op het plangebied. Deze visie wordt vervolgens vertaald in uitgangspunten voor de voorschriften en de verbeelding. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de ligging van het projectgebied en de opgave die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. Tevens wordt aangegeven welke vigerende bestemmingsplannen door het onderhavige bestemmingsplan worden vervangen en voor welke planvorm gekozen is. Als laatste is een leeswijzer voor de voorliggende nota opgenomen.

1.2 Ligging plangebied

Het project Zwethof is gelegen aan de zuidzijde van Zoeterwoude-Dorp in de gemeente Zoeterwoude. De locatie is gelegen in de Zwet- en Groote Blankaartpolder en maakt derhalve onderdeel uit van het landelijk gebied van Zoeterwoude. Daarnaast is de locatie aangewezen als Nationaal Landschap “Het Groene Hart”. Dit landelijk gebied kan worden getypeerd als een Oud-Hollands open veenweide landschap. Het kent oude relatief kleine veenpolders, langgerekte smalle weilanden, welke zijn doorsneden door sloten, vaarten en kades. Rondom de oude ontginningsassen, zoals de Weipoort en Zoeterwoude-Dorp, is de bebouwing geconcentreerd. Melkveehouderijen vormen van oudsher belangrijke gebruikers van het landelijk gebied. Dit heeft mede bijgedragen aan het behoud van natuur-, landschaps en cultuurhistorische waarden, zoals weidevogels en het traditionele verkavelingspatroon.

De locatie wordt aan twee zijden omgeven door verkeerswegen. Ten westen is dit de Dr. Kortmannstraat (provinciale weg N206) en ten oosten is dit de Zuidbuurtseweg. Ten noorden bevindt zich de bebouwde kom van Zoeterwoude-dorp, waar tevens woon- en leefgemeenschap Swetterhage is gevestigd. Ten zuiden grenst de locatie aan de rest van de Zwet- en Grote Blankaartpolder.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0001.png"

Figuur 1.1: Globale aanduiding ligging plangebied

1.3 De opgave

Het doel van dit bestemmingsplan is een helder kader te scheppen voor de voorgenomen ontwikkeling. Enerzijds dient het bestemmingsplan goede ontwikkelmogelijkheden te bieden, tegelijkertijd is het borgen van rechtszekerheid voor de omgeving ten behoeve van een zo groot mogelijk draagvlak van belang.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 44 duurzame woningen mogelijk. De woningen worden gebouwd in verschillende typologieën (vrijstaande -, twee-onder-één-kap- en rijwoningen). Aan de oostzijde van het plangebied wordt een speeleiland aangelegd. Tevens worden diverse watergangen gecreëerd, die ertoe leiden dat dat de woningen en het speelveld op 'eilandjes' komen te liggen. Onderstaande afbeelding bevat het verkavelingsmodel van de geplande ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0002.png"

Figuur 1.2: Verkavelingskaart

Het programma van de ontwikkeling is gericht op twee doelgroepen:

  • 1. Zelfstandig wonen voor senioren in een beschermde landelijke omgeving

De vergrijzing neemt fors toe. In Zoeterwoude is momenteel onvoldoende kwantitatief en kwalitatief aanbod van woningen voor senioren. Het gevolg hiervan is dat senioren in hun huidige woning blijven wonen en doorstroming voor jonge gezinnen en starters uitblijft. Het programma voor senioren is gericht op zelfstandig wonen in een beschermde landelijke omgeving.

  • 2. (Reguliere) vrijstaande woningen en/of vrije kavels

De lokale en regionale woningmarkt zit al enige tijd vast en is er behoefte aan beweging (doorstroming). Zoeterwoude wordt gekenmerkt door een eenzijdig aanbod van rijwoningen in een bepaalde prijsklasse. Hierdoor is geen ruimte voor het maken van een wooncarrière binnen Zoeterwoude. Een beperkte ruimte wordt gegeven voor vragen vanuit de regionale markt. Deze markt heeft vooral behoefte aan duurzame woningen in een middenhoog en hoger prijssegment waarin de planvorming voorziet. Qua woonmilieu is er behoefte aan een suburbaan dan wel landelijke woonomgeving waarin rust, ruimte, privacy, kleinschaligheid, veiligheid, degelijkheid, duurzaamheid en functionaliteit voorop staan en welke gericht is op een meer introverte maar ook betrokken doelgroep. Een woonomgeving die een gevoel van geborgenheid en veiligheid biedt, waar deze menen vaak naar streven. De doelgroep voor deze woonomgevingen is in groten getale aanwezig, maar kan geen passend nieuw aanbod vinden. Met het plan Zwethof kan deze doelgroep wel worden bediend.

Deellocaties
Voor dit plan geldt dat een onderverdeling is gemaakt in deellocaties, namelijk Zwethof, deellocatie 1 en deellocatie 2. Daar waar dit noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij milieutechnische onderzoeken, wordt een onderscheid gemaakt tussen de deelgebieden. Wanneer geen onderscheid wordt gemaakt, geldt dat het gaat om het totale plan.

Ten aanzien van de verdeling van ontwikkelingen tussen de deelgebieden geldt het volgende:

Deelgebied 1: 1 woning

Deelgebied 2: 2 woningen

Zwethof: 41 woningen, groene eilanden en speeleiland

Op onderstaande kaart is de onderverdeling inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0003.png"

Figuur 1.3: aanduiding deelgebieden

1.4 Vigerende regelingen

Het plangebied maakt grotendeels onderdeel uit van vigerend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1992', dat is vastgesteld op 29 oktober 1992 door de gemeenteraad van Zoeterwoude en op 16 juni 1993 is het bestemmingsplan goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Dat bestemmingsplan wordt, voor zover het gronden betreft die gelegen zijn binnen de grenzen van voorliggend bestemmingsplan, vervangen door de nieuwe regeling (zie figuur 1.4).

Daarnaast wordt de beheersverordening 'Dorp-Zuid', vastgesteld door de gemeenteraad van Zoeterwoude op 14 december 2017, voor een gedeelte vervangen. Het gedeelte dat wordt vervangen omvat het meest zuidelijke perceel van Zoeterwoude-Dorp, gelegen aan de westzijde van het plangebied. Daarbij wordt de ontsluitingsweg die leidt naar de N206 voor een gedeelte meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan (zie figuur 1.5). Tot slot wordt een smalle strook aan de oostzijde van de locatie meegenomen in voorliggend bestemmingsplan (eveneens figuur 1.5).

De exacte begrenzing van het plangebied dat behoort tot voorliggend bestemmingsplan is aangegeven op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0004.png"

Figuur 1.4: verbeelding bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1992'
afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0005.png"

Figuur 1.5: verbeelding beheersverordening 'Dorp-Zuid', vervangen gedeelten rood omlijnd

De gronden ter plaatse van de projectlocatie, gelegen in bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1992', hebben grotendeels de bestemming Agrarische doeleinden en de subbestemming Aln. Ter plaatse van deze subbestemming zijn de gronden bestemd voor veehouderij bedrijven op open grond alsmede voor het behoud en herstel van actuele en potentiële landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

Binnen de beheersverordening 'Dorp-Zuid' zijn diverse bestemmingen vigerend. Deze gronden worden overwegend meegenomen in voorliggend bestemmingsplan ten behoeve van de aanleg van de benodigde ontsluitingswegen.

Conclusie
Voorgenomen ontwikkeling is (grotendeels) in strijd met de vigerende bestemmingsplannen, waardoor het doorlopen van een planologische procedure noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan geeft het planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling. Het genoemde bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1992' en de beheersverordening 'Dorp-Zuid' worden deels vervangen door dit bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het voor dit plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten respectievelijk de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied. In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten toegelicht. Hoofdstuk 6 bevat de juridische planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk 7 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie heeft verschillende nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta.

De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • 1. Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys.
  • 2. Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed.
  • 3. Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. Geen van deze nationale belangen zijn van toepassing op dit bestemmingsplan en daarmee wordt beleid hierover overgelaten aan de provincie en de gemeente.

2.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Per 1 juli 2017 is de Ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd.

Wettelijk kader
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 is per 1 juli 2017 gewijzigd, waarbij een aanpassing heeft plaatsgevonden van lid 2, 3 en 4. Meest relevant in dezen is de wijziging van lid 2 en 3, waarvan de tekst als volgt luidt:

  • lid 2: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien;
  • lid 3: Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

Met de wijziging is de noodzaak tot het motiveren van de regionale behoefte komen te vervallen. De behoefte moet nog steeds aangetoond worden, maar dit hoeft niet meer per definitie regionaal te zijn. Het is nu primair aan het gemeentebestuur om op basis van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de betreffende ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de onderbouwing van de behoefte zich uitstrekt. Dit gebied kan verschillen naar gelang de aard en de omvang van de voorziene stedelijke ontwikkeling. Met andere woorden: de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de context zijn bepalend voor de uitgebreidheid van de onderbouwing: bij elk plan hoort een bij dat plan passende onderbouwing. Provinciale of regionale visies en afspraken kunnen als basis dienen voor de onderbouwing, indien dergelijke documenten concreet en voldoende onderbouwd zijn. Bij de behoefte gaat het voorts niet alleen om de kwantitatieve behoefte, maar ook de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling.

De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten tot het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat de toelichting aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen.

Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking
Gemeente Zoeterwoude heeft een onderbouwing opgesteld ten behoeve van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Onderstaand is een verkorte versie van de onderbouwing opgenomen. Voor de uitgebreide onderbouwing wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de onderbouwing is opgesteld ten tijde van de 'oude' Ladder voor duurzame verstedelijking. In de nieuwe Ladder zijn de afzonderlijke tredes komen te vervallen. Inhoudelijk blijft de onderbouwing echter ongewijzigd en is deze nog steeds bruikbaar voor voorliggend bestemmingsplan.

Behoefte

Kwantitatief
Het plan Zwethof is momenteel in het RAW, actualisatie 2016, opgenomen in categorie 3. Plannen in deze categorie hebben ten minste de status ‘visie’ of ‘optie’, maar zijn in meerdere opzichten onzeker. Omdat het een dynamische lijst is kunnen plannen uit categorie 2b of 3 verschuiven naar categorie 1 of 2a, de zogenaamde direct uitvoerbare plannen (tot 2020). Voorwaarde is wel dat er ruimte is binnen de WBR 2016.

Het plan Zwethof is op 18 januari 2017 in de subregio afgestemd en op 26 januari 2017 afgestemd in het AO Wonen van Holland Rijnland. Daarmee is de regionale behoefte aangetoond. Er is voor de komende periode een overschot aan plannen in de subregio West. Er is nu de afspraak om te bouwen tot maximaal de bandbreedte (100%), Zwethof past daarbinnen.

Kwalitatief
Zoeterwoude heeft eind 2015 haar woonvisie herzien. Uit de woonvisie blijkt dat er lokaal met name behoefte is aan onder andere woningen voor ouderen. Met ouderenwoningen wordt rekening gehouden in de planvorming. Het programma voor ouderen (16-20 woningen) is gericht op zelfstandig wonen in een beschermde landelijke omgeving.

Daarnaast zit de lokale en regionale woningmarkt vast en is er behoefte aan beweging (doorstroming). Een beperkte ruimte wordt gegeven voor vragen vanuit de regionale markt. Deze markt heeft vooral behoefte aan duurzame woningen in een middenhoog en hoger prijssegment waarin de planvorming voorziet. waarin de planvorming voorziet (24-28 woningen).

Buiten bestaand stedelijk gebied
Qua woonmilieu is er in de subregio West behoefte aan suburbane en dorps/landelijke woonomgeving, waarin rust, ruimte, privacy, kleinschaligheid, veiligheid en functionaliteit voorop staan.

Aanvullende woonwensen zijn: een grondgebonden woning met een tuin, gelegen in een woonbuurt(je), wel zelfstandig maar niet alleen. Deze woonwensen/typen vragen relatief veel grondgebruik (en daardoor een hoge grondprijs/m2 GO) en om die reden niet realiseerbaar binnen het huidige stedelijk weefsel en reguliere ontwikkelingen. Omliggende gemeenten kunnen in veel gevallen niet in deze behoefte voorzien. Ook binnen gemeenten als Zoeterwoude zijn de mogelijkheden om aan deze specifieke behoefte te voldoen beperkt.

Alternatieve locaties buitenstedelijk
Wanneer we kijken naar de mogelijkheden om een dergelijk woonmilieu te creëren buiten bestaand stedelijk gebied zal de locatie in elk geval moeten aansluiten bij bestaand stedelijk gebied, dus tegen

Zoeterwoude-Dorp of Zoeterwoude-Rijndijk. Zoeterwoude-Rijndijk ligt omsloten door hoogstedelijke functies, zoals industriegebied en rijkswegen, en de Oude Rijn. Een potentiële bouwlocatie voor een woonmilieu zoals we met Zwethof voor ogen hebben is hier dus niet voorhanden.

Zoeterwoude-Dorp heeft op het eerste gezicht meer mogelijkheden om een dergelijk woonmilieu te creëren aan de rand van de bestaande bebouwing.

