direct naar inhoud van Artikel 22 Overig - Uit te werken buitenplaats 2
Plan: Buitengebied Voorschoten (2010)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0626.2010Buitengebied-BP50

Artikel 22 Overig - Uit te werken buitenplaats 2

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Overig - Uit te werken buitenplaats 2 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de ontwikkeling van een buitenplaats of landgoed (niet zijnde bedoeld voor agrarische exploitatie);
  • b. de instandhouding, het natuurlijk beheer en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan de betreffende gronden eigen cultuurhistorische -, landschaps-, botanische - en/of natuurwaarden;
  • c. verkeer en verblijf;
  • d. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
  • e. erven en tuinen, behorende bij bestaande woningen die niet binnen deze bestemming zijn gelegen;
  • f. parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen;
  • g. een gemaal ter plaatse van de functieaanduiding 'gemaal';
  • h. water;
  • i. waterkering;
  • j. extensief recreatief medegebruik indien en voor zover de sub b. bedoelde waarden en/of belangen daardoor niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
22.2 Uitwerkingsregels

Het bevoegd gezag werkt de in lid 22.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:

  • a. Algemeen
    • 1. De uitwerking van deze bestemming is gericht op de ontwikkeling van een buitenplaats met een natuurbestemming;
    • 2. Bij de uitwerking van deze bestemming dienen de randvoorwaarden ten aanzien van de stedenbouwkundige -, cultuurhistorische - en landschappelijke kwaliteit, zoals die (mede) zijn vastgelegd in de 'Structuurvisie Duivenvoorde' resp. de 'Nota Beeldkwaliteit Duivenvoorde', in acht te worden genomen;
    • 3. Bij de uitwerking van deze bestemming dient het bepaalde in artikel 4 van deze regels in acht te worden genomen;
  • b. Groenontwikkeling
    • 1. De uitwerking van deze bestemming is primair gericht op groenontwikkeling in de vorm van een bos annex natuurgebied met botanische waarden met een oppervlakte van ten minste 1,5 hectare.
  • c. Wonen
    • 1. Op deze gronden mogen woningen worden ontwikkeld in de vorm van appartementen of vrijstaande en/of aaneengeschakelde grondgebonden woningen, met dien verstande dat het totale ten behoeve van wonen bebouwde oppervlak niet meer mag bedragen dan 2.000 m².
22.3 Bouwregels
22.3.1 Gebouwen

Met betrekking tot de maatvoering en situering van de te ontwikkelen woningen en bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afmetingen van hoofdcomplexen en/of grondgebonden woningen mogen niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:
      Hoogte   Goot- of boeiboordhoogte   Breedte   Diepte  
    Hoofdcomplexen   14 m   10,5 m   n.v.t.   n.v.t.  
    Vrijstaande woningen   9 m   3,5 m   n.v.t.   n.v.t.  
    Aaneengeschakelde woningen   10,5 m   7 m   n.v.t.   n.v.t.  
  • b. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens of -grenzen, waar dat hoofdgebouw niet aan een ander hoofdgebouw is aangebouwd, mag niet minder bedragen dan 3 meter;
  • c. hoofdcomplexen dienen te bestaan uit ten hoogste drie volwaardige bouwlagen en een volwaardige gevelbeëindiging;
  • d. grondgebonden woningen dienen te bestaan uit ten hoogste twee volwaardige bouwlagen en een kapverdieping;
  • e. per grondgebonden woning mogen -binnen hiertoe bij de uitwerking nader aan te duiden erfbebouwingsvlakken- bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een hoogte resp. goot- of boeiboordhoogte van ten hoogste 4,5 meter resp. 3 meter, met dien verstande dat de oppervlakte van deze bijbehorende bouwwerken is inbegrepen bij de maximaal te bebouwen oppervlakten, genoemd onder lid 22.2c. (wonen);
  • f. ten behoeve van elke woning dienen op het bij de desbetreffende woning behorende perceel ten minste 2,3 parkeerplaatsen te worden aangelegd en in stand gehouden, met dien verstande dat ten aanzien van appartementen ook parkeerplaatsen in een gezamenlijke gebouwde parkeervoorziening worden aangemerkt als parkeerplaatsen op het bijbehorende perceel;
  • g. gebouwde parkeervoorzieningen ten behoeve van appartementencomplexen dienen in een geheel verdiepte dan wel ten minste half verdiepte parkeerlaag onder het desbetreffende hoofdcomplex te worden gerealiseerd en in stand gehouden;
22.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:
    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Maximale hoogte  
    Erf- en perceelsafscheidingen op ten minste 1 m. achter de voorgevelrooilijn   2 m.  
    Overige erf- en perceelsafscheidingen   1 m.  
    Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  
  • b. de maximale oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van een overkapping mag maximaal 30 m2 bedragen.
22.3.3 Voorlopig bouwverbod

Op de gronden met deze bestemming mag slechts worden gebouwd indien en voor zover met betrekking tot die gronden een uitwerkingsplan is vastgesteld en het bouwplan in overeenstemming is met het uitwerkingsplan resp. met de eisen die krachtens dat plan worden gesteld.

22.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.3.3 mits het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan dan wel op een ruimtelijke verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor opgesteld ontwerp;

22.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op de in artikel '22.1' bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging tot gevolg hebben of kunnen hebben, met uitzondering van het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen en het periodiek afzetten van hakhout;
  • f. diepploegen, d.w.z. het extra diep omploegen van de gronden waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd (0,4 meter of meer diep);
  • g. werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen of draineren;
  • h. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder tevens begrepen het telen en kweken van bomen heesters (inclusief fruitbomen en boomgaarden), alsmede het beplanten met c.q. de teelt van maïs;
  • i. het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  • j. het onttrekken van grondwater, anders dan ten behoeve van de veedrenking.
22.5.2 Uitzondering

Het in lid 22.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale beheer en/of onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop dit plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een daarvoor verleende omgevingsvergunning;
  • d. betrekking hebben op het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van in- en/of uitritten, tot een oppervlakte van ten hoogste 10 m²;
  • e. betrekking hebben op het normale beheer en/of onderzoek op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie';
  • f. betrekking hebben op de aanleg van natuurvriendelijke oevers.
22.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. de werken en werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische- en/of archeologische waarden van het terrein.
22.5.4 Verlening

Alvorens omtrent een aanvraag omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de met betrekking tot het betreffende terrein c.q. de betreffende bestemming meest aangewezen instantie, zoals de Commissie Welstand en Monumenten, het Hoogheemraadschap, etc.