direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woudevoirt 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Noordbuurtseweg 7, 7a en 8a te Zoeterwoude liggen de voormalige trappenfabriek en het metaalbedrijf van Van Cromvoirt. De trappenfabriek heeft haar activiteiten op deze locatie in 2009 gestaakt, waardoor de fabriek in onbruik is geraakt en het gebied herontwikkeld kan worden. De eigenaar is voornemens hier woningbouw te realiseren. PACT3d Ontwerp en BIM management hebben voor deze locatie een plan ontwikkeld dat uitgaat van een appartementencomplex met een variabel aantal woningen, met een maximum van 40.

Dit aantal is variabel omdat het project wordt gerealiseerd volgens het woon- en bouwconcept 'de PACT Groeiwoning'. Deze '2-k Pact Groeiwoning' (tweekamer Pact Groeiwoning) heeft een woonvloeroppervlak van 44 m² en is voorzien van twee kamers, een keuken en een badkamer. Deze Groeiwoningen zijn dusdanig ontworpen dat ze makkelijk koppelbaar en weer splitsbaar zijn, bijvoorbeeld in geval van gezinsuitbreiding. Het appartementencomplex biedt ruimte aan maximaal 40 van dergelijke wooneenheden, maar indien er wooneenheden samengevoegd worden, is het aantal appartementen dus lager. De doelgroep betreft Zoeterwoudse starters op de woningmarkt en ouderen.

De beoogde ontwikkeling past echter niet binnen de ter plaatse geldende bestemmingen 'Bedrijf' uit het vigerende plan 'Dorp-West 2011', en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' uit het vigerende plan 'Landelijk gebied', beide van de gemeente Zoeterwoude. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch doorgang te laten vinden, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Hiermee wordt de bestemmingswijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen' mogelijk gemaakt. Tevens worden er een water-, tuin- en verkeersbestemming in het plan opgenomen.

Daarnaast zal de bij de trappenfabriek behorende bedrijfswoning (Noordbuurtseweg 7) door middel van dit bestemmingsplan een woon- en tuinbestemming krijgen. De bedrijfswoning is namelijk in gebruik als burgerwoning.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Noordbuurtseweg 7, 7a en 8a aan de oostelijke rand van Zoeterwoude-Dorp en ten noordwesten van het centrum van de kern. De Noordbuurtseweg is één van de linten waarlangs het dorp zich gevormd heeft en tevens een belangrijke structuurdrager. Het terrein wordt via voornoemde weg ontsloten. De achterzijde van het plangebied grenst aan de Grote Polder, zie figuur 1.1 voor ligging van het plangebied op groter en kleiner schaalniveau.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied op groter (links) en kleiner (rechts) schaalniveau (bron: Bing Maps)

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.950 m².

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse vigeren twee bestemmingsplannen: 'Dorp-West 2011', vastgesteld op 22 december 2011, en 'Landelijk gebied', onherroepelijk op 5 april 2011. Figuur 1.2 betreft een uitsnede van de plankaart van Dorp-West, figuur 1.3 betreft een uitsnede van Landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0002.png" Figuur 1.2 Uitsnede vigerend plan Dorp-West

Dorp-West 2011

De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf' tot en met milieucategorie 2, en hebben deels de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3'. De specifieke functieaanduiding bepaalt dat een categorie 3.1-bedrijf is toegestaan met de SBI-code 281 uit de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. De bedrijfswoning is als zodanig aangeduid. Binnen het bestemmingsvlak is voor de fabriek en de bedrijfswoning een bouwvlak opgenomen, waar een maximale goothoogte van 6 m geldt.

De herontwikkeling van het terrein naar een woonbestemming is in strijd met de vigerende bedrijfsbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0003.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend plan Landelijk gebied

Landelijk gebied

De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden', zonder bouwvlak. De gronden zijn bestemd voor grondgebonden veehouderijbedrijven en het behoud en versterking van de aanwezige natuur, en alsmede voor een aantal agrarisch-gerelateerde functies. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Een gedeelte van de beoogde ontwikkeling valt binnen dit bestemmingsplan. Het betreft de gronden die ingericht zullen worden als tuin. Tuinen zijn niet expliciet toegestaan binnen de vigerende bestemming, maar zijn ook niet expliciet uitgesloten.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt de bestaande en de beoogde situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan de verschillende beleidskaders. Hoofdstuk 4 bevat de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 5 worden de verschillende deelonderzoeken toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 7 geeft ten slotte weer met welke partners overleg is gevoerd.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de bestaande en de beoogde situatie. Tevens wordt beschreven wat de ruimtelijke consequenties van de ontwikkeling zijn.

2.2 Bestaande situatie

Op het terrein staan de trappenfabriek, het metaalbedrijf en een bedrijfswoning. De bedrijfswoning is een twee-aaneengebouwde woning, de andere helft is reeds een burgerwoning. Zie figuur 2.1 voor een impressie van het terrein, gezien vanaf de Noordbuurtseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0004.png"

Figuur 2.1 Impressie van de bestaande situatie (bron: Google Streetview)

Trappenfabriek en metaalbedrijf

De trappenfabriek en het metaalbedrijf hebben een vloeroppervlak van circa 1.260 m² en bestaan uit één bouwlaag met vier zadeldaken. De goothoogte bedraagt circa 5 m, en de bouwhoogte circa 8 m. De fabriek is opgebouwd uit bakstenen en het dak is afgedekt met rode dakpannen.

Bedrijfswoning

De bedrijfswoning maakt deel uit van een twee-aaneengebouwde woning en heeft een bebouwde oppervlakte van circa 62 m². De woning bestaat uit twee bouwlagen met een zadeldak, en is eveneens uitgevoerd in bakstenen en voorzien van rode dakpannen op het dak. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk circa 6 en 9 m. De bedrijfswoning heeft een voortuin, een achtertuin ontbreekt.

Openbare ruimte

Aan de voorzijde is de openbare ruimte vrijwel geheel verhard. De ruimte werd gebruikt voor expeditie, opslag en als parkeerplaats. Aan de achterzijde van de fabriek ligt een klein volkstuinencomplex.

Directe omgeving

De directe omgeving bestaat uit de lintbebouwing aan de Noordbuurtseweg. Deze kent overwegend een woonfunctie, en bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen. Ten zuiden en ten westen van het plangebied liggen watergangen. Aan de achterzijde van het plangebied ligt de Grote Polder, die onderdeel uitmaakt van het Groene Hart.

Figuur 2.2 bevat een vogelvluchtimpressie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0005.png"

Figuur 2.2 Vogelvluchtimpressie (bron: Bing Maps)

2.3 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het terrein ingevuld met een appartementencomplex, parkeerterrein en groen-/tuinfuncties. De voormalige trappenfabriek wordt gesloopt. De bedrijfswoning blijft gehandhaafd, er is alleen sprake van een functieverandering van bedrijfs- naar burgerwoning.

Appartementencomplex - concept

Het appartementencomplex is gebaseerd op het woon- en bouwconcept 'de PACT Groeiwoning' (hierna: 'groeiwoning'). Dit concept bestaat uit koppelbare en eventueel weer splitsbare units van 44 m². De plattegrond beschikt over een woonkamer met een kleine keuken, een slaapkamer met badkamer, een apart toilet en één of twee balkons. De rastermaat van de modulaire opbouw van het skelet van het complex is ca. 3,5 m bij 12 m. Elk project op basis van deze zogenaamde skeletmodules krijgt door stapeling, schakeling, materialisatie en vorm van de schil zijn eigen architectuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0006.png"

Figuur 2.3 Fragment van de plattegrond Eerste Verdieping (bron: pact3d)

De '2-k woningen' (tweekamerwoningen) zijn in elkaars spiegelbeeld langs elkaar geplaatst. De basisfilosofie van het concept is dat meerdere kleine, zelfstandige '2-k woningen' zijn te koppelen tot grotere woningen; bijvoorbeeld bij gezinsuitbreiding of in het kader van mantelzorg. De woningen zijn desgewenst later ook weer te splitsen.

