Plan: | Strijensas |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0617.bpss-vg01 |
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Nibm
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard is. Plaatselijk worden kleine ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen zijn dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentratie fijn stof direct langs de A16 (als dichtstbijzijnde weg genoemd in de monitoringstool) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is gelegen. De jaargemiddelde concentratie stikstof in 2015 langs deze weg ter hoogte van het plangebied reikt tot de grenswaarde. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen echter af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ter plaatse van het plangebied zal dus worden voldaan aan de grenswaarden. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefmilieu ter plaatse.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen. Ten zuiden van het Hollands Diep ligt het industrieterrein Moerdijk. Op dit industrieterrein ligt een aantal risicovolle inrichtingen, waaronder inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6-contouren en invloedsgebieden voor het GR van deze inrichtingen. De inrichtingen op het industrieterrein Moerdijk vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de directe omgeving van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen over de weg of over het spoor vervoerd. Ten noorden van het plangebied zijn twee leidingen gelegen waar vervoer van gevaarlijke stoffen door plaatsvindt. Het gaat hierbij allereerst om de Air Liquide leiding van VROM (diameter: 6,63 inch, druk 64 bar). De PR 10-6-contour van deze leiding is niet buiten de leiding gelegen. Voor K1-leidingen is daarnaast geen sprake van een groepsrisico als de dichtheid rondom de leiding minder dan 255 personen/ha is. Gezien de omgeving van de leiding (met name weilanden) zal deze dichtheid niet worden gehaald.
Daarnaast is ook de gasleiding A-667 ten noorden van het plangebied gelegen (diameter: 48 inch, druk: 80 bar). De PR 10-6-contour is niet buiten de leiding gelegen. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is 580 m. Het plangebied ligt op circa 600 m vanaf de leiding. Dit is buiten het invloedsgebied. De leidingen vormen dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Over het Hollandsch Diep, een vaarweg die op ongeveer 270 m van het plangebied ligt, worden ook gevaarlijke stoffen vervoerd. De Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (2010) vermeldt dat op een afstand van 200 m van een vaarweg in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Het plangebied ligt op ruim 200 m afstand van de vaarweg. Uit deze Circulaire blijkt overigens dat de PR 10-6-contour niet buiten de vaarweg ligt. Uit het ontwerpbasisnet water blijkt dat de oriëntatiewaarde voor het GR niet wordt overschreden. Vervoer van gevaarlijke stoffen over deze vaarweg vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
In het plangebied zijn naast woningen nog andere functies (zoals bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en horeca) aanwezig. In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies naast elkaar voorkomen en zelfs gewenst zijn, wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt verwezen naar bijlage 2 van de toelichting. De Staat van bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' is opgenomen in bijlage 1 van de regels.
Toelaatbaarheid per gebied
Het plangebied bestaat voornamelijk uit woongebied waar grote en hinderlijke bedrijven niet gewenst zijn. De functiemenging die nu aanwezig is, is wel wenselijk. Ter plaatse van de bedrijfsbestemmingen worden daarom bedrijven uit milieucategorie B1 algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die direct naast of beneden woningen toelaatbaar zijn en zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het Bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen. Met behulp van de SvB 'functiemenging' wordt bepaald welke bedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid passen. Bestaande bedrijven uit hogere categorieën dan de algemene toelaatbaarheid worden mogelijk gemaakt via een maatbestemming. Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt relevante milieuhinder in de toekomst voorkomen.
Inventarisatie bedrijven
In het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. De aanwezige nutsvoorzieningen krijgen een specifieke bestemming. Ter plaatse zijn alleen dergelijke nutsvoorzieningen toegestaan. Andere bedrijfsactiviteiten zijn, gezien de omvang van de percelen, namelijk niet mogelijk. Ook het aanwezige gemaal wordt via een maatbestemming mogelijk gemaakt.
De zeilmaker aan de Havenstraat 43 (SBI-code 174,175) valt in categorie B2, een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar is. Hoewel het om een bedrijf gaat dat niet meer actief is acht de gemeente het niet wenselijk dit bedrijf weg te bestemmen. De bedrijvigheid die in het vigerende bestemmingsplan mogelijk is, wordt opgenomen via een maatbestemming.
