Plan: | Nieuwe Driemanspolder - Roeleveen |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0637.BP291-0004 |
Zoals hiervoor is omschreven, heeft de landschapsontwikkeling in de Nieuwe Driemanspolder geresulteerd in een fraai agrarisch cultuurlandschap met een specifieke flora en fauna. Daarbij gaat het vooral om weidevogel- en plantengemeenschappen, die kenmerkend zijn voor het weidelandschap van droogmakerijen met een relatief hoge grondwaterstand. Volgens flora- en fauna - inventarisaties uit de afgelopen jaren gaat het hierbij met name om de hierna beschreven soorten en groepen.
Planten
De verscheidenheid aan watervegetaties in de polder hangt nauw samen met de waterkwaliteit. In de Nieuwe Driemanspolder is sprake van een matige waterkwaliteit, waardoor alleen algemeen voorkomende vegetaties aanwezig zijn. Het noordelijk gedeelte van de polder, ten zuiden van Wilsveen, heeft een hogere natuurwaarde voor wat betreft watervegetaties. Karakteristieke soorten als Gewoon en Breekbaar kransblad, Holpijp en Zwanenbloem komen vooral in dit gedeelte voor en wijzen op relatief voedselarme omstandigheden. Zwanenbloem, Watergentiaan en Sterrenkroos komen zeer regelmatig voor in de Nieuwe Driemanspolder. In Potteveen komen deze soorten ook, maar in mindere mate, voor. Naast floristische waarden in en om het water, is ook de in het zuiden van de Nieuwe Driemanspolder gelegen kade vermeldenswaardig. Op deze kade komen Kamgras en Veldgerst voor. Beide soorten wijzen op graslanden met een extensief beheer en matige voedselrijkdom. Omstandigheden die in het intensieve agrarische gebied schaars zijn.
Vogels
- weidevogels
De Nieuwe Driemanspolder is vooral voor de vele weidevogels van belang. In 2004 zijn Grutto, Tureluur, Scholekster en Kievit aangetroffen. Met name de Kievit komt zeer veel voor, zowel in de polder Potteveen als in het noordelijk en zuidelijk deel van de Nieuwe Driemanspolder. Ook Scholekster komt verspreid over de polders voor. Slobeend, Grutto en Tureluur, Rode Lijstsoorten, zijn minder algemeen en zijn voornamelijk in Potteveen en het noordelijk deel van de Nieuwe Driemanspolder waargenomen.
- ganzen en zwanen
Het plangebied ligt in het deelgebied Rijnstreek en Leidschendam-Voorburg. Dit gebied wordt voor Zuid-Holland genoemd als één van de belangrijke pleisterplaatsen (foerageergebieden) voor ganzen en zwanen. Het belang van een gebied wordt uitgedrukt met het zogenaamde 1%-criterium, hetgeen betekent dat 1% of meer van de Nederlandse dan wel van de geografische (West-Palearctische flyway) populatie van een soort hier voorkomt (pleisterplaats dan wel slaapplaats). Het deelgebied als geheel kwalificeerde zich volgens dit criterium in de periode 1985-1994 voor Knobbelzwaan en Kleine zwaan voor wat betreft de Nederlandse populatie en voor de laatste soort ook voor de geografische populatie. Voor het deelgebied Rijnstreek en Leidschendam wordt specifiek de Zoetermeersche Meerpolder als belangrijke pleisterplaats genoemd. De Nieuwe Driemanspolder zelf wordt niet expliciet genoemd al worden hier in de wintermaanden ook regelmatig groepen Kolganzen en Kleine zwanen waargenomen.
- uilen en torenvalken
Het plangebied van de Nieuwe Driemanspolder behoort tot het leefmilieu van de steenuil, kerkuil en torenvalk. Omdat het leefmilieu van deze vogels door de herinrichting gedeeltelijk zou worden beperkt, dienen bij de toekomstige inrichting mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen. In overleg met faundeskundigen zijn hiervoor passende maatregelen bepaald. Daarnaast is met oog op de wetgeving een separate ontheffing aangevraagd in de zin van de Flora- en faunawet. Met het bij de aanvraag ingediende compensatie- en mitigatieplan, kan een ontheffing worden verleend. Dit plan is in de bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
- overige broedvogelsoorten
De overige aangetroffen vogels zijn vooral vogels van stadstuinen en parken, die voornamelijk aan de randen van het plangebied werden waargenomen. Het gaat hierbij om algemene zangvogels als Putter en Groenling. Onder deze vogelgroep zitten echter ook een paar minder algemene Rode Lijstsoorten.
