1.1 Aanleiding
Burgland Projectontwikkeling BV heeft het voornemen om de locatie Poort van Stolwijk te Stolwijk in de gemeente Vlist te ontwikkelen naar woningbouw gecombineerd met beperkte commerciële/maatschappelijke functies (kantoren).
Ten behoeve van de ontwikkeling is in een eerder stadium een Stedenbouwkundig Kader opgesteld. Hierin zijn op basis van een uitgebreide analyse en beleidsinventarisatie uitgangspunten geformuleerd. Aan de hand van deze uitgangspunten is vervolgens een aantal schetsmodellen getekend en is een voorkeursmodel gekozen. Aan de hand van dit voorkeursmodel zijn aanvullend stedenbouwkundige randvoorwaarden bepaald en is vervolgens een beeldkwaliteitplan opgesteld.
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Dorpskernen' (vastgesteld op 26 januari 2010) het geldende bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch', 'Water' en 'Wonen'. Binnen deze bestemmingen is de ontwikkeling van de locatie Poort van Stolwijk naar woningbouw en beperkt commerciële/maatschappelijke bebouwing niet mogelijk. Om het plan daadwerkelijk tot uitvoering te kunnen brengen wordt daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan dient als ruimtelijk toetsingskader voor de nog af te geven omgevingsvergunningen.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt aan de westzijde van de kern Stolwijk in de gemeente Vlist. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Schoonhovenseweg (N207) aan de (noord)westzijde, de lintbebouwing langs de Goudseweg aan de oostzijde en de lintbebouwing langs de Populierenlaan aan de zuidzijde. Komend vanaf het noorden vormt de locatie, samen met het bedrijventerrein 't Vaartland dat ten westen van het plangebied ligt, de entree van Stolwijk.
Het plangebied heeft een omvang van circa 2 hectare. De volgende afbeeldingen tonen de ligging en begrenzing van het plangebied.
Ligging plangebied
Begrenzing plangebied
1.3 Opbouw bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
- een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmen;
- een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
- de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
- de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verrichte onderzoek;
- een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Indien bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
- een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
- voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
- een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008/2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008/2012.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2.1 Analyse plangebied
Ligging in het grotere geheel
Het plangebied ligt aan de westzijde van het dorp Stolwijk direct tegen de provincialeweg N207 aan. Deze weg vormt een belangrijke verbinding tussen Bergambacht, Stolwijk en Gouda. De N207 is daarmee de belangrijkste doorgaande route in de gemeente Vlist.
Historische ontwikkeling
Het dorp Stolwijk is van oorsprong een agrarische nederzetting die ontstaan is op de kruising van twee doorgaande routes. De verdikking van het ontginningslint in het veenweidelandschap van de Krimpenerwaard bleef tot na de Tweede Wereldoorlog beperkt. Pas in de jaren zestig is het dorp op een relatief grote schaal planmatig uitgebreid. Deze uitbreiding vond voornamelijk plaats aan de noordzijde van de Bovenkerkseweg.
Vanaf 1914 was Stolwijk bereikbaar per spoor. Het station lag ten westen van het plangebied op het huidige bedrijventerrein ‘t Vaartland en verbond Stolwijk met onder andere Schoonhoven en Gouda. Rond de Tweede Wereldoorlog is de spoorlijn weer opgeheven. Uiteindelijk is het voormalige spoortracé gebruikt voor de aanleg van de provinciale weg N207.
Bebouwing
Stolwijk is vanuit de historische groei opgebouwd uit lintbebouwing en planmatige uitbreidingen. Het belangrijkste lint (Benendenkerkseweg en de Bovenkerkseweg) van Stolwijk loopt in oost-westelijke richting en speelde een belangrijke rol bij de ontginning van de Krimpenerwaard. In dit lint zijn dan ook nog verschillende agrarische bedrijven te vinden.
In noord-zuid richting loopt een lintstructuur (Goudseweg) met als basis de historische doorgaande route tussen Gouda en Bergambacht. Doordat deze route parallel aan de landschappelijke structuur loopt is dit lint over de gehele linie minder dicht bebouwd en komen er van oorsprong minder agrarische bedrijven voor. In Stolwijk zelf is het lint wel aan beide zijde bebouwd met voornamelijk woningen.
Kenmerkend voor de historische linten is de dorpse en landelijke sfeer. Er is veelal sprake van kleinschalige vrijstaande woningen of twee-onder-één-kap woningen. Rijwoningen komen alleen als uitzondering voor. Ter hoogte van het centrum zijn naast woningen ook diverse andere functies in het lint opgenomen. De lange ontwikkelingsgeschiedenis van de linten heeft er daarnaast voor gezorgd dat een grote diversiteit is ontstaan op het gebied van woningtypes, kapvormen en architectuur.
Een klein deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het lint aan de Goudseweg. Het overige deel van het plangebied ligt achter de linten van Stolwijk. De achterzijde van de linten zijn ter hoogte van het plangebied goed zichtbaar vanaf de N207. De informele en relatief open bebouwingsrand vormt een contrast met de grootschalige bedrijfsbebouwing op ‘t Vaartland.
Water en groen
In de Krimperwaard is veel oppervlaktewater aanwezig. De brede sloten en smalle kavels wisselen elkaar af in een vast ritme. In het plangebied is dit oorspronkelijke patroon nog goed zichtbaar. De watergangen lopen door tussen de lintbebouwing aan de Populierenlaan en verzorgen zodoende de afwatering van deze kavels. Aan de westzijde van bedrijventerrein ‘t Vaartland loopt een opvallend brede watergang. Deze A-watergang vormt een belangrijke schakel in het watersysteem van de Krimpernerwaard. In het plangebied zelf zijn geen A-watergangen gelegen. Het plangebied bestaat momenteel voornamelijk uit grasland met weinig opgaande beplanting. Met name op de zuidelijke kavels in het lint is echter opvallend veel opgaande beplanting aanwezig. Deze beplanting draagt bij aan de groene uitstraling van de huidige dorpsrand. Het overige opgaande groen is te vinden direct langs de N207. Deze weg wordt begeleid door een rij hoge populieren en knotwilgen direct langs de watergang. Openbaar groen in het plangebied en de directe omgeving is slechts beperkt aanwezig. De aanwezige speelplekken liggen op enige afstand van het plangebied.
Verkeer en parkeren
De ontsluiting van het gebied loopt momenteel via de N207, de Populierenlaan en de Goudseweg. De Goudseweg heeft een relatief smal profiel met deels aan beide zijden een watergang. De aangrenzende woningen worden door middel van bruggetjes ontsloten. Het parkeren vindt slechts heel beperkt plaats in de openbare ruimte. De meeste parkeerplaatsen zijn op eigen terrein gelegen. Het plangebied sluit op twee plaatsen direct aan op de openbare ruimte van de Goudseweg.
2.2 Stedenbouwkundig kader
Voor de toekomstige inrichting van het plangebied zijn aan de hand van stedenbouwkundige uitgangspunten drie modellen ontwikkeld die allen mogelijk zijn. Na intensief overleg tussen gemeente en ontwikkelende partij, aanvullend akoestisch onderzoek en financiële doorrekening is uit de drie modellen een voorkeursmodel naar naar voren gekomen. Door middel van deze integrale aanpak is een haalbaar voorkeursmodel ontstaan waarin de gewenste ruimtelijke kwaliteit is gewaarborgd. Dit neemt echter niet weg dat een andere invulling van het plangebied mogelijk is. Om de ruimtelijke invulling en de voor ogen staande kwaliteit echter wel gerealiseerd te krijgen zijn op basis van het voorkeursmodel stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld. De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn als onderdeel van het Stedenbouwkundig kader vastgesteld op 18 december 2012 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlist. Binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden is een variabele invulling van het plangebied mogelijk om zo op de actuele behoefte te kunnen inspelen. Omdat de uiteindelijke invulling van het plangebied nog variabel is, is ervoor gekozen een globaal bestemmingsplan op te stellen.
Het model gaat uit van een nieuwe ontsluitingweg die via twee aansluitingen op de Goudseweg (in het verlengde van Jan Steenlaan en de Rembrandtlaan) in een lus, parallel aan de Schoonhovenseweg (N207) loopt. Door deze opzet ontstaat een ruime afstand tussen de nieuwbouw en de N207, waardoor de geluidhinder wordt beperkt tot een minimum. Doordat de woningen met hun voorzijde op de nieuwe ontsluitingsweg zijn georiënteerd ontstaat tegelijkertijd ook een representatieve nieuwe dorpsrand langs de N207. Door de wandvormige structuur van het plan is de achterzijde van de woningen aan N207 geluidluw. Dit zorgt er tevens voor dat de geluidsbelasting op de bestaande woningen langs de Goudseweg sterk afneemt. Hierdoor ontstaan ondanks de nabijheid van de N207 toch een aantrekkelijke woonomgeving dit gecombineerd met een groene en waterrijke setting.
De uitstraling van het plan is dorps. De woningen bestaan uit één of twee lagen met in de meeste gevallen een kap en staan in een licht verspringende rooilijn. De woningtypes zijn bewust gemengd zodat op een natuurlijke manier een afwisselend straatbeeld ontstaat. Kleinschaligheid en een informele opzet vormt ook het uitgangspunt bij de verdere stedenbouwkundige en architectonische uitwerking. Met de nieuwbouw aan de Goudseweg wordt aansluiting gezocht bij de bestaande lintbebouwing in de vorm van vrijstaande woningen op relatief smalle kavels. In het middengebied zijn de bijzondere woningtypes in de vorm van de nultredenwoningen en beneden-bovenwoningen gesitueerd. Het commerciële/maatschappelijke programma is geconcentreerd in één zelfstandig gebouw in de noordelijke punt van het plangebied. Dit markante gebouw aan de provinciale weg vormt de zogenaamde poort van Stolwijk.
