direct naar inhoud van 5.2 Ontwikkeling van de natuur, bodem- en waterhuishouding
Plan: Nieuwe Driemanspolder - Roeleveen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP291-0004

5.2 Ontwikkeling van de natuur, bodem- en waterhuishouding

5.2.1 De ontwikkeling van de natuurwaarden

Met de nieuwe inrichting zal het landschap van de Nieuwe Driemanspolder ingrijpend gaan veranderen. Door het verdwijnen van het weidelandschap zal ook de omvang van de leefmilieus voor kenmerkende flora en fauna gaan afnemen, waaronder de biotopen voor weidevogels als de Grutto en Tureluur. Dergelijke negatieve effecten blijven echter zo beperkt mogelijk en worden ruimschoots gecompenseerd door de ontwikkeling van robuuste, overwegend natte struinnatuur in het kerngebied van de polder en door brede, eveneens natte verbindingen langs de aan- en afvoerzones voor piekwater. Een en ander kan als volgt worden samengevat:

Planten

De ontwikkeling van de struinnatuur in het plangebied kent een breed scala aan biotooptypen die kenmerkend zijn voor veenplassen, droogmakerijen of het petgatenlandschap. Vooral in het kerngebied is sprake van een hoge diversiteit aan biotooptypen met ca.:

  • 135 ha open water met een gemiddelde diepte van 1,5 - 2 m;
  • 19 ha waterriet;
  • 5 ha zegge moeras;
  • 14 ha nat grasland;
  • 21 ha bloemrijk rietland;
  • 3 ha natte strooisel ruigte;
  • 8 ha droge ruigte;
  • 6 ha wilgenstruweel;
  • tientallen hectares bloemrijk grasland.

De verwachting bestaat dat deze landschapsontwikkeling zal bijdragen aan de verruiming van natte biotopen met ondiep water. Hiervan kunnen vooral soorten profiteren als riet, lisdodde, egelskop, heen, kalmoes en zwanebloem. Aangevuld met wilg en els kunnen zij beschutting bieden aan diersoorten die zich thuis voelen in of nabij permanent open water en de hierbij behorende overgangszones. Verder is de kans groot, dat op termijn verschillende fasen van verlanding naast elkaar voorkomen, zodat de beoogde hoeveelheden rietland en ruigte ruimschoots gehaald kunnen worden.

Vergeleken met het kerngebied is de biotoopontwikkeling in de aangrenzende deelgebieden van Potteveen en Roeleveen relatief beperkt. Zo blijft het open landschap van Potteveen vooral geschikt voor weidenatuur met een hoge grondwaterstand, terwijl Roeleveen en Wilsveen vooral geschikt zijn voor de verdere ontwikkeling van bloemrijk grasland, houtsingels en erfbeplanting. Deze landschapselementen zijn essentieel voor soorten als steenuil, huiszwaluw, dwergvleermuis en laatvlieger. Daarnaast hebben zijn een betekenis voor broedvogels als de groene en bonte specht, boomkruiper en ijsvogels.

Vogels

De herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder zal naar verwachting vooral voor de vogelwereld ingrijpende consequenties hebben. Zo zal de weidevogelpopulatie in omvang afnemen of zich gaan verplaatsen naar poldergebieden in Potteveen, de Grote Drooggemaakte Polder of de Zoetermeerse Meerpolder. Tegelijkertijd zal de omvang van de watervogelpopulatie vermoedelijk sterk toenemen. De voorgestelde biotoopontwikkeling komt daarbij vooral ten gunste aan watervogels en moerasvogels van de slobeendgroep en de kuifeendgroep.

Als representatieve vogelsoorten respectievelijk doelsoorten gelden daarbij de roerdomp, snor en blauwborst en moerasvogels als de kleine karekiet en de rietzanger. Verder is de kans groot dat ook vogels uit nabij gelegen biotopen (zoals de aalscholvers bij de Plas van Wiegel) het projectgebied zullen gaan opzoeken en hier nieuwe kolonies gaan stichten.