Ontsluiting
Met het plan wordt een beperkt aantal woningen toegevoegd. Het autoverkeer wordt via de Dr.Kortmannstraat vrijwel direct op de N206 ontsloten en is met de aansluiting op de A4 een goede ontsluiting voor de Amsterdamse en Haagse agglomeratie. Daarmee komt het plan tegemoet aan de verstedelijkingsdruk van de beide agglomeraties, zoals aangegeven in de provinciale Verstedelijkingsopgave. De Dr. Kortmannstraat vormt tevens de hoofdader richting dorpscentrum, die door zowel auto’s als langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) gebruikt kan worden. Hiervoor wordt het bestaande voetpad verlengd. Voor langzaam verkeer wordt tevens een ontsluiting op de Zuidbuurtseweg gerealiseerd. Op loopafstand is een halte aanwezig van de R-net (HOV) verbinding tussen Zoetermeer en Leiden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor is onder andere de aanwijzing van nationale landschappen vervallen. Het Rijk maakt bijvoorbeeld geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken. Het landschapsbeleid gaat ook naar de provincies. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren.

Op dit moment legt het Barro geen restricties op voor de onderhavige locatie.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Er zijn structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu zichtbaar, waarvan nog onzeker is hoe die precies zullen doorwerken. De voorspelbaarheid van ontwikkelingen vermindert. Demografische ontwikkelingen verschillen: sommige regio’s groeien door, andere krijgen te maken met bevolkingsstagnatie en -daling. De regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen.

In dit dynamische speelveld behartigt de provincie Zuid-Holland het publieke belang van het op orde brengen, beter benutten en verder opwaarderen van de bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De huidige fysieke situatie en de lopende en beoogde projecten in het mobiliteitsnetwerk vormen het vertrekpunt voor de provincie.

De behoefte van de gebruikers staat centraal in het provinciale beleid voor ruimte en mobiliteit. Het aanbod moet zijn afgestemd op hun vraag. De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. De provincie kiest om het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid niet afhankelijk te maken van een voorspelling van een ‘eindsituatie 2030’. In plaats daarvan zal de bestaande situatie gelden als vertrekpunt, vormt de maatschappelijke vraag de leidraad voor het handelen en stuurt de provincie op het bereiken van haar doelen. ‘Eindbeeldplanning’ wordt vervangen door ‘ontwikkelingsplanologie’.

Vier rode draden
De Visie ruimte en mobiliteit biedt dus geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Voor dit bestemmingsplan zijn (in meer of mindere mate) alle punten, met uitzondering van ad 2, van belang. Onderstaand wordt op de afzonderlijke rode draden ingegaan. Tevens wordt bij elk onderdeel aangegeven hoe binnen voorliggend bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de gestelde ambities.


Ad 1: Beter benutten en opwaarderen
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In zo'n situatie ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma's nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.

Relatie tot bestemmingsplan
Voorliggend plan voorziet in acht seniorenwoningen (afgestemd op ouderen die zelfstandig in een beschermde landelijke omgeving willen wonen) en 32 (semi) vrijstaande woningen op grote kavels, zeer duurzaam en met een landelijke uitstraling. Deze opgave is in Zoeterwoude binnenstedelijk niet haalbaar. Hetgeen wat er al is kan voor de beoogde ontwikkeling dan ook niet benut of opgewaardeerd worden. In de VRM is echter aangegeven, dat het ruimtelijk kwaliteitsbeleid (zoals hierna ook wordt besproken) 'ja-mits' beleid betreft, zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied. Ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn derhalve mogelijk, indien geen binnenstedelijke invulling gevonden kan worden, mits de ruimtelijke kwaliteit behouden of versterkt wordt.

Ad 3: Verbeteren van ruimtelijke kwaliteit
In Zuid-Holland, dat zich onderscheidt door het sterke contrast tussen een dynamische stedelijke omgeving en open deltalandschappen, is zorg voor de ruimtelijke kwaliteit in het bijzonder van belang. Naar zijn aard raakt ruimtelijke kwaliteit zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen als de overige rode draden. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van goede ruimtelijke ordening: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving.

De essentie van de rode draad ‘verbeteren van ruimtelijke kwaliteit’ is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag.

Ruimtelijke kwaliteit speelt op verschillende niveaus: veelal plekgebonden, maar ook op het niveau van de gehele provincie. Nu de ruimtelijke ontwikkeling sterker wordt bepaald door maatschappelijke, veelal kleinschalige initiatieven, is een gedeeld beeld van de ruimtelijke kwaliteit op regionale schaal van belang. De provincie stelt met het handelingskader ruimtelijke kwaliteit spelregels vast die het bovenlokale, algemene belang borgen en heeft samen met partijen in de regio een kwaliteitsbeeld voor het betreffende gebied geformuleerd (de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit). Binnen deze spelregels en met dit gedeelde kwaliteitsbeeld is er ruimte voor maatwerk om te komen tot de best mogelijke oplossing voor de gestelde opgave. In haar eigen projecten geeft de provincie ruimtelijke kwaliteit een centrale plek. Ze kiest voor een integrale benaderingswijze en het combineren van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde vanaf de start van haar projecten.

Relatie tot het bestemmingsplan
De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont. De geactualiseerde vorm is onderdeel van de VRM. De kwaliteitskaart in relatie tot voorliggend bestemmingsplan wordt in subparagraaf 2.2.2 verder besproken.

Ad 4: Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving
Hernieuwbare energie zal een steeds groter aandeel innemen in de energievoorziening. De waterhuishouding stelt nieuwe eisen als gevolg van de klimaatverandering. Aan de noodzakelijke transitie naar een energie- en waterefficiënte samenleving zijn maatschappelijke en economische kansen verbonden, voor Zuid-Holland in het bijzonder. Ten eerste vanwege de gespecialiseerde kennis over water, deltatechnologie, duurzaamheid en bijbehorende ruimtelijke oplossingen die binnen de provinciegrenzen aanwezig is. Ten tweede vanwege de kansen op synergie door uitwisseling van reststromen, zoals warmte, als gevolg van de unieke nabijheid van industrieën in de Rotterdamse mainport en warmtevragende greenports en stedelijke gebieden. Deze kansen komen tot uiting in de inzet van de provincie voor een warmtenet, dat de benutting van bestaande restwarmte combineert met de grote potentie van aardwarmte in Zuid-Holland. Ook het openbaar vervoer, waarvoor de provincie concessies verleent, is een speerpunt voor de energietransitie. Het is de ambitie om in twee aanbestedingsrondes het openbaar vervoer volledig vrij te maken van fossiele brandstoffen. Dat jaagt de technologische vernieuwing aan en kan leiden tot innovaties met een bredere toepassing. Ook op lagere schaalniveaus liggen kansen, bijvoorbeeld in het energieneutraal bouwen en in energievoorziening door buurtcollectieven.

Relatie tot bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan biedt het planologisch kader voor de realisatie van een nieuwe woonbuurt, bestaande uit zeer duurzame woningen. Het duurzaamheidsaspect zit hem niet enkel in het energieverbruik, maar ook in gebruikskwaliteit, toekomstwaarde, gezondheid, landschap, water en biodiversiteit.

Bij het project Zwethof wordt op het onderdeel duurzaamheid hoog ingezet, aan de hand van de thema's uit de GPR, die gebaseerd zijn op de 3 P's: people (mensen), planet (planeet/milieu) en profit (opbrengst/winst), die op harmonieuze wijze gecombineerd worden voor een zo duurzaam mogelijke ontwikkeling. Het aspect duurzaamheid wordt verder behandeld in paragraaf 5.8 van deze toelichting.

2.2.2 Kwaliteitskaart

Zoals eerder aangegeven beschikt de provincie al enige tijd over een kwaliteitskaart. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De uitwerking hiervan op kaart is niet uitputtend, noch uitsluitend. De kaart biedt hiermee geen oplossingen, maar is een middel om vroeg in het planproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Het verbinden van nieuwe ontwikkelingen aan de bestaande gebiedskenmerken vormt hierbij uitgangspunt. De kaart biedt inzicht in de bestaande ruimtelijke kwaliteiten; het toevoegen van nieuwe kwaliteiten kan een verrijking zijn van de Zuid-Hollandse ruimte.

Zuid-Holland bestaat uit een scala aan gebieden en kenmerken. Om de verschillende waarden en kenmerken te kunnen benoemen en tot hun recht te laten komen, is gekozen voor een ordening in vier lagen:

  • 1. Laag van de ondergrond
  • 2. Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
  • 3. Laag van de stedelijke occupatie
  • 4. Laag van de beleving

Voor iedere plek is een aantal lagen van toepassing. Het is dan ook van belang die lagen en de bijbehorende richtpunten in samenhang te beschouwen. Kwaliteitskaart en richtpunten vormen een belangrijk en richtinggevend onderdeel van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getypeerd als inpassing, aanpassing of transformatie.

2.2.2.1 Relatie tot bestemmingsplan

Inpassing, aanpassing of transformatie
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van woningen in het landelijk gebied mogelijk. Een dergelijk ontwikkelproject kan worden getypeerd als aanpassing: dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet, zoals bij de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed. Aanpassing is sterk gericht op het vergroten van de gebruikswaarde van een gebied. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk de invloed van de nieuwe ontwikkeling. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat. Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Kaartlagen
Op het plangebied is een viertal kaartlagen van toepassing. Het gaat om de laag van de ondergrond, de laag van cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Binnen de lagen is sprake van verschillende onderdelen en bijbehorende richtpunten. Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de interactieve kaart van provincie Zuid-Holland, waarop is te zien welke lagen van de kwaliteitskaart van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0006.png" Figuur 1.5: Kaartlagen kwaliteitskaart, globale aanduiding plangebied

De afzonderlijke kaartlagen, onderdelen en richtpunten in relatie tot het plangebied worden hieronder besproken.

Laag van de ondergrond
Deze laag gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Binnen Zuid-Holland is daarbij grofweg een driedeling te maken tussen het complex van de kust (strand, duinen, strandwallen en strandvlakten), de natte veengronden en plassen ten oosten hiervan en de kleicomplexen en wateren van de delta.

Binnen het plangebied zijn de volgende onderdelen van belang:

  • 1. Veencomplex
  • 2. Water als structuurdrager

Veencomplex
Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.

Water als structuurdrager
Het watersysteem beslaat zowel het oppervlakte- als het grondwater en is daarmee zeer bepalend voor het functioneren van de provincie in al haar facetten. Daarmee is het watersysteem ook medebepalend voor de ruimtelijke kwaliteit en vormt het een structuurdrager van de Zuid-Hollandse identiteit.

Het water in Zuid-Holland kent vele verschijningsvormen: grote rivieren, deltawateren, (boezem)vaarten, kanalen, veenstroompjes, sloten en plassen. Dit water vertelt veel over de geschiedenis van Zuid-Holland en de kunde op het gebied van waterbeheersing. Wonen of recreëren op of langs dit water is een waarde voor veel inwoners en bezoekers. Over de belangrijkste vaarwegen worden mensen en goederen vervoerd. Ook natuurwaarden hangen nauw samen met de kwaliteit en kwantiteit van water.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen houden rekening met hun invloed op het watersysteem als geheel en dragen bij aan een duurzame en zo eenvoudig mogelijke werking van dit systeem.
  • Ontwikkelingen versterken de samenhang en continuïteit in het watersysteem als dragende ecologische en recreatieve structuur van Zuid-Holland. Ruimte voor natuurlijke dynamiek is hierbij een uitgangspunt.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater.

Laag van cultuur- en natuurlandschappen
De laag van cultuur- en natuurlandschappen weergeeft welke landschappelijke waarden van toepassing zijn binnen het plangebied. De locatie is gelegen binnen het Veenweidelandschap.

Veenweidelandschap
In het veenlandschap zet de provincie in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. De veenlandschappen combineren een agrarische economie met cultuurhistorische en ecologische waarden. Deze combinatie maakt de landschappen ook aantrekkelijk als recreatief en toeristisch gebied. Dat is goed te zien in bijvoorbeeld het landschap van Alblasserwaard-Vijfheerenlanden en het Hollandse Plassengebied.

Richtpunten:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.


De provincie wil in een aantal gebieden binnen de Veenweidelandschap specifieke waarden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. De instandhouding van deze waarden vraagt om toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke waarden naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Projectlocatie bevindt zich in de volgende gebieden met specifieke waarden:

  • Groene buffers (vanwege hun belang voor de identiteit, geleding en leefkwaliteit van het stedelijk gebied);
  • Belangrijk weidevogelgebied (gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland, vanwege de specifieke maatschappelijke verantwoordelijkheid voor deze karakteristieke en kwetsbare vogels).

Laag van de stedelijke occupatie
Zuid-Holland is een dynamisch gebied met veel steden en dorpen. Ook de bebouwde ruimte en de wijze waarop deze is ontstaan en gegroeid zijn zichtbaar geënt op de drie deltalandschappen. Dit heeft geleid tot specifieke kwaliteiten (bijvoorbeeld Den Haag als herkenbare kuststad en Rotterdam als karakteristieke rivierstad). Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen, in relatie tot het landschap, zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied. Zo kunnen ontwikkelingen bijdragen aan versterking van levendige centra en interactiemilieus. Kaartlaag drie weergeeft het milieu van stedelijkheid. Projectlocatie is gelegen aan de dorpsrand van Zoeterwoude. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).