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
De volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden dienen bij de verdere planvorming als vertrekpunt te worden gehanteerd:
- twee nieuwe aansluitingen op de Goudseweg in de directe nabijheid van de Rembrandtlaan en Jan Steenlaan. Dit om een zo verkeersveilige situatie te creёren;
- de nieuwbouw in het lint aan de Goudseweg bestaat uit één à twee bouwlagen met een kap, in aansluiting op de bestaande karakteristiek;
- de nieuwe dorpsrand bestaat een rijke mix van grondgebonden woningtypologieёn van maximaal twee lagen met een kap en een wisselende rooilijn;
- overige woningbouw bestaat uit grondgebonden woningen danwel beneden- en bovenwoningen van maximaal twee lagen met een kap;
- om de variatie in de nieuwe dorpsrand te versterken dient er op passende wijze afwisseling te zijn in kaprichting, gevelarchitectuur en kleur- en materiaalgebruik;
- er dient extra aandacht uit te gaan naar kop- en hoekwoningen. Dit betreft vooral oriёntatie en vormgeving;
- het parkeren voor de woningen dient waar mogelijk deels op eigen terrein en deels in openbaar gebied opgelost te worden; openbare parkeerplaatsen zoveel mogelijk in het groen inpassen;
- in de noordpunt een bijzonder gebouw ten behoeve van een maatschappelijk/commerciële functie. Het gebouw bestaat uit maximaal drie bouwlagen. De bijbehorende parkeerbehoefte dient grotendeels op eigen terrein te worden opgelost, zoveel als mogelijk aan het zicht onttrokken;
- erfscheidingen aan de voorzijde van woningen bestaan uit groene hagen;
- daar waar noodzakelijk zullen erfscheidingen aan de zij- en achtererven worden meegenomen bij de planuitwerking;
- de openbare rand langs de N207 dient als samenhangend geheel te worden ontworpen. Groen, water, parkeren en bebouwing dienen daarbij samenhang te vormen. Uitgangspunt is een passend geheel binnen de landschappelijk context. Een versteende rand dient nadrukkelijk voorkomen te worden.
- het openbaar gebied dient afgestemd en ontworpen te worden passend bij het dorpse karakter van de nieuwe ontwikkeling. Natuurlijke materialen en een dorpse sfeer is daarbij het uitgangspunt.
2.3 Beeldkwaliteitplan
De ontwikkeling van de locatie Poort van Stolwijk vormt feitelijk de nieuwe bebouwde dorpsrand van Stolwijk en tevens de entree van Stolwijk vanuit het noorden. Daarnaast grenst het gebied aan het oude lint van de Goudseweg. Om goed in te spelen op deze gebiedskenmerken moeten er naast het stedenbouwkundig kader ook heldere beeldkwaliteitscriteria opgesteld worden waaraan de uiteindelijk invulling van het plangebied moet voldoen. In het beeldkwaliteitplan voor de locatie is hieraan uitwerking gegeven. Het beeldkwaliteitplan zal, bij vaststelling van het bestemmingsplan, als onderdeel van de welstandsnota vastgesteld worden.
Met de ontwikkeling van de Poort van Stolwijk ontstaat de mogelijkheid een nieuwe entree en dorpsrand vorm te geven waarmee Stolwijk zich presenteert aan de provinciale weg. De kwaliteit van deze nieuwe dorpsrand wordt voor een groot deel bepaald door het samenspel van bebouwing en openbare ruimte. In de ruimtelijke opzet is rekening gehouden met nieuwe woonbebouwing die als het ware een nieuwe dorpsrand vormt. Een bijzonder accent vormt de kop. De ontsluitingsweg voor de nieuwe bebouwing vormt samen met het parkeren, het groen en water een kwalitatieve overgang naar de N207. Tussen de bestaande woningen aan de Goudseweg en de nieuwe dorpsrand wordt een waterrijk gebied voorgesteld waaraan tuinen grenzen. Dit draagt bij aan de beleving van het woongebied en de groene ruimte. Hoewel de verschillende woningtypes in het plan afzonderlijke ontwerpopgaves zijn wordt in het beeldkwaliteitplan in een bepaalde mate gestreefd naar eenheid tussen de verschillende deelgebieden. Deze eenheid zorgt er enerzijds voor dat de nieuwe ontwikkeling op een logische manier wordt opgenomen in de omgeving en levert anderzijds een bijdrage aan de kwaliteitbeleving van het nieuwe woongebied. Naast ontwerprichtlijnen om de gewenste eenheid te behalen is er tevens een aantal algemene ontwerpprincipes in het beeldkwaliteitplan opgenomen die een hoge kwaliteit van de nieuwbouw moet waarborgen. Deze richtlijnen doen uitspraken over de architectuur en de detaillering van de gehele ontwikkeling.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikelen 1.1.1 en 3.1.6 Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er weinig raakvlakken met het Rijksbeleid. Derhalve is het plan enkel getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking:
- uit onder andere het gemeentelijk beleid (zie paragraaf 3.4) blijkt dat er een vraag bestaat naar woningen in de gemeente. Daarnaast is ten behoeve van de herontwikkeling van de locatie een marktonderzoek uitgevoerd1. Het doel van het onderzoek is een antwoord te geven op de vraag voor welk type en aantal woningen marktruimte is in het project Poort van Stolwijk. Samengevat komt het onderzoek tot de volgende conclusies:
- Algemeen
- Stolwijk heeft een grote mate van kernbinding;
- de komende jaren zal het aantal huishoudens toenemen (gezinsverdunning);
- de omvang qua gezinsgrootte van de huishoudens zal verder afnemen;
- in de gemeente Vlist is de procentuele vergrijzing van haar bevolking relatief groot;
- de laatste 10 jaar kent Stolwijk een negatief migratiesaldo;
- woningvoorraad deels verouderd waardoor nieuwbouwwoningen gewild zijn;
- aanbod sluit kwalitatief niet aan bij de vraag;
- er is hinder te ondervinden van concurrentie nieuwbouw, hoewel dit gering is.
- Kwantitatieve en kwalitatieve vraag
- de jaarlijkse vraag naar woningen in prijsklasse 150.000-200.000 is ca 15-20 woningen per jaar;
- in de prijsklasse 250.000-300.000 bestaat nauwelijks aanbod. Vraag is aanwezig;
- in de prijsklasse 300.000-350.000 lijkt de vraag groter dan het aanbod;
- ruimte in de markt voor ruime gezinswoningen;
- ca. 8-10 nultredenwoningen kunnen jaarlijks door de markt worden opgenomen;
- woningtypologie 2/1 kapwoning is schaars in Stolwijk.
In een markt waar gemiddeld per jaar 43 woningen worden verkocht is de toevoeging van maximaal 44 woningen fors, maar niet onmogelijk. Wel is fasering met een breed aanbod om deze reden gewenst.
- de beoogde ontwikkeling vindt plaats op een grotendeels open ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied van de Kern Stolwijk. De reeds aanwezige bebouwing zal gesloopt worden. Het is derhalve niet mogelijk om bestaande bebouwing te hergebruiken voor de ontwikkeling.
- door middel van een stedenbouwkundig kader en beeldkwaliteitplan is getracht de ontwikkeling zo goed mogelijk in te passen in het gebied. Voor een zo optimaal mogelijk ontsluiting van het gebied zijn twee ontsluitingswegen vanaf de nabijgelegen Goudseweg opgenomen in het plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro worden zes onderwerpen beschreven:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en Waddengebied;
- Defensie;
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:
- Rijksvaarwegen;
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Ecologische hoofdstructuur;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Veiligheid rond rijksvaarwegen;
- Verstedelijking in het IJsselmeer;
- Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.2.1 Provinciale structuurvisie
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Provinciale Structuurvisie vastgesteld. In de visie beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van de Provinciale Structuurvisie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Versterking van het stedelijk netwerk gaat uit van het intensief benutten van ruimte in bestaand bebouwd gebied door het ruimtegebruik op locaties en infrastructuur beter te benutten. Het provinciaal belang richt zich op de ambities:
- Bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid);
- Stedelijke detailhandelstructuur versterken;
- Culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk).
Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie zich nadrukkelijk ook op de ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben zowel betrekking op functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart. De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Op de kwaliteitskaart staan daarnaast zowel de bestaande als gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal.
Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Dit geldt ook buiten het stedelijk netwerk. Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere functies geschikt te maken. Voorbeelden zijn de mix van wonen en werken en het combineren van logistieke bedrijven en kassen zoals in de Zuidplaspolder ontwikkeld worden. Herstructurering is een goede methode om functies te herschikken in het kader van intensivering van het stedelijk gebied. In sommige gevallen verandert op kleine schaal het ruimtegebruik, maar herstructurering betreft vooral functiebehoud. Wanneer overwegend sprake is van functieverandering maar deze veranderingen in het ruimtegebruik nog niet volledig duidelijk zijn, is er sprake van een transformatieopgave.
Planspecifiek
Voor dit bestemmingsplan zijn met name de functiekaart en de kwaliteitskaart van belang. In navolgende tekst wordt op deze twee onderdelen verder ingegaan.
Functiekaart
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de functiekaart uit de structuurvisie.
Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie
Het plangebied ligt op de functiekaart in een gebied aangeduid als 'Stads- en dorpsgebied'. Een stads- en dorpsgebied is een aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. De ontwikkeling van de locatie Poort van Stolwijk naar woningbouw en beperkte commerciële/maatschappelijke bebouwing is goed passend binnen deze functie.
Kwaliteitskaart
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de kwaliteitskaart uit de structuurvisie.
Uitsnede kwaliteitskaart Provinciale Structuurvisie
Met de kwaliteitskaart laat de provincie zien welke thema's zij belangrijk vindt. De uitwerking van de globale ambities van de kwaliteitskaart wordt gegeven in de zogenaamde 'gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit'. De gebiedsprofielen slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces.
