Plan: | Haagwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0626.2014Haagwijk-UP40 |
Op 30 juni 2011 heeft de gemeente Voorschoten het bestemmingsplan 'Buitengebied (2010)' vastgesteld. In dit bestemmingsplan is een uit te werken bestemming opgenomen voor de herontwikkeling van de buitenplaats 'Haagwijk'. De uitwerking van deze bestemming is gericht op de ontwikkeling van woningen in de vorm van een buitenplaats of landgoed en natuur, deels opengesteld voor het publiek.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied (2010)' is het niet rechtstreeks mogelijk om de woningen op 'Haagwijk' op te richten. Voordat gebruik kan worden gemaakt van de ontwikkelingsmogelijkheden zal er een uitwerkingsplan moeten worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening is het mogelijk om het bestemmingsplan uit te werken.
Haagwijk is gelegen in het zuiden van de gemeente Voorschoten op de gemeentegrens met de gemeente Leidschendam-Voorschoten. Het gebied bestaat grotendeels uit bos en bevindt zich in de zuidoostelijke hoek van het gemeentelijk grondgebied. De globale begrenzingen bestaan uit:
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied
Voor het gebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied (2010)' van kracht. Dit bestemmingsplan is op 30 juni 2011 door de gemeenteraad van Voorschoten vastgesteld. Haagwijk is in het bestemmingsplan bestemd als 'Overig - Uit te werken buitenplaats 1'. Deze gronden zijn bestemd voor de ontwikkeling van een buitenplaats of landgoed. Tevens is het perceel bestemd voor de instandhouding, het natuurlijk beheer en/of de ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan de betreffende gronden eigen cultuurhistorische-, landschaps-, botanische- en/of natuurwaarden. Binnen de bestemming mogen woningen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, erven en tuinen, parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen en water worden gerealiseerd.
In de bestemming zijn uitwerkingsregels opgenomen waaraan het uitwerkingsplan moet voldoen. De uitwerkingsregels luiden als volgt:
Verder zijn in de uitwerkingsregels bouwregels opgenomen waaraan de op te richten bebouwing moet voldoen. Zo mag de bouwhoogte van het hoofdcomplex maximaal 14 meter bedragen en mogen de vrijstaande woningen in zone A 9 meter en in zone B 9 meter hoog zijn indien er sprake is van een kap en 7 meter indien er sprake is van een platte afdekking. Het oprichten van een botenhuis behoort tot de mogelijkheden en parkeren moet op eigen terrein worden opgelost.
In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit uitwerkingsplan besproken. De ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijke en functionele karakteristiek en structuur van het plangebied worden besproken en verbeeld in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstvisie voor het plangebied gepresenteerd. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor het uitwerkingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. De economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan komen aan de orde in hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8.
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen tot 2020, met een doorkijk naar de lange termijn (2020-2030). Zij vervangt de ruimtelijke relevante rijksnota's en planologische kernbeslissingen behorend bij de Vierde nota ruimtelijke ordening Extra (VinEx) en haar actualisering (VinAc) alsmede het Structuurschema Groene Ruimte.
In de Nota Ruimte wordt de Duivenvoordecorridor opnieuw aangewezen als Rijksbufferzone tussen de stedelijke regio´s van Haaglanden en Leiden. Hoofddoelstelling is de handhaving van het overwegend groene karakter van deze buffer, zodat geen aaneengesloten stedelijke zone tussen het stadsgewest Haaglanden en de regio Holland-Rijnland ontstaat. Dientengevolge bepleit de Rijksoverheid in de Nota Ruimte een stimulering van groene en recreatieve functies in de corridor en de handhaving van de corridor als laatste doorgaande ecologische verbinding tussen het Groene Hart van de Randstad en het strandwallenlandschap bij Wassenaar. De regiefunctie voor deze ontwikkeling en voor het planologische regime legt het rijk bij de provincie Zuid-Holland.
Met het oog op de status als Rijksbufferzone heeft met de Inspectie RO en de Provincie Zuid-Holland nader overleg plaatsgevonden over de concrete toekomstige inrichting van de corridor. Daarbij heeft men met name stil gestaan bij de ontwikkeling van Nieuwe Buitenplaatsen als instrument voor een groene landschapsontwikkeling. Dergelijke elementen zijn instaat zich zelf te financieren en tegelijkertijd kan vergeleken met de huidige bebouwing aan tuinbouwkassen een forse landschappelijke kwaliteitswinst geboekt worden.
Geconstateerd kan worden dat de Rijksoverheid de voorstellen tot herinrichting beschouwt als een constructieve bijdrage voor een groene ontwikkeling van de corridor. Zij hecht daarbij waarde aan een sterke planologische bescherming van waardevolle planelementen zoals de reeds bestaande open plandelen en bosschages en aan een bijdrage ter versterking van de cultuurhistorische waarde (bijvoorbeeld door het herstel van oude klassieke tuinstructuren op voormalige buitenplaatsen). Daarnaast acht zij het wenselijk dat de waardevolle plandelen beter openbaar toegankelijk worden.
AMvB Ruimte
In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (juni 2008) heeft het kabinet haar nationaal ruimtelijke plannen gepresenteerd. In de Realisatieparagraaf is beschreven welke instrumenten het rijk onder de nieuwe Wro inzet om haar ruimtelijke belangen te realiseren. Voor die belangen die juridisch doorwerking behoeven is het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) vastgesteld. De AMvB Ruimte heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in bestemmingsplannen.
De eerder uitgebrachte PKB's hebben onder de nieuwe Wro de status van structuurvisie gekregen en zijn daarmee niet langer bindend voor andere partijen. De AMvB Ruimte bevat daarom, passend binnen het nieuwe stelsel van de Wro, een zo beleidsneutraal mogelijke vertaling van deze bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het gaat om de kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het rijk duidelijk aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven.
Voor dit bestemmingsplan is hoofdstuk 2 uit de AMvB Ruimte van belang. Het betreft de bundeling van nieuwe bebouwing en de mogelijkheden voor verspreide bebouwing in het buitengebied. Omdat gebundelde bebouwing en meer verspreide bebouwing in samenhang moeten worden bezien kan de provincie tevens regels stellen om mogelijkheden te bieden voor niet gebundelde, meer verspreide bebouwing in het buitengebied. Dit kunnen regels zijn ten aanzien van nieuwe bebouwing welke functioneel gebonden is aan het buitengebied. Ook andere categorieën van niet gebundelde bebouwing kunnen worden toegestaan voor zover voldaan wordt aan in de provinciale verordening gestelde regels van kwalitatieve aard.
Vierde Nota Waterhuishouding/ Nationaal Bestuursakkoord Water (WB 21)
Behalve aan de beleidslijnen voortvloeiend uit de Nota Ruimte dient met de herinrichting tevens voldaan te worden aan landelijke doelstellingen op het gebied van de waterhuishouding, vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Nationaal Bestuursakkoord Water/Waterbeheer 21e Eeuw (WB21). Bijzondere aandacht verdienen daarbij kwesties als watertekorten, verdroging, verzilting en de kwaliteit van waterbodems.
Omtrent deze aandachtspunten heeft tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (2008) overleg plaatsgevonden met de waterbeheerders van het Hoogheemraadschap Rijnland. Daarbij is geconstateerd dat de herinrichting voorziet in een sanering van bedrijfsactiviteiten, welke her en der thans nog negatieve effecten hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater en de opvangcapaciteit van regenwater. Met de herinrichting wordt een ontwikkeling gestimuleerd, die voor de waterhuishouding zonder meer als positief kan worden beschouwd.
Structuurschema Groen Ruimte - Nota Belvedère
Een derde beleidsterrein met cruciale betekenis voor de Duivenvoordecorridor is de cultuurhistorie. Het plangebied valt in het vroegere Structuurschema Groene Ruimte binnen de begrenzingen van het Strategisch Groenproject Landgoederenzone Haaglanden. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen nadrukkelijk rekening moet worden gehouden met karakteristieke landschapspatronen en gebiedstypische vormen van grondgebruik.
Vergelijkbare doelstellingen vloeien voort uit de Nota Belvedère, waarin delen van de Rijksbufferzone zijn aangewezen als topgebied cultureel erfgoed, en de hierop voortbordurende aanwijzingen in het streekplan. Ook zij vragen om het behoud of de herontwikkeling van waardevolle cultuurhistorische elementen in de corridor. Daarbij moet worden gedacht aan gebiedstypische nederzettingsvormen, oude wegen, waterlopen, verkavelingspatronen, gebouwde en archeologische monumenten. Deze elementen moeten als inspiratiebron dienen voor concrete inrichtingsplannen. In het verlengde hiervan hebben de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Wassenaar samen met de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten het initiatief genomen voor de aanwijzing van een beschermd Stads- en Dorpsgebied. Deze aanstaande aanwijzing heeft reeds haar neerslag gekregen in het streekplan Zuid-Holland West en zal worden verwerkt in het kader van nieuwe bestemmingsplannen.
EG richtlijnen - Flora en Faunawet - Natuurbeschermingswet
Op het vlak van de ecologie dient het bestemmingsplan voldoende zorg te dragen voor het beheer en de instandhouding van de in het gebied aanwezige flora en fauna. In dit kader dient rekening te worden gehouden met de 'Vogelrichtlijn' en 'Habitatrichtlijn' van de Europese Unie en de Flora en Faunawet van de Rijksoverheid. Het voortbestaan van specifieke planten en dieren alsmede hun leefmilieu dient te worden gewaarborgd door de aanwijzing van speciale beschermingszones.
