Plan: | Nieuwe Driemanspolder - Roeleveen |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0637.BP291-0004 |
Zoals in paragraaf 2.1 reeds is aangegeven, is de ontwikkeling van het huidige landschap begonnen met de ontginning van veenweidegebieden in de late Middeleeuwen. In opstrekkende kavels van ca. 50 m breed werd vanuit enkele hoofdwatergangen het wilde veengebied in cultuur gebracht. Na 100 jaar akkerbouw was de bodem door de ontwatering en kleinschalige turfwinning als brandstof zo nat geworden dat op veeteelt moest worden overgeschakeld. Vanaf de 16e eeuw nam door de economische groei de behoefte aan turf sterk toe en werd in vrijwel het hele veenweidegebied het goed winbare veen tot op de klei uitgebaggerd en tot turf verwerkt. Deze werd via de poldervaarten naar oude woonkernen, dorpen en steden vervoerd. Als resultaat van de intensieve veenwinning ontstonden in de oude veenweidegebieden grote waterplassen. Door de verbeterde molentechniek werd het mogelijk deze plassen droog te leggen, in welk verband vanaf ca. 1670 ook de Nieuwe Driemanspolder werd droog gemalen. Voor deze drooglegging is onder andere de huidige Molendriegang langs de Molenvaart van Wilsveen aangelegd (destijds een Molenviergang) en een inmiddels verdwenen Molengang in Potteveen. Van eerstgenoemde molenvaart zijn de molens aangewezen als Rijksmonument met een bijbehorende bescherming in het kader van de zogenaamde “molenbiotoop - regeling”. Hiermee wordt juridisch geregeld dat afgezien van bestaande gebouwen en beplanting een zone van 400 m rondom de molen, de molenbiotoop, in principe vrij moet blijven van opgaande begroeiing en bebouwing. Dit vanwege het oorspronkelijke “windrecht” van de molenaar.
In de 19e eeuw werd de bemaling overgenomen door stoommachines (zie het gemaal “De Antagonist” aan de Stompwijkseweg ten noorden van de Nieuwe Driemanspolder). De kavelstructuur uit de periode voor de droogmakerijen werd na de drooglegging grotendeels hersteld, en de ontginningsbases zijn als bebouwingslinten in het landschap achtergebleven. Na de veenwinning is de polder weer als agrarisch cultuurlandschap ingericht en heeft hij voor een flink deel zijn huidig landschapspatroon gekregen. Karakteristieke elementen hierin zijn:
Bijzondere kenmerken van het plangebied zijn vanzelfsprekend de karakteristieke openheid van de droogmakerijen en de hieraan verbonden lange zichtlijnen. Hierdoor zijn de randen van het plangebied goed waarneembaar en is met name aan de kant van Leidschenveen en ter hoogte van Roeleveen en Potteveen de verstedelijkingsdruk vanuit de omgeving goed voelbaar (zie de invloed van de Rijkswegen A12 en de A4 op deze plandelen). Aan de noordkant grenst het plangebied daarentegen aan vergelijkbare open weidegebieden (de Grote Drooggemaakte Polder en de Zoetermeerse Meerpolder) of aan grote groen- en recreatiegebieden.
In cultuurhistorisch opzicht is verder van betekenis, dat het noordelijk deel van de Nieuwe Driemanspolder deel uitmaakt van het nationale Belvedèregebied Zoeterwoude-Weipoort en het provinciale topgebied Cultuurhistorische hoofdstructuur Zoeterwoude – Stompwijk. Zoals alle Belvedèregebieden beschikt ook de Nieuwe Driemanspolder over een aantal landschappelijke kenmerken, die door de eeuwen heen intact zijn gebleven en die bij nieuwe ontwikkelingen (zie de boogde herinrichting van de polder) als kader voor de landschapsontwikkeling dienen. Meer concreet gaat het hierbij om:
De archeologische waarde van het gebied is beperkt. Een groot deel van het verleden is de Nieuwe Driemanspolder nagenoeg onbewoonbaar geweest. Tijdens het Pleistoceen was het gebied onderdeel van de riviervlakte van Rijn en Maas. In het vroeg Holoceen lag de polder in een waddengebied en in het midden Holoceen in een veengebied achter de strandwallen.