Het plangebied ligt in het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Met het opstellen van dit gebiedsprofiel zal in 2013 gestart worden. Voor de ontwikkeling van het plangebied is echter al wel een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie hoofdstuk 2.3). Het beeldkwaliteitplan geeft de beoogde kwaliteit van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte weer.
3.2.2 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Provinciale Structuurvisie hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte vastgesteld. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de Provinciale Structuurvisie. De Verordening Ruimte bevat tevens instructieregels die van belang zijn voor de gemeente bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. De verordening omvat in aanvulling op de structuurvisie toetsbare criteria van provinciaal belang waaraan planvorming moet voldoen. In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzonering, lucht- en helihavens, molen- en landgoedbiotopen.
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding zijn de bebouwingscontouren van Stolwijk weergegeven.
Bebouwingscontouren Verordening Ruimte
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied binnen de bebouwingscontouren, zoals aangegeven in de Verordening Ruimte, ligt. Voor het ontwikkelen van woningbouw en beperkte commerciële/maatschappelijke bebouwing binnen de bebouwingscontouren worden in de verordening geen regels gegeven. De Verordening Ruimte vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie Poort van Stolwijk.
3.3.1 Midden-Holland in beweging
De 10 gemeenten in het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Midden-Holland (Bergambacht, Bodegraven-Reeuwijk, Boskoop, Gouda, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven, Vlist, Waddinxveen en Zuidplas) hebben in 1008/2009 gewerkt aan de actualisering van de Regiovisie 'Van gelaagde naar geslaagde kwaliteit' uit 2001. In maart 2009 is de brochure 'Midden-Holland in beweging' vastgesteld, met daarin de volgende acht speerpunten van regionaal ruimtelijk beleid:
- Gezamenlijk besef - Midden-Holland is één in verscheidenheid. Zowel de Randstad als het Groene Hart zijn voelbaar in het gebied. Onder het motto "om te behouden moet je veranderen" worden de schoonheid en de rijke historie van het gebied opgepakt als basis voor nieuwe ontwikkelingen.
- Vitaliteit voorop - het bouwen aan de gemeenschap vormt de kern van het beleid van Midden-Holland. Diversiteit en een evenwichtige bevolkingsopbouw zijn essentieel om de regio vitaal te houden. Een kwalitatieve - bovenop kwantitatieve - benadering van de woningbouw moet hiervoor zorgen.
- Potentie van water - water is van oudsher een zeer wezenlijk kenmerk van de regio. Water verdient een herontdekking als transportmiddel en basis voor recreatie. Een andere zijde van de grote rol die het water in Midden-Holland speelt, is het besef dat water een groeiende invloed op het dagelijks leven heeft.
- Agrarisch landschap - het in de wereld volstrekt unieke karakter van het Groene Hart kan niet genoeg worden benadrukt. De bijzondere kwaliteiten van het landschap behoeven bescherming. De overtuiging dat niemand dit beter kan dan de boer, pleit voor het faciliteren van de landbouw maar met instandhouding van een agrarische natuur en agrarisch landschap.
- Bereikbaar - doelstelling is te komen tot een evenwichtig, veilig en doeltreffend vervoersnetwerk dat de bereikbaarheid bevordert. Er moet echter worden voorkomen dat de leefbaarheid, de rust en de "onbereikbare schoonheid" in grote delen van het Groene Hart worden aangetast.
- Duurzame economie - de regionale economie wordt gekoesterd en versterkt. De regio zet in op efficiënt ruimtegebruik van de schaarse ruimte, het bieden van voldoende ruimte voor werk en zorg voor voldoende kwaliteit. Daarbij gaat het vooral om de variëteit tussen stedelijke en landelijke deelgebieden. Er wordt stevig ingezet op de herstructurering van bedrijventerreinen uit oogpunt van efficiënt ruimtegebruik en waar mogelijk intensief benutten van de beschikbare ruimte.
- Zorg - omdat mensen levenslang passende huisvesting moeten kunnen krijgen, is de doelstelling zoveel mogelijk levensloopbestendig te bouwen.
- Recreatie - de recreatie blijft een extensief en kleinschalig karakter houden, maar zal sterker moeten fungeren als inkomstenbron. De versterking van de verblijfsrecreatie kan hieraan bijdragen. De extensieve recreatie vormt een verbreding van de landbouw, waardoor extra inkomsten kunnen worden gegenereerd.
Planspecifiek
Het plan voor de ontwikkeling van de locatie Poort van Stolwijk betreft een ontwikkeling binnen de rode contouren van de kern Stolwijk. Gezien de ligging van het plangebied in een waterrijk gebied en het belang van een goede bereikbaarheid van het plangebied zijn met name de speerpunten 3 en 5 van belang. Bij de herontwikkeling van de locatie zal met deze speerpunten rekening worden gehouden door de realisatie van voldoende water en een goede ontsluiting van het gebied.
3.3.2 Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013-2019
De 10 gemeenten in het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Midden-Holland (ISMH) hebben begin 2013 de Regionale Agenda Wonen Midden-Holand opgesteld. In de Regionale Agenda Wonen leggen de gemeenten van het ISMH vast hoe zij vorm geven aan de samenwerking rond wonen. Gemeenten zien elkaar als partners rond wonen en geven daar met deze agenda verder uitwerking aan. Het is een flexibele samenwerkingsagenda die mee kan met de veranderende woningmarkt en ruimte geeft aan lokaal en subregionaal woonbeleid.
De vitaliteit van de regio is een sterke drijfveer voor gemeenten bij de totstandkoming en uitvoering van deze agenda. Om een vitale regio te kunnen blijven, vinden gemeenten een evenwichtige bevolkingsopbouw in de regio, steden en dorpen wenselijk. Dit is nodig om voorzieningen en bedrijvigheid in de regio vast te kunnen houden, maar ook om een goede sociale structuur te behouden, waarin inwoners met elkaar bijdragen aan een vitale samenleving. Het bieden van goede huisvestingsmogelijkheden is een belangrijke voorwaarde voor een vitale regio. De bevolking groeit nog licht. Ook worden huishoudens steeds kleiner. De woningbehoefte verandert door onder andere vergrijzing en huishoudenverdunning. Hierdoor neemt de woningbehoefte in de regio nog steeds toe. Woningbouw is één van de instrumenten die ingezet wordt om voldoende en kwalitatief goede en diverse huisvestingsmogelijkheden te bieden binnen Midden-Holland.
De gemeenten hebben met elkaar geconcludeerd dat regionale samenwerking rond wonen wenselijk is vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten van gemeenten. In het verband van Midden-Holland en met de Visie op ‘De Nieuwe Regio’ in gedachten willen de gemeenten een volwaardige en sterke samenwerkingspartner in wonen zijn voor haar partners, zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen, zorgpartijen en de provincie Zuid-Holland op bovenlokale strategische onderwerpen.
Doel van de Regionale Agenda Wonen is gemeenten op regionaal niveau een gemeenschappelijk kader te bieden waardoor zij met elkaar in staat zijn tijdig kansen of ongewenste ontwikkelingen op het gebied van wonen te signaleren om vervolgens hierop vanuit een gezamenlijk belang adequaat in te spelen. Daarmee willen gemeenten de vitaliteit van Midden-Holland borgen.
De agenda is ook bedoeld als een visie op het wonen in Midden-Holland: het geeft richting aan de samenwerking en is een kader voor verdere verdieping.
Belangrijke stap die gemeenten met deze agenda maken is dat zij hun woningbouwprogramma voor de periode tot en met 2019 aanzienlijk hebben terug gebracht. Gemeenten geven prioriteit aan financieel en maatschappelijk urgente projecten. Hierdoor is de prognose voor de totale urgente netto productie van 2010 tot en met 2019 gereduceerd van bijna 22.300 woningen naar ongeveer 13.000 woningen, een afname van bijna 40% (zie figuur 1). Gemeenten vinden het noodzakelijk om in te zetten op een kleiner programma, omdat dit programma beter aansluit bij de woningbehoefte en mogelijkheden op de woningmarkt. Gemeenten gaan er vanuit dat een kleiner en beter gedoseerd programma beter haalbaar is en dus een reëler beeld schetst van de woningbouwproductie tot en met 2019. Onnodige concurrentie tussen projecten wordt zo veel mogelijk voorkomen.
Planspecifiek
Het woningbouwprogramma voor de locatie Poort van Stolwijk is in de Regionale Agenda Wonen opgenomen in het woningbouwprogramma voor de periode tot en met 2019. Het plan valt binnen de projecten die nog uitgevoerd mogen worden. De ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met de Regionale Agenda Wonen.
3.3.3 Structuurvisie K5 Gemeenten
In de Krimpenerwaard werken vijf gemeenten, te weten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist samen onder de naam K5. De vijf gemeenten streven naar een vitale en leefbare regio, waar het voor iedereen prettig wonen is. De basis voor dit beleid is gelegd in een gezamenlijke toekomstvisie ‘Perspectieven voor de Krimpenerwaard’. De Structuurvisie K5 Gemeenten geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de K5 tot 2020 weer met een doorkijk naar de lange termijn (2030). De structuurvisie bouwt voort op de beleidsnota’s die in K5-verband zijn opgesteld.
De belangrijkste gehanteerde uitgangspunten zijn leefbaarheid, bereikbaarheid van voorzieningen en een woningbouwcapaciteit die het mogelijk maakt om in de eigen woningbehoefte te voorzien. Daarbij is het nadrukkelijk de inzet om enerzijds zuinig om te springen met de ruimte en anderzijds woon- en werkmilieus te creëren van een schaal en ruimtelijke kwaliteit die passen bij de schaal van de kernen.
