direct naar inhoud van 4.2 Natuur, bodem- en waterhuishouding
Plan: Nieuwe Driemanspolder
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP00035-0004

4.2 Natuur, bodem- en waterhuishouding

4.2.1 De natuurwaarden van het plangebied

Zoals hiervoor is omschreven, heeft de landschapsontwikkeling in de Nieuwe Driemanspolder geresulteerd in een fraai agrarisch cultuurlandschap met een specifieke flora en fauna. Daarbij gaat het vooral om weidevogel- en plantengemeenschappen, die kenmerkend zijn voor het weidelandschap van droogmakerijen met een relatief hoge grondwaterstand. Volgens flora- en faunainventarisaties uit de afgelopen jaren gaat het hierbij met name om de hierna beschreven soorten en groepen. De inventarisaties zijn onder andere uitgevoerd in het kader van de MER "Herinrichting Nieuwe Driemanspolder" (zie ook paragraaf 4.4 van de MER die is opgenomen in Bijlage 7 voor de volledige MER van de plantoelichting). In 2009 is het gebied opnieuw geïnventariseerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het rapport "Nieuwe Driemanspolder; Actualiserend natuurwaardenonderzoek" van juli 2009 (DHV). Voor de percelen aan de Voorweg is een apart natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het rapport "Natuurnotitie bestemmingsplanwijziging Voorweg Zoetermeer" van november 2009, DHV.

4.2.1.1 Resultaten inventarisatie MER

Planten
De verscheidenheid aan watervegetaties in de polder hangt nauw samen met de waterkwaliteit. In de Nieuwe Driemanspolder is sprake van een matige waterkwaliteit, waardoor alleen algemeen voorkomende vegetaties aanwezig zijn. Het noordelijk gedeelte van de polder, ten zuiden van Wilsveen, heeft een hogere natuurwaarde voor wat betreft watervegetaties. Karakteristieke soorten als gewoon en breekbaar kransblad, holpijp en zwanenbloem komen vooral in dit gedeelte voor en wijzen op relatief voedselarme omstandigheden met kwelwater. Zwanenbloem, watergentiaan en sterrenkroos komen zeer regelmatig voor in de Nieuwe Driemanspolder. In Potteveen komen deze soorten ook voor, maar in mindere mate. Naast floristische waarden in en om het water, is ook de in het zuiden van de Nieuwe Driemanspolder gelegen kade, de Hoogeveenseweg, vermeldenswaardig. Op deze kade komen de Rode Lijstsoorten kamgras en veldgerst voor. Beide soorten wijzen op graslanden met een extensief beheer en matige voedselrijkdom. Omstandigheden die in het intensief gebruikte agrarische gebied schaars zijn.

Vogels

- weidevogels

De Nieuwe Driemanspolder is vooral voor de vele weidevogels van belang. In 2004 zijn grutto, tureluur, scholekster, kievit en veldleeuwerik aangetroffen. Met name de kievit komt zeer veel voor, zowel in de polder Potteveen als in het noordelijk en zuidelijk deel van de Nieuwe Driemanspolder. Ook scholekster komt verspreid over de polders voor. Slobeend, grutto en tureluur, Rode Lijstsoorten, zijn minder algemeen en zijn voornamelijk in Potteveen en het noordelijk deel van de Nieuwe Driemanspolder waargenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00035-0004_0008.jpg"

Tabel 4.1: Vindplaatsen vogels Rode Lijst.

- ganzen en zwanen
Het plangebied ligt in het deelgebied Rijnstreek en Leidschendam-Voorburg. Dit gebied wordt voor Zuid-Holland genoemd als één van de belangrijke pleisterplaatsen (foerageergebieden) voor ganzen en zwanen. Het belang van een gebied wordt uitgedrukt met het zogenaamde 1%-criterium, hetgeen betekent dat 1% of meer van de Nederlandse dan wel van de geografische (West-Palearctische flyway) populatie van een soort hier voorkomt (pleisterplaats dan wel slaapplaats). Het deelgebied als geheel kwalificeerde zich volgens dit criterium in de periode 1985-1994 voor knobbelzwaan en kleine zwaan voor wat betreft de Nederlandse populatie en voor de laatste soort ook voor de geografische populatie. Voor het deelgebied Rijnstreek en Leidschendam wordt specifiek de Zoetermeersche Meerpolder als belangrijke pleisterplaats genoemd. De Nieuwe Driemanspolder zelf wordt niet expliciet genoemd al worden hier in de wintermaanden ook regelmatig groepen kolganzen en kleine zwanen waargenomen; inmiddels is het gebied niet meer van belang voor kleine zwanen. Deze soort heeft de laatste jaren een ander foerageergedrag aangewend en komt in steeds lagere aantallen in de N3MP voor, inmiddels in lagere percentages dan de 1% norm.