De belangrijkste leefmilieus voor flora en fauna zijn in de oude bestemmingsplannen van Leidschendam-Voorburg en Voorschoten reeds van een beschermende bestemming voorzien. Deze zal in de nieuwe plannen zeker worden gehandhaafd. Daarnaast zullen de huidige tuinbouwlocaties voor 75% een groene herbestemming krijgen, o.a. als Natuurgebied. Met deze wijziging zullen de habitatvoorwaarden voor de plaatselijke flora en fauna verder worden verbeterd.
Wet Luchtkwaliteit (2009)
Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. In het NSL is gewaarborgd dat vanaf 11 juni 2011 aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) wordt voldaan, en vanaf 1 januari 2015 aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2). Tot deze momenten heeft Nederland uitstel gekregen van de Europese unie om aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof te voldoen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:
Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld: woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen; kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2010)
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vast. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.
De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke peilers. Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Kenmerkende kwaliteiten zijn een goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.
In de structuurvisie wordt aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang vindt. De basis daarvoor ligt in de integrale hoofdopgaven die zijn benoemd in de provinciale structuurvisie. Die vijf integrale hoofdopgaven en de bijbehorende provinciale belangen betreffen:
Figuur 2.1: Uitsnede uit Provinciale Structuurvisie
Met name de hoofdopgaven 4 en 5 zijn van belang voor het bestemmingsplan.
Ten aanzien van hoofdopgave 4, 'Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap', is de Vlietzone als transformatiegebied benoemd. Dit gebied zal gedurende de planperiode van het streekplan een andere functie krijgen. De Vlietzone heeft een belangrijke positie in de schakeling stad - land, als onderdeel van de corridor De Vlietlanden bij Voorschoten naar Midden-Delfland en als uitloop c.q. groengebied van het stedelijk gebied Haaglanden. De Vlietzone zal zich verder ontwikkelen als onderdeel van het stedelijk gebied van Haaglanden. Hier komt het karakter van Haaglanden tot uiting: een gebied waarin dynamische stedelijke gebieden en rustige woon- en recreatiegebieden op korte afstand van elkaar te vinden zijn. Het gebied wordt ontwikkeld tot een robuust en aantrekkelijk gebied voor groen, natuur, recreatie en sport, gecombineerd met verstedelijking, dit in relatie tot verbinding met Midden-Delfland en De Vlietlanden. Een en ander zal worden uitgewerkt in een integrale gebiedsvisie, op te stellen door Den Haag in samenwerking met de gemeenten Leidschendam-Voorburg en Rijswijk.
Ten aanzien van hoofdopgave 5 'Stad en land verbonden', heeft de provincie voor de groene ruimte in en nabij de stad een nieuw concept ontwikkeld: de Zuidvleugelgroenstructuur. De groenstructuur omvat alle provinciale landschappen, regioparken en recreatieve verbindingen in de stedelijke invloedssfeer, alsmede de grotere eenheden stedelijk groen. Het gebied van de Duivenvoordecorridor behoort tot het provinciale landschap 'Duin, Horst en Weide'. In de structuurvisie worden provinciale landschappen beschreven als regio-overschrijdende en begrensde landschappen in de stedelijke invloedssfeer en liggen tussen stedelijke agglomeraties. Ze hebben een unieke landschappelijke identiteit en ze zijn multifunctioneel van karakter (verbrede landbouw, recreatie, natuur, water, cultuurhistorie, dorpen).
Het gebied Duin, Horst en Weide vormt ecologisch en landschappelijk een belangrijke verbinding tussen de kustzone en het Groene Hart. Ondanks de nabijheid van de stad is de invloed van het stedelijk gebied relatief beperkt. Ten aanzien van de Duivenvoordecorridor wordt aangegeven dat in deze corridor wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering door het opruimen van verouderd glas. Deze transformatie vindt plaats op basis van de zevende herziening (2008) van het streekplan West. Een aantal van toepassing zijnde gebiedsopgaven zijn de bescherming en versterking van het duingebied en landgoederenzone, sanering van verspreid glas, goede inpassing van de Rijnlandroute en het opruimen van de verrommeling in de Duivenvoordecorridor.
Verordening Ruimte, 'Visie op Zuid-Holland' (2010)
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening Ruimte vastgesteld.
'Bebouwingscontour'
In artikel 2 van de Provinciale Verordening Ruimte wordt ingegaan op de bebouwingscontouren. Hierin is bepaald dat er geen verstedelijking buiten de bebouwingscontouren mag plaatsvinden. Er zijn echter uitzonderingen opgenomen waarbij buiten de bebouwingscontouren ontwikkelingen mogelijk zijn. Dit wordt ook wel de 'ruimte-voor-ruimte' regeling genoemd.
'EHS'
In de Verordening Ruimte heeft de provincie in artikel 5 Ecologische hoofdstructuur (EHS) beschreven. Een klein deel van dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de toekomstige Ecologische Hoofdstructuur die in 2018 gerealiseerd moet zijn. Binnen die delen die zijn bestemd ten behoeve van de ecologische verbinding geldt dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogen worden toegelaten die de uiteindelijke realisatie van de EHS onmogelijk maken. In dit bestemmingsplan is geen ontwikkeling voorzien op deze gronden. De gronden worden direct als natuur bestemd waarmee voldaan wordt aan de uitgangspunten van de EHS.
'Landgoedbiotoop'
In de Verordening heeft de provincie in artikel 14 regels opgenomen met als doel het beschermen en versterken van de historische landgoederen en landgoederenzones. De landgoedbiotoop is een middel om de cultuurhistorische en ruimtelijke ontwikkelingen van de landgoederen te beschermen en versterken. Onder een landgoedbiotoop wordt een buffer verstaan die als contour om buitenplaatsen of een groep van buitenplaatsen heengetrokken kan worden en waar voor de planvorming dezelfde uitgangspunten gelden. Een landgoedbiotoop kan bestaan uit:
De uitgangspunten bij bescherming van de biotoop: de ruimte vrij en openhouden en niet bebouwen, tenzij dat tot verbetering van de biotoopwaarden leidt. Binnen een landgoedbiotoop kan sprake zijn van nieuwbouw in het geval van versterking of verbetering van de aldaar aanwezige waarden (een 'neen, tenzij'-beleid). Gemeenten dienen in hun bestemmingsplannen voor nieuwe ontwikkelingen voor gronden gelegen binnen de biotoop van een landgoed een beeldkwaliteitsparagraaf op te nemen, waarin het effect / de invloed van deze ontwikkeling op de landgoedbiotoop wordt beschreven.
Binnen het plangebied is een klein gedeelte van het blikveld van de landgoedbiotoop van landgoed Duivenvoorde gelegen. Op deze gronden zijn geen ontwikkelingen voorzien. Het landgoed wordt door de ontwikkeling in dit bestemmingsplan niet aangetast.
Visie op Zuid-Holland, Herziening 2011 Structuurvisie en Verordening
Bij vaststelling van de Structuurvisie en de Verordening Ruimte is afgesproken om jaarlijks de Structuurvisie, de bijbehorende Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda te herzien om deze producten actueel te houden. Nieuwe besluiten van Provinciale Staten en verzoeken van regio’s en gemeenten kunnen op deze wijze worden verwerkt.
Op 21 september 2011 is het ontwerp van deze herziening ter inzage gelegd. In de herziening zijn geen onderwerpen opgenomen die van belang zijn in het kader van dit uitwerkingsplan.
Zevende partiële herziening streekplan Zuid-Holland West 2003 Duivenvoordecorridor/ Westland c.a.
Op 30 januari 2008 is de Zevende partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland West 2003 vastgesteld. Hierin is bepaald dat het streekplan het realiseren van woningbouw in de Duivenvoordecorridor niet in de weg staat, mits verzekerd is dat:
Er wordt een mogelijkheid geboden om het gebied van de Duivenvoordecorridor te transformeren tot een gebied met grote landschappelijke kwaliteiten door middel van een optimale afwisseling van natuur, water, landbouw, bestaande en nieuwe bebouwing, zonder dat daar het opstellen van een streekplanuitwerking aan vooraf zal moeten gaan. De in het kader van de beoogde transformatie op te stellen uitwerkingsplannen zullen alle ter verkrijging van goedkeuring voorgelegd moeten worden aan het college van Gedeputeerde Staten.
Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) / Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)
Ter vervanging en vereenvoudiging van een aantal Rijksregelingen hebben de Rijksoverheid en de Provincie Zuid-Holland in de afgelopen jaren een nieuwe beleidsregeling ingesteld onder de noemer 'Investeringsbudget Landelijk Gebied'. Doelstelling is een effectievere aanpak en een voortvarende realisatie van de groenontwikkeling in en rond de stedelijke agglomeraties en de realisatie van oude beleidsdoelstellingen op het gebied van landschap, ecologie en cultuurhistorie. In het verlengde hiervan is op 5 december 2005 door het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de vijf regio's binnen de provincie een convenant getekend, waarmee het groenprogramma op het vlak van recreatie en cultuurhistorie uitgevoerd moet worden. Voor de Duivenvoordecorridor voorziet dit programma in 29 hectare aan recreatie en bosherstel op het grondgebied van Voorschoten en 8 hectare op het grondgebied van Leidschendam-Voorburg. Op 17 april 2009 is hiervoor een uitvoeringsconvenant door de provincie Zuid-Holland, gemeente Leideschendam-Voorburg en de gemeente Voorschoten ondertekend. Een en ander vraagt om een passende groenbestemmingen in het bestemmingsplan.
Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
Op 24 juli 2009 is de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland vastgesteld. In deze structuurvisie wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030). Deze structuurvisie heeft geen wettelijk karakter, maar door vaststelling van de visie worden de deelnemende gemeenten van het samenwerkingsverband wel verbonden om de afspraken uit het document uit te voeren. De besluiten in de structuurvisie zijn leidend voor structuurvisie's en nota's van de gemeenten. Eén van de zeven kernbeslissingen is 'Groene kwaliteit en landschap'. Hierin is bepaald dat het groen-blauwe netwerk centraal staat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen. De Duivenvoordecorridor maakt deel uit van de te creëren ecologische en recreatieve groene verbinding tussen kust en Groene Hart. Om deze verbinding te realiseren is in de structuurvisie opgenomen dat de gemeente Voorschoten in samenwerking met Leidschendam-Voorburg de kassen uit het gebied verwijderen. In de plaats hiervan komt er beperkte woningbouw terug in de stijl van de bestaande boerderijen en landhuizen in het gebied.
Landschapsontwikkelingsplan (LOP)
In april/mei 2012 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 'Duin, Horst & Weide' vastgesteld door de gemeenteraden van de drie Pact van Duivenvoorde gemeenten Wassenaar, Voorschoten en Leidschendam-Voorburg. In het LOP geven de gemeenten aan dat zij willen dat het gebied vitaal en authentiek blijft, maar ook, waar dat kan toegankelijk wordt gemaakt. Het gedeeltelijk openstellen van delen van het buitengebied voor wandelaars past binnen dit LOP.
Structuurvisie Duivenvoordecorridor
De structuurvisie Duivenvoordecorridor voorziet conform de beleidsvoorwaarden van de hogere overheden in een sanering van de plaatselijke glastuinbouw in een stimulering van nieuwe groene en recreatief aantrekkelijke functies. Leidraad voor de ruimtelijke ontwikkelingen is de versterking van het reeds bestaande waardevolle cultuurlandschap respectievelijk coulissenlandschap. Hierin worden robuuste groencomplexen afgewisseld, met zowel open als besloten landschapseenheden. Om dit doel te kunnen bereiken ligt het accent van de structuurvisie op de handhaving en uitbreiding van de reeds bestaande open ruimte. Daarmee kunnen tevens karakteristieke zichtlijnen en vergezichten zoals op kasteel Duivenvoorde worden versterkt.
De herinrichting betekent concreet, dat tot en met 2015 in de gemeente Voorschoten en Leidschendam-Voorburg circa 80 hectare aan agrarische gronden, tuinbouwgrond en bedrijfsgronden een nieuwe bestemming zal krijgen. Ongeveer 75 procent van het glastuinbouwareaal zal een nieuwe inrichting krijgen als:
Daarnaast is het de bedoeling ook belangrijke onderdelen van oude buitenplaatsen te herstellen zoals op Haagwijk in Voorschoten of Noordhey en Oostbosch beiden in Leidschendam-Voorburg.
Figuur 2.2: Plankaart structuurvisie Duivenvoordecorridor
De verwachting bestaat dat met de herstructurering een investering is gemoeid van tientallen miljoenen Euro's. Daaruit dienen zowel de kosten voor de verplaatsing van glastuinbouwbedrijven gefinancierd te worden als de herinrichting van het gebied en de aanleg van groen en recreatie. De kosten zullen worden gedekt, uit de ontwikkeling van nieuwe buitenplaatsen, landhuizen of karakteristieke woningen. Daarbij zal het netto bebouwde oppervlak overeenkomstig het provinciale beleid met ca. 85% afnemen. Met deze aanpak zal de eerder door de overheden geïntroduceerde 'Rood voor Groen - gedachte' voor het eerst op grote schaal in de praktijk worden gebracht.
De gemeenten zijn tevens van plan om de Duivenvoordecorridor voor recreanten beter toegankelijk te maken. Zo kan het huidige stelsel aan fiets- en wandelpaden worden uitgebreid van thans ca. 13.500 meter naar straks 20.000 meter in 2015. Daarbij moet worden gedacht aan enkele korte verbindingen tussen reeds bestaande paden en een betere toegankelijkheid van de buitenplaatsen met hun cultuurhistorisch waardevolle tuinen.
Van Glas naar gras
Het is de wens van de Gemeente Voorschoten en Stichting Duivenvoorde om de openheid, de landschappelijke en ecologische kwaliteit en de recreatieve betekenis van het landelijk gebied tussen Leidschendam-Voorburg en Voorschoten waar mogelijk te versterken en daarmee ook de omgeving van het landgoed Duivenvoorde nieuwe luister bij te zetten. Het omvormen van verouderde glasopstanden is daartoe een eerste middel.
De structuurvisie Duivenvoorde voorziet in een sanering van de plaatselijke glastuinbouw en een versterking van het bestaande cultuurhistorisch waardevolle landschap. Het bestemmingsplan biedt ook ruimte voor de 'Gras voor Glas'-regeling.
Deze regeling maakt het mogelijk om de glastuinbouw in het gebied op te kopen en deze om te zetten in groen/ weidegebied, gekoppeld aan beperkte 'rode' functies. Van het glasbestand wordt minimaal 85% omgevormd naar een groene bestemming (natuur/ bos/ recreatie/ landbouw). Maximaal 15% van het te saneren glasbestand wordt uitgegeven ten behoeve van woningbouw of een andere 'rode' functie. Deze 15% is inclusief tuinen, ontsluiting en parkeren. Gekoppeld hieraan moeten ook de recreatieve mogelijkheden worden verruimd. De 15% die maximaal voor de 'rode' functies is toegestaan moet de middelen fourneren die noodzakelijk zijn voor de herinrichting van de glasopstanden en de realisatie van de extra recreatiemogelijkheden.
De structuurvisie voorziet in een economisch gezonde landbouw in de vorm van grondgebonden (melk) veehouderij. Door bedrijfsbeëindiging van bedrijven zonder bedrijfsopvolging komen gronden vrij welke bij de stichting in beheer gegeven worden om zo het open landelijke karakter te behouden. Waar glastuinbouw verdwijnt wordt het weidegebied zoveel mogelijk in ere hersteld. De rode functies moeten worden aangegrepen om de karakteristiek van een historisch landgoederenlandschap nieuwe kracht bij te zetten; een landschap samengesteld uit landgoederen/buitenplaatsen, lanenstelsels en open landerijen met historische boerderijen en boerenlinten.
Ook de bebouwing moet aansluiten op de historische structuren in het landschap; de landgoederen, lanen, hoeves en boerenlinten. Daarbij moet de bebouwing voldoen aan het vigerende bestemmingsplan, de structuurvisie en de landgoedvisie Duivenvoorde. De aanwezige glasbestanden bevinden zich grotendeels in het landelijk gebied waardoor daar ook de nieuwe rode ontwikkelingen zullen plaatsvinden. De groene opgave schrijft echter een versterking van de openheid voor. De totale hoeveelheid bebouwd gebied neemt door 'Gras voor Glas' aanzienlijk af maar er zal wel in het landelijke gebied gebouwd gaan worden. Locaties elders in de Duivenvoordecorridor, zoals aansluitend aan de bestaande bebouwing, zijn onderzocht maar bleken niet tot de mogelijkheden te behoren.
In de visie 'Van Glas naar gras' is aangegeven dat de vraag naar recreatiemogelijkheden vanuit het stedelijk gebied toeneemt. De ontwikkeling van de Duivenvoordecorridor richt zich op het wandelen en het varen. Door de Duivenvoordecorridor is een stelsel van wandelpaden ontworpen. Zij versterken zoveel mogelijk oude structuren en verbinden interessante objecten. Waar wandelpaden het open gebied doorkruisen zullen zij niet beplant zijn om de openheid te waarborgen.
Beeldkwaliteitsplan Duivenvoordecorridor
Op 30 juni 2011 is door de gemeenteraad van Voorschoten het beeldkwaliteitsplan Duivenvoordecorridor vastgesteld. Hierin zijn de ruimtelijke kwaliteitseisen vastgesteld die gesteld worden aan ontwikkelingen in de Duivenvoordecorridor. Dit is een van de kaders waar ontwikkelende partijen zich aan moeten houden. Bouwen is mogelijk binnen een beperkt aantal typologieën: buitenplaatsen, boerderijen, gebouwen in het lint. Dit beeldkwaliteitsplan komt in de plaats van de welstandsnota, voor wat betreft de Duivenvoordecorridor.
Gemeentelijke structuurvisies
De doelstellingen uit de structuurvisie voor de Duivenvoordecorridor dekken zich met de beleidsdoelen van de afzonderlijke gemeentelijke structuurvisies van Leidschendam-Voorburg en Voorschoten. Beide visies onderstrepen de noodzaak van een groene herinrichting van de corridor. Bijzondere aandachtspunten hierbij zijn:
Het bestemmingsplan is in lijn met zowel het rijks-, provinciaal-, regionaal als gemeentelijk beleid. Belangrijk beleidsdocument is de 'Structuurvisie Duivenvoordecorridor' (vastgesteld door de raden in 2002 en 2003) waarin de concrete herinrichting van de Duivenvoordecorridor opgenomen is. Het herstellen van de oude buitenplaats Haagwijk is één van de doelstellingen. Het herstel van Haagwijk is een voorbeeld van een uitwerking van de 'Rood voor Groen -gedachte'. De ontwikkeling past tevens in de 'Gras voor Glas' regeling. Er zijn verouderde glasopstanden verwijderd en met de nieuwe bebouwing wordt aangesloten op de historische structuren in het landschap. Tevens worden er nieuwe voorzieningen op het gebied van wandelen gecreëerd.
