direct naar inhoud van Artikel 14 Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)
Plan: Park Hoog Lede
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0622.0205bpPahl2009-0040

Artikel 14 Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)

14.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 3 zijn bestemd voor gronden met middelhoge archeologische verwachting en met hoge archeologische verwachting en zijn tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

14.2 Voorrangsregeling
  • a. indien strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde-Archeologie 3 als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de daar voorkomende bestemming Leiding-Gas, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding-Gas;
  • b. indien strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde-Archeologie 3 als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de daar voorkomende bestemming Waterstaat-Waterkering, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waterstaat-Waterkering;
  • c. indien strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde-Archeologie 3 als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, behoudens de bestemmingen Leiding-Gas en Waterstaat-Waterkering, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde-Archeologie 3.

14.3 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op de in 14.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden;
  • b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels - uitsluitend worden gebouwd indien:
    • 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden zijn:
      • de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
      • de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
  • c. ten behoeve van het bepaalde in 14.3 onder b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog;
  • d. de beperkingen die voortvloeien uit artikel 14.3 sub b en c zijn niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder maaiveld van ten hoogste 30 centimer en een omvang van 100 m² of meer, voor zover dit ook is toegestaan in de daar voorkomende bestemmingen;
    • 3. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een omvang van minder dan 100 m², voor zover dit ook is toegestaan in de daar voorkomende bestemmingen;
    • 4. geluidwerende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidwerende voorziening' op de verbeelding.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie 3 bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het ophogen van de bodem;
  • 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • 6. het uitvoeren van graafwerkzaamheden of grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

  • b. Het onder 14.4 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  • 1. het normale onderhoud betreffen;
  • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • 3. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen door een daartoe erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd;
  • 4. betrekking hebben op de realisatie van geluidwerende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidwerende voorziening' op de verbeelding.

  • c. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 14.4 onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.

  • d. Voor zover de onder 14.4 onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen voorwaarden aan het verlenen van een omgevingsvergunning worden verbonden. Deze voorwaarden kunnen zijn:
  • 1. de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkende partij op het gebied van de archeologisch monumentenzorg.

  • e. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • f. Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog.

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de medebestemmingen van archeologische verwachting geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het gebied van op de verbeelding genoemde bestemming uit het oogpunt van bescherming van archeologische waarden aan te passen indien uit aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat deze gronden aanpassing behoeven.