- uilen en torenvalken
Het plangebied van de Nieuwe Driemanspolder behoort tot het vaste leefgebied van de steenuil, kerkuil en torenvalk (in mindere mate bruine kiekendief en buizerd). Omdat het leefgebied (lees: jachtgebied) van deze vogels door de herinrichting gedeeltelijk zou worden beperkt, dienen bij de toekomstige inrichting mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen, zodat ongestoorde voortplanting van de deelpopulaties van deze uilen en roofvogels gegarandeerd blijft. In overleg met faunadeskundigen zijn hiervoor passende maatregelen bepaald. Daarnaast is met oog op de wetgeving een separate ontheffing aangevraagd in de zin van de Flora- en faunawet. Bij brief van 6 november 2009 heeft de Minister van LNV (nu: E.L & I) de aanvraag om een ontheffing ("positief") afgewezen, omdat het compensatie- en mitigatieplan voldoende maatregelen bevat om niet in strijd met de Flora- en faunawet te handelen (zie Bijlage 15 van de plantoelichting). Voor het Mitigatie- en compensatieplan wordt verwezen naar Bijlage 16 en Bijlage 17 naar van de plantoelichting.

- overige broedvogelsoorten
De overige aangetroffen vogels zijn vooral vogels van stadstuinen en parken, die voornamelijk aan de randen van het plangebied werden waargenomen. Het gaat hierbij om algemene zangvogels als putter en groenling. Onder deze vogelgroep zitten echter ook soorten met vaste broedplaatsen, weliswaar niet jaarrond beschermd, maar waar echter wel zorgvuldigheid vereist is, zoals huismus en zwaluwen, en een paar minder algemene Rode Lijstsoorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00035-0004_0009.jpg"

Figuur 4.2: Aantal vindplaatsen beschermde soorten.

Amfibieën
In het plangebied zijn alleen algemeen voorkomende amfibieën aangetroffen. Met name groene kikkers (meerkikkers en middelste groene kikkers) komen in het gehele gebied veelvuldig voor. In het noordelijk gedeelte van de Nieuwe Driemanspolder zijn deze kikkers het meest aangetroffen. Verder zijn verspreid ook nog waarnemingen van de bruine Kikker, gewone pad en kleine watersalamander bekend.

Vissen
In het plangebied komen drie minder algemene vissoorten voor: vetje, bittervoorn en kleine modderkruiper. De meeste waarnemingen zijn gedaan in de bredere watergangen, zoals de Middentocht en de watergang langs de Landscheiding. Het vetje is alleen aangetroffen in de Middentocht in het zuidelijk gedeelte van de Nieuwe Driemanspolder, de andere twee soorten zijn ook in het noordelijke deel aangetroffen.

Zoogdieren
Op diverse plaatsen in het plangebied werden muizen aangetroffen, echter in zeer lage dichtheden. Hazen zijn veelvuldig en verspreid over het plangebied waargenomen. Ook werden diverse vleermuissoorten aangetroffen. De gewone dwergvleermuis bleek veruit de algemeenste in het plangebied. Gewone dwergvleermuis en laatvlieger hebben zeer waarschijnlijk verblijfplaatsen in de bebouwing langs de Voorweg. Deze en andere soorten zijn vooral langs bredere watergangen zoals langs de Landscheiding en de Dwarssloot gevonden. Verondersteld wordt dat deze weteringen als vaste vliegroutes fungeren, onder andere naar het aangrenzende Westerpark, waar de vleermuizen eveneens boven waterpartijen jagend zijn aangetroffen.

Wettelijke bescherming

Soortenbescherming
Van de aangetroffen planten- en diersoorten zijn enkele wettelijk beschermd volgens de Flora- en faunawet. Binnen deze wet is een onderscheid gemaakt naar soorten waarvoor een algehele vrijstelling geldt (de zogenoemde algemene soorten), soorten waarvoor een vrijstelling geldt als gewerkt wordt volgens een vooraf goedgekeurde gedragscode (overige soorten) en soorten waarvoor blijvend een ontheffingverplichting bestaat (strikt beschermde soorten). Onder het laatste beschermingsregime vallen onder andere de soorten die Europese bescherming van de Habitatrichtlijn genieten.

