direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap
Plan: Vianen, Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0620.bp0001-VG01

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van agrarische bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1 lid 41;

alsmede voor:

  • b. behoud en versterking van de landschappelijke karakteristiek door het in stand houden en versterken van het open weidekarakter van het komgebied en de overgangsgebieden van oeverwal tot komgronden, het behoud van de karakteristieke verkaveling in de vorm van smalle kavels en een fijnmazig slotenpatroon;
  • c. behoud en ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden in de vorm van waardevolle water- en oevervegetaties, bloemrijke graslanden, ruigten en grienden, diverse zang- en weidevogelsoorten, marterachtigen en amfibieën. En tevens behoud van het natte karakter van het gebied, de goede waterkwaliteit en extensief agrarisch graslandgebruik;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt': een fruitteeltbedrijf zoals bedoeld in artikel 1 lid 34;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-landschapselement': het handhaven van de houtopstanden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': behoud en herstel van de cultuurhistorische waarde van de beeldbepalende bebouwing;
  • g. voor percelen binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2': behoud en herstel van karakteristieke laanbeplanting.
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water-vispassage': een vispassage met bijbehorende voorzieningen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'fiets- en voetveer': de instandhouding van een fiets- en voetveer met bijbehorende voorzieningen zoals steigers en kleinschalige overdekte schuil- en wachtgelegenheden;
  • j. voor de gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m uit de bestemming 'Water' (artikel 15) zonder verdere aanduiding: voor onderhoud en beheer van de aangelegen hoofdwatergang;
  • k. waterstaatkundige voorzieningen in de vorm van kribben en voorzieningen voor de geleiding van de scheepvaart op gronden langs de rivier;
  • l. voor zover de gronden gelegen zijn achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en binnen het bouwvlak: één paardenbak;

met daaraan ondergeschikt:

  • m. een niet-grondgebonden agrarische nevenactiviteit waarvoor maximaal 1.000 m² vloeroppervlak in gebruik mag worden genomen;
  • n. de volgende nevenfuncties:
    • 1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten waarvoor maximaal 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 2. veearts/hoefsmederij waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 4. kleinschalige horecagelegenheid waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 500 m² overige gronden in gebruik mag worden genomen;
    • 5. bed & breakfast waarvoor maximaal 150 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 6. aan-huis-gebonden beroep en bedrijf, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 7. natuur- en millieueducatie waarvoor maximaal 300 m2 bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • o. extensief recreatief medegebruik;
  • p. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • q. blauwe diensten;
  • r. wandel-, fiets- of ruiterpaden;
  • s. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • t. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;

met dien verstande dat:

  • u. bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden opgericht;
  • c. het bepaalde in sub a is niet van toepassing voor terreinafscheidingen, voorzieningen van openbaar nut en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • d. in aanvulling op het bepaalde onder c geldt dat uitsluitend terreinafscheidingen met een open constructie ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en met een maximale bouwhoogte van 2 m buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
  • e. op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is de bouw van een bedrijfswoning niet toegestaan;
  • f. indien er blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak dan zijn hierop bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing;
  • g. buiten de agrarische bouwvlakken gelegen bestaande veldschuren mogen op hun bestaande locatie in de bestaande omvang gehandhaafd blijven; uitbreiden is niet toegestaan;
  • h. overigens geldt het volgende:

  max. aantal per bouwvlak   max. oppervlak   max. inhoud   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen)   één, tenzij middels een maatvoering-aanduiding anders is aangegeven     750 m³   6 m   9 m  
vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning     75 m²     3 m   6 m  
bedrijfsgebouwen     geheel bouwvlak     6 m   10 m  
mestsilo's
voedersilo's  
  geen beperking       8,5 m
15 m  
- erfafscheidingen
voor de voorgevel van de bedrijfswoning
- overige plaatsen binnen het bouwvlak  
       
1 m

2 m  
(schotel-)antennes           10 m  
paardenbak   één   800 m²       3 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak           6 m  
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen zoals picknicktafels en bewegwijzering           3 m  
voorzieningen van openbaar nut, zoals trafo's, abri's, schakelstations, meet- en regelstations     bestaand oppervlak       bestaande bouwhoogte  