Aan het begin van de 17e eeuw stonden er in de Knippolder tussen de Vliet en de Veurseweg een viertal huizen. Het meest zuidwestelijk gelegen huis stond bekend als Haagwijk.
Al rond 1700 was er sprake van een groot huis, stal met koetshuis, speelhuis met aanlegsteiger aan de Vliet en een tuinaanleg. In een notariële akte uit die tijd wordt melding gemaakt van een tuin, moestuin, omheinde boomgaard alsmede lanen met iepen en elzen.
Haagwijk ontwikkelde zich tot een representatief buitenverblijf. De eigenaren in de 17e en 18e eeuw bekleden allemaal vooraanstaande functies. Aan weerszijden van het voorplein werd het huis geflankeerd door een tweetal bouwobjecten. De zuidwestelijke hiervan was de tuinmanswoning. Uit inventarissen kan worden opgemaakt dat de tuinen verlevendigd waren met fonteinen en (borst)beelden. Aan de Vliet stond een prieel.
Aan het voortbestaan van de buitenplaats kwam in 1743 een abrupt einde door het besluit van de heerlijkheid Voorschoten om de buitenplaats te kopen en deze kort daarna te verkopen aan de eigenaresse van kasteel Duivenvoorde, gelegen aan de overzijde van de Veurseweg. Kort na 1743 is een groot deel van de bebouwing op de buitenplaats gesloopt.
Afbeelding 3.1: Historische opzet Haagwijk
De voormalige buitenplaats Haagwijk is nog slechts een zwakke weerspiegeling van de vroegere opzet en allure. De oorspronkelijke buitenplaats is nauwelijks nog herkenbaar. Wat rest is een bosperceel te midden van de omliggende weidepercelen en kassencomplexen, met daarin restanten van de buitenplaats in de vorm van de tuinmanswoning (annex koetshuis), de oprijlaan en de grote waterpartij in de as van de aanleg.
De tuinmanswoning annex koetshuis wordt nu als rijksmonument beschermd. De oprijlaan is alleen door de ligging en rechtlijnigheid als zodanig herkenbaar. De waterpartij nabij de Vliet is slechts in rudimentaire vorm bewaard gebleven. De barokke tuinaanleg die rondom deze vijver aanwezig was, is in z'n geheel verdwenen en verworden tot een verwilderd bosperceel.
Afbeelding 3.2: Voormalige tuinmanswoning annex koetshuis
Binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan bevindt zich naast de tuinmanswoning annex koetshuis nog een woning. Deze woning bevindt zich aan de zuidzijde van de toegang tot Haagwijk (Veurseweg 351).
Verder bevindt zich op het terrein een groot kassencomplex. Het kassencomplex bevindt zich aan de zuid-westzijde van het plangebied. Op de grens van de kassen met het naastliggende weiland ligt een watervoerende sloot. De sloot staat in verbinding met de sloot langs de oprijlaan. De sloot blijft in de toekomstige opzet gehandhaafd.
Eén van de kassen bevindt zich ten westen van de tuinmanswoning annex koetshuis. Langs de kas ligt een ontsluitingsweg die middels een brug ook de gronden ontsluit ten zuiden van de plangrens. Zowel de kas als de ontsluitingsweg en de brug verdwijnen in de toekomstige opzet.
In het bosperceel ten noorden van de oprijlaan bevindt zich een open plek. Op deze plaats stond een magazijn van het Ministerie van Defensie.
Afbeelding 3.3: Huidige terreininrichting
De voormalige buitenplaats Haagwijk wordt gerevitaliseerd. De nog bestaande elementen en structuren op het voormalige buiten Haagwijk vormen het uitgangspunt voor het nieuwe landgoed met de realisatie van woningen en een vernieuwde parkaanleg.
De voorgestelde vernieuwing gaat uit van de bestaande kwaliteiten, die worden versterkt. De bestaande kwaliteiten worden daarbij versterkt. Bovendien worden nieuwe kwaliteiten toegevoegd en wordt het gebied voor wandelaars toegankelijk gemaakt.
De revitalisatie van het gebied is beschreven in het beeldkwaliteitsplan 'Haagwijk Voorschoten' (Haagwijk Voorschoten, uitwerking beeldkwaliteitsplan Duivenvoorde corridor naar deelgebied Haagwijk, Bierman Henket architecten, 10 februari 2012). Onderdeel van het beeldkwaliteitsplan is een concept-landschapsschema. Het concept-landschapsschema geeft de hoofdopzet van de ontwikkeling. De daadwerkelijke uitwerking kan hier van afwijken.
Afbeelding 4.1: Concept-landschapsschema (ontwerp Michael van Gessel)
De oorspronkelijke formele en royale oprijlaan wordt weer teruggebracht in de vorm van een bomenlaan met aan weerszijden een brede sloot. De sloten aan weerszijden geven de laan extra allure en zorgen ervoor dat de laan los geraakt van de bospercelen aan weerszijden. Het kenmerkende karakter van het omliggende veenweidegebied, de hoge waterstand ten opzichte van het maaiveld, is zo ook direct bij het binnenkomen van Haagwijk zichtbaar en voelbaar. De oprijlaan schuift iets op in noordelijke richting ten opzichte van de huidige situatie. Door deze verschuiving wordt het doorzetten van een volwaardige bomenrij ter hoogte van het perceel met de bestaande woning mogelijk gemaakt, waardoor het laankarakter van de oprijlaan wordt verstrekt.
Aan weerszijden van de laan liggen natte broekbossen. Aan de noordzijde ligt het bos er al, aan de zuidzijde worden (ter plaatse van het kassencomplex en het weiland) kleine bospercelen aangelegd die de scheiding gaan vormen tussen de nieuwe bouwkavels. Hierdoor wordt de privacy van iedere kavel gewaarborgd en ontstaat tegelijkertijd, in het perspectief van de laan, een gesloten beeld ter weerszijden. Oorspronkelijk lagen hier (aan de westzijde van de aanleg) ook meer extensief ingerichte bospercelen.
Aan de zuidzijde van de laan worden zogenaamde laanwoningen gerealiseerd. De bebouwingsgrens van de laanwoningen ligt op gepaste afstand van de laan. Via bruggen bereiken de bewoners hun kavel.
In het bestaande bos aan de noordzijde van de oprijlaan, ligt een vormeloze open ruimte ter plaatse van een voormalige opslag van het Ministerie van Defensie. Door de open ruimte wat groter en wat rechthoekiger te maken, zijn er op deze locatie enkele boswoningen mogelijk. De bebouwing wordt achter op de kavels gesitueerd vanwege bezonning alsmede de wens om afstand te houden tot de monumentale oprijlaan.
Scharnierpunt van het nieuwe landgoed is het einde van de oprijlaan, daar waar ook het oorspronkelijke buitenhuis heeft gestaan. Hier komt het nieuwe hoofdcomplex. Dit complex sluit de monumentale oprijlaan af en heeft zicht op de vijver. Er ontstaat een plein waaraan zich zowel het hoofdcomplex als de bestaande tuinmanswoning annex koetshuis adresseren.
Belangrijk object in de parkaanleg van Haagwijk is de vijver, gelegen in een open boomweide met parkbomen van wisselende soort. In de eindsituatie dient er zowel sprake te zijn van een zekere intimiteit rondom de besloten en verstilde vijver als van uitzicht naar het weidegebied in de omgeving met op het einde van de aanleg de Vliet achter de dijk. De parkaanleg in dit deel van het landgoed loopt tot aan de voet van het hoofdcomplex. Het hoofdcomplex staat daarmee in het park en vormt, net als voorheen, het centrale punt in de aanleg, het element waar alles omheen draait.
De opzet van het vernieuwde landgoed is zo, dat bezoekers van harte welkom zijn en vanzelf door het park worden geleid zonder dat de bewoners daar bovenmatig last van hebben en zonder dat er veel afscheidingen noodzakelijk zijn. De kavels aan de zuidzijde (laanwoningen) zijn van de oprijlaan gescheiden door een brede watergang. De kavels van de boswoningen zijn omringd door een haag. Het openbaar netwerk van paden is helder en eenvoudig en versterkt het langgerekte karakter van het landgoed.
Aan het oostelijk einde van de aanleg ligt de dijk met de Vliet. Op de dijk ligt een openbaar pad in noordzuid-richting die de verbinding vormt tussen de twee oostwest gelegen paden in de vernieuwde parkaanleg en die in de toekomst zowel in noordelijke als zuidelijke richting een vervolg krijgt langs de westelijke oever van de Vliet. Daar ligt ook de plek van een verdwenen prieel van waaruit men de Vliet met al zijn activiteit goed kon overzien. De wens is om dit object in een moderne vorm terug te brengen.
Hoofdcomplex
Het hoofdcomplex vormt het middelpunt van de nieuwe buitenplaats. Het complex beëindigt de monumentale oprijlaan en onderhoudt een vanzelfsprekende relatie met de vijver aan de parkzijde (oostzijde).
Het gebouw rijst direct op uit het maaiveld. Het park loopt daarmee door tot aan de voet van het gebouw.
Het hoofdcomplex kan uit één of meerdere woningen bestaan. Indien grondgebonden woningen worden gerealiseerd is het aantal woningen beperkt. Bij gestapelde woningbouw in de vorm van appartementen kan het aantal woningen groter zijn.