Laag van de beleving
De vierde laag bestaat uit de beleving van Zuid-Holland. Deze laag omvat bijzondere plekken van cultuurhistorische waarde, maar gaat ook over de recreatieve kwaliteiten en de groenstructuur. Kwaliteiten als rust en openheid kunnen belangrijk zijn voor de beleving. De groene buffer is een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit “niet-verstedelijkt gebied" of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt.

Richtpunten:

  • Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.

De genoemde richtpunten, behorende bij de kaartlagen, zijn meegenomen als uitgangspunten bij de vormgeving van De Zwethof. Dit blijkt uit de landschappelijke inpassing van de woningen, zoals beschreven in paragraaf 4.1 behorende bij vooliggende toelichting.

2.2.3 Provinciale Verordening Ruimte (2014)

De Verordening Ruimte Zuid-Holland (2014) (hierna Verordening) is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De meest recente versie van de Verordening ruimte Zuid-Holland dateert van 12 januari 2017 (geconsolideerd). De artikelen uit de Verordening die van belang zijn voor voorgenomen ontwikkeling, worden achtereenvolgens behandeld.

Artikel 2.1.1 van de Verordening bevat de verplichting tot het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de motivering van de Ladder wordt verwezen naar paragraaf 2.1.1.1 van dit bestemmingsplan.


Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

i. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en

ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;

  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

i. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevane richtpunten van de kwaliteitskaart, en

ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  • a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit’, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
  • b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit’, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):

i. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;

ii. wegnemen van verharding,

iii. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;

iv. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Relatie met het plan
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van woningen in het landelijk gebied mogelijk. Een dergelijk ontwikkelproject kan worden getypeerd als aanpassing: dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet, zoals bij de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Bij de landschappelijke inpassing dienen de relevante richtpunten van de kwaliteitskaarten in acht te worden genomen. Door onder andere het behouden van de weidse blik vanaf de Zuidbuurtseweg op de polder, het versterken van het zicht over de lengtesloten en het versterken van het verkavelingspatroon van slagen worden de karakteristieken van het veenweidelandschap behouden. Dit wordt nader gemotiveerd in paragraaf 4.1 van voorliggend bestemmingsplan.

Beschermingscategorie-2
Tevens is de projectlocatie gelegen in een gebied met beschermingscategorie-2, zoals aangegeven op 'Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit'. De beschermingscategorie is van toepassing gezien de ligging van de locatie in het belangrijke weidevogelgebied en de ligging in een groene buffer.

  • Belangrijke weidevogelgebieden: gebied gelegen buiten de EHS, aangewezen als beschermingsgebied vanwege de specifieke maatschappelijke verantwoordelijkheid voor deze karakteristieke en kwetsbare vogels, die mede de kwaliteit van het Zuid-Hollandse (veen)weidelandschap bepalen.
  • Groene buffers: als landschap zijn deze gebieden relatief klein, soms ruimtelijk versnipperd en altijd medebepaald door stadsranden. Behoud van deze ruimtes is van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied. De stedelijke druk is relatief groot, maar tegelijkertijd vormen ze op de schaal van de provincie een onmisbare ‘tegenhanger’ van de stedelijke dynamiek en verdichting. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te houden.

Aangezien sprake is van een aanpassing, en niet van een transformatie, vormt lid 3 van artikel 2.2.1 van de Verordening geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland

Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland werkt namens en voor de twaalf gemeenten in de gelijknamige regio, te weten: Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude (totaal bijna 400.000 inwoners). Doelstelling van Holland Rijnland is de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen. Holland Rijnland biedt het kader waarbinnen de gemeenten op deze terreinen kunnen samenwerken om efficiencyvoordelen te behalen, overleg en afstemming te plegen en streekbelangen te behartigen. In juni 2009 heeft het bestuursorgaan Holland Rijnland in de Regionale structuurvisie 2020 (RSV) een gezamenlijke visie op de ruimtelijke toekomst van de regio gegeven. De RSV is het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Op basis hiervan worden voortaan alle ruimtelijke ontwikkelingen in Holland Rijnland tot 2020 getoetst. Deze visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik.

De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. groen blauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. de Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
  • 6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport;
  • 7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.


Relatie tot het project
In de 'Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland' is de locatie ten zuiden van de bestaande kern Zoeterwoude Dorp aangewezen als mogelijke uitbreidingslocatie voor woningbouw. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de uitbereidingslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0007.png"

Figuur 1.6: Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland (locatie globaal omcirkeld met rood)

2.3.2 Regionale agenda omgevingsvisie 2040

In de "regionale agenda omgevingsvisie 2040" (20 april 2017) voor het Hart van Holland beschrijven de gemeenten Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Noorwijk, Oegstgeest, Voorschoten, Teylingen, Wassenaar en Zoeterwoude hun ambities en hun gezamenlijke koers voor ontwikkeling van de leefomgeving op hun grondgebied. De visie is geen gedetailleerd plan maar toont de hoofdlijnen voor het langetermijn-beleid.

De gemeenten in het Hart van Holland bouwen voort op ruimtelijke structuren die al lange tijd bepalend zijn, zoals de Oude Rijn, de vijf karakteristiek Hollandse landschapstypen in het gebied (kust en duinen, bollen, plassen, veenweidegebied en landgoederen), snelle verkeersassen (spoorverbindingen, A4, A44) en het netwerk voor langzaam verkeer (wandelaars en fietsers). Mede dankzij deze structuren is de leefomgeving in het Hart van Holland "compleet", "sterk", "open" en "mooi". Deze vier waarden hanteren de gemeenten als leidraad voor verdere ontwikkeling van de leefomgeving.

Voor realisatie van deze opgaven en ambities hebben de gemeenten een ruimtelijk kader opgesteld dat uit vijf elementen is opgebouwd:

  • 1. Gezonde lucht
  • 2. Robuust landschappelijk raamwerk
  • 3. Gevarieerde verstedelijking langs de Oude Rijn
  • 4. Optimale bereikbaarheid
  • 5. Draagkrachtige ondergrond

Relatie tot het bestemmingsplan
Het thema gezonde lucht gaat over vermindering van geur-, licht- en geluidoverlast en van de luchtkwaliteit. Voor de ontwikkeling van de woningen in dit bestemmingsplan, is vooral luchtkwaliteit van belang. Van geur-, licht- en geluidoverlast als gevolg van de ontwikkeling is geen sprake. Ten aanzien van de luchtkwaliteit geldt dat het duurzame karakter van de ontwikkeling bijdraagt aan het creëeren van een schone lucht in de leefomgeving. In paragraaf 5.7 van voorliggende toelichting wordt ingegaan op luchtkwaliteit. Duurzaamheid is bovendien uitgebreid toegelicht in paragraaf 5.8. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling in lijn is met de doelstellingen van de regio op dit onderdeel.

De grote mate van duurzaamheid in dit project vindt ook zijn doorwerking in andere elementen, zoals het robuust landschappelijk raamwerk. Het versterken van de biodiversiteit is daar een voorbeeld van. De keuzes in vormgeving, programmering en locatie voor de ontwikkeling, heeft bovendien raakvlakken met het derde element, omdat deze keuzes leiden tot een nieuwe woonvorm binnen de regio, wat de gevarieerdheid van verstedelijking ten goede komt.

Voor de bereikbaarheid van de locatie wordt aangesloten op de N206. Zoeterwoude-Dorp is bovendien met het openbaar vervoer goed te bereiken.

Voor wat betreft de ondergrond wordt nog opgemerkt dat bij de realisatie van woningen met tuinen altijd goed onderzocht wordt of de kwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. In dit project is de bodemkwaliteit onderzocht en geschikt gevonden. Het beoogde gebruik zal de kwaliteit van de bodem ook niet doen verslechteren. Hier komt de duurzaamheid binnen de ontwikkeling weer naar voren. Voor een uitgebreide omschrijving van deze duurzaamheid wordt zoals gesteld verwezen naar paragraaf 5.8. De bodemkwaliteit komt bovendien nog ter sprake in paragraaf 5.4.

Al met al wordt gesteld dat alle elementen het project in meer of mindere mate raken. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, is gelet op het bovenstaande in lijn met de regionale agenda Omgevingsvisie 2040 'Het Hart van Holland'.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Dorp / Zuidbuurt

In januari 2013 heeft de gemeente Zoeterwoude de Structuurvisie voor Zoeterwoude Dorp en de Zuidbuurt vastgesteld. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorziene ontwikkelingen van de kernen Dorp en Zuidbuurt voor de komende 15 jaar en het ruimtelijk beleid dat de gemeente Zoeterwoud voert ten aanzien van de kernen Zoeterwoude-Rijndijk, Dorp en Zuidbuurt.

In de structuurvisie Dorp / Zuidbuurt wordt de Zwethof aangewezen als woningbouwlocatie. Genoemd wordt dat binnen de locatie voor de nieuwbouw van woningen gezocht wordt naar een plaats voor:

  • Aanvullende ruimte voor Swetterhage om omgekeerde integratie mogelijk te maken (in combinatie met Swetterhage zelf). De omvang van de wijk wordt bepaald door het aantal integratiewoningen waarbij de gewenste verhouding van 1 integratiewoning op 11 marktwoningen zal owrden gehanteerd;
  • Schooltuinen worden in beginsel mogelijk gemaakt;
  • Een landgoed zou (op termijn) niet uitgesloten hoeven worden;
  • Natuurwaarden;
  • Verantwoorde aansluiting bij omringend groen en bestaande structuren;
  • Het expliciet los houden van de bebouwing van Dorp en Zuidbuurt;
  • Het (regionale) Beleidskader Duurzame Stedenbouw is van toepassing;
  • Volgens het regionaal klimaatprogramma biedt deze locatie kansen voor CO2-reductie, voor nieuwbouw in de vorm van duurzame energievoorziening en voor de bestaande bouw met het nemen van gebouwmaatregelen. Dit betekent dat in de verdere planvorming en ontwikkeling voor deze locatie een energieonderzoek (energievisie) wordt uitgevoerd. De conclusies worden uitgewerkt en geconcretiseerd in uitwerkingsplannen;
  • Bij nieuwe ontwikkelingen moet zeker zorg gedragen worden voor behoud van de zichtlijn(en).

Relatie tot projectplan
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 44 duurzame woningen mogelijk. De woningen worden gebouwd in verschillende typologieën. Daarnaast wordt aan de oostzijde van het plangebied een speeleiland aangelegd. Watergangen worden gecreëerd, die ertoe leiden dat dat de woningen en het speeleiland op 'eilandjes' komen te liggen. De landschappelijke waarden worden in acht genomen, door onder andere het versterken van het zicht over de lengtesloten, het uitbreiden van de waterstructuur, vergroting van de biodiversiteit en het versterken van het verkavelingspatroon van slagen. Dit wordt nader gemotiveerd in paragraaf 4.1 van voorliggend bestemmingsplan.

De energievisie op woningniveau wordt in de komende periode in opdracht van de ontwikkelaar uitgevoerd. Dit onderzoek betreft het ontwerp en realisatie van bouwkundige- en installatietechnische componenten (WKO, warmtepomp, PV panelen).

2.4.2 Duurzaamheid

Duurzaamheidsagenda 2011-2014
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Zoeterwoude is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda “Samenwerken en Verbinden”. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing.

Duurzame stedelijke ontwikkeling
De gemeente Zoeterwoude vindt het duurzaam ontwikkelen van het stedelijke gebied belangrijk. Zoeterwoude streeft er naar dat elke ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan het verbeteren van de kwaliteit van economie, maatschappij als milieu, zowel op de korte en lange termijn. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.

Duurzame stedenbouw / gebiedsontwikkeling
Duurzame stedenbouw/gebiedsontwikkeling is vooral het inspelen op de kansen van de nieuwe bouwlocatie. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de bouwlocatie kan er voor gezorgd worden dat er een aantrekkelijke woon- en voorzieningenomgeving ontstaat. Binnen gemeente Zoeterwoude wordt hiertoe GPR Gebouw gehanteerd. GPR Gebouw meet duurzaamheid van woning- en utiliteitsbouw op basis van vijf thema's, te weten: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

DuBoPlus-Richtlijn
De gemeente Zoeterwoude hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (zoals utiliteitsbouw = 3000 m2 BVO en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) naast het wettelijk kader de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als maatlat voor duurzaam bouwen. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw. Voor elk thema geeft het instrument een kwaliteitsoordeel op een schaal van 1 tot 10. De minimale energieprestatie die per 01-01-2015 geldt voor een woning is een Energieprestatie Coëfficiënt (EPC) van kleiner of gelijk aan 0,4 (Bouwbesluit). Over 4 jaar, In 2020, wordt de EPC-eis vrijwel 0, ofwel energieneutraal. De gemeente streeft met externe ontwikkelaars op gebied van duurzaam bouwen naar een bepaalde Gemeentelijke Praktijk Richtlijn (GPR)30 ambitie. Voor nieuwe gemeentelijke gebouwen ligt de ambitie hoger.

Startwaarde hierbij is een 7,8 voor Energie, die bij benadering het Nederlandse Bouwbesluit niveau (nieuwbouw) weergeeft. Een doelstelling uit de Duurzaamheidsagenda is een gemiddelde score van 7.0. Voor gemeentelijke gebouwen geldt een gemiddelde score van 8.0.

De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening of een gelijkwaardige berekening of aan de doelstelling wordt voldaan. Voor de berekening moet gebruik worden gemaakt van de meest recente versie van het rekenprogramma.

Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt het Programma van Eisen Inrichting Openbare Ruimte van de gemeente Zoeterwoude.

Regionale energieakkoord
In het regionale energieakkoord (sept 2017) is de ambitie vastgelegd om in 2050 een energie neutrale regio te zijn. Voor dit akkoord zijn de klimaat en energie ambities op nationaal en internationaal niveau als uitgangspunt genomen.

De definitie daarbij is dat het energieverbruik binnen de regio volledig wordt gedekt door energie uit duurzame energiebronnen of restbronnen, waarvan minstens 80% uit de eigen regio komt. De resterende 20% worden ingevuld door onder andere restwarmte of geothermie uit de nabijheid van de regio. Daarnaast zetten we in op 30% energiebesparing (10 PJ) ten opzichte van ons huidige energiegebruik. Daarmee stoot de regio in 2050 nauwelijks meer CO2 uit voor de energievoorziening. In 2050 gebruiken we geen aardgas meer in de gebouwde omgeving.

Relatie tot bestemmingsplan
Duurzaamheid is een overkoepelend woord voor een integrale aanpak welke in het teken staat van een volhoudbare gezonde maatschappij. Zowel bij de ontwikkelaar als de gemeente Zoeterwoude staat duurzaamheid hoog in het vaandel. Bij het project Zwethof wordt daarom hoog ingezet op het onderdeel duurzaamheid, dit aan de hand van de thema's uit de GPR, die gebaseerd zijn op de 3 P's; people (mensen), planet (planeet/milieu) en profit (opbrengst/winst), die op harmonieuze wijze gecombineerd worden voor een zo duurzaam mogelijke ontwikkeling. Hoe invulling wordt gegeven aan dit begrip, wordt nader beschreven in paragraaf 5.8 van voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Functionele analyse

Huidige situatie
Het plangebied kan omschreven worden als veenweidegebied met een intacte slagenstructuur. Het gebied wordt begraasd door schapen en koeien. De huidige bestemming van de projectlocatie is grotendeels Agrarische doeleinden (bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1992'). Deze gronden zijn bestemd voor veehouderijbedrijven. Daarnaast geldt de subbestemming Aln, wat ter behoud en herstel van actuele en potentiele landschappelijke en/of natuurlijke waarden is.

Aan de Zuidbuurtseweg 34 is een bestaande camping gesitueerd (camping Rustdam). Een deel van de gronden van de camping valt binnen de grenzen van het voorliggende bestemmingsplan. De camping is daarom positief bestemd.

Ten noordwesten van het projectgebied, aan Dr. Kortmannstraat 101, is een bedrijfsbestemming gelegen. Het betreft een torenuurwerkreparatiebedrijf behorende tot milieucategorie 3.1. Daarnaast is een woning gevestigd op het perceel.

Toekomstige situatie
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 44 duurzame woningen mogelijk. De woningen worden gebouwd in verschillende typologieën. Daarnaast wordt aan de oostzijde van het plangebied een speeleiland aangelegd. Tevens worden diverse watergangen gecreëerd, die ertoe leiden dat de woningen en het speeleiland op 'eilandjes' komen te liggen. Om de woningen toegankelijk te maken, wordt vanaf de kade van Dr. Kortmannstraat een smalle weg aangelegd die alle eilanden middels zogenaamde inprikkers verbindt. Voor hulpdiensten en langzaam verkeer loopt de weg door tot de Zuidbuurtseweg.

Wonen
Binnen het bestemmingsplan zijn twee verschillende woonbestemmingen opgenomen; 'Woonlocatie Zwethof (W-Z)' en 'Woonlocatie Deellocaties (W-D)'.

Voor de 'Woonlocatie Zwethof (W-Z)' geldt dat maximaal 41 woningen zijn toegestaan. Voorgenomen bestemmingsplan voorziet in 18 twee-onder-een-kapwoningen, 19 vrijstaande woningen en 8 rijwoningen. Hierbij behorende openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van groen, water, tuin, ontsluitingswegen en -paden en parkeerplaatsen zijn hierbij inbegrepen.

De 'Woonlocatie Deellocaties (W-D)' bestaat uit een tweetal locaties, gelegen aan de westkant van het projectgebied. voor iedere locatie afzonderlijk bestaat de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal twee vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen, met inbegrip van de reeds bestaande woning op het perceel van het torenuurwerkreparatiebedrijf. Met het opnemen van deze bestemming komen de vigerende bestemmingen 'Tuin' en 'Erven' te vervallen, daar deze functies reeds geregeld zijn in de bestemming 'Wonen - Deellocaties' en de agrarische bestemming.

Water
Voor de waterlopen wordt de bestemming 'Water' opgenomen. In totaal wordt ca. 16.000 m2 water aangelegd, enerzijds ter compensatie van het verhard oppervlak en bovendien om de gewenste uitstraling met eilandjes creëren en daarmee worden tevens bestaande ecologische waarden verhoogd en wordt de biodiversiteit uitgebreid.

Groen
Het openbaar groen, alsmede de mogelijkheid tot spelen, valt binnen de 'Groen' bestemming.

Natuur
Een aantal eilanden krijgt de bestemming 'Natuur'. Deze strekken eveneens ter verhoging van bestaande ecologische waarden en uitbreiding van de biodiversiteit.


Verkeer
De voorzieningen ten behoeve van rijdende en stilstaande voertuigen, wandelpaden en fietspaden vallen binnen de bestemming 'Verkeer'. De ontsluiting wordt geregeld middels een smalle weg vanaf de kade van de Dr. Kortmannstraat (N206). De weg wordt doorgetrokken tot de Zuidbuurtseweg ten behoeve van voetgangers, fietsers en hulpdiensten. Langs de ontsluitingsweg wordt parkeergelegenheid gerealiseerd.

Agrarisch
De meest zuidelijke percelen behouden de agrarische functie, waarbinnen grondgebonden veehouderijbedrijven zijn toegestaan. Deze gronden zijn tevens ter behoud en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, waarbij het open veenweidegebied met het karakteristieke slotenpatroon en waardevolle doorzichten behouden worden. De eerder genoemde camping aan de Zuidbuurtseweg 34 blijft ook in de toekomstige situatie aanwezig en is daarom op de verbeelding met een functieaanduiding 'kleinschalig kampeerterrein'' aangeduid. De percelen aan de westzijde van het plangebied behouden tevens hun agrarische functie.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke structuur

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur van het projectgebied en De Zwethof. Aan bod komt de landschappelijke inpassing, invulling van de openbare ruimte, de wegenstructuur en archeologie en cultuurhistorie.

4.1 Landschappelijke inpassing

Het plan Zwethof is gelegen in het karakteristieke veenweidelandschap. Nieuwe ontwikkelingen binnen het veenweidelandschap dienen zoveel mogelijk gericht te zijn op het behouden van deze karakteristieken, zoals de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van het water in de vorm van sloten, wateringen en boezems. Centraal staat het behouden van de weidsheid van het gebied als totaal en de lange zichten over de kavels in het bijzonder. Het water vormt daarmee de drager van de planstructuur.

De basis voor het plan De Zwethof is het huidige landschap met het daarin aanwezige groen en water. Tijdens het uitwerken van het plan Zwethof zijn groen en water uitdrukkelijke kernpunten geweest. Het veenweidegebied met haar weidsheid, kavelstructuren en waterlopen biedt hiervoor de basis. Het plan Zwethof behoud zoveel mogelijk van deze karakteristieken en waar mogelijk versterkt het plan dit: de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de kades en water in de vorm van poldersloten, weteringen en boezems. Nieuwe natuur wordt toegevoegd in de vorm van extra water, rietlandjes, natuurvriendelijke oevers, pestbosjes en beplanting van knotwilgen. Het plan is opgebouwd vanuit de blauwe en groene structuur. Hierbij is verder gekeken dan alleen het plangebied. De opbouw van de gehele polder is beoordeeld en deze structuur is in het plan uitvergroot om zo de kwaliteiten te benadrukken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0008.png"

Figuur 4.1: Schets hoofdlijnen: aanzetten van lengtesloten (bestaande verkavelingspatroon); opdikken sloten en toevoegen natuurvriendelijke oevers

De bebouwing past zich qua vormgeving, materialisering en schaal aan, aan het omringende landschap. De situering van de bebouwing, op ‘erfeilandjes’ past in het bestaande slagenlandschap met lintbebouwing. De harde rand van Swetterhage krijgt een nieuwe inbedding in het landschap en zorgt samen met de erfbeplanting van de nieuwbouw voor een landelijke stedenbouwkundige afronding van het dorp. Door de positionering van de nieuwbouw blijft het doorzicht tussen Zoeterwoude-Dorp en de Zuidbuurt open.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0009.png"

Figuur 4.2: Schets hoofdlijnen: behoud (door)zicht op polder vanaf kade(s), onder andere door zicht over lengtesloten en hoofdontsluiting

4.1.1 Stedenbouw

Het plan behelst de bouw van 44 woningen op tien ‘erf-eilanden’, ontsloten via een centrale ontsluitingsweg en omsloten door water. De eilanden aan de noordzijde, grenzend aan Swetterhage krijgen een erfstructuur waarbij de gedacht kan worden aan een hoofdgebouw met daarnaast twee of drie kleinere gebouwen welke lijken op ‘bijgebouwen’ van het hoofdgebouw (verwijzing naar “boerderij-erf”). De eilanden grenzend aan het weiland kunnen deels bebouwd worden met vrijstaande woningen of uitgegeven als vrije kavels, maar ook ingevuld worden als een erf. De agrarische sfeer en uitstraling is bepalend voor de ‘erf-eilanden’, maar het geheel behoeft geen historiserend karakter krijgen.

De woningen worden aan water (slotenstructuur) gesitueerd en kijken uit op het landelijk gebied van Zoeterwoude of de waterplas van Swetterhage. Er wordt een speelgelegenheid gerealiseerd langs het wandel- en fietspad richting Zuidbuurtseweg. Hiermee is de bebouwing van Zoeterwoude-dorp afgerond. De resterende gronden blijven hun agrarische bestemming en vorm behouden.

De verkeersontsluiting loopt vanaf de Dr. Kortmanstraat en zal doodlopend zijn. Nietgemotoriseerd verkeer (en hulpdiensten/calamiteitenverkeer) kan wel doorsteken naar de Zuidbuurtseweg. Dit levert een bijdrage aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde van Zoeterwoude.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0010.png"

Figuur 4.3: Schets hoofdlijnen: hoofdontsluiting vanaf de kade(s) verbindt alle eilanden, middels inprikkers. Voor fietsers en wandelaars een doorgaande route.

4.2 Openbare ruimte en groen

Voor de invulling van de openbare ruimte wordt gestreefd naar streekeigen invullingen en herkenbaarheid van groen. Deze ondersteunen en versterken het karakter van het plan.

In de uitwerking wordt hoog ingezet op het toepassen van groen, zoals bijvoorbeeld bij erfafscheidingen en overgangen van openbaar naar (semi) privé. Schuttingen in de vorm van 'harde' scheidingen zijn niet wenselijk. Het toepassen van hagen of andere vormen van groene (erf)afscheidingen in meerdere vormen is het uitgangspunt. Een simpele lage houten hekwerk, zoals bij boerenerven vaak te zien, is een alternatief voor de scheiding tussen openbaar en (semi) privé.

Waar mogelijk worden natuurlijke en streekeigen elementen ingezet om het karakter te versterken. Zo kan gedacht worden aan knotwilgen langs de ontsluitingsweg of een klein geriefbosje in de openbare ruimte. Op de eilanden kan gedacht worden aan het planten van leilindes, het aanleggen van een kleine (gezamenlijke) moestuin, een kleine boomgaard of een bloementuintje. De beplanting dient in ieder geval inheems te zijn en aan te sluiten op het omringende landschap.

Daarnaast wordt ook ingezet op ecologie en biodiversiteit in de openbare ruimte. Zo worden natuurvriendelijke oevers gerealiseerd. Ook kunnen stroken groen ingezaaid worden met bloemen en planten die aantrekkelijk zijn voor bijvoorbeeld bijen en vlinders. De landschappelijke inrichting dient een positief effect te hebben op de lokale biodiversiteit en het lokale woonklimaat.

Kinderen (bewoners en bezoekers) worden niet vergeten. Naast de groene omgeving die meer dan voldoende speelaanleidingen geeft, zal ook een avontuurlijke speelplek gerealiseerd worden.

4.3 Verkeer en parkeren

In het kader van de planontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.

4.3.1 Wegenstructuur

In Zoeterwoude-Dorp zijn de Dr. Kortmannstraat, een beperkt deel van de Westeindseweg en de relatief nieuwe Burg. Detmersweg en de Zuidbuurtseweg/Noordbuurtseweg de dragers van de (verkeers)structuur. Deze wegen hebben elk hun eigen karakteristiek. Voor het plangebied zijn de Zuidbuurtseweg en Dr. Kortmannstraat de structuurbepalende wegen.