Figuur 2.4. geeft een impressie van de mogelijke plattegronden bij dit zogenaamde 'Groeiwonen'. In de figuur is links de standaard tweekamerwoning te zien, in het midden een schakeling van twee van deze woningen, en rechts een schakeling van drie van deze woningen. Met behulp van ingrepen in de installaties en indeling ontstaat zo, vanaf het tweekamer appartement van 44 m², respectievelijk een driekamer appartement van 88m² of een vierkamer appartement van 132 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0007.png"

Figuur 2.4 Mogelijke plattegronden (bron: pact3d)

Het concept speelt in op de huidige situatie op de woningmarkt. De '2-k PACT Groeiwoningen' worden in de markt gezet voor ongeveer 100.000,- euro v.o.n. en zijn zodoende goed bereikbaar voor de starters op de woningmarkt. Met name in deze prijsklasse is er een groot tekort aan woningen in Zoeterwoude en in de gehele regio.

Als gevolg van het gekozen concept is het exacte aantal na de verkoop resulterende woningen vooraf nog niet bekend. Samen met de maximaal 23 stuks '2-k PACT Groeiwoningen' op de eerste verdieping, de acht 'Tuinkamerwoningen' op de begane grond en de tien woningen in de kappen, kunnen dit maximaal 40 units zijn.

Appartementencomplex - bouwplan

Wat betreft het exterieur van het plan is er samenhang gezocht bij de bestaande trappenfabriek. Het complex bestaat uit twee maal vier geschakelde gebouwen, ieder voorzien van een doorlopende kap in een dakpan-rode kleurstelling. De daken zijn voorzien van zonnecollectoren. Het binnenterrein is ingericht als ontsluitingsgebied voor onder andere het parkeren. De gebouwen zijn boven maaiveld door middel van luchtbruggen met elkaar verbonden en de woningen op de verdiepingen worden ontsloten door galerijen. Zie figuur 2.5 voor een impressie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0008.png"

Figuur 2.5 Impressie van de nieuwbouw, vogelvlucht (bron: pact3d)

De buitenste kappen hebben een goot- en nok hoogte van respectievelijk circa 6 en 10 m, de binnenste twee van respectievelijk circa 7 en 11 m. De gebouwen herbergen drie woonlagen, en hebben een gezamenlijke footprint van circa 1.650 m² (dit is inclusief het binnenterrein). Zie figuur 2.6 voor een doorsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0009.png"

Figuur 2.6 Doorsnede (bron: pact3d)

Openbare ruimte

Op maaiveldniveau worden 20 inpandige garages/bergingen gesitueerd, een grote collectieve fietsenberging, een entree/trappenhuis, nutsvoorzieningen en een aantal zogenaamde 'tuinkamerwoningen'. Het binnenterrein is ingericht als semi-openbaar verblijfsgebied met een aantal groenpartijen, maar ontsluit ook de daar aanwezige garages/bergingen. Zie figuur 2.7 voor een impressie van de plattegrond van het binnenterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0010.png"

Figuur 2.7 Totaal plattegrond incl. binnenhof (bron: Pact 3D)

Het gebied rondom het appartementencomplex krijgt een verblijfsfunctie met groenvoorzieningen en woonpaden. Deze gronden hebben een tuinbestemming gekregen, conform de systematiek van Dorp-West. Achter het woongebouw wordt een nieuwe sloot aangelegd, mede ten behoeve van watercompensatie. De garages/bergingen onder het woongebouw worden door middel van een verharde weg verbonden met de Noordbuurtseweg.

Aan de voorzijde van het appartementencomplex, parallel aan de Noordbuurtseweg, is een parkeerterrein gesitueerd. Dit terrein wordt ook door de eerder genoemde weg ontsloten. Op het parkeerterrein zijn circa 20 parkeerplaatsen aanwezig.

2.4 Ruimtelijke consequenties

Met de beoogde ontwikkeling zullen de huidige in onbruik geraakte trappenfabriek en het metaalbedrijf vervangen worden door een appartementencomplex. Het nieuwe appartementencomplex vertoont qua bouwmassa en kapvorm een gelijkenis met de huidige trappenfabriek, zij het dat het gebouw een kwartslag gedraaid is en nu parallel loopt met het aanwezige slagenlandschap. Er wordt een hoogwaardig ingerichte openbare ruimte aangelegd en het parkeren geschiedt deels uit het zicht in inpandige garages/bergingen. Het appartementencomplex ligt zo'n 30 m van de Noordbuurtseweg. De huidige bescheiden zichtlijnen op het achterliggende landschap blijven behouden. De bouw- en goothoogte zijn hoger dan die van de direct omliggende bebouwing, maar door de afstand vanaf de weg is dit ruimtelijk gezien niet storend.

Met het oog op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve ruimtelijke consequenties met zich meebrengt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0011.png"

Figuur 2.8 Impressie van het complex, gezien vanuit de Grote Polder (bron: pact3d)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt getoetst aan de beleidskadersop nationaal , provinciaal en gemeentelijk niveau. De beoogde ontwikkeling mag namelijk niet in strijd zijn met de verschillende beleidskaders. De functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning is qua ontwikkeling dermate klein van aard dat deze in dit hoofdstuk buiten beschouwing wordt gelaten. De functiewijziging is niet in strijd met de verschillende beleidskaders.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Op het gebied van decentrale overheden wordt de lijn van de Nota Ruimte doorgezet. Het credo luidt daarbij 'beslisruimte zo dicht mogelijk bij de burger'. Het Rijk zal zo weinig mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten zelf het best in beeld hebben waar in hun gebied behoefte aan is. Op deze wijze kunnen regionale verschillen in groei en krimp gericht worden aangepakt. Dit houdt ook in dat landsdekkende verstedelijkingsafspraken en locatiebeleid (bijvoorbeeld nationale landschappen, rijksbufferzones en snelwegpanorama's) komen te vervallen.

Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling van de stedelijke regio's rond mainports, brainport en greenports, netwerken voor energie en buisleidingen en het waarborgen van de waterveiligheid en van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Op het gebied van infrastructuur moet het netwerk robuuster en meer samenhangend worden. Het selectieve investeringsbeleid is daarop gericht. Voor heel Nederland wordt de basis op orde gebracht; in de Randstad wordt 2x4 rijstroken de standaard, daarbuiten moeten op termijn alle hoofdverbindingen 2x3 rijstroken worden. Het extra beschikbare geld wordt voor een belangrijk deel besteed aan projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland. Tot en met 2020 zijn de keuzes voor infrastructurele projecten al gemaakt.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Conclusie

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de meest bepalende beleidsdocumenten. Deze documenten richten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. De ontwikkeling draagt hierdoor enerzijds niet bij aan het realiseren van het rijksbeleid, maar is evenmin in strijd met dit beleid. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (actualisering 2012)

De provincie heeft een integrale structuurvisie tot 2020 ontwikkeld voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland. De nieuwe Structuurvisie vervangt de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. Op 2 juli 2010 stelden Provinciale Staten de definitieve Provinciale Structuurvisie vast. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

De belangrijkste instrumenten uit de structuurvisie zijn de functie- en de kwaliteitskaart.

Figuur 3.1 bevat een uitsnede van beide kaarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0012.png"

Figuur 3.1 Uitsnede functiekaart (links) en kwaliteitskaart (rechts)

Ter plaatse van het plangebied is sprake van verschillende soorten beleid. Hieronder volgt een korte beschrijving van het beleid dat relevant is voor deze ontwikkeling.