Amfibieën
In het plangebied zijn alleen algemeen voorkomende amfibieën aangetroffen. Met name Groene Kikkers komen in het gehele gebied veelvuldig voor. In het noordelijk gedeelte van de Nieuwe Driemanspolder zijn deze kikkers het meest aangetroffen. Verder zijn verspreid ook nog waarnemingen van de Bruine Kikker, Gewone Pad en Kleine Watersalamander bekend.
Vissen
In het plangebied komen drie minder algemene vissoorten voor: Vetje, Bittervoorn en Kleine modderkruiper. De meeste waarnemingen zijn gedaan in de bredere watergangen, zoals de Middentocht en de watergang langs de Landscheiding. Het Vetje is alleen aangetroffen in de Middentocht in het zuidelijk gedeelte van de Nieuwe Driemanspolder, de andere twee soorten zijn ook in het noordelijke deel aangetroffen.
Zoogdieren
Op diverse plaatsen in het plangebied werden muizen aangetroffen, echter in zeer lage dichtheden. Hazen zijn veelvuldig en verspreid over het plangebied waargenomen. Ook werden diverse vleermuissoorten aangetroffen. De Gewone dwergvleermuis bleek veruit de algemeenste in het plangebied. Deze en andere soorten zijn vooral langs bredere watergangen zoals langs de Landscheiding en de Dwarssloot gevonden. Verondersteld wordt dat deze weteringen als vaste vliegroutes fungeren, onder andere naar het aangrenzende Westerpark, waar de vleermuizen eveneens boven waterpartijen zijn aangetroffen.
Wettelijke bescherming
- Soortenbescherming
Van de aangetroffen planten- en diersoorten zijn enkele wettelijk beschermd volgens de Flora- en faunawet. Binnen deze wet is een onderscheid gemaakt naar soorten waarvoor een algehele vrijstelling geldt (de zogenoemde algemene soorten), soorten waarvoor een vrijstelling geldt als gewerkt wordt volgens een vooraf goedgekeurde gedragscode (overige soorten) en soorten waarvoor blijvend een ontheffingverplichting bestaat (strikt beschermde soorten). Onder het laatste beschermingsregime vallen onder andere de soorten die Europese bescherming van de Habitatrichtlijn genieten.
In het verlengde van het vorenstaande kan worden gesteld dat voor broedvogels het strengste beschermingsregime van toepassing is. Voor activiteiten buiten het broedseizoen zijn echter geen speciale ontheffingen voor vogels nodig. De kleine modderkruiper is een vis die behoort tot de categorie overige soorten en waarvoor in principe een vrijstelling onder voorwaarde van een gedragscode geldt. Deze gedragscodes zijn momenteel echter nog niet vastgesteld zodat ook voor de kleine modderkruiper nog een ontheffingsverplichting van toepassing is. Voor het merendeel van de aangetroffen beschermde soorten geldt een algehele vrijstelling. Voor een aantal soorten is daarnaast een ontheffing verleend respectievelijk aangevraagd (waaronder de plaatselijke uilenpopulatie).
De waarnemingen van weidevogels, beschermde vissen en vleermuizen strekt zich uit over vrijwel het hele plangebied van de Nieuwe Driemanspolder (zie fig. 4.4). Wel zijn enkele kerngebieden aan te wijzen. Vleermuizen foerageren vooral langs de grenzen van de polder. Vissen komen voornamelijk in de bredere watergangen voor en weidevogels worden vaker op perceelsuiteinden aangetroffen.