De begane grond of de bel-etage van het hoofdcomplex dient een grote netto hoogte te hebben en dient een betekenisvolle relatie aan te gaan met het park. In geval van een afronding in de vorm van een kap bestaat het complex uit maximaal 3 lagen en een vierde laag in de vorm van een kap. In geval van een platte afdekking dient de 4e laag terug te liggen ten opzichte van de opgaande gevel van de 3e laag.
Het hoofdcomplex dient een voorname uitstraling te hebben met een bijzondere architectonische kwaliteit. Bij meerdere woningen dient de uitstraling van de individuele woning ondergeschikt te zijn aan de uitstraling van het complex als geheel. Eventuele buitenruimten bij individuele woningen op de verdiepingen dienen een onlosmakelijk onderdeel te zijn van het gebouw. Individuele tuinen dienen zoveel als mogelijk te worden vermeden. In geval van appartementen dient er één representatieve entree te worden gemaakt.
De gedachten gaan uit naar een eigentijdse architectuur; niet te modieus en niet te historiserend. Het hoofdcomplex en de laanwoningen vormen tezamen een ensemble waarin het hoofdcomplex dominant is. Alle installaties zijn uit het zicht, ook bovendaks.
Parkeren geschiedt in dit geval onder het gebouw in de vorm van een half verdiepte of geheel verdiepte parkeergarage van niet meer dan één laag. Bergingen, containeropstelplaatsen en fietsenstallingen maken een integraal onderdeel uit van het hoofdcomplex.
Ten behoeve van het hoofdcomplex en de boswoningen wordt mogelijk een insteekhaven aangelegd aan de zuidzijde van het hoofdcomplex voor de aanleg van boten. De bestaande kade wordt in dit geval vervangen door een andere constructie.
Afbeelding 4.2: Impressie ontwerp hoofdcomplex door Claus en Kaan Architecten
Boswoningen
De boswoningen staan in het bos ten noorden van de oprijlaan. De boswoningen dienen zoveel als mogelijk achter op de kavel te worden gepositioneerd. De woningen staan in direct contact met de omliggende bospercelen en dienen daarin op te gaan.
Per boswoning is sprake van één opstal. Dat wil zeggen dat het parkeren inpandig is opgelost en dat ook bergingen een integraal onderdeel vormen van de hoofdmassa.
De boswoningen zijn maximaal één laag met een kap. De architectonische expressie is rustig, sober en introvert. De voorkeur gaat uit naar één architectuur. Daarnaast zijn ze eigentijds en goed gedetailleerd. De hoeveelheid materialen waaruit de woning is opgebouwd dient gering te zijn. De materialen zijn daarbij van hoge kwaliteit en dienen mooi te verouderen. Er is een voorkeur voor een terughoudende en dus donkere uitstraling. De boswoningen onderscheiden zich duidelijk van het architectonisch idioom en de materialisering van het hoofdcomplex de laanwoningen.
De erfafscheiding bestaat uit een natuurlijke en groene afscheiding.
Afbeelding 4.3: Referentiebeelden boswoningen (bron: uitwerking beeldkwaliteitsplan Duivenvoorde corridor naar deelgebied Haagwijk)
Laanwoningen
De laanwoningen zijn qua architectuur verwant aan het hoofdcomplex en vormen samen met het hoofdcomplex een ensemble. De laanwoningen variëren onderling in uitstraling en zijn transparant qua opzet.
De laanwoningen bestaan uit één laag met kap of twee lagen zonder kap. De architectonische expressie is rustig, sober en introvert. Net als de boswoningen dienen de woningen naadloos op te gaan in het parklandschap. Daarnaast zijn ze eigentijds en goed gedetailleerd. De hoeveelheid materialen waaruit de woning is opgebouwd dient gering te zijn. De materialen zijn daarbij van hoge kwaliteit en dienen mooi te verouderen.
De laanwoningen staan op respectabele afstand van de monumentale oprijlaan maar onderhouden daar wel een relatie mee. De op te richten laanwoningen worden gebouwd op de aangegeven rooilijn, of tot een afstand van 5 tot 10 meter achter deze rooilijn.
Tussen de woningen liggen bospercelen. Deze bospercelen zijn een weerspiegeling van het broekbos ten noorden van de oprijlaan en zorgen voor evenwicht als het gaat om de uitstraling aan weerszijden van de oprijlaan. Bovendien krijgt de oprijlaan hiermee weer enige voornaamheid. De bospercelen liggen bij vrijstaande woningen steeds aan de oostzijde van de kavel, over de volledige diepte van de kavel. Bij halfvrijstaande woningen dient aan de vrije zijde een bosperceel te worden gerealiseerd.
De laanwoningen zijn goed zichtbaar maar concurreren niet met het hoofdcomplex en de bestaande bebouwing.
Het parkeren is onderdeel van elke laanwoning. Dit geldt ook voor andere noodzakelijke voorzieningen als bergingen, containeropslag en fietsenstalling. Een uitzondering kan worden gemaakt voor een botenhuis. Ieder botenhuis moet passen bij de eigen laanwoning, de woning en het botenhuis dienen dus door dezelfde architect ontworpen te worden. Alle botenhuizen die gerealiseerd worden moeten wel een gezamenlijk element hebben. De botenhuizen zijn terughoudend in vorm, materiaal en plaatsing. Het botenhuis dient haaks op het water te worden geplaatst. Los van het botenhuis mag een insteekhaven worden gerealiseerd.
De bruggen naar de woningen zijn in de stijl van het landschap ontworpen.
De erfafscheiding bestaat uit een natuurlijke en groene afscheiding.
Afbeelding 4.4: Referentiebeelden laanwoningen (bron: uitwerking beeldkwaliteitsplan Duivenvoorde corridor naar deelgebied Haagwijk)
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Voor het plangebied is verkennend bodemonderzoek verricht. De resultaten zijn beschreven in het rapport 'Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van een locatie aan de Veursestraatweg 351 Voorschoten', met rapportnummer C11-142-O, d.d. 12 september 2011 (zie bijlage 1). Met het verkennend bodemonderzoek is inzicht verkregen of en in hoeverre het voormalige, dan wel het huidige gebruik van de locatie geleid kan hebben tot verontreiniging van de bodem.
Op basis van de beschikbare informatie wordt de locatie vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging vooraf beschouwd als verdacht voor verontreinigingen met zware metalen, minerale olie en bestrijdingsmiddelen. Tevens wordt de locatie als asbestverdacht aangemerkt vanwege de aanwezigheid van daken met asbestgolfplaten.
Uit het onderzoek blijkt dat het bodemprofiel tot de geboorde einddiepte bestaat uit zand. De grondwaterstand is waargenomen op een diepte van 0,5 meter minus maaiveld. Bij zintuiglijk onderzoek zijn geen afwijkingen waargenomen aan het opgeboorde bodemmateriaal. Zowel bij de maaiveldinspectie en in het opgeboorde bodemmateriaal is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat de grond licht verontreinigd is met koper, kwik, lood, zink en drins. Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen en nikkel.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de hypothese 'verdacht' voor bodemverontreiniging wordt bevestigd. Dit naar aanleiding van de aangetroffen lichte verontreinigingen in grond en grondwater. Deze verontreinigingen geven geen aanleiding tot het verrichten van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde woonbestemming.
Een belangrijke beleidsdoelstelling voor het buitengebied van Voorschoten is de versterking van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. In dit kader hebben de gemeenten Leidschendam-Voorburg en Voorschoten samen met de gemeente Wassenaar een procedure gestart, die in 2007 heeft geleid tot de aanwijzing van het beschermd stads- en dorpsgezicht Landgoederenzone Wassenaar - Voorschoten - Leidschendam - Voorburg. Dit beschermde gezicht bestrijkt zowel delen van het plangebied als grote delen van het hierop aansluitende buitengebied van Wassenaar en Leidschendam-Voorburg. Met deze aanwijzing wordt getracht typische landschapsstructuren en bebouwingspatronen te beschermen. Voor voormalige buitenplaats Haagwijk geldt dit voor de bosschages en de waterpartij.
Een vergelijkbaar beschermende doelstelling heeft zoals eerder reeds is aangeduid de Belvedère-regeling, die voor delen van het buitengebied van toepassing is. Ook zij verplicht de overheden om bij de (her-) ontwikkeling van Belvedèregebieden rekening te houden met de cultuurhistorische waarden van het betreffende gebied.
Specifieke cultuurhistorische waarden zijn verder ook al in het vigerende bestemmingsplan voor het landelijke gebied opgenomen. Hiertoe behoren o.a.:
Om de cultuurhistorische waarden in het plangebied te behouden en te versterken hebben de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu in november 2007 het 'Beschermd Dorpsgezicht Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam-Voorburg' aangewezen. Op het niveau van landschapseenheden zal het patroon van de achttiende-eeuwse inrichting worden versterkt met nieuwe bosschages en open ruimten, welke recht doen aan de karakteristiek van het landgoed. Plekken voor kostendragende nieuwbouw zijn daarbij zodanig gekozen, dat waar mogelijk (delen van) het oude buiten hersteld kunnen worden.
Op het schaalniveau van de buitenplaatsen moet getracht worden om de belangrijkste hoofdelementen terug te laten keren. Daarbij moet worden gedacht aan oude hoofdassen, beschermende houtwallen en typische details als vijvers of oprijlanen.
Op het schaalniveau van de bebouwing moet met name aandacht worden besteed aan de karakteristiek van de bebouwing op de buitenplaatsen. Om dit vast te leggen is reeds het beeldkwaliteitsplan 'Haagwijk Voorschoten' vastgesteld ten behoeve van voorliggende ontwikkeling.