De Zuidbuurtseweg kan gezien worden als ruggegraat van Zoeterwoude. Dit historische lint is de as waarlangs de verschillende kernen tot ontwikkeling zijn gekomen. De zeer diverse lintbebouwing die met name bij de Zuidbuurt nog herkenbaar is, bepaalt samen met het erlangs gelegen water het beeld van deze as. Tussen de losse bebouwing door, aan de oostzijde, is uitzicht op het groene landschap van de Westbroekpolder mogelijk. Ter plaatse van de Zuidbuurt en Zoeterwoude-Dorp, waarvan Dorp-Zuid onderdeel uitmaakt, is de oorspronkelijk lineaire vorm van de kernen door uitbreiding verdwenen.

De Dr. Kortmannstraat heeft het karakter van een brede groene wijkontsluitingsweg. Aan de westzijde van deze weg ligt een strook met losse woonbebouwing die georiënteerd is op de Stompwijksevaart, waardoor de informele achterzijden aan de Dr. Kortmannstraat zijn gelegen. De bebouwing aan de oostzijde heeft een divers karakter en geen eenduidige rooilijn ten opzichte van de weg. De bebouwing wordt afgewisseld met groen.

4.3.2 Ontsluiting

Om de woningen toegankelijk te maken, wordt vanaf de kade van Dr. Kortmannstraat een smalle weg aangelegd die alle eilanden middels zogenaamde inprikkers verbindt. Voor fietsers en wandelaars loopt de weg door tot de Zuidbuurtseweg, waardoor een nieuwe recreatieve route ontstaat door de polder. De weg is tevens toegankelijk voor hulpdiensten. Daarnaast is op loopafstand een halte van de R-net verbinding (Zoetermeer - Leiden) aanwezig.

4.3.3 Parkeren

Bij ontwikkelingen is het van belang dat voldoende wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Wat de parkeerbehoefte is verschilt onder andere per functie en plangebied. Gemeente Zoeterwoude sluit ten aanzien van de parkeernorm aan bij kencijfers van het CROW.

Het bestemmingsplan strekt ten behoeve van de realisatie van 44 woningen (vrijstaand, twee-onder-één-kap en aaneengebouwd). In de regels behorende bij het voorliggende bestemmingsplan is binnen de woonbestemmingen per typologie aangegeven hoeveel parkeerplaatsen per woning minimaal dienen te worden gerealiseerd. Op die manier is geborgd dat wordt voorzìen in voldoende parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden deels gerealiseerd in de vorm van garages, deels op eigen terrein en deels in openbaar gebied.

4.3.4 Verkeersgeneratie

De ontwikkeling heeft tevens een verkeersaantrekkende werking. Om de verkeersgeneratie als gevolg van het project te bepalen, is gebruik gemaakt van de CROW-rekentool. De verkeersgeneratie bedraagt op basis van de CROW-rekentool op een gemiddelde weekdag circa 313 motorvoertuigen per etmaal. De woningtypen en -aantallen hebben hierbij als uitgangspunt gediend. De volgende invoergegevens zijn derhalve gehanteerd:

  • Twee-onder-één-kap: 18 woningen
  • Vrijstaand: 19 woningen
  • Tussen-hoek: 8 woningen.

Omdat de locatie gelegen is nabij de N206, is de verkeersgeneratie goed op te vangen en worden geen verkeersproblemen voorzien bij de verkeersafwikkeling.

4.3.5 Conclusie

De ontsluiting wordt geregeld middels een smalle weg vanaf de kade van de Dr. Kortmannstraat (N206). De weg wordt doorgetrokken tot de Zuidbuurtseweg. Het achterste gedeelte is slechts toegankelijk voor langzaam verkeer en hulpdiensten. De verkeersgeneratie is goed op te vangen via de N206. Parkeernormen zijn gekoppeld aan de regels in dit bestemmingsplan ten aanzien van wonen. De parkeerplaatsen worden deels gerealiseerd in de vorm van garages, deels op eigen terrein en deels in openbaar gebied.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Wettelijk kader

Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet, tot deze wet op 1 juli 2016 werd vervangen door de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave.

In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.

4.4.2 Relatie plangebied archeologie

Op de provinciale kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is het plangebied aangeduid als een gebied met grote tot redelijk grote trefkans op archeologische sporen. Het betreft zowel de zones: 0-3 meter onder maaiveld (figuur 3 lichtbruin), 3-5 meter en dieper dan 5 meter onder maaiveld (figuur 3 donkerbruin). In de zone 0-3 m onder maaiveld, die van toepassing is op het gehele projectgebied, heeft de archeologische waarde betrekking op zeeafzettingen. De archeologische resten die op deze afzettingen kunnen worden gevonden dateren vanaf de Steentijd, Bronstijd, IJzertijd en/of Romeinse Tijd. In de zones 3-5 meter en dieper dan 5 meter onder maaiveld heeft de archeologische waarde betrekking op oude stroomgordels en geulafzettingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0011.png"

Figuur 4.4: Uitsnede provinciale kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur  

Hieruit volgt dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is om de archeologische waarde ter plaatse van het projectgebied vast te stellen. In dit kader is door Hamaland Advies een verkennend booronderzoek archeologie uitgevoerd. Het rapport van 28-02-2018 is als Bijlage 2 bijgesloten. De resultaten worden hieronder kort toegelicht.

Het gebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, heeft een omvang van 93.563 m². Het plan Zwethof kent een totaal oppervlakte aan bouwkavels / uitgeefbare grond van ca. 18.355 m2. Het huidige maaiveld ligt op gemiddeld -1.9 m1 NAP. Om aan de droogleggingseis van gemeente te voldoen wordt het maaiveld met ongeveer 1 meter zand/grond integraal opgehoogd tot -0.9 meter NAP. Voor de realisatie van de wegen en woningen wordt de grond dus niet ingegaan, maar wordt het huidige maaiveld juist opgehoogd. Het ophogen van percelen wordt in de archeologie ook als een potentiële bedreiging gezien, omdat hierdoor differentiële klink en oxidatie of reductie door afsluiting van het archeologische niveau plaats kan vinden.

De resultaten van het booronderzoek duiden erop dat het plangebied vanaf het Neolithicum tot aan de ontginning in de 12e of 13e eeuw te nat was voor permanente bewoning. Het plangebied heeft deel uitgemaakt van een kronkelwaardsysteem van de Oude Rijn. Er is echter binnen de maximale boordiepte in het plangebied (350 cm-mv) geen bewoonbare oeverwal aangetroffen, omdat onder invloed van getijdenwerking en stroomverleggingen oeverafzettingen niet volledig tot ontwikkeling konden komen. Op grond van de bevindingen wordt vervolgonderzoek niet zinvol geacht en dan ook niet aanbevolen.

De aanbevelingen in het rapport worden door gemeente Zoeterwoude overgenomen. In het onderzochte gebied is geen archeologisch onderzoek meer nodig. Voor het onderzochte gebied komen daarom de dubbelbestemmingen ten aanzien van archeologie te vervallen.

4.4.3 Monumenten

In het plangebied bevinden zich geen rijks-, provinciaal- of gemeentelijke monumenten.

4.4.4 Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie (figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0012.png"
Figuur 5.1: Richtafstanden per milieucategorie

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

Relatie tot het projectgebied
Het plangebied en zijn omgeving kan getypeerd worden als rustig buitengebied. De omliggende percelen hebben over het algemeen een agrarische bestemming. De gronden met een dergelijke bestemming zijn bestemd voor grondgebonden veehouderijbedrijven en akker- en vollegrondstuinbouwbedrijven. Intensieve veehouderijen zijn in de directe omgeving van het projectgebied niet toegestaan.

Zuidbuurtseweg 34
Aan de Zuidbuurtseweg 34 is een bestaand kleinschalig kampeerterrein gelegen (zie rode kader in figuur 5.2, ligging direct grenzend aan zuidoostzijde plangebied), die valt binnen de bestemming 'Agrarische doeleinden' met als medegebruik 'Kleinschalig kampeerterrein'. Het betreft Boerencamping Rustdam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0013.png"
Figuur 5.2: Aanduiding kampeerterrein (bron: uitsnede beheersverordening 'Dorp-Zuid')

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen ten aanzien van kampeerterreinen (SBI-2008: 553, 552), welke een milieucategorie van 3.1 krijgt toegekend. Dit betekent dat in dit gebied een richtafstand van 50 meter geldt in verband met het aspect geluid.

De activiteiten die tot geluidsoverlast kunnen zorgen zijn over het algemeen aan bouwwerken gebonden. De dichtstbijzijnde bebouwing van het kampeerterrein is op 107 meter van de beoogde woningen gelegen. Het betreft de voormalige huisstal, die in de loop der jaren in gebruik is genomen als workshopruimte.

Op kortere afstand liggen de kampeerplaatsen. De kortste afstand tussen de woningen en de kampeerplaatsen bedraagt ca. 53 meter, waarbij rekening is gehouden met de stalplaatsen zoals toegestaan conform vrijstellingsbesluit JN/09-584 d.d. 31 maart 2009. Dit betekent dat ook ten aanzien van de stalplaatsen voldoende afstand in acht wordt genomen.

Jongvee
Ter plaatse van de boerencamping zijn 47 stuks jongvee aanwezig. Deze zijn aanwezig in de ligstal, welke gelegen is achter de voormalige huisstal. De ligstal, is gesitueerd op een afstand van ca. 127 meter vanaf de dichtstbijzijnde woning. De afstand tussen de stal en de dichtstbij gelegen woning dient 100 meter te bedragen in verband met agrarische geurhinder. Dit betekent dat ruimschoots voldaan wordt aan de geldende richtasftanden.

Dr. Kortmannstraat 99-101
Aan de westkant van het projectgebied, aan de Dr. Kortmannstraat 99-101, is tevens een bedrijfsbestemming gelegen (zie figuur 5.3). Het betreft op basis van bijlage 1 van de regels van de beheersverordening 'Dorp-Zuid' een torenuurwerkreparatiebedrijf behorende tot categorie 3.1. Op basis van de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' valt het bedrijf onder SBI-2008: 2562, 3311, zijnde overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2. Dergelijke bedrijven hebben in beginsel een richtafstand van 50 meter tot een rustig buitengebied.

Het voornemen bestaat de bedrijfsactiviteiten te zijnertijd te beëindigen.
 afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0014.png"

Figuur 5.3: Uitsnede beheersverordening 'Dorp-Zuid'

Nader onderzoek (Bijlage 3) naar de bedrijfsactiviteiten torenuurwerkreparatiebedrijf door onderzoeksbureau Peutz wijst uit dat uitgaande van een worst case invulling van de activiteiten in de werkplaats – het optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode ter plaatse van de woningen van plan Zwethof en deellocatie 2 ten hoogste respectievelijk 43 en 38 dB(A) bedraagt.

Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de geluidgrenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit geldend voor de dagperiode waarmee geen sprake is van beperking van de bedrijfsactiviteiten. Teven is tevens sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat ten aanzien van het milieuaspect industrielawaai.

Het optredende maximale geluidniveau ten gevolge van de inrichting bedraagt ter plaatse van alle beschouwde woningen minder dan de gangbare te hanteren geluidgrenswaarden (tevens opgenomen in het Activiteitenbesluit) van 70, 65 en 60 dB(A) geldend voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Voorts is de emissie van stof en geur vanuit de inrichting en het risico van het vullen van de propaantank van de inrichting verwaarloosbaar.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van de woningen in plan Zwethof en deellocatie 2 geen beperking oplevert voor de bedrijfsvoering van de inrichting en er – rekening houdend met de bedrijfsactiviteiten van de inrichting – sprake zal zijn van een goed woon en leefklimaat met betrekking tot de beschouwde milieuaspecten.

Overig
Overige bestemmingen rondom de beoogde woningen, kennen maximaal categorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 meter. De beoogde woningen komen op grotere afstand te liggen. Bovendien hebben de betreffende bedrijven rekening te houden met woonbestemmingen die op kortere afstand liggen dat de geplande woningen.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.2 Externe veiligheid

De externe veiligheid wordt bepaald door aanwezigheid van gevaarlijke stoffen (productie, gebruik, opslag en vervoer) in en rond het projectgebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren (b.v.o. kleiner dan 1500 m2), winkels, horeca en parkeerterreinen.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Op 1 april 2015 is de regelgeving van Basisnet van kracht geworden, dat betrekking heeft op vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen. Basisnet stelt grenzen aan de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen en verbindingswegen, over water en over het hoofdspoorwegennet. Indien uit monitoring blijkt dat die grenzen in zicht komen of worden overschreden, zal de minister van IenM in overleg met de vervoerssector maatregelen nemen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Aan de andere kant is het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijke beleid en externe veiligheid beleid dienen dus goed te worden afgestemd. Een toelichting is geen instrument om de mate van risico's te beheersen, maar is wel een schakel tussen het externe veiligheidsbeleid en ruimtelijke ordening.

De risico's worden door twee factoren bepaald: de kans dat zich een ongeval voordoet en de effecten van dat ongeval. Om te kunnen beoordelen wat wel en niet aanvaardbaar is, bestaan er twee risicomaten, namelijk het Plaatsgebonden Risico (PR) en het Groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico
In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van het plaatsgebonden risico (PR). Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof.

In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken). De grenswaarde voor al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten is 10–6 per jaar. Voor al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten betreft dit een richtwaarde.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: 'de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is'.