Voor genoemde faunagroepen geldt, dat de inrichting dient te worden afgestemd op de behoefte aan broed- en rustplaatsen enerzijds en aan foerageermogelijkheden anderzijds. De eilanden, oeverzones en watergangen in het biotoopstelsel dienen derhalve zodanig te zijn bemeten, dat zij goede habitatvoorwaarden bieden voor de hiervoor genoemde doelsoorten. Met het thans voorliggende inrichtingsvoorstel kan hieraan worden voldaan.

Omdat met de herinrichting het leefmilieu van steenuilen, kerkuilen en torenvalken nabij het plangebied gedeeltelijk zou worden beperkt, dienen bij de toekomstige inrichting compenserende maatregelen te worden getroffen, gericht op het behoud van de betreffende populaties. In overleg met faundeskundigen zijn hiervoor passende maatregelen bepaald (zie hiervoor de voorstellen uit het "Mitigatie- en Compensatieplan Nieuwe Driemanspolder" zoals genoemd in de bijlage).

Amfibieën

De herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder heeft naar verwachting tevens effecten op de amfibieën in en rond het waterbergingsgebied. De belangrijkste redenen hiervoor zijn het grondverzet en de graafwerkzaamheden tijdens de aanleg van de waterberging. Hierdoor zal het fijnmazige slotenstelsel veranderen in een plassengebied met biotopen van een grotere maat. Op grond van de beoogde inrichtingskenmerken (flauwe taluds, plas-dras biotopen en delen met ondiep water) wordt echter verondersteld dat het amfibieënbestand zich kan handhaven of dat het zich op termijn weet te herstellen.

Vissen

Met de herinrichting zullen de huidige kwelverschijnselen in de Nieuwe Driemanspolder naar verwachting sterk afnemen, omdat het permanente oppervlaktewater van de seizoensberging “tegendruk” biedt aan kwelwater uit de diepere bodemlagen. Dit resulteert over het algemeen in een betere waterkwaliteit met meer ruimte voor onderwaterplanten. Deze planten brengen zuurstof in het water waardoor de kans op een gezond aquatisch ecosysteem wordt vergroot.

Op basis van ervaringgegevens mag worden verwacht, dat de herinrichting dus positieve effecten heeft op de visfauna in het plangebied. Een fauna-inventarisatie aan het begin van de planvorming heeft hieromtrent al enkel jaren geleden laten zien, dat onder de vissoorten van de Nieuwe Driemanspolder ook onverwachte soorten voorkomen zoals bittervoorn, kleine modderkruiper en het vetje. Met de toekomstige inrichting wordt getracht het soortenspectrum vooral te richten op soorten van de snoek en -blankvoorngemeenschap.

Zoogdieren

Behalve op de hiervoor genoemde soorten zal de nieuwe inrichting ook effecten hebben op de zoogdieren in het plangebied en hier in het bijzonder op de vleermuizenpopulatie. De verwachting bestaat dat er vooral betere habitatvoorwaarden zullen ontstaan voor de meervleermuis, die veel baat heeft bij de lange oeverlijnen in het bergingsgebied, die na de herinrichting een vergelijkbare oriëntatiefunctie zullen vervullen als de (hoofd)weteringen van het huidige slotenstelsel.

Successie en beheer

Of de genoemde natuurdoelen allemaal gerealiseerd kunnen worden hangt sterk af van het toekomstige beheer in het plangebied. Ervaring met spontane natte natuurontwikkeling op minerale kleigronden heeft geleerd dat zich op dergelijke gronden gauw een monotoon wilgenstruweel en/of ruig elzenbroekbos ontwikkelt. In dat geval is de verwachting dat de dynamiek van een natuurlijk waterpeil de natuurkwaliteit van het toekomstige biotoop ten goede zal komen.

Verder dient het beheer gericht te worden op het 'temperen” van de successie door een hierbij passend begrazings-, maai en baggerbeheer. Om te voorkomen dat op de kant gezette bagger het gebied te veel verrijkt, voorziet het inrichtingsplan in een tussendepot op Zoetermeers grondgebied in een omvang van 3 - 4 hectare. Dit depot is aan de oostzijde van de Voorweg gesitueerd, in een "enclave" die door de waterbeheerders door haar centrale ligging als een zeer geschikte (tijdelijke) bergingslocatie of "tussendepot" wordt beschouwd.