In het verlengde van het vorenstaande kan worden gesteld dat voor broedvogels het strengste beschermingsregime van toepassing is. Voor activiteiten buiten het broedseizoen zijn echter geen speciale ontheffingen voor vogels nodig, uitgezonderd broedvogels met vaste, jaarrond beschermde broedplaatsen, zoals uilen en roofvogels. Hoewel de nesten niet buiten de broedtijd zijn beschermd, dient ook zorgvuldig te worden omgegaan met de gebouwen waarin mussen en zwaluwen nestelen.

De kleine modderkruiper is een vis die behoort tot de categorie "overige soorten" waarvoor in principe een vrijstelling onder voorwaarde van werken conform een goedgekeurde gedragscode geldt. De gemeente Zoetermeer hoeft geen ontheffing aan te vragen van de Flora- en faunawet voor de eventuele verstoring van de kleine modderkruiper (tabel 2-soort van de AMvB van de Flora en faunawet), omdat de gemeente Zoetermeer beschikt over een door de minister van LNV bij besluit van 12 juli 2010 goedgekeurde "Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de Flora en fauna". Met inachtneming van de bepalingen in deze gedragscode mogen de werkzaamheden uitgevoerd worden.

De bittervoorn is een zwaarbeschermde vissoort (tabel 3). Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt voor mogelijke schade aan de bittervoorn een vrijstelling voor de artikelen 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van E.L. & I. goedgekeurde gedragscode. Deze vrijstelling is enigszins beperkt; voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bij bestendig gebruik geldt geen vrijstelling voor artikel 10 van de Ffwet, ook niet op basis van een gedragscode. Als activiteiten ondernomen worden die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de bittervoorn evenmin vrijstelling, ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.

Voor het merendeel van de overige aangetroffen, algemene beschermde soorten geldt een algehele vrijstelling. Voor een aantal soorten is daarnaast een ontheffing verleend respectievelijk aangevraagd (waaronder de plaatselijke uilenpopulatie). Bij brief van 14 november 2008 (kenmerk FF/75C/2008/0132) heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (nu E.L. & I) ontheffing van ex artikel 75 van de Flora- en faunawet verleend voor het project "Herinrichting Nieuwe Driemanspolder" (zie Bijlage 18 van de plantoelichting).

De waarnemingen van weidevogels, beschermde vissen en vleermuizen strekken zich uit over vrijwel het hele plangebied van de Nieuwe Driemanspolder (zie fig. 4.4). Wel zijn enkele kerngebieden aan te wijzen. Vleermuizen foerageren vooral langs de grenzen van de polder (lintbebouwing). Vissen komen voornamelijk in de bredere watergangen voor en de kritische weidevogels worden vaker wat verder van de bebouwing en wegen, in het centrum van het plangebied aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00035-0004_0010.jpg"

Figuur 4.2: Verspreiding weidevogels, beschermde vissen en vleermuizen in Nieuwe Driemanspolder.

Gebiedsbescherming
Het Nederlandse natuurbeleid richt zich enerzijds op de bescherming van bestaande waardevolle natuurgebieden en anderzijds op het realiseren van verbindingen ertussen. Bescherming van natuurgebieden vindt plaats op basis van de Natuurbeschermingswet. Vanuit het Rijk worden natuurgebieden aangewezen op basis van nationale criteria. Veelal gaat het dan om gebieden met een nationaal belang. Ook gebieden van Europees belang zijn in de Natuurbeschermingswet opgenomen, waarmee deze wet de nationale implementatie is van het Europese beleid inzake de Vogel- en Habitatrichtlijn. De hiervoor aangewezen gebieden (Natura 2000-gebieden) zijn dus opgenomen in de Natuurbeschermingswet. Noch binnen het plangebied, noch in de nabije omgeving van de Nieuwe Driemanspolder liggen door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. De dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebieden zijn de "De Wilck" (Rijnwoude) en "Meijendel" (Den Haag) op een afstand van ca. 8 km van het plangebied.

