direct naar inhoud van 5.1 De hoofdlijnen van het plan
Plan: Nieuwe Driemanspolder - Roeleveen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP291-0004

5.1 De hoofdlijnen van het plan

Zoals in de voorgaande paragrafen is toegelicht zal de inrichting van de Nieuwe Driemanspolder in de komende jaren ingrijpend veranderen. Daarbij zal een flink deel van het agrarische cultuurlandschap ruimte maken voor andere hoofdfuncties als natuur, water en recreatie. De omvang van de veranderingen heeft ertoe geleid dat het hele voornemen aan een nadere milieutoets is onderworpen. Daarom is een milieueffectrapportage (MER) opgesteld en de hierbij behorende procedure doorlopen. Belangrijke onderdelen van deze procedure waren:

  • de uitwerking van een programma van eisen voor de inrichting;
  • de ontwikkeling van alternatieve inrichtingsconcepten waarmee een zekere bandbreedte van de toekomstige inrichting is verkend;
  • de uitwerking van een zogeheten Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) en een voorkeursalternatief (VA).

Het voorkeursalternatief is uiteindelijk sterk leidend geweest voor een globaal inrichtingsvoorstel voor de herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder. Dit voorstel heeft als basis gefungeerd voor de uitwerking van het voorontwerpbestemmingsplan. De drie documenten (MER - rapportage, inrichtingsplan en voorontwerpbestemmingsplan) hebben in 2006 conform de wettelijke procedures ter visie gelegen. De hierop ingediende inspraakreacties zijn vervolgens individueel beoordeeld en hebben her en der tot aanpassingen geleid van zowel het voorontwerpinrichtingsplan als de plankaart voor het ontwerpbestemmingsplan. Gezien de betekenis van de MER en de inrichtingsschets voor het bestemmingsplan zullen de meest relevante elementen uit deze documenten hieronder nader worden toegelicht.

Op grond van het Meest Milieuvriendelijke Alternatief hebben de gemeenten bij de herinrichting gekozen voor de realisatie van een gecombineerde seizoens- en piekberging in het kerngebied van de Nieuwe Driemanspolder. Ten noorden van dit bergingsgebied (ter hoogte van Potteveen) zal het oude agrarische cultuurlandschap gehandhaafd blijven terwijl ten zuiden van de berging (in het Zoetermeerse parklandschap) een groengebied met flinke bosschages zal ontstaan met recreatieve functies en natuurvriendelijk ingerichte terreinen.

Verder is het de bedoeling dat circa 75% van het kerngebied wordt ingericht als open water voor zoetwatergemeenschappen en circa 25 % als permanent droog gebied met o.a. bloemrijk grasland, bosschages en struweel. De omvang en situering van het bergingsgebied wordt daarbij vooral bepaald door:

  • de bergingsbehoefte voor piekwater in een omvang van 2.000.000 m³;
  • de noodzaak van veilige, landschappelijk goed in te passen kades;
  • de wens tot bestrijding van eutrofe kwel;
  • de ligging van kwelgevoelige plekken aan de randen van het plangebied, die de stabiliteit van kades zou kunnen ondermijnen of ongewenste kwel in het bergingsgebied zouden kunnen bevorderen.

Het peilbeheer in het bergingsgebied kan volgens het MMA gericht worden op een zomer- en winterpeil van respectievelijk - 4,25 NAP en - 4,75 NAP. Alleen in het geval van waterpieken zou het waterpeil opgezet kunnen worden tot een niveau van - 3,25 NAP. Daarbij wordt het piekwater via twee aanvoerroutes naar het bergingsgebied geleid:

  • de route Ringvaart - Limietsloot voor piekwater van het Hoogheemraadscha Rijnland;
  • de route Stompwijksevaart - Molenvaart voor piekwater van het Hoogheemraadschap van Delfland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP291-0004_0017.jpg"

Het piekwater zal uiteindelijk worden afgevoerd via een brede waterzoom langs de Landscheiding of via de huidige Middentocht ter hoogte van Potteveen, die ten behoeve van een betere afvoer verbreed zal worden.

Bij de verdere planontwikkeling voor de Nieuwe Driemanspolder [door middel van het voorkeursalternatief (VA) en het voorlopige ontwerp voor de herinrichting (VO)] hebben ten opzichte van het MMA vier principiële wijzigingen plaatsgevonden. Het betreft:

  • het toekomstige waterpeil (zomerpeil) van de seizoensberging (-4,35 m NAP in plaats van -4,25 m NAP);
  • de inrichting van het zuidelijk deel van de Nieuwe Driemanspolder (meer parkachtig en minder besloten bos);
  • de vormgeving van de aanvoerroute voor piekwater van Rijnland (aanvoer door een verbrede Ringvaart in plaats van een nieuwe wetering aan de voet van de Ringvaart);
  • de vormgeving van het bergingsgebied (meer samenhangende waterstructuren en minder compartimentering).

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het karakter van de droogmakerij door de functieverandering grotendeels verloren zal gaan. Dit neemt echter niet weg, dat de herinrichting kan worden aangegrepen om een deel van de ontstaansgeschiedenis van de polder op een passende manier inzichtelijk te maken. Basis voor het veranderende landschapsbeeld blijft immers het casco van oude ontginningsassen, Landscheiding en Molenvaart en het oude verkavelingspatroon. Door een situering van het nieuwe oppervlaktewater langs de randen van de polder worden de oude structuurdragers van Wilsveen en Voorweg sterker geaccentueerd en ontstaat een fors binnenterrein dat kan worden ingericht ten behoeve van struinnatuur, extensieve recreatie en een duurzaam waterbeheer. De kades rond de waterberging zijn dan wel nieuw, maar het zijn vertrouwde elementen in het Zuid-Hollandse polderlandschap. Het tracé van de kruin zal strak en recht zijn, parallel aan de oude linten in het landschap. De taluds en het voorland kunnen echter wisselend qua helling en breedte zijn, zodat de voorbijganger toch een afwissend beeld ervaart.

Referentiekader voor de toekomstige inrichting is het landschapsbeeld van petgatenlandschappen, veenplassen en droogmakerijen. De hoofdkenmerken hiervan zijn omvangrijke, relatief ondiepe plassen, droogvallende plandelen met een opstrekkende kavelstructuur en oude restpercelen met een eveneens langgerekt karakter. Dergelijke landschapstypen bieden uitstekende mogelijkheden voor extensieve waterrecreatie enerzijds maar ook voor de realisatie van ecologisch interessante gradiëntsituaties met veel oeverlengte en beschermende biotopen als rietkragen en natte houtwallen.