Plan: | Nieuwe Driemanspolder |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0637.BP00035-0004 |
Zoals in paragraaf 2.1 reeds is aangegeven, is de ontwikkeling van het huidige landschap begonnen met de ontginning van veenweidegebieden in de late Middeleeuwen (zie ook paragraaf 4.3 van de MER die is opgenomen in Bijlage 7 van de plantoelichting). In opstrekkende kavels van circa 50 meter breed werd vanuit enkele hoofdwatergangen het wilde veengebied in cultuur gebracht. Na 100 jaar akkerbouw was de bodem door de ontwatering en kleinschalige turfwinning als brandstof zo nat geworden dat op veeteelt moest worden overgeschakeld. Vanaf de 16e eeuw nam door de economische groei de behoefte aan turf sterk toe en werd in vrijwel het hele veenweidegebied het goed winbare veen tot op de klei uitgebaggerd en tot turf verwerkt. Deze werd via de poldervaarten naar oude woonkernen, dorpen en steden vervoerd. Als resultaat van de intensieve veenwinning ontstonden in de oude veenweidegebieden grote waterplassen. Door de verbeterde molentechniek werd het mogelijk deze plassen droog te leggen, in welk verband vanaf circa 1670 ook de Nieuwe Driemanspolder werd droog gemalen. Voor deze drooglegging is onder andere de huidige Molendriegang langs de Molenvaart van Wilsveen (gemeente Leidschendam-Voorburg) aangelegd (destijds een Molenviergang) en een inmiddels verdwenen Molengang in Potteveen. Van eerstgenoemde molenvaart zijn de molens aangewezen als Rijksmonument met een bijbehorende bescherming in het kader van de zogenaamde “molenbiotoop - regeling”. Hiermee wordt juridisch geregeld dat afgezien van bestaande gebouwen en beplanting een zone van 400 m rondom de molen, de molenbiotoop, in principe vrij moet blijven van opgaande begroeiing en bebouwing. Dit vanwege het oorspronkelijke “windrecht” van de molenaar.
In de 19e eeuw werd de bemaling overgenomen door stoommachines (zie het gemaal “De Antagonist” aan de Stompwijkseweg ten noorden van de Nieuwe Driemanspolder). De kavelstructuur uit de periode voor de droogmakerijen werd na de drooglegging grotendeels hersteld, en de ontginningsbases zijn als bebouwingslinten in het landschap achtergebleven. Na de veenwinning en de daaropvolgende drooglegging is de polder weer als agrarisch cultuurlandschap ingericht en heeft hij voor een flink deel zijn huidig landschapspatroon gekregen. Karakteristieke elementen hierin zijn:
Bijzondere kenmerken van het plangebied zijn vanzelfsprekend de karakteristieke openheid van de droogmakerijen en de hieraan verbonden lange zichtlijnen. Hierdoor zijn de randen van het plangebied goed waarneembaar en is met name aan de kant van Leidschenveen en ter hoogte van Roeleveen en Potteveen de verstedelijkingsdruk vanuit de omgeving goed voelbaar. Aan de noordkant grenst het plangebied daarentegen aan vergelijkbare open weidegebieden (de Grote Drooggemaakte Polder en de Zoetermeerse Meerpolder). Aan de oost- en en de zuidzijde zijn de grote groen- en recreatiegebieden Buytenpark en Westerpark goed waarneembaar.
In cultuurhistorisch opzicht is verder van betekenis, dat het noordelijk deel van de Nieuwe Driemanspolder (dat ligt in de gemeente Leidschendam-Voorburg) deel uitmaakt van het Belvédèregebied Zoeterwoude-Weipoort en het provinciale topgebied Cultuurhistorische hoofdstructuur Zoeterwoude – Stompwijk. Zoals alle Belvedèregebieden beschikt ook de Nieuwe Driemanspolder over een aantal landschappelijke kenmerken, die door de eeuwen heen intact zijn gebleven en die bij nieuwe ontwikkelingen (zie de beoogde herinrichting van de polder) als kader voor de landschapsontwikkeling dienen. Meer concreet gaat het hierbij om:
Van de bebouwing in het karakteristieke boerderijlint zijn het agrarisch bedrijf aan de Voorweg 155 en het agrarische bedrijf aan de Voorweg 167, 167a en 167b meegenomen in dit bestemmingsplan. De boerderij aan de Voorweg 155 is een boerderij uit 1927 en is aangewezen als gemeentelijk monument. Ook de boerderij aan de Voorweg 167, 167a, 167b is aangewezen als gemeentelijk monument. Deze boerderij (genoemd Oudersvreugd) is een boerderij uit 1904.