Het groepsrisico is geen norm, maar er geldt een verantwoordingsplicht. De onderdelen waar bij de verantwoording aandacht aan moet worden besteed staan beschreven in Bevi-artikel 12 voor Bevi-activiteiten en artikel 13 voor ruimtelijke plannen. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.

Relatie tot het bestemmingsplan
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van bedrijven, buisleidingen en transportroutes met gevaarlijke stoffen. Het dichtstbijzijnde bedrijf met gevaarlijke stoffen betreft Zwembad Haasbroek op ruim 500 meter afstand. De dichtstbijzijnde buisleiding betreft een hogedruk aardastransportleiding op meer dan 1.750 meter ten westen van het plangebied, dit terwijl de grootste inventarisatie afstand van een hogedruk aardastransportleiding maar 580 meter bedraagt.

Rijksweg A4
De locatie ligt in het effectgebied van de A4, op een ruime afstand van 1,5 kilometer. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer.
Op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), dient indien de locatie binnen 200 meter afstand vanaf de weg ligt een risicoberekening te worden uitgevoerd. Gelet op de afstand van 1,5 kilometer ligt het plangebied hierbuiten en bestaat er geen noodzaak tot het (laten) uitvoeren van een risicoberekening.

Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet gelet op artikel 7 van het Bevt wel aandacht worden besteed.

Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of een bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.

De A4 is daarmee geen belemmering voor het realiseren van het plan.
Provinciale weg N206
Aan de westzijde van het plangebied, op ruim 100 meter afstand, is de N206 gelegen. Hierover vindt ten delen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Niet over alle delen van deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het deel van de N206, dat vanaf de A4 in zuidelijke richting langs Zoeterwoude Dorp loopt, is geen weg met een extern veiligheidsrisico. Dit betekent dat deze weg in het kader van externe veiligheid niet relevant is voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt externe veiligheid geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

Beleid en Regelgeving
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.

Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.

Onderzoek
Door bureau Peutz is een onderzoek verricht naar de optredende geluidniveaus ten gevolge van wegverkeer ter plaatse van de geplande woningbouw van project Zoeterwoude Zwethof. Tevens is separaat een beoordeling gemaakt van de twee aanvullende plangebieden, namelijk deellocaties 1 en 2. Het akoestisch onderzoek van maart 2018 is opgenomen als Bijlage 4 bij voorliggende toelichting. In deze paragraaf worden de conclusies uit het onderzoek opgenomen.

Het doel van het onderzoek is het bepalen van de optredende geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer ter plaatse van het plangebied en deze te toetsen aan wettelijke geluidgrenswaarden en het hogere waarde beleid van de Omgevingsdienst West Holland. Daarnaast heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van het akoestisch woon- en leefklimaat.

Plan Zwethof
Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting (Lden) ten gevolge van de beschouwde afzonderlijk geluidgezoneerde wegen ten hoogste 53 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. De genoemde hoogste geluidbelasting van 53 dB is ten gevolge van de N206. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh voor deze weg met 5 dB overschreden.

Maatregelen teneinde de geluidbelasting te reduceren zijn niet mogelijk c.q. realistisch. Teneinde de woningen te kunnen realiseren dient voor de acht woningen met een waarde van 49 dB of hoger een hogere waarde te worden verleend. Aanvullende voorwaarden uit het hogere waarden beleid van de gemeente Zoeterwoude zijn niet aan de orde. Voor welke woningen hogere waarden moeten worden vastgesteld, is te vinden in de bijlagen bij het akoestisch rapport.

Voor de Zuidbuurtseweg geldt dat de belasting ten hoogste 45 dB bedraagt. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Voor de meest westelijke woningen (zijde N206) is sprake van een redelijk akoestisch buitenklimaat. Voor de overige woningen in het plangebied is sprake van een goed tot zeer goed akoestisch buitenklimaat.

Plan deellocatie 1
De geluidbelasting ten gevolge van de N206 bedraagt ten hoogste
53 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh van 48 dB met ten hoogste 5 dB overschreden. Maatregelen teneinde de geluidbelasting te reduceren zijn niet mogelijk c.q. realistisch. Teneinde de woning te kunnen realiseren dient een hogere waarde te worden verleend. Aanvullende voorwaarden uit het hogere waarden beleid van de gemeente Zoeterwoude zijn niet aan de orde.

Voor de Zuidbuurtseweg wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Voor de woning is sprake van een matig tot redelijk akoestisch buitenklimaat.

Plan deellocatie 2
De geluidbelasting ten gevolge van de N206 bedraagt ten hoogste
56 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh van 48 dB met ten hoogste 8 dB overschreden. Maatregelen teneinde de geluidbelasting te reduceren zijn niet mogelijk c.q. realistisch. Teneinde de woningen te kunnen realiseren dient een hogere waarde te worden verleend.

Aanvullende voorwaarden uit het hogere waarden beleid van de gemeente Zoeterwoude zijn uitsluitend voor de meest westelijke woning aan de orde. Voor deze woning is aan de oostgevel een geluidluwe zijde. Indien op die locatie een buitenruimte wordt gerealiseerd, wordt voldaan aan de eisen uit het hogere waarden beleid.

Voor de Zuidbuurtseweg wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Voor de woningen is sprake van een matig tot redelijk akoestisch buitenklimaat.

Conclusie
Voor de Zuidbuurtseweg wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Wanneer voor de N206 hogere grenswaarden worden vastgesteld, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.4 Bodemkwaliteit

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

Deellocatie Zwethof
Door BMA Milieu B.V. is op 2 februari 2017 een verkennend bodemonderzoek Zwethof Zoeterwoude gerapporteerd (rapportnummer: NEN.2016.0312.1, zie Bijlage 5). Uitkomst van het onderzoek is dat ter plaatse van de projectlocatie, de ondergrond, bovengrond en het grondwater licht verontreinigd zijn met zware metalen. Voor de lichte verontreinigingen behoeft geen nader onderzoek te worden aanbevolen.

In verband met het plaatselijk aantreffen van bijmengingen met puin in de bovengrond dient de locatie in beginsel verdacht te worden beschouwd voor asbest. Uit de onlangs uitgevoerde partijkeuring bovengrond, kenmerk: PKG.2016.0312.1, d.d. 30 januari 2017, uitgevoerd door BMA Milieu B.V. (zie Bijlage 6) blijkt dat de bovengrond niet is verontreinigd met asbest (niet waarneembaar en analytisch aangetroffen). De grond wordt als niet asbesthoudend beschouwd en derhalve is geen onderzoek naar asbest (conform de NEN 5707) uitgevoerd.

Het bodemonderzoek is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH). Per brief van 20 juni 2017 heeft de ODWH kenbaar gemaakt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde woningen en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt voor deze deellocatie geen belemmering voor de toekomstige ontwikkeling.

Deellocaties 1 en 2
Voor de twee deellocaties zijn separate onderzoeken uitgevoerd, eveneens door BMA Milieu B.V. De rapportages van 10 juli 2017 zijn opgenomen in bijlagen 8 en 9 bij deze toelichting.

In het eerste rapport (deellocatie 1) is, in de bovengrond, een matige verontreiniging met lood en een sterke verontreiniging met koper aangetroffen. In de ondergrond is een matige verontreiniging met alleen koper aangetroffen.

In het tweede rapport (deellocatie 2) is, ter plaatse van de toekomstige hoofdaansluiting, een matige verontreiniging met koper aangetroffen in de bovengrond.

Bij beide onderzoeken is puin in de grond aangetroffen. De onderzoeken zijn voorgelegd aan de ODWH, die per brief van 2 augustus 2017 te kennen heeft gegeven dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden bepaald of er wel of geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Daarom is het ter plaatse van deze deellocaties noodzakelijk om aanvullend onderzoek uit te voeren naar de aangetroffen verontreinigingen voordat de beoogde woningen gerealiseerd kunnen worden. Ook dient aanvullend onderzoek naar asbest te worden uitgevoerd.

Conclusie
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet bodembescherming onderzocht. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor de locatie Zwethof is de bodem schoon genoeg om te kunnen bouwen. Voor de deellocaties 1 en 2 moet er nog nader onderzoek worden gedaan en eventueel de bodem worden gesaneerd.

5.5 Watertoets

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

Het plangebied behoort tot het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hiermee zijn de Keur, de Legger en overige regelgeving van dit hoogheemraadschap van toepassing. Bij de watertoets zijn de onderdelen veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit en riolering van belang. Onderstaand worden de afzonderlijke onderdelen besproken.

Veiligheid
Binnen het plangebied, langs zowel de west- als oostkant is een regionale waterkering gelegen. Werkzaamheden vinden hoofdzakelijk plaats buiten deze keringen en de beschermingszones daarvan. De aanleg van de benodigde ontsluitingswegen vindt echter wel voor een klein deel plaats in de buitenbeschermingszones. Voor het aanleggen (en onderhouden) van wegen, paden en verharding is een vergunning noodzakelijk wanneer het een nieuw(e) weg, pad of verharding in de kern- en beschermingszone van een waterkering betreft, voor zover deze wordt aangelegd op de kruin. De kruin is vastgesteld op 1,5 m en 0,75 m aan beide kanten van de middenkruinlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0015.png" Figuur 5.3: Legger Hoogheemraadschap van Rijnland

Binnen het plangebied zijn alleen overige watergangen (polderwater) met hun kern- en beschermingszones aanwezig. Voor het verrichten van werkzaamheden aan deze watergangen en werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszones is over het algemeen geen vergunning benodigd maar zijn de algemene regels van de Keur van toepassing en geldt een meldingsplicht. Ook voor het plaatsen van duikers, geldt een meldingsplicht. De werkzaamheden voor de realisatie van de woningen dienen volgens deze regels te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0016.png"

Figuur 5.4: Overige watergangen op basis van Hoogheemraadschap Rijnland

Waterkwantiteit
In de huidige situatie is het gehele plangebied onverhard. Met de realisatie van woningbouw zal dit tot extra verharding van het projectgebied leiden. Voor de toename van verhard oppervlak waarbij neerslag versneld wordt afgevoerd, moet ter compensatie water worden gerealiseerd. Het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, bedraagt minimaal 15 procent van het oppervlak van de toename van verharding.

In totaal wordt circa 16.000 m² aan verharding aangebracht. Hierdoor is een vergunning noodzakelijk. Daarnaast wordt in totaal circa 16.000 m² water gecreëerd, waardoor circa 100% water wordt gecompenseerd. Aan de minimale eis van 15% wordt derhalve ruimschoots voldaan. Ten aanzien van de nieuw aan te leggen watergangen is de afspraak gemaakt dat deze gedeeltelijk door de gemeente en gedeetelijk door het Hoogheemraadscahp Rijnland worden onderhouden.

In het beoogde plan wordt rekening gehouden met het creëren van extra openwater, waarvoor een vergunningplicht geldt indien het openwater een waterdiepte heeft van meer dan 2,5 meter. Voor het werken aan watergangen geldt een meldingsplicht. Ook voor het plaatsen van duikers geldt een meldingsplicht.

Voor het aanleggen van een brug geldt tevens een vergunningsplicht. Mogelijk dient oppervlaktewater van een hoofdwatergang te worden gedempt, waardoor ook een vergunning noodzakelijk is. De vergunningen worden aangevraagd en de meldingen worden gedaan bij het Hoogheemraadschap Rijnland.

Waterkwaliteit
Bij de realisatie van de woningen worden natuurvriendelijke en niet uitloogbare bouwmaterialen gebruikt. Hiermee wordt voorkomen dat de kwaliteit van het grond- en oppervlakte water verslechtert. De waterkwaliteit wordt bovendien blijvend verbeterd door de aanleg van natuurvriendelijke oevers.

Riolering
Ter plaatse van het plangebied wordt één rioolstelsel aangelegd. Het hemelwater wordt via de woningen direct in de sloot afgevoerd. Voor wegen zonder kalk geldt hetzelfde.

Conclusie
De watertoets is doorlopen. Vooral het onderdeel waterkwantiteit is voor dit bestemmingsplan van belang, gelet op het verhard oppervlak dat wordt toegevoegd als gevolg van de realisatie van woningbouw. Het plan voorziet in de aanleg van voldoende extra openwater ter compensatie. Ook de andere onderdelen leiden niet tot een belemmering in de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de (beschermde) soort.

Voor alle soorten, ook die geen beschermde status hebben, dient de algemene zorgplicht uit artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Dit houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht wordt genomen voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Het welzijn van dieren mag niet onnodig worden aangetast.

Nationaal Natuurnetwerk
De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). De NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Bij ruimtelijke plannen dient te worden getoetst of het projectgebied in of in de nabijheid van het projectgebied gelegen is. Indien het projectgebied in of in de nabijheid de NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.

EU-vogelrichtlijn/1979 en EU-Habitatrichtlijn/1992
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het Rijk heeft vastgesteld en de Habitatrichtlijngebieden die het Rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

Relatie tot het projectgebied
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Arcadis een ecologische quickscan uitgevoerd en gerapporteerd op 13 november 2007 (Bijlage 10). Uit het onderzoek bleek dat door de voorgenomen werkzaamheden en plannen beschermde plant- en diersoorten geen schade ondervinden. Geen vaste foerageergebieden, vliegroutes noch verblijfplaatsen, zouden worden vernietigd.