Bestaand stads- en dorpsgebied

Binnen het bestaand stads- en dorpsgebied mogen stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Kwaliteit in stads- en dorpsgebied

Elke kern (dorp) ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt opgezocht en versterkt. Als herstructurering, transformatie of uitbreiding plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan het in balans brengen van de mix aan woonmilieus.

Kwaliteit in stads- en dorpsrand

De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier (waterfront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij.

Conclusie

De provinciale structuurvisie schetst op hoofdlijnen de gewenste ontwikkelingen. Er is geen specifiek beleid voor de onderhavige locatie. De ontwikkeling is in lijn met het beleid op hoofdlijnen.

Verordening Ruimte (2010), Herziening 2011 (2011) en Actualisering 2012 (2013)

Bebouwingscontour

Het tweede relevante provinciale document is de Verordening Ruimte, die voortvloeit uit de structuurvisie. Feitelijk zijn de doelstellingen geformuleerd in de structuurvisie, en is de verordening het juridisch instrument om deze doelstellingen uit te voeren. De verordening is dus minder beschrijvend en meer juridisch van aard. De regels in de verordening zijn algemeen bindend, terwijl de visie in de structuurvisie alleen bindend voor de provincie zelf zijn. Eén van de belangrijkste instrumenten uit de verordening is de zogenaamde 'rode contour', ofwel bebouwingscontour, welke het gebied begrenst waarbinnen gebouwd mag worden ten behoeve van wonen en werken (stedelijke bebouwing).

De provincie heeft in haar vooroverlegreactie een schets opgenomen die de bebouwingscontour weergeeft. Deze schets is te zien in figuur 3.2, de contour is aangeduid met de blauwe lijn. De plangrens van het bestemmingsplan is afgestemd op deze contour. Het plangebied ligt zodoende volledig binnen de contour waarbinnen stedelijke uitbreiding mag plaatsvinden. Hierdoor is de ontwikkeling in lijn met het bepaalde in de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0013.png"

Figuur 3.2 Schets behorende bij de overlegreactie van de provincie, met daarop de bebouwingscontour (blauwe lijn)

In artikel 2.1 van de verordening is opgenomen dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op nieuwe ontwikkelingen met o.a. wonen voorzien in een aantoonbare behoefte en zijn gebaseerd op een regionale visie op het programma terzake danwel tenminste regionaal is afgestemd. Onder het kopje 'Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019' wordt aangetoond dat wordt aangesloten op de regionale behoefte- en visie.

De woningen die gebouwd worden in het plan Woudevoirt zijn voornamelijk gericht op de lokale behoefte.

In artikel 2.2 van de verordening is bepaald dat er bij nieuwe ontwikkelingen met o.a. wonen getoetst moet worden aan de ladder van duurzame verstedelijking. Deze ladder heeft twee stappen die in de volgende voorkeursvolgorde moet worden gevolgd:

  • het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 binnen de stedelijke contouren
  • het benutten van locaties aansluitend aan bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 zoals vastgelegd met de stedelijk contouren.

Het plan Woudevoirt 2013 voldoet aan de eerste stap van de ladder van duurzame verstedelijking.

Regionale structuurvisie 2020 Holland Rijnland (2009)

In de regionale structuurvisie zijn 7 kernbeslissingen genomen:

  • 1. Holland Rijnland is een topwoonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. de Bollenstreek, Veenweide en Plassen en Duin, Horst en Weide blijven open;
  • 6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenport;
  • 7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Zoeterwoude is verder niet met name genoemd in dit document; op de plankaart is het plangebied aangeduid als stedelijk gebied.

Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019

Algemeen

Holland Rijnland is een vrijwillige, maar niet vrijblijvende samenwerking van en voor vijftien gemeenten in het hart van de Randstad. Deze gemeenten werken vanuit een gezamenlijke strategische visie op de verdere ontwikkeling van de regio om de kwaliteit van wonen in het gebied te bevorderen. Dit is noodzakelijk, want de druk op de woningmarkt in deze regio is hoog. Zo is er sprake van een vertrekoverschot en zijn er lange wachtlijsten voor huurwoningen. De algemene doelstelling van dit beleid is het bouwtempo tot aan 2020 hoog te houden.

In de Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 staan onder andere belangrijke afspraken over wonen in de regio. Een daarvan is om in de periode 2008-2019 24.240 woningen toe te voegen aan de bestaande woningvoorraad. Van de te bouwen woningen bestaat ongeveer 30% uit sociale woningen. Holland Rijnland faciliteert de woningbouw door regionale afstemming en monitoring van de gemeentelijke nieuwbouw- en herstructureringsplannen, onder meer door de inzet van een woningbouwregisseur.

Zoeterwoude

Tabel 3.1 betreft de regionale plancapaciteit, taakstelling en netto toevoeging, uitgesplitst naar gemeente. Te zien is dat er voor de periode tot en met 2019 sprake is van een woningbouwopgave van 448 woningen.

Tabel 3.1 Regionale woningbouwopgave (bron: Regionale Woonvisie Holland Rijnland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0014.png"

In de regionale woonvisie is verder geen concreet beleid voor Zoeterwoude geformuleerd. De beoogde ontwikkeling is kwantitatief gezien in ieder geval in lijn met het beleid uit de woonvisie, wat uitgaat van een woningbouwopgave van 448 woningen voor de gemeente. Ook kwalitatief sluit de ontwikkeling aan bij de woonvisie. De ontwikkeling gaat namelijk uit van de bouw van appartementen voor starters en senioren, en valt door de verkoopprijs onder de noemer 'sociale koop'. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met het bepaalde omtrent de bouw van sociale woningen. Zodoende draagt de ontwikkeling bij aan het verwezenlijken van dit beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het ruimtelijk beleid van de gemeente Zoeterwoude is al lange tijd gericht op behoud van het groene karakter en tegen verdere verstedelijking. De gemeente wil haar positie als Groene Hartgemeente verstevigen en de functie van het buitengebied als (extensief) recreatiegebied voor de inwoners van de omliggende Leidse en Haagse regio versterken. Hierbij dient de agrarische functie als drager van het landschap behouden te blijven. Zoeterwoude wil haar landelijke, groene en dorpse karakter graag behouden. Het verbeteren van de structuur van de dorpskern is een belangrijke ruimtelijke opgave. De relatie tussen de historische lintbebouwing en het daarachter gelegen veenweidegebied dient te worden geborgd.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt ingezet op een goede inpassing in de omgeving en draagvlak bij de burgers. Naast een woningbouwopgave van gemiddeld 40 woningen per jaar wordt aandacht besteed aan de verruiming van mogelijkheden voor verzorgd/beschut wonen. Veiligheid en duurzaamheid zijn uitgangspunt bij nieuwbouw en inrichting van de openbare ruimte.

Structuurvisie Dorp/Zuidbuurt

Algemeen

In de structuurvisie voor Dorp en Zuidbuurt wordt vooral ingegaan op het borgen van de kwaliteiten van deze kernen in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen die in het tijdsvak tot 2025 te verwachten zijn. De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en functionele ontwikkeling in Zoeterwoude Dorp en Zuidbuurt op hoofdlijnen weer. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorziene ontwikkelingen van de kernen Dorp en Zuidbuurt voor de komende 15 jaar en het ruimtelijk beleid dat de gemeente Zoeterwoude gaat voeren ten aanzien van genoemde kernen. De gemeente heeft niet het voornemen om in eerste instantie zelf de planontwikkeling ter hand te nemen. De structuurvisie geeft het kader door middel waarvan de gemeenteraad denkt dat de voorgenomen ontwikkelingen verwezenlijkt kunnen worden.