Behalve de door de Natuurbeschermingswet beschermde natuurgebieden kent Nederland ook een planologische bescherming van natuurgebieden: de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het verbinden van natuurgebieden komt ook tot uiting in de Ecologische Hoofdstructuur. De EHS moet leiden tot een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden. De lokale invulling vindt plaats door de provincies. De Nieuwe Driemanspolder grenst gedeeltelijk aan de EHS. Delen van de polder Roeleveen behoren tot de EHS en zijn op kaart 3 van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland aangewezen als "Bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur".

Op regionaal niveau kunnen provincies of gemeenten tevens natuurgebieden beschermen door deze te begrenzen in bestemmingsplannen, waardoor ze vallen onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Vanwege het voorkomen van grote aantallen kieviten, scholeksters, grutto's en tureluurs heeft het centrale deel van de Nieuwe Driemanspolder echter wel de status van weidevogelgebied. Deze gebieden kennen echter geen nationaal beschermingsregime.

4.2.1.2 Resultaten Nieuwe Driemanspolder Actualiserend natuurwaardenonderzoek

In het rapport "Nieuwe Driemanspolder Actuatiserend natuurwaardenonderzoek" van juli 2009 zijn de resultaten van de in 2009 uitgevoerde aanvullende inventarisaties om de onderzoeksgegevens, zoals deze zijn opgenomen in de MER, te actualiseren (zie voor het onderzoek Bijlage 19 van de plantoelichting). Hierbij is in het bijzonder gelet op aanwezigheid van rugstreeppadden en ransuilen, en in meer algemene zin ook op de aanwezigheid van vleermuizen. Dit rapport dient als aanvulling op het Mitigatie- en compensatieplan van de Nieuwe Driemanspolder (zie Bijlage 16 en Bijlage 17 van de plantoelichting).

Het onderzoek bestond uit veldonderzoek op vijf verschillende data, te weten: 19 mei 2009, 2 juni 2009, 16 juni 2009, 25 juni 2009 en 11 juli 2009.

Op grond van deze veldonderzoeken kan geconcludeerd worden dat in het plangebied geen rugstreeppadden aanwezig zijn. Wel is één ransuil waargenomen in een boom op de Landscheiding in het noordwesten van het plangebied. Omdat 2009 een extreem slecht muizenjaar was, zullen de ransuilen in 2009 geen jongen hebben voortgebracht. Nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten en ransuilen zijn, indien nog in functie, jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waarin zij eerder gebroed hebben. Echter, bij een ingreep hoeft niet ieder oud kraaiennest in een territorium gespaard te worden, zolang er maar genoeg potentiële nestgelegenheid aanwezig blijft. Dit betekent dat, mocht er sprake zijn van aantasting van een nest, door de uitvoer van de voorgenomen plannen, hieraan wordt voldaan met het aangepaste herinrichtingsplan van de Nieuwe Driemanspolder. In 2009 is echter geen broedgeval van de ransuilen vastgesteld.

Ook de kerkuil broedt in het plangebied. Ook nesten van de kerkuil zijn, mits in functie, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast of nest van één van deze soorten worden niet gezien als overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet, zolang er maar voldoende nestgelegenheid beschikbaar blijft en dit niet tijdens het broedseizoen plaatsvindt. Dit betekent dat, mocht er sprake zijn van aantasting van een broedplaats, maar ook van vast onmisbaar jachtgebied door de uitvoer van de voorgenomen plannen, hieraan wordt voldaan door uitvoer van de beschreven maatregelen van het aangepaste herinrichtingsplan van de Nieuwe Driemanspolder.

Ten aanzien van vleermuizen kan op grond van de veldonderzoeken geconcludeerd worden dat het plangebied als jachtgebied en als vliegroute wordt gebruikt door verschillende vleermuizen. Het betreft de gewone dwergvleermuis, watervleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en de rosse vleermuis. Door uitvoer van de plannen voor de herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder wordt voor vleermuizen geen essentieel foerageergebied vernietigd. Waarschijnlijk zal de nieuwe inrichting zelfs beter foerageergebied opleveren voor genoemde soorten aangezien veel water en variatie in het landschap is voorzien. Wanneer echter blijkt dat sloop van gebouwen nodig is, is aanvullend jaarrond onderzoek conform het Vleermuisprotocol 2012, naar vaste verblijfplaatsen van vleermuizen noodzakelijk.