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de bebouwing en de situering en de vorm van de bouwvlakken indien dit noodzakelijk is vanuit milieuhygiënisch, verkeerskundig, landschappelijk dan wel cultuurhistorisch oogpunt, een en ander mede gelet op de aard van de bedrijfsvoering en de ligging, alsmede de omvang van het bedrijf.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Sleufsilo's buiten het agrarische bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 teneinde het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak mits;

  • a. het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de sleufsilo direct aansluitend aan het agrarisch bouwvlak wordt opgericht;
  • c. de bebouwde oppervlakte van de onderhavige sleufsilo's niet meer bedraagt dan 500 m²;
  • d. de bebouwingshoogte van de silo's niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  • e. afwijken niet leidt tot een onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden zoals omschreven in lid 5.1, waarbij in ieder geval de mogelijke effecten op de EHS moeten worden onderzoch.

5.4.2 Bijgebouwen buiten bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a, voor de bouw van bijgebouwen buiten een bouwvlak met de bestemming Wonen op gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap, mits:

  • a. binnen het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn voor de realisatie van een bijgebouw;
  • b. het bijgebouw wordt aangelegd binnen een afstand van 20 m vanaf het hoofdgebouw.

5.4.3 Ten behoeve van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 5.2 onder h, mits:

  • a. het vergroten van de maximale bouwhoogte noodzakelijk is vanuit het aspect dierenwelzijn of vanwege gewijzigde wet- en regelgeving;
  • b. de bouwhoogte tot ten hoogste 12 m wordt vergroot.

5.4.5 Ten behoeve van bedrijfsgebonden windturbines

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de realisatie van windturbines, mits:

  • a. de stroomleverantie van de windturbine geheel ten dienste van het agrarische bedrijf is;
  • b. de ashoogte van de windturbine niet hoger dan 20 m is;
  • c. er geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden zoals omschreven in lid 5.1 en van het woon- en leefklimaat zal plaatsvinden.

5.4.3 Schuilhut voor hobbydieren

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a ten behoeve van het toestaan van schuilhutten buiten het agrarisch bouwvlak mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het bouwen van een schuilhut is noodzakelijk voor de huisvesting van hobbydieren op het betreffende perceel (weiland);
  • b. het betreft solitair gelegen weilanden niet gelegen aansluitend aan de woonbestemming van de eigenaar/gebruiker van het perceel;
  • c. het weiland is minimaal 2.500 m² groot;
  • d. de bebouwde oppervlakte van een schuilhut mag maximaal 15 m² bedragen en de hoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • e. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Gebruik van gronden

Het is niet toegestaan om de in dit artikel bedoelde gronden te gebruiken voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het plaatsen van mestzakken buiten het agrarisch bouwvlak;
  • c. het oprichten van foliemestbassins- en platen buiten het agrarische bouwvlak;
  • d. het diepwoelen en diepploegen van de bodem dieper dan 40 cm;
  • e. het afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem, anders dan in het kader van natuurontwikkeling;
  • f. het verwijderen van houtgewas, houtwallen en bosjes anders dan in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • g. het omzetten (scheuren) van grasland in bouwland;
  • h. het aanbrengen van tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen;
  • i. het aanleggen van paardenbakken buiten het agrarisch bouwvlak tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • j. het aanleggen van perceelsontsluitingen;
  • k. verenigingskamperen;
  • l. de volgende nevenfuncties:
    • 1. veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, foeragehandel, paardenhandel;
    • 2. opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande gebouwen;
    • 3. semibedrijfsgebonden windturbines met een ashoogte groter dan 20 m;
    • 4. ballonvaart;
    • 5. museum/tentoonstellingsruimte;
    • 6. paardenpension, hondenfokkerij.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 teneinde de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten binnen het bouwvlak toe te staan bij een agrarisch bedrijf:

  • a. opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing waarvoor maximaal 400 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • b. kinderboerderij, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • c. paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • d. kano-, (roei- of elektrische) boot-, fietsen- of huifkarrenverhuur, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • e. kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • f. kleinschalig kamperen, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 3.000 m² overige gronden in gebruik mag worden;
  • g. survivalactiviteiten, excursiebedrijf, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • h. boerengolf/poldersport, waarvoor maximaal 300 m² in gebruik mag worden genomen
  • i. sociale functie (zoals kinderopvang, zorgboerderij), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • j. hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
    • 1. ten behoeve van de nevenactiviteit dient gebruik te worden gemaakt van bestaande gebouwen;
    • 2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; daarbij dient gebruikgemaakt te worden van gebiedseigen beplantingsvormen;
    • 3. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
    • 4. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
    • 5. nevenfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan bij agrarische bedrijven welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
    • 6. parkeren dient te allen tijde op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
    • 7. bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit;
    • 8. in ieder geval dienen de mogelijke effecten op de Ecologische Hoofdstructuur te worden onderzocht;
    • 9. afwijken mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden als omschreven in lid 5.1.

5.6.2 Paardenbakken buiten bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder l, voor de aanleg van paardenbakken buiten bouwvlakken op gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap, mits:

  • a. binnen het agrarische bouwvlak of een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn om een paardenbak aan te leggen;
  • b. paardenbakken worden aangelegd op gronden gelegen binnen een strook van 50 m vanaf het agrarische bouwvlak of het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen;
  • c. paardenbakken landschappelijk worden ingepast en geen lichtmasten worden opgericht.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7.1 Aanlegverbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • b. het graven, dempen, vergroten en/of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren;
  • c. aanbrengen van bomen, heesters en sierteelt;
  • d. het aanleggen van boomgaarden/fruitteelt;
  • e. het aanbrengen van verhardingen > 200 m²;
  • f. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;

5.7.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het in lid 5.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. welke plaatsvinden binnen een agrarisch bouwvlak;
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. welke het normale beheer en onderhoud betreffen.

5.7.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De in lid 5.7.1 genoemde omgevingsvergunning worden slechts verleend indien:

  • a. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuur- en landschapswaarden, als omschreven in lid 5.1 niet onevenredig worden aangetast;
  • b. wordt voldaan aan het volgende:
    • 1. voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen:
      • er mag geen onevenredige aantasting van de agrarische belangen plaatsvinden;
      • de bestaande bodemopbouw dient behouden te blijven;
      • de landschapselementen aangeduid met 'specifieke vorm van natuur - landschapselement' mogen niet onevenredig worden aangetast;
      • het aanbrengen van leidingen ter plaatse van gronden direct grenzend aan de bestemming 'Verkeer-2' mag niet leiden tot aantasting van het karakter van de waardevolle laanbeplanting;
    • 2. voor het graven, dampen, herprofileren van sloten en oppervlaktewateren:
      • het karakter van het fijnmazig slotenstelsel dient behouden te blijven;
      • het dempen van sloten mag er niet toe leiden dat percelen breder worden dan 100 m;
      • door het Waterschap is verklaard dat tegen de te nemen maatregelen geen bezwaar bestaat;
      • voor zover gelegen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-landschapselement', het karakter van de landschapselementen niet wordt aangetast;
      • voor zover het gronden betreft binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2', het karakter van de laanbeplanting niet wordt aangetast en geen schade wordt toegebracht aan de bomen of de wortels van de bomen;
    • 3. voor het aanbrengen van houtgewas:
      • het betreft het aanbrengen van natuur- en landschapselementen in het kader van het convenant Alblasserwaard/Vijfheerenlanden of het daarbij horende landschapsplan dan wel op basis van een advies of plan van een ter zake deskundige;
      • de openheid van het agrarisch gebied mag niet onevenredig worden aangetast;
      • de natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. voor het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m2:
      • het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
      • de landschappelijke waarde van het weidekarakter mag niet onevenredig worden aangetast. Hieromtrent wordt een ter zake deskundige om advies gevraagd;
      • voor zover het gronden betreft binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2', het karakter van de laanbeplanting niet wordt aangetast en geen schade wordt toegebracht aan de bomen of de wortels van de bomen;
    • 5. voor het aanbrengen van oeverbeschoeiingen:
      • waardevolle oevervegetaties mogen niet onevenredig worden aangetast;
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-landschapselementen' mag het aanbrengen van oeverbeschoeiing niet leiden tot aantasting van de landschappelijke waarde van het element;
      • voor zover het gronden betreft binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming 'Verkeer-2', het karakter van de laanbeplanting niet wordt aangetast en geen schade wordt toegebracht aan de bomen of de wortels van de bomen.