5.2.2 Bodem- en waterhuishouding

Een belangrijke doelstelling van het ruimtelijke beleid van de provincie Zuid-Holland en het stadsgewest Haaglanden is de realisatie van een waterberging in de Nieuwe Driemanspolder. In het kader van de planvoorbereiding en de hierbij behorende milieueffectrapportage hebben de inrichtingskenmerken van dit bergingsgebied steeds concretere vormen gekregen. De belangrijkste aspecten hierbij waren:

  • de bergingscapaciteit;
  • de waterkwaliteit;
  • het toekomstige waterbeheer (inclusief peilbeheer en aan- en afvoer van het oppervlaktewater);
  • de wisselwerking tussen de waterberging en de bodemhuishouding.

Bergingscapaciteit

Het bergingsgebied binnen de nieuw aan te leggen kades omvat een oppervlak van circa 180 ha waarvan circa 2/3 als open water zal worden gerealiseerd. De seizoensberging heeft bij een zomerpeil van NAP -4,35 m een oppervlak van circa 130 ha met een gemiddelde waterdiepte van 1,5 à 2 m. De piekberging biedt daar bovenop de mogelijkheid van een waterberging van circa 2 miljoen m3 met een maximale peilstijging van 1,10 m boven het zomerpeil. Het maximale waterpeil in tijden van calamiteiten bedraagt daarmee NAP -3,25 m.

Daarnaast heeft de Plas van Van de Ende in Roeleveen een belangrijke functie voor de waterberging van de Polder van Nootdorp. Indien bij heftige regenval de Polder van Nootdorp onvoldoende snel het overtollige water op de boezem kan uitslaan dient deze plas als overloopgebied.

Waterkwaliteit en waterpeil

De waterkwaliteit in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de fysische samenstelling van de bovengrond, kwelprocessen uit diepere bodemlagen en het langdurige landbouwkundige grondgebruik in de Nieuwe Driemanspolder. Door uitspoeling van voedingsstoffen dragen zij samen bij aan een voedselrijk (eutroof) watersysteem met een relatief hoge concentratie aan fosfaten en chloriden.

Met de herinrichting wordt getracht de waterkwaliteit te verbeteren. Zo bestaat de verwachting dat de plaatselijke kwel door de aanleg van een seizoensberging voor een flink deel verminderd kan worden, omdat het waterpakket van de toekomstige seizoensberging een tegendruk met zich mee zal brengen waarmee kwel onderdrukt kan worden. Daarnaast zal de huidige, voedselrijke bouwvoor in het bergingsgebied zodanig worden verplaatst dat nalevering van voedings- of meststoffen in principe kan worden voorkomen. Een positief effect wordt verder ook verwacht door de permanente berging van het relatief schone regenwater in het plangebied, zodat er in de zomer naar alle waarschijnlijkheid geen (voedselrijk) boezemwater hoeft te worden ingelaten.

Het peilbeheer in het bergingsgebied is zoals vermeld gericht op een zomerpeil van NAP -4,35 m en een piekbergingspeil van NAP -3,25 m. Het beheer buiten de waterbergende zone zal worden gericht op een zomerpeil van NAP - 5,40 respectievelijk NAP - 5,60 m in Potteveen en Wilsveen alsmede een zomerpeil van - 5,80 m in het overige oppervlaktewater (langs de Landscheiding, in het restant van de oude Middentocht en langs de N 469). Hierdoor is binnen het plangebied weliswaar nog steeds sprake van verschillende waterpeilen maar het gedifferentieerde peilbeheer biedt tegelijkertijd een aantal voordelen, zoals:

  • mogelijkheden voor een samenhangend peilbeheer tussen het Westerpark en de rand van de Driemanspolder waardoor de barrièrewerking van de N 469 zal afnemen;
  • koppeling van de linten langs Wilsveen en Voorweg aan het lagere peil, waardoor deze zones hydrologisch gezien niet geïsoleerd komen te liggen;
  • handhaving van de calamiteitenafvoer voor Zoetermeer zonder meerkosten;
  • het voorkomen van extra kades langs de provinciale weg, welke bij een hoger peilbeheer om redenen van verkeersveiligheid en grondstabiliteit noodzakelijk zouden zijn.