Naast bovengenoemde zwaarbeschermde soorten zijn ook andere soorten waargenomen, zoals spreeuw, patrijs, meerkikker en middelste groene kikker. De broedplaatsen van spreeuw en patrijs zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Voor de algemene amfibieënsoorten geldt een vrijstelling voor artikel 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet, mits aan de zorgplicht wordt voldaan. Er gelden voor deze soorten dus geen beperkingen in het kader van de Flora- en faunawet.

4.2.1.3 Natuurnotitie t.b.v. bestemmingsplanwijziging Voorweg Zoetermeer

In het kader van de voorbereiding van de actualisering van het bestemmingsplan Voorweg zijn de percelen aan de Voorweg die grenzen aan de Nieuwe Driemanspolder onderzocht. In dit onderzoek zijn ook de percelen Voorweg 155 en Voorweg 167, 167a en 167b meegenomen. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in "Natuurnotitie t.b.v. bestemmingsplanwijziging Voorweg Zoetermeer" van november 2009 zie hiervoor Bijlage 20 van de plantoelichting).

Tijdens de veldonderzoeken zijn de volgende soorten aangetroffen.

Flora
Langs de oevers van de watergangen zijn de volgende plantensoorten aangetroffen; grote egelskop, watergentiaan, grof hoornblad, liesgras, grote brandnetel, akkerdistel, bitterzoet, haagwinde, moerasandoorn, riet, kattenstaart, es, waterlelie, grote lisdodde, zwarte els, wolfspoot, waterscheerling, gestreepte witbol, watermunt, vogelwikke, waterzuring, harig wilgenroosje, moeras-vergeet-me-nietje, bezemkruiskruid, grote waterweegbree, mannagras, heermoes en de beschermde zwanenbloem. In de sloot achter de houthandel komt sterrenkroos en kikkerbeet voor.

Insecten
Langs de oevers van de watergangen komen veel libellensoorten voor, onder andere het lantaarntje is veelvuldig waargenomen. In de sloot achter de houthandel is tevens spinnende watertor gevangen.

Vissen
In de Voorwegwetering zijn op verschillende locaties de volgende vissen aangetroffen; bittervoorn, baars, kolblei, blankvoorn en kleine modderkruiper. Aangezien het geschikte habitat voor deze soorten (vegetatierijke watergangen en rijk begroeide oevers) over de gehele wetering voorkomt,kan worden aangenomen dat deze soorten overal in de wetering voorkomen. In de grenssloot achter de houthandel zijn veel 10-doornige stekelbaarsjes aangetroffen.

Amfibieën
In de sloot achter de houthandel zijn grote larven van meerkikker aangetroffen. Andere soorten die in het plangebied voorkomen zijn gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander. De rugstreeppad komt niet in het plangebied of in de onmiddellijke omgeving voor (zie ook het hiervoor beschreven onderzoek).

Vogels
Foeragerend in de wetering zijn waterhoen en meerkoet waargenomen. Langs de gehele Voorweg zijn foeragerend tussen de woningen boerenzwaluwen gezien. Deze broeden in de schuren en woningen langs de Voorweg, evenals enkele paren huiszwaluwen en huismussen. Van minimaal 8 paar huiszwaluwen zijn nesten aangetroffen op het perceel Voorweg 167. Gierzwaluwen werden niet vastgesteld; deze waren in augustus al weer naar Afrika vertrokken. Het is niet uit te sluiten dat er jaarrond beschermde nesten van deze soort in gebouwen langs de Voorweg voorkomen.

Bij de houthandel is een jagende en territoriale torenvalk waargenomen, bij Voorweg 163 bevindt zich een vaste roestplaats. In het noordelijk deel van het plangebied, ten westen van de voormalige puinstortlocatie, is een paartje bruine kiekendief met minstens één jong gezien. Deze hebben ten noorden van het plangebied gebroed. In de noordwestelijke punt van het plangebied is een rustplaats van een buizerd aangetroffen. Mogelijk betreft het hier ook een broedplaats.

In het verleden zijn verder waarnemingen gedaan van rietzanger, grauwe vliegenvanger, grutto, zwarte roodstaart en fuut (bron; Waarneming.nl). Van deze soorten zijn geen verblijfplaatsen geregistreerd, echter van de algemene soorten mag aangenomen worden dat deze met wisselende frequentie in het gebied aanwezig zijn.

