direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden
Plan: Buitengebied West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0622.0217bpBuwe2010-0130

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische grondgebonden graasdierbedrijven, met inachtneming van het bepaalde onder c;
  • b. agrarisch aanverwant gebruik, zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, met inachtneming van het bepaalde onder c;
  • c. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde bestaande uit het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor ten hoogste één bedrijfswoning;
  • e. water;
  • f. extensief recreatief medegebruik;

al dan niet in combinatie met:

  • g. beroep en bedrijf aan huis;
  • h. parkeervoorzieningen;

en de daarbij behorende:

  • i. tuinen;
  • j. erven;
  • k. ontsluitingen, (kavel)paden;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. nutsvoorzieningen.
3.1.2

Ter plaatse van en aangrenzend aan een bouwvlak is tevens een kleinschalige camping met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan, met dien verstand dat:

  • a. niet meer dan 10 kampeermiddelen per bouwvlak worden geplaatst;
  • b. kampeermiddelen uitsluitend zijn toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. de standplaatsen binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak tot een afstand van 50 m vanaf de bestaande legale bebouwing mag worden gesitueerd;
  • d. de kampeermiddelen landschappelijk worden ingepast;
  • e. de bouw van recreatiewoningen en het plaatsen van stacaravans niet is toegestaan;
  • f. uitsluitend recreatief nachtverblijf is toegestaan.
3.1.3

Ter plaatse van de bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen zijn tevens de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten toegestaan:

  • a. verblijfsrecreatie voor groepen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m2 per bouwvlak;
    • 2. sprake is van groepen die bestaan uit vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een in de ontheffing aangegeven korte, aaneengesloten periode;
  • b. het uitoefenen van een bed & breakfast van maximaal 5 kamers per bouwperceel met een maximum van 10 slaapplaatsen, met dien verstande dat:
    • 1. het gebruik niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    • 2. het hoofdgebouw in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
    • 3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voorzien;
    • 4. de bedrijfsvoering van de bed & breakfast uitsluitend door de bewoner(s) wordt uitgeoefend
3.1.4

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - paardenbak" zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een paardenbak.

3.1.5

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalige agrarisch bedrijf" zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden bestemd voor wonen uitsluitend ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning al dan niet in combinatie met een niet volwaardig agrarisch bedrijf alsmede voor de functies als bedoeld in lid 3.1.2 en 3.1.3.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen slechts binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "relatie" dienen de aangeduide bouwvlakken te worden beschouwd als één bouwvlak;
  • c. nieuwe bebouwing is uitsluitend toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering; burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van deze toetsing advies inwinnen bij een agrarisch deskundige;
  • d. de bouw- en goothoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • e. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m3;
  • f. de gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap;
  • g. onder gebouwen is ondergronds bouwen toegestaan, waarbij de ondergrondse bouwdiepte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
3.2.2 Andere bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende regels:

  • a. hooibergen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's mogen slechts binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van hooibergen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 10 meter binnen het bouwvlak;
    • 2. 1,5 meter buiten het bouwvlak.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het bepaalde in lid 3.1.2 ten behoeve van de situering van kampeervoorzieningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het oprichten van agrarische hulpgebouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. het hulpgebouw ter plaatse noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling.
  • b. de oppervlakte van de bedrijfskavel waarop het hulpgebouw wordt gebouwd, ten minste 0,5 ha bedraagt.
  • c. de oppervlakte van ieder hulpgebouw niet meer bedraagt dan 50 m2 per 0,5 ha;
  • d. van het hulpgebouw de goothoogte niet meer dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
3.4.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder d ten behoeve van een goothoogte tot ten hoogste 6 meter voor gebouwen indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is;
  • b. lid 3.2.1 onder d ten behoeve van een bouwhoogte tot ten hoogste 12 meter voor gebouwen indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is;
  • c. lid 3.2.2 onder b ten behoeve van een bouwhoogte van ten hoogste 15 meter, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is.

Alvorens bij de omgevingsvergunning af te wijken winnen burgemeester en wethouders advies in bij een agrarisch deskundige.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Wooneenheden

ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' mag de bedrijfswoning worden gebruikt voor de huisvesting van het aantal huishoudens, zoals aangegeven, met dien verstande dat de bouwregels van toepassing blijven voor één bedrijfswoning.

3.5.2 Inwoning

Het is toegestaan om een deel van de wooneenheid of bijbehorend bouwwerk bij een wooneenheid als afhankelijke woonruimte (inwoning) te gebruiken, met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
  • e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de wooneenheid, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de wooneenheid dient te hebben; het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan de wooneenheid voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
  • f. maximaal 75 m2 van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 ten behoeve van het gebruik van bestaande bouwwerken voor stallingsruimte van niet bij een agrarisch bedrijf behorende paarden, met dien verstande dat:

  • a. geen manege-achtige activiteiten ontstaan;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat in de directe omgeving.
3.6.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij, onder de voorwaarde dat:

  • a. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 meter bij 40 meter;
  • b. de bouwhoogte van een hek rondom de paardenbak niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  • c. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd:
    • 1. achter het hoofdgebouw;
    • 2. maximaal 50 meter achter de bestaande, legale bebouwing binnen het bouwvlak;
    • 3. minimaal 25 meter van woningen van derden;
  • d. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  • e. verlichting bij een paardenbak niet is toegestaan;
  • f. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bebouwwerken plaatsvindt.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, buiten het bouwvlak de navolgende werken en / of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: (toegevoegd)

  • a. per agrarisch bedrijfsperceel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m2;
  • b. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
  • c. het dempen, graven en vergraven van watergangen, met uitzondering van het aanleggen van dammen en bruggen;
  • d. het scheuren van grasland;
  • e. het benutten van gronden ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen anders dan gras;
  • f. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  • g. het ophogen van de gronden.
3.7.2

Het in lid 3.7.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. de graslandverbetering en/of herinzaai voor de instandhouding van het grasland.
3.7.3

De werken en werkzaamheden als bedoeld in:

  • a. lid 3.7.1 sub a zijn slechts toelaatbaar indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden alsmede de belangen met betrekking tot aangrenzende bestemmingen;
  • b. lid 3.7.1 sub b, c, d, e en g zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden;
  • c. lid 3.7.1 sub f zijn slechts toelaatbaar, indien de oeverbeschoeiingen maximaal 20 cm boven het waterpeil zijn gelegen.
3.7.4

Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.3 onder b winnen burgemeester en wethouders advies in bij een landschapsdeskundige.

3.7.5

Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.3 onder b voor zover het gaat om het dempen, graven en vergraven van watergangen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijzigingsbevoegdheid wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven de bestemming van de in lid 3.1 bedoelde gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Wonen, onder de voorwaarde dat:

  • a. het (agrarisch) bouwvlak van de verbeelding wordt verwijderd;
  • b. binnen het te verwijderen bouwvlak een deel van de gronden bestemd wordt als Wonen en de overige gronden de betreffende agrarische bestemming behouden;
  • c. de wijziging in elk geval alle woonruimten binnen het te verwijderen bouwvlak omvat;
  • d. het bepaalde in artikel 23 Wonen van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat;
    • 1. het aantal woningen binnen het bouwvlak niet wordt vergroot;
    • 2. het in de uitwendige architectonische vormgeving tot uitdrukking komende karakter van de boerderij (cultuurhistorische waarde) niet wezenlijk wordt aangetast, tenzij het herstel van de oorspronkelijke waarde betreft;
  • e. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  • f. het perceel niet binnen het reserveringsgebied voor de Blankenburgtunnel ligt, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels;
  • g. het bepaalde onder f is niet van toepassing indien uit een besluit van de rijksoverheid is gebleken, dat ter plaatse definitief geen tracé voor de Nieuwe Westelijke Oeververbinding wordt voorzien.

3.8.2 Wijzigingsbevoegdheid ruimte voor ruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven de bestemming van de in lid 3.1 bedoelde gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van ruimte-voor-ruimte-woningen, onder de voorwaarde dat:

  • a. binnen het bouwvlak naast de bestaande bedrijfswoning:
    • 1. ten hoogste 1 woning mag worden gebouwd indien ten minste 1.000 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
    • 2. ten hoogste 2 woningen mogen worden gebouwd indien ten minste 2.000 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, of;
    • 3. ten hoogste 3 woningen mogen worden gebouwd indien ten minste 3.000 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
  • b. de te slopen bedrijfsgebouwen zich op verschillende percelen mag bevinden, mits per perceel ten minste 250 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt wordt;
  • c. de te slopen bebouwing reeds bestond voor 1 januari 2003;
  • d. binnen het te verwijderen bouwvlak een deel van de gronden bestemd wordt als Wonen en de overige gronden de betreffende agrarische bestemming behouden;
  • e. het bepaalde in artikel 23 Wonen van overeenkomstige toepassing is;
  • f. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  • g. de belangen van de in de directe omgeving gelegen agrarische bedrijven niet wordt geschaad;
  • h. aan de hand van een inrichtingsplan de meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit wordt aangetoond, met name ten aanzien van de beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing;
  • i. het perceel niet binnen het reserveringsgebied voor de Blankenburgtunnel ligt, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels;
  • j. het bepaalde onder i is niet van toepassing indien uit een besluit van de rijksoverheid is gebleken, dat ter plaatse definitief geen tracé voor de Nieuwe Westelijke Oeververbinding wordt voorzien.

3.8.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het veranderen van de vorm van het bouwvlak, dan wel het vergroten van het bouwvlak, onder de voorwaarde dat:

  • a. is aangetoond dat de vormverandering of uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  • b. het totale oppervlak van het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1,5 ha;
  • c. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde bebouwingsgrenzen ligt;
  • d. het perceel niet binnen het reserveringsgebied voor de Blankenburgtunnel ligt, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels;
  • e. het bepaalde onder d is niet van toepassing indien uit een besluit van de rijksoverheid is gebleken, dat ter plaatse definitief geen tracé voor de Nieuwe Westelijke Oeververbinding wordt voorzien.