De wateraanvoer en waterafvoer

Het water zal tijdens de piekberging via twee tracés aangevoerd worden. Het water uit het boezemstelsel van Hoogheemraadschap Rijnland zal worden aangevoerd via de Ringvaart van de Zoetermeerse Meerpolder, die gedeeltelijk zal worden verbreed en de aanleg van een nieuwe watergang ter hoogte van de huidige Limietsloot. De verbreding van de Ringvaart zal in verband met aanwezige bebouwing in de Meerpolder aan de westzijde plaatsvinden. Voordelen van deze tracékeuze zijn:

  • de handhaving van de cultuurhistorische waarden van de Ringvaart;
  • geen frustratie van de procesvoortgang vanuit het Belvédèrebeleid;
  • een minimaal ruimtegebruik van agrarische gronden;
  • agrarisch medegebruik van het nieuwe grastalud;
  • goede condities voor een soortenuitwisseling tussen de Nieuwe Driemanspolder en de Drooggemaakte Grote Polder;
  • een minimalisering van de kosten voor de nieuwe verbinding.

Het water vanuit het boezemstelsel van Hoogheemraadschap van Delfland zal worden aangevoerd via de Vliet, de Stompwijksevaart, de Molenvaart, onder de weg van Wilsveen door en tot slot middels open waterverbinding in de waterberging uitmonden. Beide wateraanvoeren kunnen onder vrij verval plaats vinden.

De waterafvoer van de piekberging kan plaatsvinden via een brede waterzoom langs de Landscheiding en via de Middentocht in Potteveen. Het verdient aanbeveling de zone langs de Landscheiding daarbij vorm te geven als een doorgaande, overwegend natte ecologische verbindingszone met een peil van NAP- 5,80 m. Hierdoor wordt de oude landscheiding als zelfstandig element verbijzonderd en kan de functie van het plangebied als ecologische verbinding worden versterkt.

Bodemhuishouding

Zoals uit paragraaf 4.2 kan worden afgeleid bestaat de bovengrond van de Nieuwe Driemanspolder voornamelijk uit kleigronden; op een aantal plekken in combinatie met een dunne laag restveen. Delen van de polder bevatten echter kwelgevoelige plekken, waar sprake is van zandige of zandhoudende bodemlagen. Zij bieden minder weerstand aan kwel met eutroof kwelwater dat chloriden bevat en zijn derhalve als gevoelige plekken te beschouwen, die de waterkwaliteit in de polder tot op zekere hoogte zouden kunnen beïnvloeden.

Om negatieve effecten voor de waterkwaliteit te voorkomen is bij de uitwerking van nieuwe inrichtingsvoorstellen een ruimtelijke hoofdstructuur gekozen, waarmee deze locaties zoveel mogelijk van grondafgravingen en grondverzet worden ontzien. Hierdoor kan kwel met eutroof kwelwater worden voorkomen en kan een bijdrage worden geleverd aan de stabiliteit van zowel de bestaande kades als de nieuwe dijken en kades. Noodzakelijk hiervoor is onder andere:

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP291-0004_0018.jpg"

  • de situering van nieuwe kades op grote afstand van de oude ontginningsassen;
  • een kadeprofiel meet een zo breed mogelijk profiel gekoppeld aan flauwe taluds;
  • de situering van droge landschapseenheden op plandelen die als kwelgevoelig aangemerkt moeten worden.

Voor de handhaving van de bodemkwaliteit is tenslotte ook van belang dat een aantal slootdempingen tijdens de uitvoering van graafwerkzaamheden meteen wordt verwijderd. Hierdoor kan nalevering van eventuele verontreinigingen worden voorkomen.

Voor het overige moet worden vermeld dat de herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder in principe met een gesloten grondbalans kan worden uitgevoerd. Dat wil zeggen dat alle afgegraven grond in het projectgebied kan worden verwerkt. Alleen waar dit uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is zal bij de aanleg van nieuwe kades gebruik worden gemaakt van bodemmateriaal dat vanuit andere locaties zal worden aangevoerd.