Aangezien de wetgeving is veranderd sindsdien en het onderzoek bovendien bij wet verouderd is, is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling door ATKB een geactualiseerde ecologische quickscan uitgevoerd. De rapportage is van 19 februari 2018 en is opgenomen in Bijlage 11 bij voorliggend bestemmingsplan.

Soortenbescherming
Quickscan
In de quickscan zijn slechts de soorten onderzocht die worden beschermd onder de Wet natuurbescherming. Uit de quickscan blijkt dat algemene broedvogels, vleermuizen (jachtbiotoop en mogelijke vliegroute) mogelijk gebruik maken van de planlocatie. De aanwezigheid van de platte schijfhoren kan tevens niet worden uitgesloten. Effecten op deze beschermde soorten zijn uitgesloten, mits maatregelen worden genomen. Door het ontzien van het broedseizoen en de mogelijke vliegroute van vleermuizen, kunnen negatieve effecten op beschermde soorten worden voorkomen.

Nader onderzoek
In verband met de resultaten uit de quickscan, is door ATKB nader onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van een jachtbiotoop en vliegroute van vleermuizen en naar de platte schijfhoren. Het onderzoek is terug te vinden in Bijlage 12 van voorliggende toelichting.

Er is geen vliegroute aanwezig van de meervleermuis of de watervleermuis. Voorzorgsmaatregelen zijn hierdoor niet aan de orde. Wel zijn platte schijfhoren aangetroffen. Er moet van worden uitgegaan dat de soort in alle sloten van het plangebied voorkomt (alle sloten behoren tot hetzelfde watersysteem en hebben soortgelijke eigenschappen). De platte schijfhoren staat vermeld op bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn en is hierdoor strikt beschermd. Het overtreden van verbodsbepalingen is ten aanzien van deze soort niet te voorkomen bij uitvoering van de plannen: het vergraven van watergangen en deels dempen van watergangen leidt onoverkomelijk tot beschadigen of vernielen van voortplantingsgebied van deze soort. Om deze reden wordt een ontheffing op de Wet natuurbescherming aangevraagd.

Ter voorkoming van het verstoren van beschermde soorten worden diverse maatregelen getroffen. Zo worden onder meer de bestaande groene en blauwe structuren behouden en worden nieuwe watergangen geïntroduceerd, waardoor tevens alternatief leefgebied ontstaat. Daarmee worden bestaande ecologische waarden verhoogd en wordt de biodiversiteit uitgebreid. Er wordt gewerkt met natuurlijke niet uitlogende materialen, er worden nestkasten ingebouwd en natuurlijkvriendelijke oevers aangelegd. Met andere woorden; bouwen 'natuur inclusief'. Er bestaat daarom concreet zicht op het verkrijgen van de benodigde ontheffing.

Verder geldt dat tijdens de bouwwerkzaamheden het terrein onbedoeld geschikt kan worden voor een aantal beschermde soorten, zoals de rugstreeppad. Om kolonisatie te voorkomen worden wordt plasvorming, waarin zij hun eieren leggen, voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van rijplaten zodat kuilen en daarmee plasvorming kan worden voorkomen.

Zorgplicht
Naast het voorkomen van verstoring van beschermde soorten door middel van bovenstaande maatregelen, kan met toepassing van onderstaande maatregelen invulling gegeven worden aan de zorgplicht, welke geldt voor alle in het wild voorkomende soorten.

  • Er wordt gelegenheid gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen;
  • Nieuwe wateren worden zoveel mogelijk aangelegd voorafgaand aan het dempen van bestaand water;
  • Slootdelen worden slechts gedempt bij een watertemperatuur beneden de 25 graden, een luchttemperatuur boven het vriespunt en indien geen ijs op het water aanwezig is.
  • De grond-, en graafwerkzaamheden langs de te dempen sloten worden in één richting en richting een open einde (richting water waarmee de te dempen sloten in verbinding staan) uitgevoerd. Hierdoor hebben vissen de gelegenheid te vluchten en kunnen de aanwezige grondgebonden zoogdieren en amfibieën aan de werkzaamheden ontsnappen;
  • Indien te dempen sloten niet in verbinding staan met andere sloten, worden de aanwezige vissen en amfibieën voorafgaand aan de dempingswerkzaamheden weggevangen en overgeplaatst naar water in de omgeving;
  • Dempingswerkzaamheden worden bij voorkeur uitgevoerd buiten de gevoelige perioden van vissen, namelijk de voortplanting en in mindere mate de overwintering. Er wordt daarom niet gewerkt in de periode maart t/m juli. De werkzaamheden worden zo veel mogelijk uitgevoerd van augustus tot en met oktober;
  • In verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd.
  • Bij werkzaamheden met harde geluiden en/of trillingen moeten voorafgaand aan de werkzaamheden afgezwakte waarschuwingsgeluiden worden afgegeven om fauna in de gelegenheid te stellen tijdig weg te komen.
  • Vlak voorafgaand aan de werkzaamheden dient roering in het water gecreëerd te worden zodat vissen vroegtijdig het werkgebied kunnen verlaten.
  • Voor de aanwezige (algemene) oevervegetatie kunnen de meeste negatieve effecten voorkomen en/of beperkt worden door te werken buiten de kwetsbare periode van vaatplanten. Dit komt neer op het uitvoeren van de werkzaamheden in de periode vanaf september (doorlopend tot maart) . In deze periode hebben vrij alle water- en oeverplaten zaad gezet.


Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in het NNN. Het Natura 2000-gebied 'de Wilck' is op ongeveer 2,5 km afstand van het plangebied gelegen. Negatieve effecten op beschermde soorten kunnen bij voorbaat worden uitgesloten. Nadere toetsing aan de gebiedenbescherming is niet noodzakelijk. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied dat stikstofgevoel is, betreft 'Meijendel & Berkheide' op ruim 8 kilometer afstand van het projectgebied. Hiervoor is een AERIUS-berekening uitgevoerd, welke als Bijlage 13 bij voorliggend bestemmingsplan is bijgesloten. De stikstofdepositie op dit gebied als gevolg van de ontwikkeling vormt mede dankzij het duurzame karakter geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0017.png"

Figuur 5.5: natuurgebieden nabij plangebied (uitsnede www.synbiosys.alterra.nl)

Het plangebied is wel aangewezen als Belangrijk weidevogelgebied. Belangrijke weidevogelgebieden zijn agrarisch gebieden met een hoge weidevogeldichtheid die als zodanig zijn aangeduid in de provinciale Structuurvisie. Natuurwaarden mogen in deze gebieden per saldo niet afnemen. Is dit wel het geval dan geldt het 'nee, tenzij'-regime: ingrepen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant aantasten zijn niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn, de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.

Uit de toets van Arcadis van 2007 kwam al naar voren dat het plangebied geen bijzondere weidevogelsoorten herbergt en nooit waardevol zal worden vanwege de ligging tussen de N206 en de bebouwing van Zoeterwoude-dorp en Zuidbuurt. Dit wordt bevestigd middels een in het kader van een nulmeting agrarisch natuur- en landschapsbeheer uitgevoerde grootschalige inventarisatie naar weidevogels uitgevoerd (zie Van Groen, 2016), waarbij ook het plangebied van de Zwethof en het aangrenzend veenweidegebied aan de zuidzijde is onderzocht. In de Zwet- en Groote Blankaardpolder zijn wel broedterritoria van verschillende soorten weidevogels waargenomen. De ontwikkeling van 'De Zwethof' leidt niet tot significante effecten op deze nabijgelegen weidevogelgebieden aangezien De Zwethof niet binnen de verstoringsafstand van deze weidevogelsoorten is gelegen.

Aangezien het plangebied van 'De Zwethof' inclusief het aangrenzende veenweidegebied geen belangrijk weidevogelgebied betreft, leidt het ontwikkelen van De Zwethof niet tot significante aantasting van weidevogelgebied, ook niet door verstoring.
Wel is er sprake van verlies van oppervlakte veenweidegebied. Dit leidt echter niet van verlies van potentieel weidevogelgebied, omdat er in en nabij het plangebied geen noemenswaardige potentie is.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ontheffing van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming is noodzakelijk in verband met de platte schijfhoren. Door de goede mogelijkheden de maatregelen in te passen in de plannen, bestaat zicht op het verkrijgen van de noodzakelijke ontheffing.

5.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (lucht-kwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Zo draagt een project niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit indien de bijdrage van een project niet meer dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 bedraagt. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3) voor zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Relatie tot het projectgebied
In dit geval wordt voorzien in 44 woningen. Gelet op bovenstaande voorbeelden, valt te concluderen dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Goed woon- en leefklimaat
Met behulp van www.nsl-monitoring.nl is op 13 juli 2017 vastgesteld wat de huidige achtergrondconcentraties fijnstof en stikstof zijn ter plaatse van het plangebied. Dit om te bepalen of het realiseren van deze functie op deze specifieke plek in het kader van een goed leefklimaat te motiveren is.

Uit de resultaten van monitoringstool blijkt dat de achtergrondconcentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 onder de grenswaarden van 40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5 liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00020-VAS2_0018.png" Figuur 5.5: GCN-achtergrondconcentraties

Geurhinder en veehouderij
In paragraaf 5.1 is ingegaan op het aanwezige jongvee ter plaatse van de Zuidbuurtseweg 34. In verband met het vee dient ter voorkoming van agrarische geurhinder een afstand aangehouden te worden van 100 meter. De dichtstbijzijnde woning ligt op 127 meter vanaf de stal waar het jongvee zich bevindt. Daarmee wordt voldaan aan de afstand in relatie tot geur.

Het bedrijf is bovendien gehouden aan bepalingen uit het Activiteitenbesluit. Op grond van artikel 3.123 regelt dat ten behoeve van het voorkomen dan wel beperken van emissies naar de lucht, sprake dient te zijn van een huisvestingssysteem. Het is de verantwoordelijkheid van degene die de inrichting drijft zorg te dragen voor gebruik van en onderhoud aan dit systeem.

Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.8 Duurzaamheid


Algemeen
Duurzaamheid is een overkoepelend woord voor een integrale aanpak welke in het teken staat van een volhoudbare gezonde maatschappij. Bij het project Zwethof wordt hoog ingezet op het onderdeel duurzaamheid, dit aan de hand van de thema's uit de GPR, die gebaseerd zijn op de 3 P's; people (mensen), planet (planeet/milieu) en profit (opbrengst/winst), die op harmonieuze wijze gecombineerd worden voor een zo duurzaam mogelijke ontwikkeling. Hiertoe wordt toepassing gegeven aan GPR Gebouw, waarbij voor voorliggend project de ambitie is uitgesproken een gemiddelde score van 9.0 (exclusief milieu) te behalen.

Woningniveau
Op woningniveau worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Energie
Willen we de klimaatverandering tegengaan en tegelijkertijd energie betaalbaar houden, dan moet de energieprestatie van gebouwen verbeteren. Uitgangspunt is daarom de realisatie van woningen die zeer energiezuinig zijn met een EPC van 0.0.

Gebruikskwaliteit
Onze samenleving vergrijst en mensen willen langer zelfstandig in hun eigen huis blijven wonen. Daardoor worden zorg en wonen steeds meer gecombineerd en veranderen woning- plattegronden. Andere doelgroepen hebben juist weer andere behoeften, zoals jonge mensen, gezinnen met kinderen, gehandicapten, etc. Tegelijkertijd willen mensen een veilige woonomgeving. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de woningen daarom goed, toegankelijk en functioneel en veilig gemaakt.

Milieu
Grondstoffen worden schaarser én duurder. Er wordt daarom ingezet op hergebruikte en/of duurzaam geproduceerde materialen om zodoende schadelijke emissies en uitputting van grondstoffen als gevolg van de productie van bouwmaterialen te beperken.


Toekomstwaarde
Bij de bouw van de woningen moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, waardoor de woning zonder hoge kosten of veel materiaalverspilling aan te passen is aan veranderende gebruikerseisen of wet- en regelgeving. Dit kan door bijvoorbeeld in te zetten op flexibele woonplattegronden voor bewonerswensen, wijzigingen gezinssamenstelling of bij mutaties van eigenaren en/of huurders en toekomstige bewoners bij de ontwikkeling te betrekken. Er is aandacht voor levensloopbestendig wonen, met maatregelen zoals drempelloos bouwen en eenvoudig aanpasbare (binnen-)constructies. Daarnaast kan gedacht worden aan herbruikbaarheid van producten en grondstoffen, door bewuste en duurzame materiaalkeuzes.

Gezondheid
Mensen brengen een groot deel van de dag door in hun woning. Doel van dit thema is de realisatie van een gezonde woning door bijvoorbeeld het beperken van geluidsoverlast, voldoende frisse lucht, comfortabele ventilatie en voldoende daglicht.

Stedenbouw, landschap en sociaal
Naast de uitgangspunten op woningniveau, wordt ook op stedenbouwkundig, landschappelijk en sociaal niveau een hoogwaardig en duurzaam plan nagestreefd:

Stedenbouw
Het plan wordt in harmonie ontworpen met zijn natuurlijke omgeving, door aansluiting op bestaande schaal, groen, water, structuur, karakter en architectuur. Slimme oplossingen worden bedacht voor o.a. parkeren en blijvende openheid van het landschap (beperken van schuttingen e.d.), waarbij gestreefd wordt naar een goede verhouding tussen openbaar en uitgeefbaar.

