direct naar inhoud van Artikel 10 Natuur
Plan: Vianen, Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0620.bp0001-VG01

Artikel 10 Natuur

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke, ecologische en landschappelijke waarden;
  • b. heboud en herstel van de geomorfologische, bodemkundige en hydrologische waarden;
  • c. behoud en herstel van bestaande bosopstanden;
  • d. extensief agrarisch gebruik ten behoeve van natuurbeheer;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. voor de gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m uit de bestemming Water, zonder verdere aanduiding, voor onderhoud en beheer van de aangelegen hoofdwatergang;
  • g. bestaande perceelsontsluitingen;
  • h. bestaande voorzieningen van openbaar nut;
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals onverharde wandel- en fietspaden en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m met dien verstande dat:

  • a. voor bestaande voorzieningen van openbaar nut zoals trafo's, abri's, schakelstations en meet- en regelstations op de bestaande locatie de bestaande omvang gehandhaafd mag worden;
  • b. uitbreiding van de voorzieningen van openbaar nut niet is toegestaan.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Ten behoeve van materiaalberging

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 teneinde de bouw toe te staan van een gebouw ten behoeve van materiaalberging mits:

  • a. dit noodzakelijk is in het kader van het natuurbeheer;
  • b. de oppervlakte van het gebouw maximaal 50 m² bedraagt;
  • c. de goothoogte maximaal 3 m en de bebouwingshoogte maximaal 6 m bedraagt;
  • d. het gebouw op een verantwoorde wijze in het landschap wordt ingepast.

10.3.2 Ten behoeve van de bebouwingshoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximum bebouwingshoogte zoals bepaald in lid 10.2 tot ten hoogste 5 m, mits daardoor de landschappelijke, natuurlijke en/of ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in dit artikel bedoelde gronden te gebruiken voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het diepwoelen en diepploegen van de bodem (> 40 cm);
  • c. het afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem, anders dan in het kader van natuurontwikkeling;
  • d. het aanbrengen van houtgewas;
  • e. het aanbrengen van boomgaarden/fruitteelt;
  • f. het aanbrengen van boomteelt, heesters, sierteelt;
  • g. het verwijderen van houtgewas, houtwallen, bosjes;
  • h. het omzetten (scheuren) van grasland in bouwland (maïs, veevoedergewassen);
  • i. het aanbrengen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • j. het aanleggen van nieuwe perceelsontsluitingen;
  • k. het aanleggen van paardenbakken;
  • l. verenigingskamperen.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
10.5.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het graven, dempen, vergroten en/of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren;
  • b. het aanbrengen van verhardingen > 200 m²;
  • c. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.

10.5.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod van lid 10.5.2 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

10.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. deze noodzakelijk zijn in het kader van natuurontwikkeling;
  • b. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke, ecologische en/of landschappelijke waarden als omschreven in lid 10.1 niet onevenredig worden aangetast;
  • c. wordt voldaan aan het volgende:
    • 1. voor het graven, dempen, herprofileren van sloten en oppervlaktewateren:
      • door het Waterschap is verklaard dat tegen de te nemen maatregelen geen bezwaar bestaat;
    • 2. voor het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m2:
      • het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van het recreatief medegebruik;
    • 3. voor het aanbrengen van oeverbeschoeiingen:
      • waardevolle oevervegetaties mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen:
      • de bestaande bodemopbouw dient behouden te blijven;
      • behoud van het natuurgebied dient gewaarborgd te blijven.