De handhaving van cultuurhistorische waarden vindt haar neerslag tenslotte ook in de aanwijzing van een aantal Rijksmonumenten of bebouwing met cultuurhistorische waarden. Op het voormalig buiten Haagwijk is één Rijksmonument aanwezig.
Belangrijk aandachtspunt in cultuurhistorisch opzicht zijn ook de aanwezige en/of te verwachten archeologische waarden in het plangebied.
De gemeente Voorschoten heeft een archeologiebeleid ontwikkeld, dat is vastgelegd in de Nota "Het bodemarchief ontrafeld" en op de bijbehorende beleidskaart archeologie. De Nota en de beleidskaart zijn in 2009 vastgesteld. In de Nota archeologie wordt een globaal overzicht van het archeologische erfgoed in de gemeente gegeven en zijn de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief geformuleerd. De beleidsregels zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan.
Volgens het bestemmingsplan Buitengebied ligt het noordwestelijke deel van het plangebied in een zone met een hoge verwachtingswaarde (gebiedstype 5) voor de periode Neolithicum t/m Nieuwe Tijd. Voor dit gebiedstype geldt dat er bij bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het uiterste zuidoostelijke deel van het plangebied ligt in een zone met een lage archeologische verwachting (gebiedstype 6). Volgens het archeologiebeleid is in dit gebiedstype archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 1 meter onder het maaiveld.
Afbeelding 5.1: Beleidskaart archeologie
Het plangebied
Het plangebied Haagwijk ligt op (de flank van) een strandwal buiten de bebouwde kom van Voorschoten. De hoger gelegen strandwallen waren vanaf de prehistorie aantrekkelijke vestigingsplaatsen voor de mens. Daarom geldt voor dit landschapstype een hoge archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. De oudste vondsten die op dit landschapstype aanwezig kunnen zijn, dateren uit het Neolithicum (5.300 – 2.000 voor Chr.). In het verleden zijn in de directe omgeving van het plangebied enkele aardewerkvondsten gedaan uit de ijzertijd, late middeleeuwen en late middeleeuwen/ Nieuwe Tijd. In de nabijheid bevindt zich een terrein van zeer hoge archeologische waarde (monumentnummer 4060) en een terrein van hoge archeologische waarde (monument 4074). Op het eerste terrein ligt kasteel Duivenvoorde, dat vermoedelijk uit 1250 stamt. Op het terrein zijn in het verleden vondsten uit het Neolithicum gedaan. Op het tweede terrein zijn in het verleden resten van Neolithische bewoning aangetroffen. Het plangebied zelf maakt onderdeel uit van de (voormalige) buitenplaats Haagwijk.
Omdat de ontwikkeling van het plangebied kan leiden tot aantasting van de hier mogelijk aanwezige archeologische resten, is in 2009 is een bureauonderzoek en een inventariserend booronderzoek verkennende fase (BO + IVO_Ov) voor het plangebied uitgevoerd. Het bureauonderzoek omvatte het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden op basis waarvan een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is opgesteld. Deze verwachting is vervolgens getoetst door middel van een verkennend booronderzoek. Hierbij is vastgesteld dat de bodem in de noordwestelijke 500 meter van het plangebied (deellocatie 1) bestaat uit een, deels intact, door Oud Duin afgedekte strandwal met een hoge verwachting voor archeologische vindplaatsen uit de periode Neolithicum t/m Nieuwe tijd. In de strandwalafzettingen zijn enkele archeologische vondsten gedaan. Het gaat om aardewerk en baksteenfragmenten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd en om houtskoolfragmenten die vanaf het Neolithicum in de bodem terecht kunnen zijn gekomen.
In het zuidelijk deel van het plangebied (deellocatie 3) kan het kanaal van Corbulo aanwezig zijn, een door de Romeinen gegraven verbinding tussen de Maas en de Oude Rijn. Ook kunnen in een deel van het plangebied resten van historische bebouwing en tuinaanleg van de buitenplaats Haagwijk uit de Nieuwe tijd aanwezig zijn. Op basis van dit onderzoek is geadviseerd in het plangebied vervolgonderzoek uit te voeren, in de vorm van een karterend booronderzoek. De gemeente heeft dit advies overgenomen voor de ongestoorde delen van het plangebied.
In 2011 is een Inventariserend Veldonderzoek, in de vorm van een visuele oppervlaktekartering en karterend booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2) in de noordwestelijke deellocatie 1 en de zuidoostelijke deellocatie 3 (zie afbeelding 5.2). Het doel hiervan was de gespecificeerde verwachting voor het plangebied te toetsen en aan te vullen.
Afbeelding 5.2: archeologische deellocaties plangebied
De visuele terreininspectie heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd. Het karterende booronderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor intacte (vondst-rijke) archeologische vindplaatsen. Voor de periode Neolithicum tot en met Nieuwe tijd blijft de hoge verwachting voor beide deellocaties gehandhaafd op grond van de tijdens dit onderzoek intact aangetroffen bodemdelen. Eventuele archeologische vindplaatsen in deze intacte bodem zouden door de voorgenomen diepe bodemingrepen verstoord kunnen worden. Op deellocatie 3 kunnen sporen uit de ijzertijd en de Romeinse tijd, met name van het Romeinse Kanaal van Corbulo, worden aangetroffen. Op deze locatie kunnen ook mogelijk resten aanwezig zijn van het hoofdhuis van de buitenplaats Haagwijk.
Verstoringen
De bodem ter hoogte van het voormalige Defensiegebouw is deels verstoord als gevolg van de bouw- en sloopwerkzaamheden. Hiernaast is dit terrein deels gesaneerd, ongeveer 430 m2 van dit perceel van 14.900 m2 is lokaal tot circa 2 a 3,5 meter beneden maaiveld ontgraven. Op de locatie van het voormalige Defensiegebouw (deellocatie 2) is geen vervolgonderzoek noodzakelijk, dit gebied is vrijgegeven (besluit College, juni 2010).
Geadviseerd werd deellocatie 1 vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek wanneer de geplande bodemingrepen tot in de onverstoorde, kansrijke bodemlagen reiken.
In deellocatie 3 werd aanvullend booronderzoek aanbevolen.
Collegebesluit
Naar aanleiding van het bovenstaande advies heeft het college besloten dat er in beide deellocaties vervolg onderzoek noodzakelijk is conform het advies. (besluit College dd. 31-10-2011, Zaaknummer:Z-1125). Het archeologisch onderzoek dient plaats te vinden wanneer er bodemverstorende activiteiten worden gepland die dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld.
Voor archeologische proefsleuvenonderzoek is het opstellen van een Programma van Eisen (PvE) verplicht. Dit PvE moet worden vervaardigd conform de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.2 (protocol inventariserend veldonderzoek) en ter goedkeuring aan de gemeente Voorschoten worden voorgelegd. Voor het aanvullend booronderzoek dient een PvA te worden opgesteld en ter goedkeuring aan de gemeente Voorschoten worden voorgelegd.
Door het laten uitvoeren van het archeologisch onderzoek wordt voldaan aan de bepalingen in de gemeentelijke beleidsnota archeologie en de vigerende wet- en regelgeving (Monumentenwet 1988, Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.2).
Wanneer er uit het vervolg onderzoek blijkt dat er in het plangebied sprake is van behoudenswaardige archeologische resten, kan het College besluiten dat technische maatregelen getroffen moeten waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ door middel van bijvoorbeeld planaanpassing), of dat de behoudenswaardige archeologische ex situ - door middel van een opgraving - behouden dienen te blijven.
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.
Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.
Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).
Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):
Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Door VanderHelm Milieubeheer B.V. uit Berkel en Rodenrijs is op 10 januari 2014 een ecologische quickscan uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het rapport met projectcode VOHA131392 is als bijlage 3 opgenomen in deze toelichting. Het betreft een actualisatie van de natuurtoets uit 2009, zie bijlage 4. Die natuurtoets was verjaard aangezien het meer dan drie jaar oud is.
Met de actualiserende ecologische quickscan kan worden geconcludeerd dat er beschermde soorten en beschermde gebieden in het plangebied aanwezig zijn of worden verwacht. Deze soorten zijn in de Flora en faunawet aangewezen als algemeen beschermde soorten en strikt beschermde soorten (tabel 1, 2 en 3).
Het projectgebied is niet in een 'beschermd natuurgebied' gelegen en binnen een straal van 2 kilometer is geen beschermd natuurgebied aanwezig. Het beboste deel van het projectgebied en de plas aan de oostkant van het projectgebied vallen onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het grootste aantal te bouwen huizen wordt buiten deze EHS gebouwd, namelijk ten zuidwesten van de weg Haagwijk. In de EHS worden 4 woningen en een appartementencomplex gebouwd. Vanwege de directe negatieve invloed op de EHS dient een 'nee-tenzij toets' te worden uitgevoerd waarin wordt onderzocht in hoeverre de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden aangetast door de ingreep. Als hieruit blijkt dat er een significante aantasting is van de EHS dient een compensatieplan te worden opgesteld dat ter accordering bij het bevoegd gezag dient te worden voorgelegd alvorens de start van de ingreep.
Op basis van bureaustudie en de veldinventarisatie worden diverse (zwaarder) beschermde soorten verwacht in het plangebied. Algemene soorten (tabel 1) zijn: diverse planten, grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Van de overige soorten (tabel 2) is daslook aangetroffen (vaatplant). Onder de tabel 3 soorten (bijlage IV HR) vallen de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en de watervleermuis. Verder zijn er diverse jaarrond- en niet jaarrond beschermde vogelsoorten aangetroffen. Ontheffing van de flora- en faunawet dient te worden aangevraagd indien: de groeiplaats van de daslook verloren gaat, de vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels verloren gaan of verstoord worden en indien de vliegroutes of foerageergebieden van de vleermuis verloren gaan of worden verstoord.