De woningmarkt in Zoeterwoude sluit, ondanks recente kleine bouwprojecten, nog lang niet aan op de groeiende vraag naar (passende) woningen in Zoeterwoude en de rest van de regio. Het aanbod daarvan is eenzijdig en bestaat grotendeels (circa 94%) uit eengezinswoningen. Veel starters voelen zich genoodzaakt naar andere gemeenten te vertrekken.

Lintbebouwing

In de structuurvisie is een aantal concrete locaties en gebieden aangegeven waarvoor ontwikkelingen zijn te verwachten. Voor de ontwikkelingen worden uitgangspunten geformuleerd. Eén van die gebieden is de 'Lintbebouwing' (Noordbuurtseweg, Watertje, Zuidbuurtseweg). Figuur 3.3 bevat een uitsnede van de kaart die bij het beleid hoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0015.png"

Figuur 3.3 Uitsnede gebied 'Lintbebouwing' (bron: Regionale Woonvisie Holland Rijnland)

Het historische lint is één van de beeldbepalende kenmerken van het dorp Zoeterwoude, en vormt de overgang tussen de dorpsbebouwing en het omringende polderlandschap. Er zijn voornamelijk woonfuncties te vinden langs het lint, afgewisseld met enkele bedrijfjes.

Voor de toekomst geldt dat de ruimtelijke kwaliteiten bewaakt moeten worden, met behoud van de combinatie wonen-werken. Er is een aantal algemene randvoorwaarden opgesteld:

  • doorzichten moeten worden vastgelegd in de structuurvisie en woonfuncties in het landelijke deel van de gemeente moeten voorkomen worden. Voor sanerings (herstructurerings) locaties geldt een soepeler regime. In ieder geval moet getracht worden doorzichten te waarborgen;
  • bedrijvigheid met een grote verkeersaantrekkende werking dient te worden geweerd.

De locatie van Van Cromvoirt wordt concreet genoemd in de structuurvisie. Voor deze locatie is woningbouw beoogd. Een eis voor deze locatie is dat de bebouwingscontour uit de provinciale verordening niet overschreden wordt. De huidige zichtlijnen vanuit het lint naar de polder dienen versterkt te worden.

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de structuurvisie en draagt concreet bij aan het verwezenlijken van dit beleid.

Beeldkwaliteitplan landelijk gebied

Doel

Het voortdurend streven naar een hoge beeldkwaliteit is belangrijk voor het behoud van een mooi buitengebied. Het Beeldkwaliteitplan legt hiervoor de basis door de landschappelijke kwaliteiten te bepalen en in richtlijnen vast te leggen hoe met die kwaliteiten moet worden omgegaan wanneer zich ontwikkelingen voordoen. Onder de noemer beeldkwaliteit worden alle ruimtelijke aspecten gerekend die van invloed zijn op de uitstraling van een polder als geheel, een bebouwingslint of een afzonderlijk erf. Bijvoorbeeld de afwisseling tussen bebouwing en doorzichten, de aanwezigheid van wegbeplanting en de gebruikte materialen in de randen van erven.

Het Beeldkwaliteitplan geldt voor alle soorten ontwikkelingen die van invloed zijn op de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Zoeterwoude. Het maakt daarbij niet uit of de initiatiefnemer een particulier of een overheidsinstantie is. Met het beeldkwaliteitplan

zijn de beleidsambtenaren van de gemeente in staat om potentiële ontwikkelingen te toetsen aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Waar nodig kunnen zij ontwikkelingen zodanig bijsturen dat deze een bijdrage leveren aan de gewenste beeldkwaliteit van het buitengebied.

Het beeldkwaliteitplan gaat uit van meerdere specifieke gebieden, met voor ieder gebied een eigen visie.

Lint Zoeterwoude-Dorp Deel II

Het plangebied ligt in het 'deelgebied' Lint Zoeterwoude-Dorp deel II. Voor dit gebied is een karakteristiek geschetst: de Noordbuurtseweg en de daarnaast gelegen Noordbuurtsewatering zijn het ordenend principe, de bebouwingsdichtheid is hoog en het daarachter gelegen landschap is grotendeels verscholen, er zijn enkele zichtlijnen en er komen platte en lichtgebogen bruggen voor. Zie figuur 3.4 voor een uitsnede van het ruimtelijk patroon dat het gebied kenmerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0016.png" Figuur 3.4 uitsnede kaart Beeldkwaliteitplan

Het plangebied is ook zichtbaar op de uitsnede. Voor het gebied is de volgende visie opgesteld: het behouden van de dorpse korrel van het lint, doorzichten behouden en waar mogelijk uitbreiden, het minder stedelijk maken van de rijbaan en het plaatsen van een extra bomenrij tussen weg en water. Er is ook een aantal specifieke richtlijnen voor het gebied opgesteld, zoals het behouden van het lintkarakter, de landelijke uitstraling van de erven voortzetten en de streekeigen beplanting stimuleren.

Bij de nadere uitwerking van het ontwerp zal rekening gehouden worden met de richtlijnen uit het beeldkwaliteitplan, bijvoorbeeld met de erfafscheidingen en de beplanting. Vanwege de bouwmassa en de oriëntatie sluit de ontwikkeling aan bij de richtlijnen: de schaal van de bebouwing is in overeenstemming met de omgeving en door de positionering blijven de zichtlijnen behouden.

DuBoPlus-Richtlijn

De gemeente Zoeterwoude hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw > 10 woningen, utiliteitsbouw > 3.000 m² BVO en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw. Voor elk thema geeft het instrument een kwaliteitsoordeel op een schaal van 1 tot 10. Startwaarde hierbij is een 6,0, wat bij benadering het Nederlandse Bouwbesluit niveau (nieuwbouw) weergeeft. Een score van 7,0 is de regionale ambitie en een score van 8 de ambitie voor gemeentelijke gebouwen. Voor de GPR Energie gelden ambitieniveaus van 8,5 voor gemeentegebouwen resp. 7,5 voor externe initiatiefnemers. De genoemde ambitieniveaus kunnen in de toekomst wijzigen op basis van aanpassing van het duurzaamheidsbeleid. De gemeente Zoeterwoude heeft een convenant afgesloten met FSC Nederland en vindt het belangrijk dat bij bouwprojecten gebruik gemaakt wordt van duurzaam (FSC) hout.

De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening of een gelijkwaardige berekening (waarbij gebruik moet worden gemaakt van de meest recente versie) of aan de regionale ambitie wordt voldaan. Hiertoe ontvangt de ontwikkelaar van de gemeente een sublicentie GPR-Gebouw.

Voor kleinere bouwprojecten informeert de gemeente initiatiefnemers over duurzaam bouwen via het Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen voor ondernemers en voor particulieren. Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt het Programma van Eisen Inrichting Openbare Ruimte van de gemeente Zoeterwoude.

Duurzaamheidsagenda 2011-2014

Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Zoeterwoude is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda 'Samenwerken en Verbinden'. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing. In 2010 is duurzaamheid als leidend thema benoemd in het coalitieprogramma “Duurzaam in beweging”. De duurzaamheidambities van Zoeterwoude worden vertaald binnen de kernwaarden: sociaal, groen, weids en ondernemend. Duurzaamheid is de ideale mix van ecologische, economische en sociale belangen voor de gemeente. Er is de afgelopen jaren al veel bereikt, met de duurzaamheidsagenda maakt de gemeente een extra stap met veel concrete acties. De gemeente werkt zelf duurzaam en stimuleert en faciliteert duurzame initiatieven van burgers en bedrijven.

Notitie Bodemfunctieklassenkaart Zoeterwoude en Bodemfunctiekaart Zoeterwoude

De bodemkaart en bijbehorende notitie geven voor het gemeentelijk grondgebied aan welke functies toelaatbaar zijn op basis van de bodemkwaliteit. Er is gekeken naar de huidige situatie en toekomstige ontwikkelingen. Figuur 3.4 betreft een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0017.png"

Figuur 3.5 Uitsnede bodemfunctiekaart Zoeterwoude

De bodem ter plaatse is geschikt bevonden voor woonfuncties. Zie verder paragraaf 5.6.