De ransuil is bekend als broedvogel in het gebied; één jagend exemplaar werd gezien. In het jaar 2009 is echter geen broedgeval van ransuil geregistreerd (zie ook het onderzoek: Actualiserend natuurwaarden onderzoek Nieuwe Driemanspolder). Ook steenuilen en kerkuilen hebben in 2009 niet gebroed, vanwege het ineenstorten van de muizenstand, na de topjaren 2007 en 2008 (in 2010 en later broedden de kerkuilen en steenuilen weer langs de Voorweg; mondelinge mededeling M. van der Reep). De broedlocaties van kerkuil en steenuil zijn weergegeven in onderstaande figuren. Eén van deze broedlocaties bevindt zich op het perceel Voorweg 155. Er is in 2009 wel een wegvliegende kerkuil gezien welke ten noorden van de Voorweg aan het jagen was.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00035-0004_0011.jpg"

Figuur 4.3: Broedlocaties kerkuilen langs de Voorweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00035-0004_0012.jpg"

Figuur 4.4: Broedlocaties steenuilen langs de Voorweg

Zoogdieren
In de graslanden in het noorden van het plangebied komt de haas algemeen voor. Bij zonsondergang zijn de volgende vleermuizen waargenomen. Er zijn opvallend veel laatvliegers waargenomen bij de locatie Witte Raaf (restaurant aan de Voorweg 173). Direct na zonsondergang verzamelde zich een groep tussen de bebouwing welke na korte tijd vertrok in de richting Leidschendam. Dit duidt op een verblijfplaats in de directe omgeving van de Witte Raaf. In de kastanje in de voortuin van de Witte raaf is een baltsend mannetje ruige dwergvleermuis gehoord. Ook zijn twee passerende rosse vleermuizen waargenomen.

Rondom huisnummer Voorweg 230 is een jagende ruige dwergvleermuis gehoord, ook lokaal baltsend. Er is een jagende ruige dwergvleermuis waargenomen nabij de manege. Langs de gehele Voorweg zijn jagende gewone dwergvleermuizen gehoord. Alleen in de omgeving van de bomen en begroeiing rondom de oprijlaan met van een watersporthandel (halverwege de Voorweg), zijn social calls van ten minste één gewone dwergvleermuis geregistreerd. Op één locatie halverwege de Voorweg is ook nog een jagende ruige dwergvleermuis gehoord.

Bij eerdere inventarisaties (zie: Actualiserend natuurwaarden onderzoek Nieuwe Driemanspolder opgenomen in Bijlage 19 van de plantoelichting) is alleen de gewone dwergvleermuis langs de Voorweg aangetroffen.

Conclusie
In het plangebied Voorweg komen enkele zwaarder beschermde soorten dieren voor, te weten: broedende steen- en kerkuilen, torenvalk, buizerd, huis- en boerenzwaluwen, huismussen en andere algemene broedvogels van stad, tuin, park en agrarisch gebied, bittervoorn, kleine modderkruiper, gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis.

De Voorweg kan verblijfplaatsen van gierzwaluwen herbergen. Indien gebouwen langs de Voorweg afgebroken worden, dient dit in de periode juni - half juli onderzocht te worden. Bij aanpassingen of sloop van woningen dienen de vaste verblijfplaatsen van alle genoemde vogels in kaart gebracht te worden. Er zijn en worden meer steenuilenkasten en kerkuilenkasten aan de noordzijde van de Voorweg opgehangen, om de deelpopulaties van deze uilensoorten naar het noorden te lokken, weg van het foerageergebied de Nieuwe Driemanspolder, welke op termijn onder water komt te staan. In onderstaande figuur staan de nieuwe, potentiële broedlocaties van de steenuil aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00035-0004_0013.jpg"

Figuur 4.5: Nieuwe nestkasten voor steenuilen

Nesten van buizerd, gierzwaluw, kerkuil, ransuil en steenuil zijn jaarrond beschermd. Van buizerd en gierzwaluw bestaat momenteel alleen het vermoeden dat ze in het plangebied broeden, hier moet een aanvullende inventarisatie duidelijkheid verschaffen. Van de uilen worden jaarlijks nesten aangetroffen, deze soorten zijn na 2009 weer opnieuw in het gebied gaan broeden en moeten gemonitord worden.