Naar aanleiding van de actualiserende ecologische quickscan wordt geadviseerd om:
Geconcludeerd kan worden dat met in achtneming van de in de ecologische quickscan opgenomen aanebevelingen het project op het gebied van ecologie uitvoerbaar is.
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een rol van belang vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor vinden we in de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS).
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Volgens artikel 12 lid 1 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is een groepsrisicoverantwoording verplicht als binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.
Het plangebied is niet gelegen binnen een risicocontour van een activiteit of bedrijf dat valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Tevens is het plangebied niet gelegen in een risicocontour van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg of via het spoor. Het plangebied is ook niet gelegen binnen het invloedsgebied van buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Geconcludeerd kan worden dat een verantwoording van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor dit bestemmingsplan niet nodig is. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
In het kader van de Wet geluidhinder dient voor de ontwikkeling van geluidgevoelige functies een akoestisch onderzoek te worden verricht wanneer de locaties binnen de onderzoekszones van wegen, spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen vallen. Rail- en industrielawaai is niet relevant voor het plangebied, wegverkeer wel.
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is voorgeschreven dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. De breedte van de geluidzone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk- dan wel buitengebied.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen is 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting hebben B&W de bevoegdheid een ontheffing voor een hogere waarde te verlenen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen langs nieuwe wegen bedraagt 58 dB. De maximale ontheffingswaarde voor bestaande wegen bedraagt 63 dB. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het binnenniveau is 33 dB.
Voor het uitwerkingsplan Haagwijk is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek "Uitwerkingsplan Haagwijk", d.d. 22 september 2011 met kenmerk VST021/Bxt/0181 is als bijlage 5 toegevoegd bij dit uitwerkingsplan.
Voor het uitwerkingsplan is de provinciale weg N447 de relevante geluidsbron. Het betreft een weg van twee rijstroken, buiten de bebouwde kom waar een 80 km/u regime geldt. De breedte van de wettelijke geluidszone bedraagt 250 meter aan weerszijden van de weg. De geplande nieuwbouw staat binnen de geluidszone van de weg.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting op de meest westelijk gelegen laanwoning de voorkeursgrenswaarde met 4 dB overschrijdt. De maximaal berekende geluidsbelasting voor deze woning bedraagt 53 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden.
Omdat er sprake is van een overschrijding van de geluidsnorm op één locatie is nader onderzoek gedaan naar geluidsbeperkende maatregelen. Er is gekeken naar bron-, overdrachts- en ontvangermaatregelen. Een bronmaatregel in de vorm van geluidsreducerend asfalt is reeds aanwezig op de provinciale weg. Overdrachts- en ontvangermaatregelen zijn niet reëel inpasbaar.
Uit onderzoek blijkt dat voor één woning de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Omdat geluidsbeperkende maatregelen niet reëel inpasbaar zijn zal voor deze woning een hogere grenswaarde moeten worden aangevraagd. Echter, gebleken is dat op 14 september 2007 door Voorschoten al voor 60 woningen een hogere grenswaarde is verleend, onder andere voor de hier bedoelde woning. Deze verleende hogere grenswaarde is nu nog steeds van toepassing.
Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die van enig planologisch belang zijn.
De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.
Richtafstand (in meters) tot omgevingstype | ||
categorie | rustige woonwijk en rustig buitengebied | gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het 'gemiddelde' bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Die wordt dan onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen enkele kassencomplexen. Deze complexen liggen op het grondgebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg. In het vigerende bestemmingsplan 'Duivenvoordecorridor' (vastgesteld op 5 september 2007, goedgekeurd op 15 april 2008 en onherroepelijk op 29 juli 2009) zijn deze percelen bestemd als 'Uit te werken buitenplaats - V'. De kassencomplexen kennen dus geen positieve bestemming. en zullen vervangen worden door woningen.
Direct ten zuiden van het plangebied van Haagwijk zal een parkachtige omgeving gerealiseerd worden en verder naar het zuiden komen er woningen.
Afbeelding 5.5: Stedenbouwkundig plan buitenplaats De Belvédère, gelegen ten zuiden van het plangebied 'Haagwijk'
De complexen zijn gedeeltelijk al aangekocht of worden in de toekomst alsnog aangekocht. Uiteindelijk zullen deze kassen worden gesloopt. Deze kassencomplexen vormen dus geen belemmering voor de ontwikkeling op Haagwijk.
Haagwijk wordt ontsloten op de provinciale weg N447. De voormalige buitenplaats heeft een rechtstreekse uitrit op deze provincialeweg. In de nieuwe situatie blijft deze uitrit bestaan. De ontwikkeling op Haagwijk zorgt niet voor een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen.
Voor de nieuw op te richten woningen geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Deze norm behelst zowel het bewoners- als het bezoekersparkeren. De norm geldt voor zowel het op te richten hoofdcomplex, met eventueel appartementen, als voor de vrijstaande en grondgebonden woningen.
Per woning moeten 2 parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd. Bij het hoofdcomplex kunnen deze parkeerplaatsen in een ondergrondse parkeergarage worden ondergebracht. De overige parkeerplaatsen dienen in het openbaar gebied te worden aangelegd of in ieder geval openbaar toegankelijk te zijn. In principe zijn deze parkeerplaatsen bedoeld voor bezoekers (van bewoners of van de buitenplaats).
Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
In het NSL is gewaarborgd dat vanaf 11 juni 2011 aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) wordt voldaan, en vanaf 1 januari 2015 aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2). Tot deze momenten heeft Nederland uitstel gekregen van de Europese unie om aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof te voldoen.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:
Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Voor de gemeente Voorschoten is voor het jaar 2007 een rapportage luchtkwaliteit opgesteld. Deze rapportage is op 25 augustus 2009 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Ten aanzien van stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de jaargemiddelde concentratie nergens de wettelijke grenswaarde van 40 ìg/m3 overschrijdt. Na aftrek van de zeezoutbijdrage komen er geen overschrijdingen van de grenswaarden van de 24 uurgemiddelde concentratie van fijn stof PM10 (35 keer per jaar) voor. De jaargemiddelde concentratie van PM10 overschrijdt nergens de wettelijke grenswaarde van 40 ìg/m3. Aan de hand van deze rapportage kan geconcludeerd worden dat er binnen de gemeente Voorschoten in 2007 geen grenswaarden werden overschreden. De verwachting voor de toekomst is dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide alleen maar lager wordt. Er worden in de toekomst dan ook geen overschrijdingen van de grenswaarden verwacht.
Voor het plangebied van de Duivenvoorde corridor is door Goudappel Coffeng onderzocht of de beoogde functieverandering negatieve consequenties heeft voor het plangebied en of dit tot bijstelling van de plandoelstellingen zou moeten leiden. Daarbij is gebruik gemaakt van het verkeersmodel ter bepaling van de geluidhinder en het zogeheten CAR-II-model in de versie 5.0. Geconstateerd is dat de grenswaarde van 40 ìg/m3 voor stikstofdioxiden respectievelijk fijn stof voor het jaargemiddelde niet worden overschreden.
Ook de 24-uurgemiddelde concentratie van fijn stof, die maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden voldoet bij alle onderzochte locaties aan de wettelijk gestelde norm.
Daarnaast wordt in het onderzoek geconcludeerd dat de belangrijkste bronnen van voornoemde 'schadelijke stoffen' de provinciale wegen N 447 en N 448 zijn. Alle locaties waar een functieverandering wordt beoogd zijn volgens de studie op voldoende afstand gelegen, zodat geen aanvullende of verbeterende maatregelen getroffen hoeven te worden.
Conclusie
Het aantal woningen dat kan worden gerealiseerd op basis van dit bestemmingsplan valt onder de 3%-grens. Dit betekent dat het plan 'Niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het bestemmingsplan is op het gebied van luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Op 22 december 2009 is de nieuwe keur van het Hoogheemraadschap Rijnland in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. Een nieuwe keur was nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe Waterbeheerplan legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijke toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Haagwijk is gelegen in de Knippolder. Het waterstelsel valt onder het beheersgebied van het Vlietstelsel. Dit bestaat uit het boezemwater van de Vliet en het polderwater wat hierin wordt uitgemalen.
Het waterstelsel in de Vlietzone bestaat uit het boezemwater van de Vliet en de rechtstreeks hierop aangesloten hoofdwatergangen alsmede het polderwater tussen Vliet en Veurseweg - Veursestraatweg. De verwachting bestaat dat deze zone door de herinrichting een waterbergende impuls kan krijgen. Door de sanering van ca. 8 hectare aan tuinbouwkassen en de verwijdering van een grote hoeveelheid aan oppervlakteverharding voor verkeer en buitenopslag zal het waterbergende vermogen hier hoe dan ook toenemen.
In het recente verleden is ten noorden van de Kniplaan reeds natuurontwikkeling op beperkte schaal afgerond. Hierdoor zijn niet alleen de natuurwaarden ter plaatse gestimuleerd maar is tevens het waterbergende vermogen langs de Vliet op beperkte schaal toegenomen.
Ten behoeve van de ontwikkeling van Haagwijk wordt een voormalig kassencomplex op de locatie gesloopt. Ondanks de toevoeging van woningen neemt het oppervlak aan verhard oppervlak hiermee af ten opzichte van de bestaande situatie. Bovendien wordt aan weerszijden van de oprijlaan extra water gerealiseerd. De aanleg van extra oppervlakte water is van positieve invloed op de waterkwaliteit van het gebied.
