Plan: | Nieuwe Driemanspolder |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0637.BP00035-0004 |
Er zijn twee Europese richtlijnen met betrekking tot het instrument milieueffectrapportage. Ten eerste de m.e.r.-richtlijn (Richtlijn 85/337/EEG, Pb. EG 1985 L 175, pp. 42 e.v., zoals herzien middels Richtlijn 97/11/EEG, Pb. EG 1997 L 73, pp. 5 e.v., Richtlijn 2003/35/EG, Pb. EG 2003 L 156, pp. 17 e.v. en Richtlijn 2009/31/EG, Pb. EG 2009 L 120, p. 5 e.v.) en ten tweede de smb-richtlijn (Richtlijn 2001/42/EG, Pb. EG 2001 L 197, pp. 30 e.v.). Beide richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse m.e.r.-regelgeving die grotendeels is vervat in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer en het ter uitvoering daarvan vastgestelde Besluit milieueffectrapportage (het Besluit m.e.r.; tot 1 april 2011 werd deze algemene maatregel van bestuur aangeduid als het Besluit m.e.r. 1994). Ingevolge het Besluit m.e.r. kan de m.e.r.-(beoordelings)plicht voor bepaalde activiteiten verbonden zijn aan de vaststelling van een bestemmingsplan.
In het Besluit m.e.r. zijn activiteiten benoemd die MER-plichtig (Bijlage C) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (Bijlage D) zijn. De transformatie van de Nieuwe Driemanspolder in een waterbergings- en recreatiegebied van circa 320 ha. Het project heeft betrekking op totaal 460 ha, hierbij zijn ook de delen Roeleveen, Potteveen en de Limietsloot meegenomen. Daarmee valt het project in categorie D9 van het Besluit m.e.r. en is daarmee dus in ieder geval m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Kolom 1 | Kolom 2 | Kolom 3 | Kolom 4 | |
Activiteiten | Gevallen | Plannen | Besluiten | |
D9 | Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of 2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteelt- gebied van 50 hectare of meer. |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het plan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratie- gebieden. |
De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratie- gebieden dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
Tabel 6.1: Uitsnede uit Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Voor de ontwikkeling en aanleg van het waterbergingsgebied Nieuwe Driemanspolder is een MER opgesteld. De documenten behorende bij de MER zijn opgenomen in Bijlage 7, Bijlage 8, Bijlage 9, Bijlage 10, en Bijlage 11.
De Commissie voor de m.e.r. geeft In haar toetsingsadvies van 1 november 2006 (zie Bijlage 8) aan dat zij van oordeel dat de essentiële informatie in het MER aanwezig is. Het MER is uitgebreid en bevat zeer veel informatie. In grote lijnen is deze ook goed gestructureerd. De uitwerking van de verschillende alternatieven biedt goede mogelijkheden om de milieueffecten van de verschillende mogelijke inrichtingen te kunnen beoordelen. Het MER geeft in de beschrijving van de alternatieven en het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) een goede uitwerking van de uitwerkingsprincipes zoals die in de richtlijnen voor het MER zijn geformuleerd. Dit neemt niet weg dat de Commissie nog enkele mogelijkheden ziet voor een optimalisatie, die zou kunnen leiden tot verdere milieuwinst en een beter doelbereik. In het MER zijn drie alternatieven uitgewerkt. De Commissie is van mening dat met de in het MER beschreven alternatieven en MMA een goede invulling is gegeven aan de uitgangspunten in de richtlijnen voor het MER. Toch verwacht zij dat nog een optimalisatie mogelijk is als de bandbreedte van de alternatieven ruimer wordt genomen. Voor een overzicht van de aanbevelingen wordt verwezen naar Bijlage 8.
De aanbevelingen van de Commissie zijn meegenomen bij de verdere planvorming en bij het besluit over de bestemmingsplannen die op het MER volgen.
In 2013 is door Royal Haskoning DHV de MER uit 2005 nogmaals tegen het licht gehouden om te bezien of de MER en de onderzoeeken die naderhand zijn uitgevoerd voldoende actueel zijn. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport "Actualisatie MER Nieuwe Driemanspolder" (zie Bijlage 31van de plantoelichtnig). De conclusie is dat de MER met de aanvullende onderzoeken voldoende actueel zijn en voldoende informatie bevatten voor de besluitvorming inzake het bestemmingsplan.