- Gebiedsbescherming
Het Nederlandse natuurbeleid richt zich enerzijds op de bescherming van bestaande waardevolle natuurgebieden en anderzijds op het realiseren van verbindingen ertussen. Bescherming van natuurgebieden vindt plaats op basis van de Natuurbeschermingswet. Vanuit het Rijk worden natuurgebieden aangewezen op basis van nationale criteria. Veelal gaat het dan om gebieden met een nationaal belang. Ook gebieden van Europees belang zijn in de Natuurbeschermingswet opgenomen, waarmee deze wet de nationale implementatie is van het Europese beleid inzake de Vogel- en Habitatrichtlijn. De hiervoor aangewezen gebieden (Natura 2000-gebieden) zijn dus opgenomen in de Natuurbeschermingswet. Noch binnen het plangebied noch in de nabije omgeving van de Nieuwe Driemanspolder liggen beschermde gebieden van de Natuurbeschermingswet. De dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebieden zijn de “De Wilck” (Rijnwoude) en “Meijendel” (Den Haag) op een afstand van ca. 8 km van het plangebied.
Het verbinden van natuurgebieden komt tot uiting in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS moet leiden tot een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden. De lokale invulling vindt plaats door de provincies, de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), op basis van door het Rijk gestelde doelen. De Nieuwe Driemanspolder grenst gedeeltelijk aan de PEHS. Delen van de polder Roeleveen behoren namelijk tot de PEHS.
Op regionaal niveau kunnen provincies of gemeenten tevens natuurgebieden beschermen door deze te begrenzen in begrenzingen- of bestemmingsplannen, waardoor ze vallen onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Vanwege het voorkomen van grote aantallen Kieviten, Scholeksters, Grutto's en Tureluurs heeft het centrale deel van de Nieuwe Driemanspolder echter wel de status van weidevogelgebied. Deze gebieden kennen echter geen nationaal beschermingsregime.
De landschapsontwikkeling zoals die in paragraaf 4.1 globaal is omschreven is tevens bepalend geweest voor de bodem- en waterhuishouding van de Nieuwe Driemanspolder. Omdat ter plaatse vanaf de late middeleeuwen op grote schaal veen is gewonnen, is vervolgens een landschapstype achtergebleven, dat overwegend gekenmerkt wordt door grondsoorten, behorend tot het zeekleitype. De bouwvoor van de polder heeft in het westen een redelijk moerig karakter en is hier vooral geschikt voor de beweiding respectievelijk de melkveehouderij. Het oostelijke gedeelte van de polder kent een verhoudingsgewijs hoger zandgehalte, waardoor deze gronden ook zeer geschikt zijn voor de “volle grond - groenteteelt”.
Op grond van de landschapsontwikkeling in het verre verleden is in de Nieuwe Driemanspolder plaatselijk sprake van zogenaamde zandlenzen, die her en der relatief dicht onder het oppervlak liggen. Op deze plekken en in de topografisch laagst gelegen delen is sprake van een zeer hoge kweldruk, hetgeen verband houdt met het lage maaiveld in de polder enerzijds en de aanwezigheid van ondiepe en diepe kwelstromen vanuit de strandwallen rond Den Haag en Wassenaar anderzijds.
De maaiveldhoogte in het gebied varieert van ca. - 4,75 m tot - 5,25 m ten opzichte van NAP met uitzondering van de oude ontginningsassen. Variaties in maaiveld worden vooral gevormd door voormalige bovenlandstroken en kreekruggen en de tussengelegen komgronden met slappe klei en een laag restveen. De meest belangrijke kreekruggronden bevinden zich in het Zoetermeerse gedeelte van de Nieuwe Driemanspolder en hier met name ter hoogte van de N 469. De bodemlagen bevatten hier voor een deel zavel op zeer fijn zand waardoor de bovengrond langs de hoofdweg minder weerstand biedt aan plaatselijke kwel en dus de toevoer van chloriden vanuit de diepere bodemlagen.
De kwaliteit van het oppervlaktewater in de polder is matig. Met name op het gebied van chloriden, stikstof en fosfaten is sprake van een redelijk hoog nutriëntengehalte, hetgeen een negatieve invloed kan hebben op de ontwikkeling van de flora en fauna in het oppervlaktewater. Zowel door grondgebruikers als de betrokken waterbeheerders en de betrokken overheden wordt het wenselijk geacht dit waterstelsel een duurzamer karakter te geven. Een en ander is mogelijk door de ontwikkeling van een zogenaamde seizoensberging, bestaande uit een groot aaneengesloten waterstelsel waarmee gebiedseigen water en regenwater op grote schaal kan worden opgevangen. Gekoppeld aan een specifieke waterdiepte en een oever- en watervegetatie met een nutriëntenbindend vermogen kan zodoende een watersysteem worden gestimuleerd dat tot op zeker hoogte als zelfvoorzienend mag worden beschouwd.