De juridisch-planologische regeling van dit uitwerkingsplan geschiedt door middel van de bindende planstukken, te weten de planregels en de planverbeelding. Zij bevatten een juridische vertaling van de beleidsvoorwaarden vanuit de hogere overheden enerzijds (zie hoofdstuk 2) en van het beoogde ruimtelijk toekomstperspectief anderzijds (zie hoofdstuk 3). De bindende planstukken worden nader onderbouwd met:
Qua plansystematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'.
De artikelen 1 en 2 omvatten alle gebruikelijke bepalingen en definities die van belang zijn voor de toepassing van zowel de hoofdbestemmingen als de algemene bepalingen. Zodoende hebben zij een zekere betekenis voor de handhaving van de planregels en de hierin bepaalde eisen ten behoeve van het beschermde stads- en dorpsgezicht, de landschappelijke karakteristiek en het welstandsbeleid voor onderhavig plangebied.
In hoofdstuk 2 komen de bestemmingsregels aan de orde. In dit uitwerkingsplan zijn tien bestemmingen opgenomen. De inhoud van deze bestemmingen wordt hieronder in het kort beschreven.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Open gebied
Deze bestemming is opgenomen voor het perceel agrarisch gebied grenzend aan de Veurseweg. Deze bestemming is bedoeld voor de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschapswaarden, waarbij de openheid van het landschap de primaire kenmerkende waarde daarvan is. Extensief medegebruik is mogelijk indien de aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast. Binnen deze bestemming mag niet gebouwd worden.
De bestemming 'Natuur' is van toepassing op de bestaande bos- en natuurpercelen in het plangebied. De bestemming is bedoeld voor de instandhouding en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschaps- en natuurwaarden. Tevens is deze grond bedoeld voor extensief recreatief medegebruik, indien en voor zover de landschaps- en natuurwaarden niet worden aangetast. Ten behoeve van dit extensieve medegebruik is de aanleg van wandelpaden toegestaan. Binnen de bestemming is het oprichten van een prieel toegestaan.
De bestemming 'Verkeer - Verblijf' is bedoeld voor de openbare ontsluitingsweg in het plangebied. Hier zijn onder andere ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Er kunnen alleen bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.
Het water wordt als zodanig bestemd. Het betreft de watergang aan weerszijden van de oprijlaan en de vijver gelegen achter het hoofdcomplex (bestemming 'Wonen - 1') op het landgoed. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van deze bestemming, er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wanneer er sprake is van het verlenen van een omgevingsvergunning binnen deze bestemming wordt vooraf de waterbeheerder gehoord.
Het nieuw op te richten hoofdcomplex op het landgoed is bestemd als 'Wonen - 1'. In dit hoofdcomplex kunnen maximaal 4 grondgebonden woningen of maximaal 16 appartementen worden opgericht. Het totaal bebouwde oppervlak van het hoofdgebouw mag maximaal 700 m2 bedragen. Bijbehorende bouwwerken dienen geïntegreerd te worden in het hoofdgebouw.
Ten behoeve van een parkeergarage is een functieaanduiding 'parkeergarage (pg)' op de verbeelding opgenomen. Dit kan zowel een geheel verdiepte als een half verdiepte parkeergarage zijn.
Per woning dienen minstens 2,3 parkeerplaatsen te worden aangelegd en in stand te worden gehouden.
De op te richten boswoningen zijn bestemd als 'Wonen - 2'. Hier mogen maximaal 2 woningen worden opgericht. Het oprichten van maximaal 3 woningen is mogelijk op basis van een te verlenen afwijking. De afwijking kan alleen worden verleend indien er sprake is van tenminste twee halfvrijstaande woningen.
De woningen mogen zowel vrijstaand als halfvrijstaand worden opgericht. Hoofdgebouwen dienen in of tenminste achter de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd, gezien ten opzichte van de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Het totale bebouwde oppervlak van de grondgebonden woningen mag niet meer bedragen dan 500 m2, met dien verstande dat het totale bebouwde oppervlak van de grondgebonden woningen binnen de bestemmingen 'Wonen - 2' en 'Wonen - 3' niet meer mag bedragen dan 1300 m2. Bijbehorende bouwwerken dienen te worden geïntegreerd in het hoofdgebouw.
Per woning dienen minstens 2,3 parkeerplaatsen te worden aangelegd en in stand te worden gehouden waarvan 2 op eigen erf.
Binnen de bestemming 'Wonen - 3' kunnen laanwoningen worden opgericht. Dit kunnen zowel vrijstaande, halfvrijstaande als aaneengebouwde woningen zijn. Er mogen hier totaal maximaal 5 woningen worden opgericht. Het oprichten van maximaal 6 woningen is mogelijk op basis van een te verlenen afwijking. De afwijking kan alleen worden verleend indien er sprake is van tenminste twee halfvrijstaande woningen.
Hoofdgebouwen dienen in of tenminste achter de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd, gezien ten opzichte van de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Het totale bebouwde oppervlak van de grondgebonden woningen binnen de bestemmingen 'Wonen - 2' en 'Wonen - 3' mag niet meer bedragen dan 1300 m2. Bijbehorende bouwwerken met uitzondering van een botenhuis dienen te worden geïntegreerd in het hoofdgebouw.
Tussen de laanwoningen dienen bospercelen te worden opgericht. Deze zorgen voor evenwicht als het gaat om de uitstraling aan weerszijden van de oprijlaan. Bovendien krijgt de oprijlaan hiermee weer enige voornaamheid. Binnen de bestemming dient per woning over de gehele diepte van de kavel een bosperceel te worden aangelegd met een minimum breedte van 10 meter met dien verstande dat het totaal van de breedte van de bospercelen minimaal 50 meter bedraagt.
In de planregels zijn voorwaarden gesteld ten aanzien van de maximale oppervlakte, maximale frontbreedte, maximale goot- en bouwhoogte en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en het bosperceel. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen vrijstaande en halfvrijstaande woningen.
Per woning is één botenhuis mogelijk.
Per woning dienen minstens 2,3 parkeerplaatsen te worden aangelegd en in stand te worden gehouden waarvan 2 op eigen erf.
Voor de reeds bestaande woningen binnen het plangebied is de bestemming 'Wonen - 4' van toepassing. De woning op het perceel Haagwijk 4-6 is een rijksmonument en via een functieaanduiding ook als zodanig aangeduid. De maatvoering van de woningen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan is leidend. Een aan huis gebonden beroep is onder bepaalde voorwaarden mogelijk.
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 5
Terreinen met een hoge betekenis op het gebied van de archeologie zijn voorzien van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 5'. Bij bodemingrepen van groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm -mv dient een bureauonderzoek te worden uitgevoerd met enige controleboringen naar de bodemgesteldheid (= verkennend booronderzoek). Op basis van de resultaten hiervan beslist de gemeente over te nemen vervolgstappen: vrijgave, vervolgonderzoek of behoud.
Artikel 12 Waarde - Archeologie - 6
Terreinen met een lagere betekenis op het gebied van archeologie zijn voorzien van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 6'. Bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 1 m -mv dient een bureauonderzoek te worden uitgevoerd met enige controleboringen naar de bodemgesteldheid (= verkennend booronderzoek). Op basis van de resultaten hiervan beslist de gemeente over te nemen vervolgstappen: vrijgave, vervolgonderzoek of behoud.
Artikel 13 Waarde - Beschermd stads- en dorpsgezicht
Het hele gebied kent de bestemming 'Waarde - Beschermd stads- en dorpsgezicht'.
Artikel 14 Waterstaat - Waterkering
Een aantal van de oeverstroken wordt beschermd met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Bouwwerken mogen uitsluitend met ontheffing van burgemeester en wethouders worden opgericht indien en voor zover de belangen van de waterkering waarden dit toestaan. Alvores burgemeester en wethouders beslissen omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
Alle grond binnen het plangebied is in eigendom bij Stichting Duivenvoorde. De grond blijft na realisatie ook in eigendom bij de stichting. De kavels ten behoeve van woningbouw worden in erfpacht uitgegeven.
Een bestemmingsplan moet economisch uitvoerbaar zijn en inzicht geven in de financiële uitvoerbaarheid. De ontwikkelingen op Haagwijk worden geïnitieerd en uitgevoerd door Stichting Duivenvoorde. De kosten, waaronder ook eventuele tegemoetkoming in vergoeding van planschade, zijn geheel voor rekening van de stichting. Het plan is daarmee voor de gemeente Voorschoten financieel-economisch uitvoerbaar.
De Grondexploitatiewet gaat er van uit dat bij een uitwerkingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Om kostenverhaal anderszins te verzekeren is een anterieure overeenkomst gesloten tussen Stichting Duivenvoorde en de gemeente Voorschoten. De anterieure overeenkomst is getekend in maart 2009. Het vaststellen van een exploitatieplan bij dit uitwerkingsplan is om die reden niet noodzakelijk.
Om de ontwikkeling Haagwijk planologisch mogelijk te maken wordt een uitwerkingsplan ex artikel 3.6 Wro opgesteld. In artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat bij de voorbereiding van uitwerking van het bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Het uitwerkingsplan wordt op basis van artikel 3.9a Wro ter visie gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 31 januari 2014 tot en met 14 maart 2014. Er is in de periode van de ter inzagelegging 1 zienswijze binnengekomen. Deze zienswijze heeft niet geleid tot wijziging van het uitwerkingsplan. Het verslag is opgenomen in bijlage 6.