5.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.8.1 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.

5.8.2 Uitzonderingen op het sloopverbod

Het verbod als bedoeld in lid 5.8.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  • a. zoals bedoeld in artikel 3.20 lid 1 Wro;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

5.8.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De sloopwerkzaamheden als bedoeld in lid 5.8.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de karakteristieke waarden niet worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de ter zake deskundige.

5.9 Wijzigingsbevoegdheid
5.9.1 Omzetten agrarisch bedrijf in wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de verbouw van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex voor woondoeleinden eventueel gecombineerd met woningsplitsing van de voormalige bedrijfswoning dan wel met toevoeging van één extra woning, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. wijziging is enkel toegestaan indien de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de bebouwde oppervlakte van het voormalige boerderijpand (bedrijfswoning inclusief inpandige stal/deel) mag niet worden vergroot;
  • c. de cultuurhistorische waarde van het voormalige boerderijpand mag niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de bestaande situering mag niet worden gewijzigd;
  • e. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • f. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² per woning; indien de (gezamenlijke) oppervlakte van de bijgebouwen reeds meer dan 75 m² bedraagt, dan is een maximale bebouwde oppervlakte toegestaan van 75 m² plus de helft van het meerdere, met een totaal maximum van 150 m²; van dit maximum kan worden afgeweken indien reeds een groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen in gebruik is ten behoeve van een vervolgfunctie zoals bedoeld in lid 5.9.2;
  • g. in aanvulling op het bepaalde onder f geldt dat alle overtollige, niet beeldbepalende, bedrijfsbebouwing dient te worden gesaneerd;
  • h. indien de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft op een voormalig agrarisch bedrijf, waar al geruime tijd een nevenactiviteit werd uitgeoefend, mag de nevenactiviteit worden voortgezet tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²;
  • i. het aantal woningen mag uitsluitend worden vermeerderd indien er sprake is van:
    • 1. woningsplitsing bij voormalige boerderijen die zijn aangeduid als 'karakteristiek';
    • 2. de vestiging van een extra woning in een pand dat is aangeduid als 'karakteristiek';
    • 3. een extra woning in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling;
  • j. in de gevallen zoals genoemd onder i zijn de volgende criteria van toepassing:
    • 1. de woningtoevoeging noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden;
    • 2. de bestaande inhoud van de woning c.q. het pand mag niet worden vergroot;
    • 3. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieuwetgeving;
    • 4. de te realiseren woning dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
    • 5. voorst zijn de overige maatvoeringseisen met betrekking tot bijgebouwen en andere bouwwerken (artikel 16) van toepassing;
  • k. in het geval zoals genoemd in sub i onder 3 zijnde volgende criteria van toepassing:
    • 1. indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met een minimum van 1.000 m² mag één woning worden teruggebouwd (exclusief de bestaande bedrijfswoning);
    • 2. de inhoud van de woning mag maximaal 600 m³ bedragen, het oppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 75 m² bedragen;
    • 3. monumenten en beeldbepalende bebouwing mogen niet worden gesloopt;
    • 4. de bestemming van de bestaande bedrijfswoning wordt gewijzigd in de bestemming Wonen;
    • 5. de bestemming van het gehele perceel dient te worden gewijzigd in de bestemming Wonen of in de bestemming Wonen in combinatie met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap;
    • 6. de nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke karakteristiek zoals beschreven in lid 5.1;
    • 7. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
    • 8. planologisch-juridische medewerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfsbebouwing voldoende is gewaarborgd;
  • l. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden zoals omschreven in lid 5.1;
  • m. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

5.9.2 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde bij beëindiging van een agrarisch bedrijf hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en het bijbehorende erf toe te staan ten behoeve van:

  • a. veearts/hoefsmederij;
  • b. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij);
  • c. paardenstalling/pensionstalling;
  • d. dagrecreatie inclusief kleinschalige horecagelegenheid zonder verblijf;
  • e. recreatief nachtverblijf;
  • f. kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf)/minicamping;
  • g. horecagelegenheid;
  • h. sociale functie (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij);

mits voldaan wordt aan het volgende:

    • 1. hergebruik is enkel toegestaan indien het (voormalig) agrarisch bedrijfscomplex redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor eigentijdse bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
    • 2. hergebruik is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande gebouwen tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²; alle overige niet beeldbepalende bebouwing dient te worden gesloopt;
    • 3. in afwijking van het bepaalde in sub b geldt dat indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in een bouwvallige staat verkeren of indien hiervan geen zinvol ander gebruik meer kan worden gemaakt, na sanering van alle bedrijfsgebouwen maximaal 50% van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken mag worden teruggebouwd, met dien verstande dat na sanering maximaal 1.000 m² aan bebouwing (exclusief de woning) aanwezig mag zijn;
    • 4. buitenpandige opslag is niet toegestaan;
    • 5. vervolgfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan op percelen, welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
    • 6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
    • 7. het oprichten van een tweede bedrijfswoning is niet toegestaan;
    • 8. detailhandel is niet toegestaan;
    • 9. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
    • 10. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden als omschreven in lid 5.1;
    • 11. in ieder geval dienen de mogelijke effecten op de Ecologische Hoofdstructuur te worden onderzocht;
    • 12. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

5.9.3 Vergroting agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de vormverandering/vergroting van een agrarisch bouwvlak, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. vergroting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling; hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak mag na vergroting niet meer bedragen dan 1,5 ha;
  • c. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • d. afhankelijk van de ligging van het desbetreffende perceel mag vergroting niet leiden tot een onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden, zoals beschreven in lid 5.1;
  • e. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • f. ten opzichte van de bestemming 'Water', zonder verdere aanduiding, dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
  • g. in ieder geval dienen de mogelijke effecten op de Ecologische Hoofdstructuur te worden onderzocht
  • h. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

5.9.4 Natuurontwikkeling

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap wijzigen ten behoeve van bos- en natuurontwikkeling, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. andere instrumenten dienen de uitvoering van de bestemming mogelijk te maken;
  • b. de bestemming dient gewijzigd te worden in de bestemming Natuur.

5.9.5 Landgoederen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de realisatie van een nieuw landgoed, mits voldaan wordt aan volgende:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de ontwikkeling van het landgoed bijdraagt aan de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, in het bijzonder de kernkwaliteiten van natuur en landschap;
  • b. de hoeveelheid toe te voegen bebouwing dient in verhouding te staan tot de hoeveelheid extra groen en mag bestaan uit enkele kwalitatief hoogwaardige wooneenheden;
  • c. aan de ontwikkeling van het landgoed dient een inrichtings- en beheerplan ten grondslag te liggen;
  • d. de landschappelijke inpassing van het landgoed dient aan te sluiten bij de kernkwaliteiten van het landschap, zoals aangegeven in de Landschapsvisie en de in het Streekplan uitgewerkte ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie;
  • e. de inrichting van het landgoed dient een architectonische eenheid te vormen, die past in het gemeentelijk beeldkwaliteitplan;
  • f. voor wat betreft de inrichting en architectuur van het landgoed dient zoveel mogelijk te worden aangesloten op de bestaande landschapsstructuren en de cultuurhistorische kenmerken van het gebied;
  • g. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de ter zake deskundige over de vraag of aan het gestelde onder a, e en f van dit voorschrift wordt voldaan;
  • h. het landgoed dient een minimale omvang te hebben van ten minste 10 ha;
  • i. het landgoed dient voor minimaal 90% openbaar toegankelijk te zijn;
  • j. bestaande of voorziene agrarische bedrijven in de directe omgeving mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

5.9.6 Ten behoeve van verwijderen aanduiding 'karakteristiek'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de aanduiding 'karakteristiek' te verwijderen indien de gebouwen waarop deze aanduiding van toepassing is, overeenkomstig een verleende sloopvergunning of omgevingsvergunning zijn gesloopt.