3.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het nationale en provinciale beleid, maar draagt ook niet bij aan de verwezenlijking van dit beleid. Er wordt met de beoogde ontwikkeling wel een bijdrage geleverd aan het verwezenlijken van het beleid uit de regionale woonvisie en de gemeentelijke beleidsdocumenten. De verschillende beleidskaders staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de beoogde planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

4.2 Planvorm

Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter en heeft als doel de beoogde bouw van een appartementencomplex aan de Noordbuurtseweg 7, 7a en 8a juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het plangebied betreft het kadastrale perceel van de voormalige trappenfabriek en het metaalbedrijf, het perceel van de daarbij behorende bedrijfswoning en tevens een perceel thans nog in bezit van Amvest. Qua bestemmingsystematiek wordt aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan Dorp-West 2011.

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, namelijk:

  • 1. de verbeelding, met zoveel mogelijk relevante informatie wat betreft de (dubbel)bestemmingen, afmetingen en verklaringen van de betreffende gronden;
  • 2. de regels, hierin wordt per bestemming een zo eenduidig mogelijke omschrijving van het gebruik en de bouwmogelijkheden van de betreffende bestemming gegeven;
  • 3. de toelichting, hierin worden de beweegredenen weergegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond, alsmede een interpretatie en uitleg van de gebruikte bestemmingen.

De verbeelding en de bijbehorende regels vormen de enige juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan.

4.3 Algemeen

Verbeelding (plankaart)

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien.

Op de verbeelding zijn de functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee objecten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn opgenomen. Bouwvlakken worden op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen.

Aanduidingen

De aanduidingen van de bestemmingen zijn ingetekend in het bouwvlak. In dit plan komt één bouwaanduiding voor: 'gestapeld'. Deze geeft aan dat ter plaatse gestapelde woningbouw is toegestaan. Verder is er een maatvoeringsaanduiding opgenomen ten behoeve van de maximale goothoogte.

4.4 Uitleg van de regels

4.4.1 Inleidende regels

De inleidende regels bevatten de begrippen en de wijze van meten. Artikel 1 geeft een toelichting op begrippen die in het normale spraakgebruik niet voorkomen en dus zonder uitleg voor interpretatie vatbaar zijn. Het artikel 'wijze van meten' beschrijft hoe de maatvoeringen zoals deze in de regels voorkomen moeten worden gemeten.

4.4.2 Bestemmingsregeling

De bestemmingsregeling is bepaald conform het toekomstige gebruik van de gronden. In het bestemmingsplan komen vier bestemmingen voor: Wonen, Water, Tuin en Verkeer - Verblijfsgebied.

Groen

De bestemming groen is opgenomen op de delen van het plangebied waar de groene afscheiding tussen het water en de nieuwe ontwikkeling is gelegen.

Tuin

De tuinbestemming is gelegd op de bij het appartementencomplex behorende gronden waarop geen bebouwing is toegestaan. Dit betreft de gronden direct rondom de bebouwing.

Verkeer - Verblijfsgebied

Het parkeerterrein aan de voorzijde van de bebouwing wordt als Verkeer - Verblijfsgebied bestemd, evenals de weg die het binnenterrein ontsluit.

Water

De nieuw aan te leggen sloot aan de achterzijde van het appartementencomplex is bestemd als 'Water'. Hierdoor is de watercompensatie gewaarborgd.

Wonen

De woonbestemming is de voornaamste bestemming binnen dit bestemmingsplan. Deze bestemming maakt de bouw van het appartementencomplex mogelijk, en geeft een woonfunctie aan de voormalige bedrijfswoning. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen, uitsluitend binnen dit bouwvlak is bebouwing toegestaan. De maximaal toegestane goothoogte is aan dit bouwvlak gekoppeld en op de plankaart weergegeven. De specifieke bouwaanduiding 'gestapeld' bepaalt dat gestapelde woningbouw is toegestaan.

Beroepen-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Om de woonfunctie te versterken en een aantrekkelijk woongebied te creëren waar ruimte is voor meerdere activiteiten, wordt een toename van de menging met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorgestaan. Het uitgangspunt is dat zogenaamde vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend, mits de woonfunctie gehandhaafd blijft.

In de regels is bepaald dat maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de wooneenheden die een eigenaar in bezit heeft, gebruikt mag worden ten behoeve van beroepen aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met een maximum van 44 m². Wanneer iemand dus drie wooneenheden in bezit heeft, is het toegestaan één van die wooneenheden volledig te benutten voor het bovengenoemde.

Archeologische waarden en monumenten

Het plangebied maakt deel uit van een complex met een redelijke tot grote en grote tot zeer grote archeologische verwachtingswaarde. Om deze waarde te waarborgen is een bestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Deze bestemming fungeert als dubbelbestemming. Bouwwerken op gronden met deze met andere bestemmingen samenvallende bestemming kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de regels opgenomen voorwaarden. Dit betekent dat voorafgaande aan de bouw archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken worden gerealiseerd. In het kader van de bescherming van de archeologische waarde is voor het uitvoeren van een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden voorgeschreven dat een omgevingsvergunning is vereist. De archeologische waarden worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Aanlegwerkzaamheden ten behoeve van samenvallende bestemmingen is slechts toegestaan nadat archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en de eventueel uit het onderzoek voortvloeiende maatregelen, noodzakelijk ter bescherming van aanwezige waarden, in acht worden genomen.

Waterstaat - Waterkering

Binnen het plangebied ligt een waterkering. Voor waterkeringen is de waterkerende functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor een omgevingsvergunning is verleend door het bevoegd gezag. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringen hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

4.4.3 Algemene regels en overige regels

Algemene regels

Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Deze zaken zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels.

Dit hoofdstuk bevat regels met betrekking tot overschrijding van bouwgrenzen, het buiten werking stellen van de bouwverordening en algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Ook geldt er een bestaande maten regeling, waarmee de gemeente beoogt te voorkomen vergunde situaties weg te bestemmen en/of onder het overgangsrecht te brengen. Bij de aanwezigheid van een bouwvergunning (of omgevingsvergunning) zorgt deze regeling ervoor dat het bouwplan alsnog binnen het bestemmingsplan past. Daarnaast is een regel opgenomen ter bepaling van de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen.

Overgangsregels en slotregel

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht (overgangsregels) en de slotregel.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de verschillende sectorale aspecten beschreven die binnen of rondom het plangebied relevant zijn en waarmee bij het opstellen van dit plan rekening is gehouden.

5.2 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

In de directe omgeving van het plangebied zijn met name woningen gelegen. Woningen zijn geen hinder veroorzakende functies. Deze zijn dan ook niet van invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Ten noordoosten van het plangebied is daarnaast een kassencomplex gelegen. Voor kassen geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid (en 10 m in een gemengd gebied). De kassen liggen op circa 120 m afstand van de planlocatie. Er wordt dus ruimschoots voldaan aan de richtafstand. Ter plaatse van de beoogde woningen is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Omdat de beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningen op de locatie van de huidige trappenfabriek verdwijnt er een milieuhinderlijke functie uit het gebied. Ter plaatse van de omliggende woningen zal door de beoogde ontwikkeling het woon- en leefklimaat dan ook verbeteren.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen, gelet op de aard van de omgeving, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.3 Verkeer en parkeren

Verkeerstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Noordbuurtseweg. Deze weg sluit aan op de Burg. Detmersweg (N206), de belangrijkste ontsluitingsweg van de kern. De N206 geeft namelijk verbinding met de A4 en de gemeenten Leiden en Zoetermeer. De Noordbuurtseweg is gecategoriseerd als 30 km/h-weg.