Uitgangspunt is een gedifferentieerd woningbouwprogramma, afgestemd op de eigen woningbehoefte, uitgaande van minimaal migratiesaldo nul.
De structuurvisie voorziet in een kernenprofilering, die een kader biedt voor de afstemming en sturing van investeringen tussen kernen. De volgende kernenprofilering wordt gehanteerd:
- kernen met een subregionale functie (Schoonhoven, Bergambacht en Lekkerkerk). Hier zijn voorzieningen aanwezig en uit te breiden met (sub)regionale voorzieningen zoals voortgezet onderwijs, opvang bedrijvigheid, detailhandel, cultuur en dergelijke. Centrumdorpse woonmilieus met een zekere dichtheid en stapeling zijn in deze kernen mogelijk;
- verzorgingskernen (Gouderak, Haastrecht, Krimpen aan de Lek, Ouderkerk aan den IJssel en Stolwijk). Hier staat instandhouding van een breed pakket aan voorzieningen centraal (zoals het winkelapparaat, zorgvoorzieningen, sportaccommodaties en medische basisvoorzieningen). Het accent ligt op dorpse woon- en werkmilieus;
- kleine woonkernen (Ammerstol, Berkenwoude, Lageweg en Vlist). Hier ligt de nadruk op dorpsvernieuwing en instandhouding en waar mogelijk versterking van de (nog) aanwezige voorzieningen om zo de kwaliteit van leefomgeving te behouden en te vergroten. In deze kleinere kernen ligt het accent op een landelijk woonmilieu.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de verzorgingskern Stolwijk. Uit het stedenbouwkundig kader dat voor het plan is opgesteld (zie paragraaf 2.2) blijkt dat voor het gebied gestreefd wordt naar een dorpse sfeer. Dit sluit aan bij de kernenprofilering uit de structuurvisie.
3.4.1 Structuurvisie 2020
De Structuurvisie 2020 is op 3 juli 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Vlist. De structuurvisie is een herziening van de op 24 april 2012 gewijzigd vastgestelde structuurvisie. In de Structuurvisie 2020 is de gewenste ruimtelijke inrichting voor de hele gemeente beschreven.
De visie geeft een beeld van de ambitie van de gemeente voor de toekomst: 'Vlist wil een vitale gemeente zijn, die kwaliteit van leven uitstraalt'. Het beleid voor de kern Stolwijk is gericht op het in balans laten blijven van wonen, werken en voorzieningen. Er is behoefte aan nieuwe locaties voor wonen, intensivering en uitbreiding van de werkfunctie, versterking van een aantrekkelijk dorpscentrum, (commerciële) voorzieningen en een locatie voor een brede school. Hiermee moet Stolwijk als compleet en aantrekkelijk dorp versterkt worden.
Planspecifiek
De ontwikkeling van de locatie Poort van Stolwijk als woongebied wordt in de structuurvisie specifiek genoemd als een ontwikkeling die bijdraagt aan de realisatie van de visie. Voor de ontwikkeling van de locatie worden de volgende randvoorwaarden meegegeven:
- gedifferentieerd woningbouwprogramma;
- ontsluiting doorlopend via doorgetrokken Rembrandtlaan en Jan Steenlaan;
- waterberging binnen gebied oplossen;
- op de kop van de locatie een markant gebouw;
- hoogwaardig zicht vanaf de provinciale weg.
Bij het ontwikkelen van de plannen voor de locatie Poort van Stolwijk is rekening gehouden met de hiervoor gegeven randvoorwaarden.
3.4.2 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Dorpskernen'. Dit bestemmingsplan is op 26 januari 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente Vlist. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Dorpskernen'
In het geldende bestemmingsplan komen in het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch', 'Water' en 'Wonen' voor. Daarnaast heeft een klein deel van het plangebied de aanduiding 'archeologie'. Binnen de genoemde bestemmingen en aanduiding is de ontwikkeling van de locatie Poort van Stolwijk naar woningbouw en beperkte commerciële/maatschappelijke bebouwing niet mogelijk.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan omvat de ontwikkeling van de locatie Poort van Stolwijk te Stolwijk. Op de locatie worden maximaal 44 woningen gerealiseerd. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Omdat het in dit geval slechts om maximaal 44 woningen gaat, is een m.e.r.-beoordeling niet vereist en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, verkeer en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Het gaat om de volgende onderzoeken:
- Verkennend bodemonderzoek Goudseweg 19 te Stolwijk2;
- Nader bodemonderzoek Goudseweg 19 te Stolwijk3;
- Verkennend bodemonderzoek Schoonhovenseweg te Stolwijk4;
- Verkennend en nader bodemonderzoek Goudseweg 27 te Stolwijk5;
- Actualiserend en aanvullend bodemonderzoek Poort van Stolwijk te Stolwijk6;
- Historisch vooronderzoek Goudseweg 69-71 te Stolwijk 7
Op basis van de verschillende onderzoeken zijn de volgende deellocaties met sterke en matige verontreinigingen te onderscheiden.
Schoonhovenseweg
Zuidzijde van perceel 5347
De omvang van de sterke verontreiniging met lood, zink en PAK in de bovengrond is ingeschat op ongeveer 122 m3 (oppervlakte verontreiniging circa 245 m2 x gemiddelde laagdikte van 0,5 m).
Noordelijk deel van perceel 5313
De omvang van de sterke verontreiniging met barium en lood in de bovengrond ter plaatse van boring 103 is ingeschat op ongeveer 22 m3 (oppervlakte verontreiniging circa 22 m2 x laagdikte van 1,0 m). De omvang van de matige verontreiniging met lood in de ondergrond ter plaatse van boringen 103 en 106 (1,0-1,8 m -mv) is ingeschat op ongeveer 18 m3 (oppervlakte verontreiniging circa 44 m2 x gemiddelde laagdikte van 0,4 m).
Goudseweg 19
Oostelijk terreindeel
De hoeveelheid sterk met lood verontreinigde bovengrond op het oostelijk terreindeel is in 2002 vastgesteld op 10-15 m3 en bevindt zich bij boring A2 tot circa 0,3 m –mv. Verder is nog circa 55 m3 matig met lood verontreinigde bovengrond tot 0,5 m -mv aanwezig ter plaatse van boringen E1, A1, A3 en A7.
De omvang van de matige verontreiniging met lood in de bovengrond tot 0,7 m -mv ter plaatse van boringen 118 en E3 (ter plaatse volière/betonplaat) is ingeschat op ongeveer 18 m3 (oppervlakte verontreiniging circa 45 m2 x laagdikte van 0,4 m).
De omvang van de sterke verontreiniging met zink ter plaatse van de garage/werkplaats en perceel 4750 is ingeschat op ongeveer 80 m3 (oppervlakte verontreiniging circa 160 m2 x laagdikte van 0,5 m). Daarnaast is ter plaatse van boring 116 nog circa 8 m3 matig met zink verontreinigde bovengrond aanwezig (oppervlakte verontreiniging circa 40 m2 x laagdikte van 0,2 m).
Westelijk terreindeel
De hoeveelheid sterk met lood verontreinigde bovengrond tot 0,5 m -mv op het westelijk terreindeel is in 2002 vastgesteld op circa 190 m3. De sterke loodverontreiniging op het westelijk terreindeel is verdeeld over twee plaatsen, enerzijds bij boringen E11 en E13 en anderzijds bij boringen E10, E15, A12, A13, A16 en A17. Daarnaast bevinden zich op het westelijk deel van Goudseweg 19 nog twee matige verontreinigingen met lood in de bovengrond. De hoeveelheid matig met lood verontreinigde bovengrond tot 0,3 m -mv bij boring A14 is geraamd op circa 20-25 m3 (in onderhavig onderzoek aangepast tot 30-35 m3) en de hoeveelheid matige loodverontreiniging in de bovengrond tot 0,5 m -mv bij boringen E12 en E14 is ingeschat op ongeveer 90 m3.
De omvang van de matige verontreiniging met PAK in de bovengrond tot 0,3 m -mv ter plaatse van het (puin)pad op het westelijk terreindeel is ingeschat op ongeveer 40 m3 (oppervlakte verontreiniging circa 135 m2 x gemiddelde laagdikte van 0,3 m). Circa 1/3 deel van het pad (het westelijk deel) behoort niet tot het kadastrale perceel Goudseweg 19 en is in eigendom van derden.
De omvang van de asbestverontreiniging in de bovengrond ter plaatse van inspectiegat A106 wordt op basis van de onderzoeksresultaten ingeschat op ongeveer 2,5 m3 (oppervlakte verontreiniging circa 6 m2 x laagdikte 0,4 m).
Goudseweg 27
Uit het onderzoek blijkt in de boven- en ondergrond ter plaatse van de terreinstrook grenzend aan de westelijk gelegen watergang sprake van een sterke verontreiniging met lood en zink. De sterke verontreiniging heeft zich verspreid tot op een diepte van 1,0 à 1,5 m -mv. In oostelijke richting neemt de mate van verontreiniging af. Aan de hand van de oppervlakte van het matig en sterk verontreinigde terreindeel (respectievelijk circa 300 m2 en circa 380 m2) is de omvang van de matige tot sterke verontreiniging met zware metalen in de grond ingeschat op 850 à 900 m3, waarvan circa 425 m3 sterk verontreinigd is. De diepte van de sterke verontreiniging is plaatselijk vastgesteld op 1,85 m -mv.
De omvang van de matig tot sterke verontreiniging met lood, koper en zink in de bovengrond ter plaatse van boring 2 uit het voorgaande bodemonderzoek en boringen 122, 123 en 124 van het onderhavig onderzoek is ingeschat op ongeveer 150 m3 (oppervlakte verontreiniging circa 300 m2 x laagdikte van 0,5 m), waarvan circa 75 m3 sterk verontreinigd is.