Evaluatie MER
Voor de herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder is een milieueffectrapportage (MER) opgesteld. Dit MER zal overeenkomstig artikel 7.39 lid 1 Wet milieubeheer (Wm) geëvalueerd worden. Bij de m.e.r.-evaluatie zullen de volgende aspecten in het bijzonder betrokken worden:
Waterkwaliteit
Waterkwaliteit beperkt zich niet alleen tot fysisch-chemische karakteristieken maar wordt ook bepaald door de aanwezige planten en dieren. Samen vormt dit de ecologische waterkwaliteit. De fysisch-chemische karakteristieken worden bij voorkeur seizoenaal bepaald en de ontwikkeling van de levensgemeenschappen middels twee-jaarlijkse bemonstering van macrofauna, visstand en waterplanten. Dit betekent:
De frequentie van monitoren kan omlaag als er geen wezenlijke veranderingen meer plaatsvinden en de waterkwaliteit past bij de doelstellingen. De monitoring begint een jaar nadat het eerste uitvoeringsbesluit tot realisatie van het waterbergingsgebied is genomen.
Indien de Nieuwe Driemanspolder wordt gebruikt als piekberging zal de waterkwaliteit elke maand gemeten worden. Direct na het leeglopen van de piekberging zullen er metingen moeten plaatsvinden en vervolgens elk kwartaal. De metingen worden vergeleken met de laatste reguliere metingen van voor de periode met piekberging. Het aantal metingen kan worden verminderd als de resultaten van de metingen hier aanleiding toe geven.
Natuurwaarden
Elk halfjaar worden de vegetatietypen, plantensoorten en diersoorten gemonitord. Als de natuurdoelen hier aanleiding toe geven kan ook voor één van deze drie aspecten gekozen worden. De monitoring moet duidelijk maken waarom de natuurdoelen wel of niet gehaald worden (ontwikkeling in de abiotische omstandigheden, bereikbaarheid voor soorten, omvormings- en instandhoudingsbeheer). De monitoring van de natuurwaarden vangt aan een halfjaar nadat het eerste uitvoeringsbesluit tot realisatie van het waterbergingsgebied is genomen en wordt beëindigd 5 jaar nadat het waterbergingsgebied is gerealiseerd.
De migratieroutes voor vleermuizen worden elk kwartaal gemonitord. De monitoring start en stopt gelijktijdig met de monitoring van de natuurwaarden.
Muggen
Tweemaal per jaar zal, op verschillende locaties in het plangebied, gecontroleerd worden of de mitigerende maatregelen ter voorkoming van muggen- en knuttenplagen hun uitwerking hebben. De controles vinden plaats in de maanden april/mei en juli/augustus en beginnen een halfjaar nadat het eerste uitvoeringsbesluit tot realisatie van het waterbergingsgebied is genomen. De controles kunnen achterwege blijven als er zekerheid is over het effect van de mitigerende maatregelen.
Wateroverlast
Er wordt een grondwatermeetnet ingericht op een aantal plaatsen rondom de waterberging. De meetpunten worden zoveel mogelijk gesitueerd in kritische gebieden (laaggelegen maaiveld, woningen met kelders, etc.). De meetpunten worden geplaatst gelijktijdig met de eerste werkzaamheden die zullen leiden tot de waterberging. De metingen kunnen achterwege blijven als de grondwaterstand zich heeft gestabiliseerd.
Zettingen
Voor het volgen van de zetting van de nieuwe kaden zullen hoogtemetingen worden uitgevoerd langs raaien over de nieuwe kaden. De tijdstippen van de metingen zullen daarbij afgestemd worden op het verwachte verloop van de zettingen in de tijd. Deze metingen worden uitgevoerd totdat uit de metingen blijkt dat de eindzetting wordt benaderd. Voorafgaand en tijdens de aanlegwerkzaamheden zal op kritische locaties zetting van het maaiveld worden gemeten. De frequentie van deze metingen bedraagt 4 keer per jaar.