Het langzaam verkeer wordt op de Noordbuurtseweg, conform Duurzaam Veilig, gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld.

In de nabijheid van het plangebied halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen van Leiden en Zoetermeer.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Het omzetten van de bedrijfswoning naar burgerwoning heeft geen effect op de verkeersgeneratie. De bouw van maximaal 40 woningen zal leiden tot maximaal 254mvt/etmaal, uitgaande van een kencijfer van maximaal 6,2 mvt/etmaal per woning conform publicatie 317 (CROW). Dit cijfer is gebaseerd op een weinig stedelijk gebied, een ligging in het centrum en voor de woning van koop, etage, midden.

In de huidige situatie is een trappenfabriek en metaalbedrijf in het gebied gevestigd. Dit verkeer zal verdwijnen. Aangenomen kan worden dat het geringe aandeel extra verkeer ten gevolge van de nieuwe woningen niet tot problemen zal leiden in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De parkeerbehoefte van de nieuwe woningen is bepaald aan de hand van parkeernormen. De gemeente Zoeterwoude hanteert voor startersappartementen een parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning. Dit betekent dat 40 parkeerplaatsen nodig zijn. Er worden in het plangebied minimaal 40 parkeerplaatsen gerealiseerd.

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is goed. Het extra verkeer ten gevolge van de bouw van de nieuwe woningen zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Met de realisatie van minimaal 40 parkeerplaatsen wordt in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Het parkeren voor de bestaande woning blijft gehandhaafd. Het aspect verkeer staat de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning en de bouw van de nieuwe woningen dan ook niet in de weg.

5.4 Geluidshinder

Beoogde ontwikkeling

Voor de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning hoeft geen nader akoestisch onderzoek plaats te vinden. De woning is en blijft een woning volgens de Wet geluidhinder.

De nieuw te bouwen woningen zijn volgens de Wet geluidhinder wel nieuwe geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 63 dB.

De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken– en Meetvoorschrift 2012, is gebruikgemaakt.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de uiterste grenswaarde van 63 dB als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Onderzoek

De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszone van de Burg. Detmersweg (N206). Deze weg heeft een buitenstedelijke ligging, 1 – 2 rijstroken en derhalve een geluidszone van 250 m.

Langs het plangebied is de Noordbuurtseweg gelegen. Deze weg is op basis van het snelheidsregime gedezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd ten gevolge van het verkeer op deze weg.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1 Akoestisch onderzoek.

Verkeersgegevens

De verkeersgegevens zijn verstrekt door de gemeente voor het jaar 2020 op de Noordbuurtseweg en de Burg. Detmersweg. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar 2024 is uitgegaan van een autonome groei van 1% per jaar. In de berekeningen is ervan uitgegaan dat het geringe aandeel extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling in deze autonome groei is opgenomen.

Tabel 5.1   Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal)

  2020   2024  
Burg. Detmersweg (N206) ten zuiden van de Dirk van Santhorstweg   22.800   23.750  
Noordbuurtseweg   4.800   5.000  

Voor de voertuigverdeling op de Burg. Detmersweg is uitgegaan van een standaard verdeling voor een provinciale weg. Er is geen reden om aan te nemen dat de daadwerkelijke voertuigverdeling afwijkt. Voor de Noordbuurtseweg is uitgegaan van de voertuigverdeling volgens de laatst bekende gegevens van de gemeente. De wegdekverharding op beide wegen bestaat uit asfalt.

Resultaten gezoneerde weg

Ten gevolge van het verkeer op de Burg. Detmersweg is de 48 dB-contour, de voorkeursgrenswaarde, berekend. Deze contour is op de maatgevende hoogte op een afstand van 304 m uit de as van de weg gelegen. De nieuwe woningen zijn op grotere afstand gelegen zodat aangenomen kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Resultaten 30 km/h-weg

De nieuwe woningen zijn op een minimale afstand van 32 m uit de as van de Noordbuurtseweg gelegen. Op deze afstand bedraagt de geluidsbelasting aan de gevels, op de maatgevende hoogte, 49 dB. Hierbij wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. Gezien de zeer geringe overschrijding van 1 dB en het feit dat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden is sprake van een aanvaardbaar klimaat.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op zowel de Burg. Detmersweg als de Noordbuurtseweg is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie van de nieuwe woningen dan ook niet in de weg.

5.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.2  Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit nibm

In dit Besluit niet in betekenende mate (nibm) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 42 woningen en de omvorming van een bedrijfswoning naar burgerwoning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Noordbuurtseweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

5.6 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied een historische activiteit bekend is die mogelijk heeft geleid tot bodemvervuiling. De voorgestelde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan, er is sprake van een functiewijziging. De aanwezige bodemkwaliteit levert hierdoor mogelijk belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. Voor de beoogde ontwikkeling is dan ook een verificatie/aanvullend bodemonderzoek (Soilution BV, projectcode 12189SOZ, d.d. 12 november 2012) uitgevoerd om de bodemkwaliteit ter plaatse te bepalen. Zie hiervoor Bijlage 2 Bodemonderzoek.

Uit het zintuiglijk en chemisch onderzoek blijkt dat de bodem over het algemeen niet tot slechts licht verontreinigd is met de onderzochte stoffen. In afwijking op dit algemene beeld zijn op twee punten sterk verhoogde concentraties PAK aangetroffen. Tevens is een van deze punten matig verontreinigd met zware metalen. Over het algemeen is er sprake van een heterogene verontreiniging met PAK en zware metalen die gemiddeld rond de tussenwaarde blijft. Op basis van de mate en omvang wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Met het oog op de ontwikkeling ten behoeve van woningbouw is aanbevolen de matige verontreiniging met zware metalen en de verontreiniging met PAK uit de leeflaag te verwijderen. Als dit is gebeurd, is de locatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor de beoogde ontwikkeling.

5.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.

De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.

Ten noordwesten van het plangebied vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijksweg A4, over de provinciale weg N206 en door hoofdtransport aardgasleidingen (A-515 en W-535). Het plangebied ligt op ruim 800 m afstand van deze risicovolle objecten. Dit is buiten de PR 10-6-risicocontour. Het invloedsgebied van de A4 bedraagt enkele kilometers. Het plangebied ligt daarom binnen het invloedsgebied van de A4. Het invloedsgebied van de N209 en van de hoofdtransport aardgasleiding reikt niet tot over het plangebied.

Het transport van gevaarlijke stoffen over de A4 is relevant voor het plangebied. Het groepsrisico moet verantwoord worden. De overige risicobronnen zijn niet relevant voor het plangebied..

Verantwoording groepsrisico A4

Uit een in 2012 uitgevoerde risicoberekening voor de realisatie van het Recreatief Transferium De Landloper'' blijkt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (OW) niet wordt overschreden. Het hoogst berekende groepsrisico is 0,01 * OW. Het Recreatief Transferium ligt op een afstand van ca. 50 meter van der A4. Doordat het plangebied op ruim 800 meter van de A4 ligt, is het niet waarschijnlijk dat het plangebied bijdraagt aan de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico zal niet toenemen als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied. Er is geen aanvullende groepsrisicoberekening nodig.

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Zoeterwoude is vastgelegd in de Omgevingsvisie Holland-Rijnland. Volgens deze omgevingsvisie is een groepsrisico van 0,01 * OW verwaarloosbaar. Een nieuwe activiteit is zonder voorwaarden toelaatbaar.

De aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid geven, gelet op de afstand tot de A4, geen aanleiding tot aanvullende maatregelen. Het plangebied is goed bereikbaar en via de Noordbuurtseweg kan, indien nodig, snel in een van de A4 afgekeerde richting worden gevlucht.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.8 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Verordening Ruimte;
  • Provinciale Structuurvisie.

Waterschapsbeleid

Waterbeheerplan 2010-2015

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan.

Keur en Beleidsregels 2009

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Noordbuurtseweg 7, 7a en 8a te Zoeterwoude en bestaat in de huidige situatie uit de voormalige trappenfabriek en het metaalbedrijf.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse bestaat uit veengrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand van nature varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -1,4 m.

Het plangebied is gelegen in de Grote Polder, peilgebied WW-07a, met een zomerpeil van NAP -2,05 en een winterpeil van NAP -2,3.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

Ten westen van het plangebied is een boezemwater gelegen. Aan beide zijden van het boezemwater is een beschermingszone gelegen van 5 m. Ten zuiden van het plangebied ligt een polderwater. De beschermingszone rond deze watergang is 3 m. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen de beschermingszone van deze watergangen. In deze zone gelden beperkingen ten aanzien van bouwen en aanleggen.

De watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Ten westen van het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Delen van het plangebied zijn gelegen in de kern-/beschermingszone van een waterkering. Ook in deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de huidige trappenfabriek en de realisatie van een appartementencomplex en de omvorming van de bedrijfswoning naar een burgerwoning.

Waterkwantiteit

Een toename in verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het waterschap dient bij een toename in verharding van 500 m² of meer 15% van deze toename te worden gecompenseerd.

In de huidige situatie is een groot deel van het plangebied verhard. Het oppervlak aan bebouwing is 1.326 m² en het oppervlak aan terreinverharding is 1.253 m² (tezamen 2.579 m²). In de nieuwe situatie wordt het oppervlak aan bebouwing 1.138 m² en het oppervlak aan terreinverharding 1.543 m² (tezamen 2.681 m²). Het oppervlak aan verharding neemt toe met ca. 100 m2. Daarnaast wordt er een watergang van 140 m² gerealiseerd. Door de aanleg van extra oppervlaktewater zal het watersysteem in het plangebied verbeteren.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art. 29a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee, wat biologische afbreekbaarheid betreft, overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.10 Archeologie

In 1998 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Ter uitvloeisel van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De provincie Zuid-Holland hanteert in de Nota Regels voor Ruimte 2007 het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden.

Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor werkzaamheden dieper dan 30 cm een vergunningenstelsel te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan. Verder geldt op basis van de Monumentenwet 1988 dat archeologisch onderzoek achterwege kan blijven indien het project een oppervlak beslaat van maximaal 100 m². Deze oppervlaktemaat is de regels van het bestemmingsplan overgenomen.

De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW, via www.kich.nl) en de Cultuurhistorische Waardenkaart van Zuid-Holland (www.chs.zuid-holland.nl) geven aan dat het plangebied is gelegen in een gebied met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen (zie figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00014-VAS1_0018.png"

Figuur 5.1 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van Zuid-Holland

De archeologische waarde van het gebied bestaat uit de reeds aangetroffen of te verwachten aanwezigheid, boven of onder de grond, van bouwhistorische resten en archeologische sporen. Samen bevatten zij een hoeveelheid aan historische informatie over ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling. Nabij het gebied zijn geen terreinen gelegen waarvan bekend is dat er archeologische waarden aanwezig zijn (archeologische monumenten). Vanwege de redelijk tot grote archeologische verwachtingswaarde in het plangebied, dient hier voorafgaand aan grond- en bouwwerkzaamheden een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd (tenzij uitzonderingen van toepassing zijn). In de regels is dit vastgelegd door middel van een dubbelbestemming waaraan een onderzoeksplicht is gekoppeld.

5.11 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Voor toetsing aan de Flora- en faunawet is een quickscan uitgevoerd (Bijlage 3 Ecologische quickscan). In deze paragraaf zijn de conclusies van die quickscan opgenomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 2,7 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied De Wilck. Dit is een Vogelrichtlijngebied. Het gebied is van betekenis als foerageergebied en vooral rustplaats voor kleine zwanen, die van hieruit ook in de omgeving van het gebied foerageren. Daarnaast is het gebied van enige betekenis als rust- en foerageergebied voor smienten.

In de omgeving van het plangebied vindt vanuit het woongebied reeds veel verstoring plaats. De werkzaamheden leiden niet tot een waarneembare (tijdelijke) extra verstoring van het op 2,7 km gelegen Natura 2000-gebied. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.

Het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS en de Natuurbeschermingswet 1998 staan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Soortbescherming

Er is vastgesteld dat er alleen algemene kleine grondgebonden zoogdieren voorkomen in het oostelijk deel (volkstuinen). Deze soorten komen in lage tot zeer lage dichtheid voor. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet.

De te slopen fabrieksbebouwing is ongeschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels. Het plangebied vormt ook geen primair foerageergebied voor vleermuizen en vervult geen functie in een vlieg- of migratieroute. Het plangebied heeft ook geen functie voor andere soorten, zoals vissen, amfibieën en reptielen.

Het wijzigen van de bestemming bedrijfswoning in (burger)woning leidt niet tot effecten op flora en fauna.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde soorten uitgesloten. Op grond hiervan kan worden gesteld dat de realisatie en uitvoering van het plan niet in strijd is met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

5.12 Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is weergegeven dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in het geval dit gaat om een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 40 woningen. Dit is dus ruim minder dan de drempelwaarde die uit het Besluit volgt.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

De gemeente en de initiatiefnemer van het project hebben een anterieure overeenkomst/samenwerkingsovereenkomst gesloten waardoor het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd is. In de overeenkomst zijn tevens afspraken vastgelegd over werkzaamheden aan het aangrenzende openbaar gebied. Bovendien is er tussen initiatiefnemer en gemeente een overeenkomst gesloten over eventuele planschade. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6.2 Handhaving

De gemeente Zoeterwoude acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteiten binnen het plangebied te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaving zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners mogen verwachten dat de regels worden gehandhaafd;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik en daarmee achteruitgang van de kwaliteit van de woonomgeving tegen; een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid aan; het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan worden gemaakt tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere voorlichting, subsidieverlening, verlening van ontheffingen en de verschillende omgevingsvergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

Bij de handhaafbaarheid van bestemmingsplannen spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. De basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf;
  • de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingsbeleid en de wijzigingsbevoegdheden.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Ook zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Aangezien de direct omwonenden al in de beginfase bij de planvorming betrokken zijn, waarbij wisselende reacties (positieve en negatieve) naar voren zijn gebracht, is besloten direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Voor het complex zijn diverse varianten opgesteld, die onder andere varieerden in bouw- en goothoogte.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage liggen en hierdoor heeft eenieder de mogelijkheid gekregen een zienswijze in te dienen. De samenvatting en beantwoording van deze zienswijzen is opgenomen de Nota zienswijzen die is bijgevoegd als Bijlage 5.

Tevens is het concept-ontwerpbestemmingsplan ter kennisgeving aan de overlegpartners van de gemeente verzonden. Hun reacties zijn opgenomen in hoofdstuk 7 en voorzien van beantwoording. Hierin is ook aangegeven of en in hoeverre de reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan.

Hoofdstuk 7 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerp van het bestemmingsplan Woudevoirt 2013 is in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening op 24 mei 2013 aan de volgende instanties toegezonden:

1. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;

2. Hoogheemraadschap van Rijnland;

3. Brandweer Hollands Midden;

4. Omgevingsdienst West-Holland.

Gedurende de periode waarbinnen overlegreacties konden worden ingezonden (vier weken, te rekenen vanaf de datum van verzending van het voorontwerp, dus tot en met 21 juni 2013) heeft de gemeente van de bij 2, 3 en 4 genoemde overlegpartners een inhoudelijke reactie ontvangen.