Woning oriëntatie
De verkaveling en inrichting van de woningen wordt zon georiënteerd ontworpen. Op deze manier kan er actief en passief gebruik gemaakt worden van zonnewarmte in en rond de woning

Woonkwaliteit
Aandacht voor maatschappelijk, sociaal en veilig wonen, met logische aansluitingen tussen openbaar en privé. Er is een duidelijke hoofdstraat, als hart van de buurt, voor (langzaam) bestemmingsverkeer en voetgangers, waaraan alle woningen en erven herkenbaar zijn gelegen. De hoofdstraat biedt ruimte voor het rondje in en om de buurt en een avontuurlijke speelplek voor kinderen biedt speelgelegenheid. Bewoners kunnen hier prettig leven.

Flora en fauna
De bestaande groene en blauwe structuren worden behouden en nieuwe worden geïntroduceerd. Daarmee worden bestaande ecologische waarden verhoogd en wordt de biodiversiteit uitgebreid. Er wordt gewerkt met natuurlijke niet uitlogende materialen, en waar mogelijk worden groene daken gerealiseerd, nestkasten ingebouwd en natuurlijkvriendelijke oevers aangelegd. Met andere woorden; bouwen 'natuur inclusief'.

Waterhuishouding
Het hemelwater wordt lokaal opgevangen door afkoppeling naar het oppervlaktewater, ook wordt water lokaal gebruikt voor bijvoorbeeld het besproeien van de tuinen (regentonnen). Waterkwaliteit wordt blijvend verbeterd door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Klimaatbestendig bouwen tegen hitte- en droogtestress door voldoende groen in de wijk.

CO2-absorptie
Doordat zeer energiezuinig wordt gebouwd, reduceert het plan per saldo CO2. Daarnaast zal gekeken worden naar toepassing van CO2-absorberende materialen, zoals CO2-absorberende verhardingen en veel groen, zoals bijvoorbeeld groene dakbedekking (sedum) en gevels.

Sociale structuren en 'social return'
5% van de voor realisatie benodigde werkgelegenheid wordt ingevuld voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, zoals langdurige werklozen en mensen met een handicap. Scholing en educatie zal hiervan deel uitmaken.

5.9 M.e.r - beoordeling

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

De beoogde ontwikkeling wonen, kan gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (onderdeel D 11.2, kolom 1).

De beoogde functie valt niet binnen de richtwaarden van het Besluit m.e.r. ten aanzien van projecten waarbij milieusignificantie een rol speelt (kolom 2). De aard en omvang van het beoogde initiatief is zeer beperkt t.o.v. de richtwaarden van het besluit m.e.r. Belangrijke nadelige gevolgen in het kader van het Besluit m.e.r. voor het milieu zijn dan ook niet te verwachten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regel-geving was geïmplementeerd, één van de aanleidingen voor de aanpassing van het Besluit m.e.r. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.

De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.-beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient de volgende inhoud zijn vermeld:

  • 1. Kenmerken van het project.
  • 2. Plaats van het project.
  • 3. Kenmerken van het potentiële effect.
  • 1. Kenmerken van het project

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 44 duurzame woningen mogelijk. De woningen worden gebouwd in verschillende typologieën. Aan de oostzijde van het plangebied wordt een speeleiland aangelegd. Tevens worden diverse watergangen gecreëerd, die ertoe leiden dat dat de woningen en het speeleiland op 'eilandjes' komen te liggen. De ontsluiting wordt geregeld middels een smalle weg vanaf de kade van de Dr. Kortmannstraat (N206). De weg wordt doorgetrokken tot de Zuidbuurtseweg. Het achterste gedeelte is slechts toegankelijk voor fietsers en wandelaars (en hulpdiensten). Ter voorkoming van het verstoren van beschermde soorten worden diverse maatregelen getroffen. Zo worden de bestaande groene en blauwe structuren behouden en worden nieuwe watergangen geïntroduceerd. Daarmee worden bestaande ecologische waarden verhoogd en wordt de biodiversiteit uitgebreid. Er wordt gewerkt met natuurlijke niet uitlogende materialen, en waar mogelijk worden groene daken gerealiseerd, nestkasten ingebouwd en natuurlijkvriendelijke oevers aangelegd. Met andere woorden; bouwen 'natuur inclusief'.

  • 2. Plaats van het project

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Zoeterwoude-Dorp in de gemeente Zoeterwoude. De locatie is gelegen in de Zwet- en Groote Blankaartpolder en maakt derhalve onderdeel uit van het landelijk gebied van Zoeterwoude. Daarnaast is de locatie aangewezen als Nationaal Landschap “Het Groene Hart”.

De locatie wordt aan twee zijden omgeven door verkeerswegen. Ten westen is dit de Dr. Kortmannstraat (provinciale weg N206) en ten oosten is dit de Zuidbuurtseweg. Ten noorden bevindt zich de bebouwde kom van Zoeterwoude-Dorp en ten oosten grenst de locatie aan de Zuidbuurt, waar woon- en leefgemeenschap Swetterhage is gevestigd.

  • 3. Kenmerken van het potentiële effect

Uit hoofdstuk 5 van voorliggende toelichting kan geconludeerd worden dat geen significant negatieve effecten te verwachten zijn als gevolg van de realisatie van de met dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan betreft grotendeels een globaal bestemmingsplan waarmee kaders worden geboden voor geplande ontwikkelingen binnen het plangebied. Een dergelijk plan wordt vaak aageduid met de (niet-juridische) term 'postzegelbestemmingsplan' of 'ontwikkelbestemmingsplan'. Het bestemmingsplan is in casu opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van de geplande woningen.

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, namelijk:

  • 1. de verbeelding, met zoveel mogelijk relevante informatie wat betreft de (dubbel)bestemmingen, aanduidingen, afmetingen en verklaringen van de betreffende gronden;
  • 2. de regels, hierin wordt per bestemming een zo eenduidig mogelijke omschrijving van het gebruik en bouwmogelijkheden van de betreffende bestemming gegeven;
  • 3. de toelichting, hierin worden de beweegredenen weergegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond, als mede een interpretatie en uitleg van de gebruikte bestemmingen.

De verbeelding en de bijbehorende regels vormen de enige juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan.

6.2 Regels

6.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels bevatten de begrippen en de wijze van meten. Artikel 1 geeft een toelichting op begrippen die in het normale spraakgebruik niet voorkomen en dus zonder uitleg voor interpretatie vatbaar zijn. Het artikel 'wijze van meten' beschrijft hoe de maatvoeringen zoals deze in de regels voorkomen moeten worden gemeten.

6.2.2 Bestemmingsregels

Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
Een groot deel van de gronden binnen het bestemmingsplan krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Deze bestemmingen zijn consoliderend van aard, dat wil zeggen dat de huidige situatie wordt voortgezet.

Functieaanduiding 'kleinschalig kampeerterrein'
Aan de Zuidbuurtseweg 34 is een bestaande camping gelegen. Een deel van deze camping valt binnen het bestemmingsplangebied van voorliggend bestemmingsplan. De camping is positief bestemd door middel van de functieaanduiding 'kleinschalig parkeerterrein', net zoals in de huidige situatie. Dit medegebruik is in de regels expliciet gekoppeld aan het bestaande kampeerterrein.

Groen
Aan de noordoostzijde van het plangebied wordt een speeleiland aangelegd. Dit eiland is bestemd als 'Groen', waarbinnen onder meer speelvoorzieningen zijn toegestaan.

Natuur
Het doel is een zeer duurzame woonwijk te realiseren, waarbij onder meer wordt gebouwd 'natuur inclusief'. Mede in verband met de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Zoeterwoude, alsook de ligging van het locatie in het landelijk gebied van Zoeterwoude. Bestaande ecologische waarden worden verhoogd en de biodiversiteit wordt uitgebreid. Hiertoe worden onder meer groene eilanden aangelegd, die bestemd worden als 'Natuur', ten behoeve van het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.

Verkeer
Om de woningen toegankelijk te maken, wordt vanaf de kade van Dr. Kortmannstraat een smalle weg aangelegd. Bovendien wordt aan de westzijde van het plangebied aangesloten op de N206. Deze delen zijn derhlave bestemd als 'Verkeer'.

Water
Om de beoogde uitstraling (eilanden) en de gewenste duurzaamheid (biodiversiteit) te realiseren, wordt ca. 16.000 m2 water toegevoegd. Hiertoe is de bestemming 'water' opgenomen.

Wonen - Deellocaties
Ter plaatse van deellocaties 1 en 2 kunnen maximaal twee woningen worden gebouwd. Deze dienen te worden uitgevoerd in het type vrijstand óf twee-onder-een-kap. Dit is als zodanig opgenomen in de regels. Ook zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de goot- en nokhoogte van de woningen. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de te realiseren parkeerplaatsen per type woning, zodat geborgd wordt dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen afgestemd op de behoefte.


Wonen - Zwethof
Deellocatie Zwethof maakt de realisatie van 41 woningen mogelijk. Hiertoe is de bestemming 'Wonen - Z' opgenomen, waarbinnen uitsluitend vrijstaande, twee-onder-één-kapwoningen of rijwoningen zijn toegestaan. In de regels zijn onder meer bepalingen opgenomen ten aanzien van de goot- en nokhoogte van de woningen. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de te realiseren parkeerplaatsen per type woning, zodat geborgd wordt dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen afgestemd op de behoefte.

Waarde - Archeologie - Gematigde/Hoge verwachting
In het plangebied is een tweetal beschermingsstelsels opgenomen ten aanzien van archeologie.

Waterstaat - Waterkering
Het plangebied is aan de oost- en westzijde voor een zeer beperkt deel gelegen binnen de beschermingszone van regionale waterkeringen. Op deze locaties is de bestemming 'Watertaat - Waterkering' opgenomen.

6.2.3 Algemene regels en overige regels

Algemene regels
Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Deze zaken zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels.

Voor wijzigingsbevoegdheden schrijft de Wet ruimtelijke ordening de algemene voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht voor (afdeling 3.4 Awb) met een aantal aanvullende vereisten inzake de kennisgeving en de beschikbaarstelling.

Overgangsregels en slotregel
Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht (overgangsregels) en de slotregel.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied onderzoek te worden ingesteld naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente, waarbij ook de uitvoerbaarheid in beeld dient te komen.
Exploitatieplan
Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van kracht. In deze wet is onder meer geregeld dat gemeenten via een exploitatieplan de gemeentelijke exploitatiekosten voor de openbare ruimte kunnen verhalen op particuliere ontwikkelaars. Daarnaast voorziet de wet in uitzonderingen voor gevallen waarin het niet nodig is een exploitatieplan vast te stellen. Eén van deze uitzonderingen doet zich voor als het verhaal van de met het project gepaard gaande gemeentelijke kosten anderszins is verzekerd (vergelijk artikel 6.12 lid 2 Wro).

In het geval van het voorliggende bestemmingsplan wordt geen exploitatieplan vastgesteld, omdat gemeente en ontwikkelaar een samenwerkings-/exploitatieovereenkomst (voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan) in de zin van artikel 6.24 Wro aangaan, waarin het verhaal van de gemeentelijke exploitatiekosten wordt verzekerd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Informatieavond
Vanaf de start van de ontwikkeling is een informatieavond geweest met de bewoners en de raadsleden. Deze heeft plaatsgevonden in februari 2017. Op deze avond zijn de bewoners en raadsleden geïnformeerd en bestond de mogelijkheid tot het stellen van vragen.

Bestuurlijk vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1. Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader zijn de volgende instanties geïnformeerd en gesproken:

  • Hoogheemraadschap van Rijnland
  • Veiligheidsregio
  • Omgevingsdienst West-Holland
  • Provincie Zuid-Holland


Zienswijzen
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vanaf 6 maart 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze 6 weken is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.

Er is één zienswijze ingediend. In deze zienswijze wordt door de ontwikkelaar aangegeven dat het aantal woningen dat binnen de bestemming 'Wonen – Zwethof' is opgenomen ten onrechte 40 is. Zoals ook blijkt uit de toelichting van het plan en de kennisgeving van het ontwerpplan moet dit aantal 41 zijn. Daarmee is het totaal aantal nieuw te ontwikkelen woningen binnen het plangebied 44.

Beantwoording zienswijze
Het aantal woningen binnen de bestemming 'Wonen – Zwethof' is inderdaad per abuis niet correct opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. De planregel zal op dit punt worden aangepast in die zin dat het aantal woningen in artikel 9 gewijzigd wordt naar 40+1=41.

Met de formele bestemmingsplanprocedure en het op de hoogte houden van omwonenden, wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende gewaarborgd.

Ambtshalve wijzigingen
Op de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan is één bouwvlak opgenomen ter plaatse van de huidige woning op deellocatie 1. In de ter plaatse geldende bestemming is geen bepaling opgenomen over het bouwvlak. Er is namelijk voor gekozen om in het bestemmingsplan zoveel mogelijk flexibiliteit te houden. Het is daarom niet wenselijk om de exacte locatie en huidige footprint van deze woning vast te leggen met een bouwvlak. Het bouwvlak wordt van de verbeelding verwijderd.

In artikel 6 zijn naast voorzieningen voor tegengaan van geluidhinder ook voorzieningen voor tegengaan van lichthinder benoemd.