Goudseweg 69-71
Uit de resultaten van het historisch vooronderzoek is naar voren gekomen dat op de locatie geen bodembedreigende activiteiten zijn verricht. Ter plaatse van de potentiele slootdemping is zintuiglijk geen bodemvreemd materiaal aangetroffen. De locatie wordt echter vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging wel als verdacht beschouwd vanwege het jarenlange gebruik (diffuse belasting) en de ligging van de locatie in zone 02 op de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Vlist.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor de uitvoering van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De licht verhoogde concentraties in de zwak puinhoudende grondlaag geven geen beperkingen ten aanzien van het beoogde gebruik (woningbouw en de aanleg van infrastructuur).
Gevallen van ernstige bodemverontreiniging
Van een geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb) is (onder andere) sprake, wanneer in meer dan 25 m3 grond de interventiewaarde wordt overschreden en eveneens wanneer in meer dan 100 m3 grondwater de interventiewaarde wordt overschreden. Tevens is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging als de gewogen interventiewaarde voor asbest wordt overschreden. Een geval van ernstige bodemverontreiniging houdt in dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.
De volgende gevallen van ernstige bodemverontreiniging zijn te onderscheiden:
- Schoonhovenseweg - zuidzijde van perceel 5347 en noordelijk deel van perceel 5313: 144 m3 sterk met barium, lood, zink en PAK verontreinigde grond;
- Goudseweg 19 - oostelijk terreindeel: 95 m3 sterk met lood en zink verontreinigde grond;
- Goudseweg 19 - westelijk terreindeel: 190 m3 sterk met lood verontreinigde grond;
- Goudseweg 19 - pad op westelijk terreindeel: 2,5 m3 met asbest verontreinigde grond;
- Goudseweg 27 - grenzend aan westelijk gelegen watergang: 425 m3 sterk met lood en zink verontreinigde grond;
- Goudseweg 27 - grenzend aan oostelijk gelegen watergang: 75 m3 sterk met lood verontreinigde grond.
Waterbodemonderzoek
Naast de hiervoor genoemde bodemonderzoek is ten behoeve van de voorgenomen baggerwerkzaamheden een verkennend kwalitatief en kwantitatief waterbodemonderzoek uitgevoerd
8. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt het onderstaande geconcludeerd:
- De zintuiglijk niet verontreinigde baggerspecie uit mondervak MV01-dwp 01 t/m dpw 04 is bij de toetsing voor toepassing in oppervlaktewater geclassificeerd als Klasse B baggerspecie. De parameter kwik is hierbij bepalend voor deze klasse-indeling. Verder is de specie niet verspreidbaar over aangrenzende percelen vanwege de overschrijding van de msPAF-grenswaarde voor metalen. Bij de toetsing voor toepassing op of in de landbodem is de baggerspecie geclassificeerd als kwaliteitsklasse Industrie, met kwik en zink als bepalende parameters. Bij de indicatieve toetsing van de analyseresultaten aan het oude NW4-beleid is de specie geclassificeerd als klasse 3 specie.
- In 197 m1 watergang is in totaal (tot aan de vaste bodem) 195 m3 baggerspecie aangetroffen. De zandfractie van de specie is vastgesteld op 12%, waarmee de specie als niet-reinigbaar wordt aangemerkt.
- De zintuiglijk niet verontreinigde baggerspecie uit monstervak MV02-dwp 05 t/m 07 is bij de toetsing voor toepassing in oppervlaktewater geclassificeerd als klasse AW baggerspecie. Geen van de onderzochte parameters overschrijdt de Achtergrondwaarde. Conform de msPAF-toets is de specie vrij verspreidbaar. Bij de toetsing voor toepassing op of in de landbodem is de baggerspecie geclassificeerd als kwaliteitsklasse AW. Bij de indicatieve toetsing van de analyseresultaten aan het oude NW4-beleid is de specie geclassificeerd als klasse 2 specie.
- In 150 m1 watergang is in totaal (tot aan de vaste bodem) 492 m3 baggerspecie aangetroffen. De zandfractie van de specie is vastgesteld op 3%, waarmee de specie als niet-reinigbaar wordt aangemerkt.
- Tijdens monstername is in de specie van monstervak MV03-dwp 08 t/m dwp 14 een zwakke oliegeur waargenomen. De zintuiglijk met minerale olie verontreinigde baggerspecie uit monstervak MVO3-dwp 08 t/m dwp 14 is bij de toetsing voor toepassing in oppervlaktewater geclassificeerd als klasse B baggerspecie. Hierbij is de parameter PAK klassebepalend. Verder is de specie niet verspreidbaar over aangrenzende percelen vanwege de overschrijding van de msPAF-grenswaarde voor metalen. Bij de toetsing voor toepassing op of in de landbodem is de baggerspecie geclassificeerd als kwaliteitsklasse Industrie, met koper, zink, PAK en minerale olie als bepalende parameters. Bij de indicatieve toetsing van de analyseresultaten aan het oude NW4-beleid is de specie geclassificeerd als klass e 2 specie.
- In 284 m1 watergang is in totaal (tot aan de vaste bodem) 398 m3 baggerspecie aangetroffen. De zandfractie van de specie is vastgesteld op 31%, waarmee de specie als niet-reinigbaar wordt aangemerkt.
Voor de toepassing van baggerspecie in oppervlaktewater, het verspreiden over aangrenzende percelen en de toepassing in of op de landbodem wordt de baggerspecie ingedeeld in verschillende klassen.
Toepassing in oppervlaktewater
Voor het toepassen van baggerspecie in oppervlaktewater wordt de baggerspecie ingedeeld in klasse AW (achtergrondwaarde), klasse A, klasse B of klasse NT/IW (niet toepasbaar en overschijding van de Interventiewaarde). In totaal is 492 m3 aangemerkt als klasse AW baggerspecie en 593 m3 als klasse B baggerspecie.
Verpreiden over aangrenzend perceel
Voor het verspreiden van baggerspecie over aangrenzende percelen of voor de tijdelijke opslag in een weilanddepot wordt de baggerspecie ingedeeld in vrij verspreidbaar, verspreidbaar over aangrenzend perceel of niet verspreidbaar. In totaal is 492 m3 aangemerkt als vrij verspreidbare baggerspecie en 593 m3 als niet verspreidbare baggerspecie.
Toepassing in of op de landbodem
Voor het toepassen van de baggerspecie in of op de landbodem wordt de baggerspecie ingedeeld in klasse AW (achtergrondwaarde), klasse Wonen, klasse Industrie, klasse NT (niet toepasbaar) of klasse NT/IW (niet toepasbaar en overschrijding van de Interventiewaarde). In totaal is 492 m3 aangemerkt als klasse AW en 593 m3 als klasse Industrie.
Daarnaast zijn ter plaatse van de bemonsteringsvakken MN01 en MV03 in totaal 3 asbestverdachte beschoeiingen, bestaande uit golfplaten, aangetroffen. De beschoeiingen zijn geheel intact en tijdens monstername zijn ook geen stukjes asbestverdacht materiaal op de waterbodem gevonden. Hierdoor is geen aanvullend asbestonderzoek in waterbodem verricht. Bij herinrichting van het projectgebied wordt geadviseerd de asbestverdachte beschoeiingen te verwijderen.
Conclusie
In het plangebied zijn verschillende gevallen van ernstige bodemverontreiniging te onderscheiden. In geval van ernstige bodemverontreiniging geldt een saneringsplicht. De locatie wordt, zonder de uitvoering van saneringsmaatregelen, niet geschikt geacht voor herinrichting ten behoeve van woningbouw. Sanering van de bodem wordt actueel bij herinrichting van het perceel. Voor de uitvoering van werkzaamheden op of in de bodem dient een saneringsplan / BUS-melding te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Derhalve wordt ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied een saneringsplan opgesteld.
Voor het verwerken, nuttig toepassen en/of storten van de bij de baggerwerkzaamheden vrijkomende baggerspecie geeft het waterbodemonderzoek voldoende inzicht in de hoeveelheid en de chemische kwaliteit van de baggerspecie in de watergangen en daarmee ook voor de eventuele toepasbaarhied van de baggerspecie.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen. In bijlage 3a, voorschrift 3A punt 2 van de Regeling NIBM wordt onder andere een woningbouwlocatie met twee ontsluitingswegen en maximaal 3000 woningen als niet in betekenende mate bijdragen aangewezen.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De ontwikkeling van de locatie Poort van Stolwijk kan, gelet op de omvang van het plan (< 3.000 woningen), gezien worden als een NIBM-project. Hiermee kan gesteld worden dat de voorgenomen herontwikkeling niet in betekenende mate invloed zal hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant is in dit geval geen sprake van een gevoelige bestemming. Desalniettemin is met behulp van de saneringstool van het ministerie van IenM (voormalige VROM) vastgesteld of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde normen. In de volgende tabellen zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van verschillende rekenpunten aan de provinciale weg N207.
Rekenpunt | Jaar | NO2 concentratie | PM10 concentratie |
237691 | 2011 | 27.218 | 25.262 |
| 2020 | 19.213 | 22.641 |
151735 | 2011 | 28.286 | 25.368 |
| 2020 | 19.561 | 22.693 |
151737 | 2011 | 29.114 | 25.488 |
| 2020 | 20.046 | 22.781 |
151739 | 2011 | 28.806 | 25.489 |
| 2020 | 20.132 | 22.808 |
Uit voorgaande tabel blijkt dat bij alle rekenpunten in 2011 en 2020 ruim wordt voldaan aan de norm van 40 μg/m3 voor zowel stikstofdioxide als fijn stof. Uitgaande van de resultaten van de saneringstool kan worden aangenomen dat de luchtkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh | per 01-04-2012):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Ten behoeve van de herontwikkeling van de locatie is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd
9. Doel van dit onderzoek was het bepalen van de optredende geluidbelastingen vanwege het wegverkeerslawaai op de gevels van de voorkeursvariant en het toetsen van de berekende waarden aan het gestelde in de Wet geluidhinder alsmede het gewijzigde gemeentelijk geluidbeleid.