Bij de ontwikkeling van een nieuw watersysteem dient rekening te worden gehouden met het afwateringssysteem zoals dit vanaf de 17e eeuw is ontwikkeld. Kernelementen hierin zijn de talrijke sloten waarmee de landbouwgronden worden drooggelegd, die het overtollige water afvoeren naar de hoofdwatergangen. Via deze zogenaamde sloten en tochten wordt het water naar het gemaal Driemanspolder geleid, waar het wordt uitgeslagen in de Stompwijksevaart.
De belangrijkste hoofdwatergangen in de Nieuwe Driemanspolder zijn de Middentocht en de Boventocht. De Boventocht wordt daarbij niet alleen voor de afvoer van gebiedseigen water gebruikt maar in het geval van extreme regenval ook voor de afvoer van oppervlaktewater uit het stedelijk gebied van Zoetermeer of het Westerpark.
Voor het beheer van het oppervlaktewater in en rond de Nieuwe Driemanspolder worden door de waterbeheerders verschillende peilen toegepast. Voor het boezemwater wordt een standaard waterpeil gehanteerd van NAP -0,6 m. De waterpeilen (winter) in de verschillende poldereenheden lopen uiteen van NAP -5,8 m tot -6,0 m ten zuiden van Wilsveen tot NAP -4,6 en -4,8 m ten noorden van Wilsveen en NAP -4,8 m in Roeleveen. Vrijwel overal wordt in de zomer een peil gehandhaafd dat 0,3 m hoger ligt dan het winterpeil. In de zomer wordt incidenteel water vanuit de Nieuwe Driemanspolder naar het stedelijk gebied van Zoetermeer aangevoerd via een tweetal stuwen ten westen van het Westerpark.
Knelpunten in het watersysteem
Het veranderende klimaat en de zeespiegelrijzing vragen al geruime tijd om meer mogelijkheden voor een duurzaam waterbeheer en meer ruimte voor water. Mogelijkheden hiervoor bieden zogenaamde seizoensbergingen, waarmee het oppervlaktewater in regenrijke periodes (met name in de winter) kan worden vastgehouden en waarmee het relatief schone regenwater gebruikt kan worden voor een algemene verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat het gebied in drogere periodes zoveel mogelijk zelfvoorzienend is, waarbij er mogelijk ook water beschikbaar is voor omringende natuur- en landbouwgebieden of het waterstelsel van aangrenzende stadsdelen.
Daarnaast heeft de wateroverlast eind jaren negentig in West-Nederland laten zien dat een overschot aan water veel schade kan toebrengen. De situaties die zich in het Westland hebben voorgedaan kunnen zich in de nabije toekomst ook in de regio Nieuwe Driemanspolder voor gaan doen. Bij harde wind uit noordwestelijke richting treden in het zuidelijk deel van het boezemstelsel van Rijnland in de omgeving van Stompwijk hoge boezemwaterstanden op. Inzet van de boezemgemalen om de waterstanden te verlagen is niet altijd mogelijk. Hoge boezemwaterstanden vormen een gevaar voor de kades en daarmee voor de omliggende polders. Naast uitbreiding van de gemaalcapaciteit (Katwijk) is het noodzakelijk om bij hoge waterstanden in de boezem bij Stompwijk het overschot aan boezemwater tijdelijk te kunnen bergen, de zogenaamde piekberging.
De meest geschikte locatie voor een dergelijke voorziening is geografisch en planologisch gezien de Nieuwe Driemanspolder. In de polder werd en wordt immers al enige tijd in een functieverandering ten behoeve van de waterberging voorzien. Daarnaast biedt ook de korte afstand tot het boezemwater van Rijnland en het probleemgebied rond Stompwijk een uitstekende mogelijkheid de knelpunten in het regionale watersysteem op te lossen.