Vier soorten vleermuizen gebruiken het plangebied, waaronder twee gebouwbewonende soorten (gewone dwergvleermuis en laatvlieger), welke ongetwijfeld hun verblijfplaatsen hebben in de gebouwen langs de Voorweg, en de boombewonende ruige dwergvleermuis, waarvan drie roepende en jagende exemplaren bij met bomen begroeide erven werden vastgesteld. Indien gebouwen gesloopt of gerenoveerd en bomen gekapt worden is jaarrond gericht vleermuisonderzoek nodig, conform het Vleermuisprotocol 2012 van het Netwerk Groene Bureaus. Wanneer aanpassingen aan woningen en schuren in deze omgeving van de Voorweg voorzien zijn, of boomgroepen gekapt worden, moet de locatie van deze verblijfplaatsen in kaart gebracht worden. Concluderend kan gesteld worden dat nader onderzoek naar de vaste verblijfplaatsen van vleermuizen, specifiek laatvlieger (soort van de Rode Lijst), van belang is voordat activiteiten in het gebied plaats gaan vinden. Voor deze soorten is mogelijk een ontheffing nodig.

Op dit moment is niet voorzien in sloop van gebouwen in het plangebied, dan wel het kappen van bomen op de percelen aan de Voorweg. Wanneer dit wel aan de orde mocht zijn, zal in dat kader nader onderzoek moeten plaatsvinden.

4.2.1.4 Notitie Beoordeling natuuronderzoeken Nieuwe Driemanspolder

Aangezien de hiervoor beschreven natuuronderzoeken ouder zijn dan 2 jaar is door bureau Stadsnatuur Rotterdam onderzocht of de natuuronderzoeken nog voldoende actueel zijn. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de notitie 'Beoordeling natuuronderzoeken Nieuwe Driemansplder' van 6 november 2013 (projectnummer 1023). Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 21 van deze plantoelichting.

Gezien de tot nu toe geringe veranderingen in het gebied en daarin aanwezige habitats sinds 2009,wordt in het rapport verondersteld dat de Nieuwe Driemanspolder wat betreft voorkomen van populaties van beschermde soorten niet is veranderd. Het is niet aannemelijk dat zich in de betrekkelijk korte tijd van minder dan vijf jaar significante areaaluitbreidingen van bepaalde soorten hebben voorgedaan of dat zich onverwachte, nieuwe soorten met een strikt beschermde status hebben gevestigd. Veranderingen in soortensamenstelling en daarmee in voorkomen van beschermde soorten, worden pas verwacht zodra er werkzaamheden in het terrein starten, welke kunnen leiden tot nieuwe successiestadia en daarmee vestigingskansen voor nieuwe soorten.

De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt. De in het kader van de herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder opgestelde natuurrapportages en de daarin geformuleerde mitigerende maatregelen met betrekking tot beschermde natuurwaarden, volstaan nog steeds in hoge mate. Ze zijn voldoende om de gunstige staat van instandhouding van wettelijk strenger beschermde diersoorten in het plangebied te kunnen waarborgen.

Ten aanzien van de stand van zaken waar het de jaarrond beschermde Steenuil en Kerkuil betreft bestaat nog steeds een actueel beeld door jaarlijkse inventarisatie en controles van nestkasten. Wat betreft beschermde visfauna en overige beschermde soorten worden, gelet op de onveranderde situatie in de polder, geen veranderingen verwacht.Naar de aanwezigheid van de wettelijk beschermde Platte schijfhoren is geen veldonderzoek gedaan. Omdat voorkomen op grond van de aanwezige habitat waarschijnlijk lijkt, dient naar deze soort aanvullend onderzoek te worden verricht alvorens wordt gestart met de uitvoering van het project. Wanneer de soort wordt aangetoond moet een mitigatieplan worden opgesteld en is een ontheffing nodig om te mogen werken aan watergangen waarin de soort is vastgesteld. Het onderzoek moet worden uitgevoerd voorafgaand aan de uitvoering van het project.

4.2.2 Bodem- en Waterhuishouding

De landschapsontwikkeling zoals die in paragraaf 4.1 globaal is omschreven is tevens bepalend geweest voor de bodem- en waterhuishouding van de Nieuwe Driemanspolder. Omdat ter plaatse vanaf de late middeleeuwen op grote schaal veen is gewonnen, is vervolgens een landschapstype achtergebleven, dat overwegend gekenmerkt wordt door grondsoorten, behorend tot het zeekleitype. De bouwvoor van de polder heeft in het westen een redelijk moerig karakter en is hier vooral geschikt voor de beweiding respectievelijk de melkveehouderij. Het oostelijke gedeelte van de polder kent een verhoudingsgewijs hoger zandgehalte, waardoor deze gronden ook zeer geschikt zijn voor de “volle grond - groenteteelt”.