In Midden-Holland is voor alle gemeenten hogere waarden beleid opgesteld dat op 16 april 2012 geactualiseerd is. De college’s van Burgemeester en Wethouders van de gemeenten in Midden-Holland stellen dit geactualiseerde hogere waarde beleid voor hun eigen gemeenten vast.
Uit de beoordeling blijkt dat met de "gedragen" voorkeursvariant van de stedenbouwkundige opzet woningbouw op de locatie te realiseren is. De maximaal te verlenen ontheffingswaarde (63 dB) vanwege de N207 wordt niet overschreden (maximale geluidbelasting binnen plangebied is 62 dB). Derhalve is het niet noodzakelijk om dove gevels toe te passen.
Het toepassen van geluidschermen aan de gevels of het toepassen van dove gevels heeft dusdanig veel consequenties voor de ventilatie- en brandveiligheidscondities, dat de ontwerpvrijheden van de woningen sterk wordt ingeperkt. Omdat een gebouwgebonden geluidscherm ook relatief veel kosten met zich meebrengt, is het reëler om de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde toe te staan en de overschrijding door een goede gevelwering op te lossen. Daar waar de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dienen gebouwgebonden schermen of dove gevels te worden toegepast. In dit bestemmingsplan is dit niet aan de orde.
Een besluit hogere waarden zal worden verleend waarbij art. 110a juncto art. 110c van de Wet geluidhinder van toepassing zijn. Hierbij geldt de nadere voorwaarde dat indien de geluidsbelasting ter plaatse van woningen hoger is dan 53 dB, ten minste één gevel van de woning geluidsluw dient te zijn. Aan deze geluidsluwe gevel dient een buitenruimte gesitueerd te worden.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan en waarom het aanvaardbaar is.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Ten behoeve van de herontwikkeling van de locatie is onderzoek milieuzonering uitgevoerd
10. Conclusie van dit onderzoek is dat er drie bedrijven met een indicatieve milieuzone (volgens de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering') tot aan of binnen het plangebied 'Poort van Stolwijk' zijn. Dit zijn de volgende bedrijven:
- Transportbedrijf Fa. M. Verwaal en Zn;
- Bouwbedrijf De Vries en Verburg;
- Autoschadeland.
Uit de studie naar de feitelijke situatie blijkt dat de bedrijven geen milieuzone hebben tot binnen het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de bedrijven gevestigd nabij het plangebied Poort van Stolwijk niet belemmerend zijn voor de woningbouwontwikkeling. Ook zullen bedrijven niet in hun huidige bedrijfsvoering worden belemmerd.
Nabij de Populierenlaan 28 worden hobbymatig paarden gehouden. Omdat het het hobbymatig houden van dieren betreft wordt dit niet aangemerkt als een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer. Vanuit de Wet milieubeheer gelden dan ook geen afstandseisen.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
De behandeling van het Btev is voorzien in het voorjaar van 2012. Waarschijnlijk wordt het Basisnet medio 2012 of 1 januari 2013 van kracht. Vooruitlopend daarop zijn de Basisnetten Weg en Water al als bijlage bij de circulaire Rnvgs opgenomen.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied mogelijke risico's aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart blijkt dat de volgende verschillende risivolle bronnen in de omgeving van de onderzoekslocatie aanwezig zijn:
Naam | Activiteit |
Zwembad | Chloorbleekloog |
Carfood | LPG verkoop |
Brandstofleiding | Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleiding |
N207 | Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg |
Gezien de aanwezigheid van de risicovolle bronnen is ten behoeve van de herontwikkeling een quickscan externe veiligheid uitgevoerd
11. In navolgende tekst worden de belangrijkste conclusies van de quickscan weergegeven.
Bedrijvigheid
Uit voorgaande tabel blijkt dat er twee bedrijven in de omgeving van het plangbebied aanwezig zijn. In de volgende tabel zijn de verschillende afstanden die op deze bedrijven van toepassing zijn weergegeven.
Bedrijf | Afstand tot plangebied | PR-contour (10-6) | Invloedsgebied |
Zwembad | 250 meter | 0 meter | 150 meter |
Carfood | 350 meter | 45 meter | 150 meter |
De plaatsgebonden risicontouren van de bedrijfsactiviteiten zijn beperkt en de afstand tot het plangebied is groot. Bedrijfsactiviteiten hebben dan ook geen invloed op de externe veiligheid binnen het plangebied.
Buisleidingen
De meest nabij gelegen leiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is een brandstofleiding welke zich bevindt op ruim 1400 meter van het plangebied. Door deze grote afstand is er geen invloed op de externe veiligheid binnen het plangebied.
Wegverkeer
Het plangebied bevindt zich direct langs de Schoonhovenseweg (N207). Deze weg is aangemerkt als hoofdtransportroute voor gevaarlijke stoffen. Omdat het aantal transportbewegingen ruimschoots lager is dan de drempelwaarden komt langs de transportroute geen PR voor van 10-6. Het GR langs de N207 is daarnaast lager dan 0,1 maal de oriënterende waarde. De ontwikkeling vindt wel plaats binnen de toetsingsafstand van 200 meter van de transportroute ofwel de N207. Ontwikkelingen binnen de 200 meter kunnen een toename ven het GR tot gevolg hebben. Derhalve is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Verantwoording groepsrisico
In het Bevi en Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn regels opgenomen over de verantwoording van het groepsrisico. Bij de toename van het groepsrisico moeten gemeenten (en provincies) verantwoording afleggen over het genomen besluit. Hierbij moeten ze in ieder geval aandacht besteden aan mogelijke alternatieven en risicoreducerende maatregelen en ook de mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening belichten. De verantwoording van het groepsrisico richt zich op de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een eventuele calamiteit.
Het is niet mogelijk om in het kader van het voorliggende project alternatieven en risicoreducerende maatregelen te nemen. Zo is de noodzaak en urgentie van de risicosituatie niet dusdanig dat (aanvullende) afschermende obstakels in het kader van het project passend zijn. Ook zijn er stedenbouwkundige bezwaren te verwachten voor een dergelijke ingreep en zullen eventuele kosten niet te dragen zijn door het project. Er zal wel gekeken moeten worden naar mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening. Geadviseerd wordt om vanuit veiligheid te zorgen voor goede blusfaciliteiten en een vrije (calamiteiten) doorgang (route) richting de noordzijde, de Goudseweg. Dit opdat in geval van een calamiteit er veilige vluchtweg (aan de tegenoverliggende zijde van de Schoonhovenseweg) aanwezig moet zijn. Specifieke aandacht bij de hulpverlening als gevolg van een beperkte zelfredzaamheid is gezien de doelgroep niet nodig. Het bestemmingsplan voorziet niet in voorzieningen voor verminderde zelfredzame groepen. Om de vestiging van verminderd zelfredzame groepen in het plangebied te voorkomen is hiervoor een regeling opgenomen in de planregels.
Conclusie
Het onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat, gezien vanuit het aspect externe veiligheid, kan worden voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Nader onderzoek voor het aspect externe veiligheid in het kader van de ruimtelijke ordening (bestemmingsplan) is niet nodig. Wel zal het bevoegd gezag de Veiligheidsregio Hollands-Midden in de gelegenheid moeten stellen om te adviseren over de risicosituatie en de eisen van bestrijdbaarheid bij een eventuele calamiteit. Dit kan betrekking hebben op de inrichting en faciliteiten rondom de nieuwe bebouwing als ook de brandveiligheid binnen de nieuwe bebouwing.
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK)
De missie van het HHSK luidt: ‘Droge voeten en schoon water’. Deze missie heeft betrekking op de veiligheid en de waterkwaliteit, en is uitgewerkt in de missiestatement: veiligheid voor inwoners en bedrijven, voldoen aan de complexe wateropgave in stedelijk en landelijk gebied, efficiënt en doelmatig werken, oog voor het waterschap als functionele overheid en voor de wijze waarop de organisatie naar buiten treedt.
Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 'Goed voor elkaar'
Op 25 november 2009 heeft de verenigde vergadering van het HHSK het Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het hoogheemraadschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. De kern van het plan wordt gevormd door zeventig doelen voor de planperiode.
Nota Waterberging
Om hun beleid te harmoniseren, heeft het HHSK na de fusie de nota Waterberging opgesteld, om hun beleid te harmoniseren. Hierin zijn onder andere de normen opgenomen voor watercompensatie bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om zowel inwoners als het HHSK niet onnodig administratief te belasten is een drempelwaarde voor de toename van het verharde oppervlak vastgesteld, waaronder geen aanvullende waterberging wordt geëist. Deze grens is vooralsnog op 500 m² netto verhard oppervlak gelegd. Samenvattend betekent dit het volgende:
- aan ontwikkelingen die een toename van het verhard oppervlak betekenen van minder dan 500 m2, worden geen waterbergingseisen gesteld;
- bij ontwikkelingen die een toename van het verharde oppervlak betekenen van minder dan 5 ha en die zijn gelegen in een overwegend onverhard blijvend weidegebied dat ruimschoots aan de normen voor wateroverlast voldoet, kan worden volstaan met het graven van een aanvullende waterberging van 10% van de netto toename van het verharde oppervlak;
- bij de overige ontwikkeling wordt aan de hand van de eigenschappen van het gebied vastgesteld hoeveel aanvullende waterberging benodigd is.
Visie Stedelijk Waterplan K5
Omdat het belangrijk is om goed om te gaan met water stelden de K5-gemeente (de gemeente Bergambacht, nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist) samen met de waterschappen Schieland en de Krimpenerwaard, Stichtse Rijnlanden en Rijnland een waterplan op voor de komende vijf jaar.