Deze inhoudelijke reacties worden hierna samengevat weergegeven en voorzien van een antwoord van de gemeente. De volledige vooroverlegreacties zijn in Bijlage 4 opgenomen.

  • 1. Hoogheemraadschap van Rijnland

Samenvatting reactie

De kern- en beschermingszone van de waterkering zijn niet correct bestemd. Bij de brief van het Hoogheemraadschap is een tekening gevoegd waarop de ligging van de zones is aangegeven. Verzocht wordt, deze zones de bestemming Waterstaat-waterkering te geven.

Antwoord

Aan het verzoek wordt voldaan en de kern- en de beschermingszone van de waterkering krijgen de (dubbel)bestemming Waterstaat-waterkering.

  • 2. Brandweer Hollands Midden

Samenvatting reactie

Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het geven van een reactie in het kader van externe veiligheid.

Ten behoeve van een adequate hulpverlening geldt ten aanzien van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening het volgende. Het plangebied moet bereikbaar zijn via minstens twee, bij voorkeur drie toegangswegen. De wegen binnen het plangebied moeten minimaal 4,5 meter breed zijn (minimale verharding breed 3,25 meter) met een vrije hoogte van 4,2 meter. Voor de gebouwen geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de brandweeringang aanwezig dient te zijn. De maximale afstand tussen de inzetlocatie en de dichtstbijzijnde secundaire bluswatervoorziening mag maximaal 160 meter zijn.

Specifiek voor dit plangebied betekent dit het volgende:

  • Voldaan wordt aan de opkomsttijd voor de brandweer.
  • De standaard brandweereenheid kan de woningen niet naderen tot op 10 meter. Een afstand tot 40 meter kan in uitzonderingssituaties zonder aanvullende maatregelen acceptabel zijn. In deze situatie is niet duidelijk welke weg afgelegd moet worden om de wooneenheden aan de noordzijde of op de verdiepingen te bereiken.

Geadviseerd wordt om:

a. in het bestemmingsplan op te nemen dat de ontwikkelaar van het plan een snel optreden van de brandweer borgt door blusleidingen aan te laten leggen;

b. bochtstralen van kruisingen in het plangebied zodanig te maken dat deze voor een brandweervoertuig met spoed goed berijdbaar zijn, zodat geen onnodige vertraging wordt opgelopen.

  • De dichtstbij gelegen primaire bluswatervoorzieningen zijn gelegen in de Noordbuurt-seweg op een afstand groter dan 40 meter. Om te voldoen aan het Bouwbesluit is het noodzakelijk een primaire bluswatervoorziening aan te brengen in de verbindingsweg tussen de Noordbuurtseweg en het bouwplan. Geadviseerd wordt de juiste plaats van deze primaire bluswatervoorziening in overleg met de brandweer vast te stellen. Voor de secundaire en tertiaire bluswatervoorziening kan de watering evenwijdig aan de Noordbuurtseweg gebruikt worden. Geadviseerd wordt, hiervoor een opstelplaats in te richten.
  • Voor advisering op detailniveau wordt verzocht om tekeningen van de bestrating op ten minste schaal 1:500, en tekeningen van het waterleidingtracé ter beoordeling toe te zenden.

Antwoord

Van de opmerkingen en adviezen van de brandweer is kennis genomen. De ontwikkelaar wordt hier eveneens van op de hoogte gesteld.

Het daadwerkelijk opvolgen van deze opmerkingen en adviezen komt in een later stadium aan de orde (bij het beoordelen van het bouwplan voor het appartementengebouw).

Het voorontwerp van het bestemmingsplan maakt het opvolgen van deze opmerkingen en adviezen niet onmogelijk.

Het voorontwerp wordt op één punt aangepast: tussen de parkeerplaatsen en de twee bestaande woningen enerzijds, en het appartementengebouw anderzijds, moet een weg komen waar de brandweer over kan rijden en een opstelplaats kan realiseren, en waar een bluswatervoorziening gemaakt wordt. Deze weg ligt nu binnen de bestemming Tuin. Deze bestemming moet de aanleg van de weg mogelijk maken, of hier moet de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied gelegd worden.

  • 3. Omgevingsdienst West-Holland

Samenvatting reactie

  • a. Over de paragrafen Milieueffectrapportage (5.12), Bedrijven en milieuhinder (5.2) en Luchtkwaliteit (5.5) worden geen opmerkingen gemaakt.
  • b. Geadviseerd wordt, aan de paragraaf Gemeentelijk beleid (3.4) een tekstdeel toe te voegen over de duurzaamheidsagenda 2011-2014, als kader voor het gemeentelijke milieubeleid.
  • c. Geadviseerd wordt, tekstdelen in de paragraaf Bodem (5.6) te vervangen. Voor de nieuwe tekstdelen worden voorstellen gedaan.
  • d. Ten aanzien van de paragraaf Geluidshinder (5.4) merkt de ODWH op dat de woningen voldoen aan de grenswaarden met betrekking tot de Burg. Detmersweg. Als gevolg van de Noordbuurtseweg, waar een maximumsnelheid geldt van 30 km/u, overlapt de 48 dB contour het plan vanaf de eerste verdieping. Door de ligging van de locatie langs de Noordbuurtseweg is het niet nodig een hogere waarde vast te stellen. Wel dient, in het kader van de bouwregelgeving, aangetoond te worden dat het vereiste binnenniveau in de woningen zal worden gehaald. Dit is nodig omdat de standaard isolatiewaarde van 20 dB uit het Bouwbesluit in dit geval niet volstaat omdat de berekende gevelbelasting op de rand van het bouwvlak op maximaal 54 dB (exclusief aftrek) uitkomt.
  • e. Ten aanzien van paragraaf 5.7 (Externe veiligheid) wordt opgemerkt dat het plan, in tegenstelling tot hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing staat, wel binnen het effectgebied van de A4 ligt. Het ligt in de bestaande woonomgeving zodat het risico vanwege deze A4 niet toe zal nemen. Wel betekent dit dat de ruimtelijke onderbouwing moet worden aangevuld met een verantwoording van het groepsrisico, waarbij met name de aspecten zoals de hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheids-aspecten van het plan gerelateerd aan de A4 van belang zijn.
  • f. Ten aanzien van paragraaf 3.4 (Gemeentelijk beleid; voor zover het duurzaam bouwen betref), geeft de ODWH de suggestie om achter de laatste zin van de eerste alinea de tekst toe te voegen: “Zoeterwoude heeft een convenant afgesloten met FSC Nederland en vindt het belangrijk dat bij bouwprojecten gebruik gemaakt wordt van duurzaam (FSC) hout”.

Antwoord

  • a. Van het standpunt over de paragrafen Milieueffectrapportage (5.12), Bedrijven en milieuhinder (5.2) en Luchtkwaliteit (5.5) is kennis genomen.
  • b. De paragraaf Gemeentelijk beleid (3.4) wordt op de geadviseerde wijze aangepast.
  • c. De paragraaf Bodem (5.6) wordt op de geadviseerde wijze aangepast.
  • d. Van de opmerking omtrent het aantonen dat het vereiste binnenniveau van de woningen wordt gehaald, is kennis genomen. Het noodzakelijke onderzoek in het kader van de bouwregelgeving zal op het geëigende moment uitgevoerd worden.
  • e. De paragraaf Externe veiligheid (5.7) wordt op de geadviseerde wijze aangepast en een verantwoording van het groepsrisico wordt toegevoegd (hiertoe is inmiddels opdracht gegeven).
  • f. De suggestie inzake het toevoegen van een tekst inzake duurzaam (FSC) hout aan de paragraaf Gemeentelijk beleid (3.4) wordt opgevolgd.