Op grond van de landschapsontwikkeling in het verre verleden (geomorfologie) is in de Nieuwe Driemanspolder plaatselijk sprake van zogenaamde zandlenzen, die her en der relatief dicht onder het oppervlak liggen. Op deze plekken en in de topografisch laagst gelegen delen is sprake van een zeer hoge kweldruk, hetgeen verband houdt met het lage maaiveld in de polder enerzijds en de aanwezigheid van ondiepe en diepe kwelstromen vanuit de strandwallen rond Den Haag en Wassenaar anderzijds.

De maaiveldhoogte in het gebied varieert van circa -4,75 meter tot -5,25 meter ten opzichte van NAP met uitzondering van de oude ontginningsassen. Variaties in maaiveld worden vooral gevormd door voormalige bovenlandstroken, kreekruggen en de tussengelegen komgronden met slappe klei en een laag restveen. De meest belangrijke kreekruggronden bevinden zich in het Zoetermeerse gedeelte van de Nieuwe Driemanspolder en hier met name ter hoogte van de N469. De bodemlagen bevatten hier voor een deel zavel op zeer fijn zand waardoor de bovengrond langs de hoofdweg minder weerstand biedt aan plaatselijke kwel en dus de toevoer van chloriden vanuit de diepere bodemlagen.

De kwaliteit van het oppervlaktewater in de polder is matig. Met name op het gebied van chloriden, stikstof en fosfaten is sprake van een redelijk hoog nutriëntengehalte, hetgeen een negatieve invloed kan hebben op de ontwikkeling van de flora en fauna in het oppervlaktewater. Zowel door grondgebruikers als de betrokken waterbeheerders en de betrokken overheden wordt het wenselijk geacht dit waterstelsel een duurzamer karakter te geven. Een en ander is mogelijk door de ontwikkeling van een zogenaamde seizoensberging, bestaande uit een groot aaneengesloten waterstelsel waarmee gebiedseigen water en regenwater op grote schaal kan worden opgevangen. Gekoppeld aan een specifieke waterdiepte en een oever- en watervegetatie met een nutriëntenbindend vermogen kan zodoende een watersysteem worden gestimuleerd dat tot op zekere hoogte als zelfvoorzienend mag worden beschouwd.

Bij de ontwikkeling van een nieuw watersysteem dient rekening te worden gehouden met het afwateringssysteem zoals dit vanaf de 17e eeuw is ontwikkeld. Kernelementen hierin zijn de talrijke sloten waarmee de landbouwgronden worden drooggelegd, die het overtollige water afvoeren naar de hoofdwatergangen. Via deze zogenaamde sloten en tochten wordt het water naar het gemaal Driemanspolder geleid, waar het wordt uitgeslagen in de Stompwijksevaart.

De belangrijkste hoofdwatergangen in de Nieuwe Driemanspolder zijn de Middentocht en de Boventocht. De Boventocht wordt daarbij niet alleen voor de afvoer van gebiedseigen water gebruikt maar in het geval van extreme regenval ook voor de afvoer van oppervlaktewater uit het stedelijk gebied van Zoetermeer of het Westerpark.

Voor het beheer van het oppervlaktewater in en rond de Nieuwe Driemanspolder worden door de waterbeheerders verschillende peilen toegepast. Voor het boezemwater wordt een standaard waterpeil gehanteerd van NAP -0,6 meter. De waterpeilen (winter) in de verschillende poldereenheden lopen uiteen van NAP -5,8 meter tot -6,0 meter ten zuiden van Wilsveen tot NAP -4,6 en -4,8 meter ten noorden van Wilsveen en NAP -4,8 meter in Roeleveen. Vrijwel overal wordt in de zomer een peil gehandhaafd dat 0,3 meter hoger ligt dan het winterpeil. In de zomer wordt incidenteel water vanuit de Nieuwe Driemanspolder naar het stedelijk gebied van Zoetermeer aangevoerd via een tweetal stuwen ten westen van het Westerpark (zie ook paragraaf 4.2 van de MER die is opgenomen in Bijlage 7 van de plantoelichting).