Het waterplan gaat, naast de afspraken over waterpeil, in op zaken als watercompensatie bij nieuwbouwplannen, het terugdringen van watervervuiling, het verbeteren van de natuur in en rond het water en het opzetten van een waterloket waar mensen terecht kunnen met vragen en klachten. Ook is er aandacht voor water met een historische waarde.
Bij planontwikkeling en/of functiewijziging wordt het ‘standstil beginsel’ gehanteerd (niet verslechteren van het huidige functioneren van het watersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief). Concreet komt dit voor de wateropgave bij planontwikkeling (zowel nieuwbouwlocaties als herstructurering) neer op het volgende:
- Het huidige aanwezige oppervlaktewater en bergend vermogen mogen niet afnemen: wat wordt gedempt, moet worden gecompenseerd via teruggraven;
- Door functiewijziging neemt de verharding toe. Deze verhardingstoename moet vanwege de waterkwantiteitsnormen (NBW) worden gecompenseerd door het aanvullend graven van oppervlaktewater.
Voor het graven van aanvullend water ter compensatie van de toegenomen verharding wordt onderscheid gemaakt tussen postzegelplannen, plannen van geringe omvang en grote plannen.
Planspecifiek
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In het kader van de watertoets is op 9 januari 2013 overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. In deze waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen.
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Het hoogheemraadschap wil vanuit de eigen taak binnen de afvalwaterketen een bijdrage leveren aan duurzaamheid en een efficiënte en effectieve afvalwaterketen realiseren en in stand houden. Bij het leveren van een bijdrage aan duurzaamheid gaat HHSK uit van de waterkwaliteitstrits ‘schoonhouden-scheiden-schoonmaken’.
De vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten worden op het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater vanaf de nieuwbouw (daken) zal zoveel als mogelijk afgekoppeld worden van het riool en worden afgevoerd naar de sloten. Bij deze afvoer zullen geen uitlogende materialen gebruikt worden voor dak, dakgoot en regenpijpen. Het regenwater vanaf de bestrating zal 'gewoon' via de berm/tuin infiltreren in de bodem.
Watercompensatie
De toename aan verharding dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Bij de berekening van de benodigde watercompensatie is, in overleg met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- 50% van de uitgeefbare kavels wordt verhard;
- de benodigde watercompensatie is 5% van de toename aan verharding;
- water dat gedempt wordt moet 100% gecompenseerd worden.
Ten behoeve van de berekening zijn in de volgende twee tabellen de huidige en toekomstige oppervlakten weergegeven.
Bestaande situatie | |
Verhard | 4.041 m2 |
Water | 2.353 m2 |
Groen | 13.635 m2 |
Totaal plangebied | 20.029 m2 |
Toekomstige situatie | |
Verhard (50% uitgeefbaar + overige verharding) | 9.291 m2 |
Tuinen (50% uitgeefbaar) | 4.998 m2 |
Groen | 2.968 m2 |
Water | 2.772 m2 |
Totaal plangebied | 20.029 m2 |
Met de gegevens uit voorgaande tabellen is de toename aan verharding te berekenen. Deze bedraagt 9.291 m2 - 4.041 m2 = 5.250 m2. Van deze toename aan verharding dient 5% (= 263 m2) gecompenseerd te worden. Daarnaast dient in ieder geval ook het huidige oppervlak aan water aanwezig te zijn. In totaal moet in de toekomstige situatie dus 2.353 m2 + 263 m2 = 2.616 m2 open water aanwezig zijn. In de toekomstige situatie zal 2.772 m2 water aanwezig zijn. Gezien voorgaande berekening is dit ruim voldoende.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Planspecifiek
Verkeer
Om de verkeerssituatie in het plangebied goed te organiseren wordt een nieuwe toegangsweg gerealiseerd. Deze toegangsweg sluit ter hoogte van de Rembrandtlaan en de Jan Steenlaan aan op de Goudseweg, en zal ingericht worden als 30 km-weg. Voor een goede en verkeersveilige afwikkeling van het verkeer in het plangebied is het van belang dat de capaciteit van de wegen in en rondom het plangebied voldoende is.
Met behulp van de CROW-publicatie 317 'parkeercijfers - basis voor parkeernormering' is allereerst bekeken wat de verkeersgeneratie van het plangebied per etmaal is. Hiervoor zijn het woonmilieutype, het aantal woningen en het kencijfer voor het weekdagetmaal van belang. Op basis van het aantal woningen dat maximaal in het plangebied gerealiseerd zal worden (44) is het woonmilieutype 'Groen-stedelijk' van toepassing. Voor dit woonmilieutype geldt een kencijfer van 5,8 motorvoertuigbewegingen per woning per weekdagetmaal. De totale hoeveelheid motorvoertuigbewegingen/etmaal voor het plangebied bedraagt dan circa 255 (44 x 5,8). Van belang is dat, met name de Goudseweg, een toename van 255 motorvoertuigbewegingen/etmaal aan kan.
Binnen de bestemming Gemengd zin een sociaal maatschappelijk functies toegestaan en/of een zelfstandig kantoor tot maximaal 1.000 m2. Uitgaande van een kantoor van 1.000 m2 en de verkeersgeneratiekencijfers uit het CROW (oktober 2012) komt de verkeersgeneratie op circa 96 motorvoertuigbewegingen/etmaal. Voor een buurt- of dorpscentrum, uitgaande van 1.000 m2 bvo, kan de verkeersgeneratie variëren van 300 tot 700 motorvoertuigbewegingen/etmaal. Opgemerkt moet worden dat de genoemde 700 motorvoertuigen naar alle waarschijnlijkheid een flinke overschatting is gezien het karakter van Stolwijk en de ligging van de locatie.
De Goudseweg heeft een capaciteit van 7.000 motorvoertuigbewegingen/etmaal. Volgens het akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.2.3) heeft de Goudseweg in 2022 de volgende etmaalsintensiteiten:
Wegvak | Etmaalintensiteit (motorvoertuigbewegingen/etmaal) |
Goudseweg, wegvak Populierenlaan - Jan Steenlaan | 3.000 |
Goudseweg, wegvak Jan Steenlaan - Rembrandtlaan | 2.040 |
Goudseweg, wegvak Rembrandtlaan - Hortensialaan | 3.000 |
Gekeken naar de capaciteit van de Goudseweg en de etmaalintensiteit in 2022 is de toename van 255 motorvoertuigbewegingen/etmaal als gevolg van de woningbouw en circa 96 tot maximaal 700 motorvoertuigbewegingen/etmaal mogelijk op basis van de huidige capaciteit van de Goudseweg. De toename vormt derhalve geen belemmering voor een goede verkeersdoorstroming.
Parkeren
Voor het parkeren in het plangebied worden de normen uit de CROW-publicatie 317 'parkeercijfers - basis voor parkeernormering' aangehouden. In de volgende tabel worden deze normen weergegeven.
| Norm |
Vrijstaande woningen | 2,3 parkeerplaatsen/woning |
Twee-onder-één-kapwoningen | 2,2 parkeerplaatsen/woning |
Rijenwoningen (koop) | 2,1 parkeerplaatsen/woning |
Rijenwoningen (sociaal) | 1,8 parkeerplaatsen/woning |
Kantoor zonder baliefunctie | 2,2 parkeerplaatsen/100 m2 bvo |
In het plangebied worden maximaal 85 parkeerplaatsen in openbaar gebied gerealiseerd. Op basis van dit aantal parkeerplaatsen is het maximaal mogelijke aantal woningen dat in het plangebied gerealiseerd kan worden bepaald:
- langs de Goudseweg worden drie vrijstaande woningen gerealiseerd (ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ op de verbeelding). Bij deze vrijstaande woningen kunnen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden. Per woning zal dus nog 0,3 woning in openbaar gebied gerealiseerd moeten worden. In totaal zal ten behoeve van de vrijstaande woningen 3x0,3=0,9 (=1) parkeerplaats in openbaar gebied gerealiseerd moeten worden;
- in het noorden van het plangebied worden zes sociale (huur-)woningen gerealiseerd. Voor deze woningen zullen 6x1,8=10,8 (=11) parkeerplaatsen in openbaar gebied gerealiseerd worden;
- voor het overige deel van het plangebied zijn in totaal 85-1-11=73 parkeerplaatsen beschikbaar voor de woningen. Om het aantal woningen te kunnen berekenen is gebruik gemaakt van de maximale (parkeer)variant voor wat betreft 'openbare parkeerplaatsen'. De maximale (parkeer)variant is dat er alleen maar rijenwoningen gerealiseerd gaan worden. Bij rijenwoningen zijn namelijk de meeste parkeerplaatsen (alle) in openbaargebied aanwezig, dit omdat bij vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen ook op eigen terrein wordt geparkeerd. Uitgaande van deze maximale (parkeer)variant, is in het overige deel van het plangebied ruimte voor 73/2.1=35 woningen.
In totaal kunnen in het plangebied dus, gekeken naar de benodigde parkeerplaatsen, maximaal 3+6+35=44 woningen gerealiseerd worden. Dit maximale aantal woningen is in de planregels van dit bestemmingsplan als dusdanig opgenomen.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van de ontwikkeling van de locatie Poort van Stolwijk is een quickscan natuur uitgevoerd
12. In navolgende tekst worden de conclusies uit het onderzoek weergegeven.
Gebiedsbescherming
Binnen de invloedsfeer van het plangebied bevinden zich geen Natura 2000-gebieden en/of beschermde natuurmonumenten. Het dichtstbijzijnde N2000-gebied is Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein op een afstand van 6 km. In dit kader treden ook geen negatieve effecten op en hoeven geen vervolgprocedures in gang te worden gezet.Tevens bevindt het plangebied zich buiten de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. De voorgenomen ontwikkeling heeft ook geen externe werking op de EHS. In dit kader treden er geen negatieve effecten op en is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt het plangebied een geschikte biotoop is voor verschillende soorten van tabel 1 Flora- en Faunawet. In het kader van ruimtelijke ingrepen geldt voor alle tabel 1 soorten een algehele vrijstellingen van verbodsbepalingen van Flora- en Faunawet. Daarnaast kunnen broedvogels en amfibieën binnen het plangebied voorkomen of zich kunnen gaan vestigen, die beschermd zijn onder Flora- en Faunawet tabel 2 en 3.
