direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch met waarden - Weidevogelgebied
Plan: Buitengebied Voorschoten (2010)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0626.2010Buitengebied-BP50

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Weidevogelgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Weidevogelgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. de bedrijfsuitoefening van niet-grondgebonden agrarische bedrijven, indien en voor zover deze voorkomen op het tijdstip waarop dit plan wordt vastgesteld;
  • c. handhaven bestaande verkeers- en verblijfsvoorzieningen ten behoeve van de ontsluiting van een hippisch bedrijf;
  • d. de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschappelijke en natuurlijke waarden en in het bijzonder de instandhouding van de habitats van weidevogels;
  • e. een gemaal ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - gemaal';
  • f. een buitenbak ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - buitenbak;'
  • g. een gemeentelijk monument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - gemeentelijk monument;
  • h. een rijksmonument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - rijksmonument';
  • i. een schuilgelegenheid ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - schuilgelegenheid';
  • j. een veldschuur ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - veldschuur';
  • k. recreatiepaden;
  • l. extensief recreatief medegebruik, indien en voor zover de sub d. bedoelde waarden daardoor niet onevenredig (kunnen) worden aangetast;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - veldschuur' mag een veldschuur worden gebouwd, waarvan de afmetingen niet meer mogen bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:
    Hoogte   7 m.  
    Goot- of boeiboordhoogte   4 m.  
  • b. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - buitenbak' mag een niet-overdekte rijbak ten behoeve van de ruitersport worden gerealiseerd, met dien verstande dat de oppervlakte van een dergelijke rijbak niet meer mag bedragen dan 800 m2;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - schuilgelegenheid' mag een schuilgelegenheid voor dieren worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 25 m²;
    • 2. de hoogte van de schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 3 meter;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. erf- en perceelsafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte van een erf- of perceelsafscheiding niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - buitenbak' mag een niet-overdekte rijbak ten behoeve van de ruitersport worden gerealiseerd, met dien verstande dat de oppervlakte van een dergelijke rijbak niet meer mag bedragen dan 800 m2;
  • c. ooievaarsnesten, met dien verstande dat de hoogte van een ooievaarsnest niet meer mag bedragen dan 7 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 ten behoeve van het oprichten van een schuilgelegenheid voor dieren of berging ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat:

  • a. per perceel of per geheel van aaneengesloten percelen, behorend tot één agrarisch bedrijf, niet meer dan één schuilgelegenheid of berging mag worden opgericht;
  • b. de oppervlakte van een schuilgelegenheid of berging niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  • c. de hoogte van een schuilgelegenheid of berging niet meer mag bedragen dan 3,0 meter;
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op de in artikel 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging tot gevolg hebben of kunnen hebben, met uitzondering van het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen en het periodiek afzetten van hakhout;
  • f. diepploegen, dat wil zeggen het extra diep omploegen van de gronden waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd (0,4 meter of meer diep);
  • g. werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen of draineren;
  • h. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder tevens begrepen het telen en kweken van bomen heesters (inclusief fruitbomen en boomgaarden), alsmede het beplanten met c.q. de teelt van maïs;
  • i. het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  • j. het onttrekken van grondwater, anders dan ten behoeve van de veedrenking.
4.4.2 Uitzondering

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale beheer en/of onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop dit plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een daarvoor verleende omgevingsvergunning;
  • d. betrekking hebben op het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van in- en/of uitritten, tot een oppervlakte van ten hoogste 10 m²;
  • e. betrekking hebben op het normale beheer en/of onderzoek op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie';
  • f. betrekking hebben op de aanleg van natuurvriendelijke oevers.
4.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. de werken en werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische- en/of archeologische waarden van het terrein.
4.4.4 Verlening

Alvorens omtrent een aanvraag omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de met betrekking tot het betreffende terrein c.q. de betreffende bestemming meest aangewezen instantie, zoals de Commissie Welstand en Monumenten, het Hoogheemraadschap, etc.