Figuur 4.1: Karakteristieke boerderij (bovenste foto), karakteristieke erfbeplanting (middelste foto) en karakteristiek grondgebruik met op de achtergrond de nieuwbouwwijk Leidschenveen (onderste foto).
In het kader van het project Nieuwe Driemanspolder zijn twee archeologische bureauonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van het eerste onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Archeologisch rapport Bureauonderzoek Nieuwe Driemanspolder tussen Zoetermeer en Leidschendam" van mei 2006 (zie voor het volledige onderzoek Bijlage 13 van de plantoelichting). De conclusie van dit onderzoek is dat de kans op archeologische waarden in het gebied gering wordt geacht. Een groot deel van het verleden is de Nieuwe Driemanspolder nagenoeg onbewoonbaar geweest. Tijdens het Pleistoceen was het gebied onderdeel van de rivier vlakte van Rijn en Maas. In het vroeg Holoceen lag de polder in een waddengebied en in het midden Holoceen in een veengebied achter de strandwallen.
De resultaten van het tweede onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Archeologische Rapporten; Actualisatie archeologisch bureauonderzoek Nieuwe Driemanspolder" van mei 2010 (zie voor het volledige onderzoek Bijlage 14 van de plantoelichting). Uit dit onderzoek blijkt dat, gelet op de nieuwe gegevens van de provincie en de provinciale kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur de conclusies uit het eerste onderzoek aangaande de verwachtingen op archeologische sporen in de Nieuwe Driemanspolder bijgesteld moeten worden. Op de kaart met de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is de kans op het aantreffen van archeologische waarden in het noordelijke deel van de Nieuwe Driemanspolder klein tot redelijk. Voor het zuidelijke deel van de Nieuwe Driemanspolder (behorend het plangebied van dit bestemmingsplan) is kans op het aantreffen van archeologische waarden redelijk tot groot ter plaatse van geulafzettingen. Ter plaatse van dit geulenstelsel (kreekruggen) zijn bewoningssporen vanaf de Bronstijd/Romeinse tijd te verwachten; plaatselijk zelfs vanaf het Neolithicum. Ook ter plaatse van deelgebied Roeleveen is sprake van geulafzettingen/stroomgordels met de bijbehorende middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische sporen, met name uit de periode vanaf de Bronstijd. Gelet op de laatste wordt geadviseerd een verkennend booronderzoek uit te voeren. Een dergelijk booronderzoek kan bestaan uit het plaatsen van enkele boorraaien haaks op het geulenstelsel om de exacte (diepte)ligging en mogelijke verstoringen ervan in kaart te brengen. Hoewel de zone voor verkennend onderzoek niet volledig zal worden afgraven, wordt toch geadviseerd tenminste het verkennende booronderzoek binnen de gehele zone te laten uitvoeren. Op basis van de aldus exacter bepaalde ligging van het geulenstelsel kan ervoor gekozen worden om ter plaatse van het (mogelijk aanwezige) geulenstelsel ofwel de locaties van de niet af te graven delen te situeren, ofwel om daar alsnog een karterend booronderzoek uit te voeren. Bij de verdere planontwikkeling en uitvoering van het plan zal dit onderzoek worden uitgevoerd. In het voorliggend bestemmingsplan is aan het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. Dit betekent dat er geen grondwerkzaamheden van betekenis mogen worden verricht zonder een vergunning voor deze werken. Voor het verkrijgen van deze vergunning zal eerst het aanvullend onderzoek uitgevoerd moeten zijn.