- Met betrekking tot de broedvogels moeten de verstorende werkzaamheden, zoals het vergraven van terrein of kappen van bomen, buiten het broedseizoen uit te voeren. Het broedseizoen is per soort verschillend maar over het algemeen wordt de periode 15 maart tot 15 juli aangehouden. Mocht het noodzakelijk zijn om de bomen te kappen binnen het broedseizoen dan word aangeraden om te bomen vooraf door een ter zake deskundige te laten controleren op broedende vogels. Mochten er broedende vogels worden aangetroffen dan mogen deze niet worden verstoord en het kappen worden uitgesteld tot na het broedseizoen. Mocht er in een later stadium nog een vaste verblijfplaats worden aangetroffen, dan zal hier een ontheffing voor moeten worden aangevraagd.
- In de woningen aan de Goudseweg 69 en 71 zijn drie huismusnesten vastgesteld. Indien de woningen gesloopt gaan worden ontstaat een overtreding van artikel 11 Flora- en faunawet, omdat verblijfplaatsen en bijbehorend leefgebied jaarrond zijn beschermd. Dat betekent dat in dat geval een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet in het kader van de sloopvergunning moet worden aangevraagd. Daarnaast dienen voor deze soort een aantal mitigerende maatregelen te worden genomen. Deze worden beschreven in het activiteitenplan voor de ontheffingsaanvraag en vastgelegd in het ecologisch werkprotocol.
- In de huidige situatie biedt het plangebied geen geschikt leefgebied voor de rugstreeppad (tabel 3 Flora- en Faunawet). Wanneer het terrein echter bouwrijp wordt gemaakt, door het opbrengen van zand, kan het terrein alsnog worden gekoloniseerd door de rugstreeppad. Kolonisatie van rugstreeppad kan worden voorkomen, door het terrein af te schermen met zogenaamde paddenschermen.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
Op 29 november 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Vlist een archeologische beleidskaart met bijbehorend rapport vastgesteld. Op de kaart staat aangegeven welke gebieden in Vlist archeologisch interessant (zouden kunnen) zijn. Binnen die gebieden gelden bepaalde regels voor bouwen of graven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart weergegeven.
Uitsnede archeologische beleidskaart
De gronden van het plangebied liggen in de gebieden 'VAW 2', 'VAW 5' en 'geen waarde'. In de volgende tabel worden de maatregelen die voor de verschillende gebieden gelden weergegeven.
Gebied | Maatregel |
VAW 2 | vrijstellingsgrens in bestemmingsregels: bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m2 |
VAW 5 | vrijstellingsgrens in bestemmingsregels: bodemingrepen dieper dan 1,5 m -Mv en plangebied groter dan 5.000 m2 |
geen waarde | geen medebestemming archeologische waarde |
Gezien de omvang van onderhavige ontwikkeling is ten behoeve van de ontwikkeling een archeologisch onderzoek uitgevoerd
13. Uit het veldonderzoek blijkt dat er binnen het plangebied sprake is van drie niveaus van oever- en crevasse-afzettingen. Geen van de niveaus zijn ter plaatse van het plangebied in het verleden waarschijnlijk aantrekkelijk geweest voor bewoning. Op basis van de resultaten van het booronderzoek worden er op de afzetting van de verschillende stroomgordels binnen het plangebied geen archeologische resten verwacht. Ook zijn er geen aanwijzingen dat er aan het maaiveld archeologische waarden aanwezig zijn die bedreigd worden door de voorgenomen werkzaamheden. Hierdoor zijn er vanuit archeologisch oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen werkzaamheden en wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven.
4.7 Kabels en leidingen
Bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden is het van belang dat men weet waar de kabels en leidingen zich onder de grond bevinden. Eventuele schade door grondwerkzaamheden, met bijbehorende hoge onnodige kosten, kunnen op deze manier voorkomen worden. Om de schade aan kabels en leidingen te verminderen heeft de overheid regels gemaakt. Deze regels staan in de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION). De wet regelt de informatie-uitwisseling van ondergrondse kabels en leidingen. Het kadaster is hierbij het informatieloket dat ervoor zorgt dat de informatie uitgewisseld kan worden. Een grondroerder wordt verplicht om bij mechanische graafwerkzaamheden een graafmelding te doen bij het Kaders. De netbeheerders zijn daarnaast verplicht om gegevens over de ligging van hun kabels en leidingen op te sturen.
Planspecifiek
In het kader van de locatie Poort van Stolwijk is in februari 2011 het kadaster geraadpleegd over de aanwezigheid van kabels en leidingen (voorheen klic-melding). Uit deze raadpleging volgt dat er aan de westzijde van het plangebied, langs de N207, een aantal kabels en leidingen liggen. Daarnaast liggen er in het plangebied zelf twee leidingen: een datatransportkabel van KPN en een hoogspanningleiding van Stedin.
4.8 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkeling van de locatie Poort van Stolwijk zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening en de anterieure exploitatieovereenkomst aan de initiatiefnemer worden doorberekend.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008/2012 (SVBP 2008/2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2008/2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Gemengd
Deze bestemming is opgenomen voor de noordelijke hoek van het plangebied. Beoogd wordt hier een maatschappelijke functie te realiseren.
Groen
Deze bestemming is opgenomen voor de grotere groengebieden welke in het plan voorzien zijn. De benodigde parkeervoorzieningen zijn binnen de groenbestemming opgenomen.
Verkeer
Deze bestemming is opgenomen voor de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg.
Water
Deze bestemming is opgenomen voor het bestaande en het nieuw aan te leggen water in het plangebied.
Wonen
Voor de woningen in het plangebied is de bestemming Wonen opgenomen. In de regels is bepaald dat er maximaal 44 woningen gerealiseerd mogen worden. De bebouwingtypologie is grotendeels vrijgelaten met dien verstande dat uitsluitend grondgebonden woningen zijn toegestaan. Wat onder grondgebonden woningen wordt verstaan is bepaald in artikel 1 van de planregels.
Met deze wijze van bestemmen kan maximaal invulling worden gegeven aan het vraaggericht ontwikkelen van de locatie. De bebouwingsgrens aan de Schoonhovenseweg is afgestemd op het akoestisch onderzoek en de afgegeven ontheffing hogere grenswaarden. Overschrijding van deze bouwgrens is in die zin niet mogelijk.
Voor parkeren geldt dat verwezen is naar de gemeentelijke parkeernormen. Middels de bouwverordening is het parkeren nader te reguleren. Omdat in de berekening voor het aantal woningen uitgegaan is van de aanname dat voor vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen (deels) op eigen erf wordt geparkeerd is dit ook juridisch geborgd.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft voor 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft ook het vooroverleg plaatsgevonden. Een verslag van dit vooroverleg in opgenomen in de Nota inspraak en overleg. Deze nota is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.
6.3 Verslag inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 17 juni 2013 voor zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is ook een inloopavond geweest. Uiteindelijk zijn vijf reacties ingediend op het plan. Deze reacties zijn samengevat en voorzien van beantwoording in de Nota inspraak en overleg. Deze nota is als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan.
6.4 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 oktober 2013 tot en met 4 december 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 6 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota zienswijzen. Deze nota is als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan.
- 1. Marktonderzoek Poort van Stolwijk, VHV Advies Jelle van Houwelingen, 12 juni 2012
- 2. Verkennend bodemonderzoek Goudseweg 19 te Stolwijk, AT MilieuAdvies B.V., Rapportnr.: AT02195, juli 2002
- 3. Nader bodemonderzoek en kostenraming Goudseweg 19 te Stolwijk, AT MilieuAdvies B.V., Kenmerk: AT02195/1646, april 2012
- 4. Verkennend bodemonderzoek Schoonhovenseweg te Stolwijk; Stolwijk D 5073 (gedeeltelijk), AT MilieuAdvies B.V., Rapportnr.: AT02180, juli 2002
- 5. Verkennend en nader bodemonderzoek Goudseweg 27 te Stolwijk, LAWIJN milieu-advies, Rapportnr.: 12.1380-A1, april 2012
- 6. Actualiserend en aanvullend bodemonderzoek Poort van Stolwijk te Stolwijk, AT MilieuAdvies B.V., Rapportnr.: AT12200, januari 2013
- 7. Historisch vooronderoek AT Milieuadvies juli 2013
- 8. Verkennend kwalitatief en kwantitatief waterbodemonderzoek - watergangen Poort van Stolwijk te Stolwijk, AT MilieuAdvies B.V., Rapportnr.: AT12201, december 2012
- 9. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai ten behoeve van nieuwbouwlocatie "Poort van Stolwijk", Couberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV,Notitie 20121968-02, 25 september 2013
- 10. Milieuzonering - Ontwikkeling poort van Stolwijk - Gemeente Vlist, Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte, 29 januari 2013
- 11. Quickscan externe veiligheid - Ontwikkeling Poort van Stolwijk - Gemeente Vlist, Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte, 6 september 2013
- 12. Quickscan natuur Poort van Stolwijk, Grontmij Nederland B.V., Projectnummer: 330288, 25 juli 2013
- 13. Een bureauonderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van boringen voor een terrein aan de Schoonhovenseweg te Stolwijk - gemeente Vlist (ZH), ARC bv, ARC-Rapporten 2012-146, 4 december 2012