Het (opslag)bedrijf aan de Wilhelminastraat (SBI-code 5153.1) valt binnen de algemene toelaatbaarheid. Voor dit bedrijf is dus geen maatbestemming nodig.
Op Havenstraat 3 is een agrarisch bedrijf gevestigd. Hier worden schapen gehouden. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij dient binnen de bebouwde kom 50 m afstand te worden aangehouden tussen het dierenverblijf en geurgevoelige objecten. Binnen deze zone worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De aanwezigheid van het agrarische bedrijf levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkelingen. Voor dit bedrijf is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar wonen.
Voor het perceel Buitendijk 28 wordt de bestaande agrarische bestemming overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Wijzigingsbevoegdheden
Ter plaatse van wijzigingsbevoegdheid is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen van wonen naar detailhandel. Detailhandel is geen kwetsbaar of geluidsgevoelig object. Daarnaast wordt detailhandel in gebieden met functiemenging direct naast woningen toelaatbaar geacht.
Ter plaatse van wijzigingsbevoegdheid 2 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen van agrarisch gebruik naar wonen. Rondom deze locaties zijn geen hinder veroorzakende functies gelegen. Het aspect milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een hoofdzakelijk consoliderend plan. Nieuwe hinderveroorzakende functies worden niet mogelijk gemaakt. Wel worden op termijn mogelijk woningen gebouwd aan de Adrianus van Vugtstraat en de Suze Groenewegstraat en zijn er wijzigingsbevoegdheden opgenomen om een agrarisch bedrijf om te zetten in woonbestemmingen en woonbestemmingen om te zetten naar detailhandel. Dit is echter op ruime afstand van de hinder veroorzakende functies in het plangebied. Daardoor levert het aspect milieuhinder en bedrijven geen belemmering op voor de vaststelling van het plan. Door het toepassen van een milieuzonering worden nieuwe hindersituaties voorkomen.
In het plangebied liggen twee horecagelegenheden. Deze kunnen worden ingeschaald volgens de Staat van Horeca-activiteiten (zie bijlage 2 van de regels). Hierin wordt met behulp van verschillende categorieën aangegeven of de milieubelasting van een horecagelegenheid toelaatbaar kan worden geacht. Voor een algemene toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 3 van de toelichting.
Inschaling en toelaatbaarheid
De in het plangebied aanwezige horecagelegenheden zijn ingeschaald op basis van de Staat van Horeca-activiteiten. Gelet op de aard van de omgeving (gemengd), de omvang van het gebied en de reeds aanwezige horeca, zijn in het plangebied horeca-activiteiten uit categorie 1 (onderverdeeld in categorie 1a, 1b en 1c) toegestaan. Dit is lichte horeca die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend mogen zijn.
De aanwezige horeca is geïnventariseerd en past binnen de algemene toelaatbaarheid.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek en conclusie
Ten zuiden van het plangebied is het gezoneerde industrieterrein Moerdijk gelegen. De zone van het industrielawaai reikt niet tot het plangebied. De aanwezigheid van het industrieterrein levert dan ook geen belemmering op voor voorliggende bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied meerdere historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Het voorliggende bestemmingsplan is echter grotendeels consoliderend van aard. In het grootste deel van het plangebied vinden dus geen functieveranderingen plaats waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit.
Plaatselijk vinden echter wel ontwikkelingen plaats. Zowel langs de Adrianus van Vugtstraat als langs de Groenewegstraat is herbouw van woningen beoogd. Uit het bodemloket blijkt dat ter plaatse van deze ontwikkelingen geen historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Daarnaast vindt er geen functieverandering plaats. De aanwezige bodemkwaliteit levert hierdoor geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Figuur 5.1 Bodemkwaliteit in het plangebied (www.bodemloket.nl)
In het plangebied zijn twee planologisch relevante leidingen aanwezig. Het gaat hierbij om de in paragraaf 5.2.2 genoemde risicovolle olie- en gasleidingen. Zowel in het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied liggen geen overige planologisch relevante leidingen. Ook zijn hier geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het projectgebied hoeft in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening te worden gehouden. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.