Plan: | Noord en Over de Keen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0617.bpnk-vg99 |
Algemeen
Het plangebied bestaat voornamelijk uit woongebieden. Op verschillende locaties zijn bedrijven gevestigd. Er zijn geen ontwikkelingen gepland. Binnen de bestemmingsregeling is het wel mogelijk om middels een wijzigingsbevoegdheid een bedrijfsbestemming onder voorwaarden te wijzigen naar Wonen en Tuin. Voorts wordt middels dit plan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op alle bedrijvenlocaties in overeenstemming gebracht met nieuwe regelgeving en inzichten. Ten behoeve daarvan is een milieuzonering uitgewerkt.
Normstelling en beleid
Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt over het algemeen geen wettelijk kader3. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Met het oog hierop worden in het bestemmingsplan grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Hiertoe wordt gebruikgemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) (bijlage 1). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007).
Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Het plangebied kan in zijn geheel worden beschouwd als rustig woongebied. Binnen een dergelijk gebied wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' toegepast. De toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij niet bepaald op basis van richtafstanden, maar op basis van omgevingscriteria. Voor een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 1.
Toelaatbaarheid
Gelet op de aard van het plangebied, worden hier activiteiten uit maximaal categorie B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging' algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn activiteiten die in een woongebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving, dat zij wel bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
Bedrijfsinventarisatie
De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De bedrijven in het plangebied passen binnen een woongebied en zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging'. Een overzicht van voorkomende bedrijven zijn opgenomen in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Overzicht bedrijven plangebied
straat | nr. | naam en aard bedrijf | SBI-code | cat. | toelaatbaar | bestem- ming | |||||
Buiteneinde | 11 | opslag van aardappelen | 014 | B1 | B2 | B | |||||
Buiteneinde | 12 | opslag van aardappelen | 014 | B1 | B2 | B | |||||
Nieuwestraat | 17/19 | garagebedrijf De Haan, autoreparatie, showroom | 501,502, 504 |
B1 | B2 | B | |||||
Nieuwestraat | 46 | bouwnijverheid | 453 | B1 | B2 | B | |||||
Nieuwestraat | 82 | opslag van aardappelen, groente en fruit | 014 | B1 | B2 | B | |||||
Walewegje | 8 | Reflow instrumentenfabriek, fabricage van manometers | 33 - A | B1 | B2 | B |
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt aan de hand van de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
Met name als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven. Tabel 4.2 geeft hier een overzicht van.
Tabel 4.2 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en (gevoelig) object
soort objecten | aan te houden afstand | ||
indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) | indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht | ||
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object | 25 m | 50 m | |
categorie II: bijvoorbeeld niet aaneen-gesloten woonbebouwing, restaurant | 10 m | 25 m |
Verstoring door licht
Uit onderzoek is gebleken dat het lichamelijk en psychisch functioneren van de mens negatief wordt beïnvloed, wanneer de natuurlijke afwisseling tussen licht en donker wordt verstoord. In Nederland wordt veel licht geproduceerd, bijvoorbeeld straatverlichting en schijnwerpers op sportvelden. In de glastuinbouw wordt gebruikgemaakt van assimilatiebelichting om de groei van gewassen in kassen te bevorderen. In het Besluit glastuinbouw zijn regels opgenomen voor assimilatiebelichting. In het algemeen dient de gevel van een kas waar assimilatiebelichting wordt toegepast, op een dusdanige manier te worden afgeschermd, dat op een afstand van ten hoogste 10 m de lichtuitstraling met minstens 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn.
Daarnaast dient tussen 1 september en 1 mei tussen zonsopgang en zonsondergang altijd de zijkanten te worden afgeschermd. Tussen 20:00 uur en 0:00 uur geldt dit ook voor de bovenzijde.
Onderzoek en conclusie
Ten westen van het complex De Hoge Weide aan de Waleweg is een glastuinbouwbedrijf gevestigd (buiten het plangebied). Dit glastuinbouwbedrijf kan op basis van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan uitbreiden tot aan de perceelsgrens. Ook het naastgelegen complex De Hoge Weide heeft nog uitbreidingsmogelijkheden. Het verzorgingscomplex valt onder de objecten van categorie I, ten opzichte van het naastgelegen glastuinbouwbedrijf dient derhalve een afstand van 25 m te worden aangehouden. De huidige afstand tussen het complex en het perceel van het glastuinbouwbedrijf is overwegend 30 m.
Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuhinder vanwege glastuinbouwbedrijven de vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan niet in de weg staat.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken4 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het Besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het Besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten5. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In december 2009 is de aangepaste Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze Circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht6. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek en resultaten
Op basis van de provinciale risicokaart blijkt dat er binnen het plangebied geen inrichtingen zijn gevestigd die uit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn. Ten noorden van het plangebied is een lpg-tankstation gesitueerd (Argos Oil, Trambaan 49). Een dergelijke inrichting valt onder de werking van het Bevi. De PR 10-6-contour van het lpg-tankstation ligt op 45 m vanaf het vulpunt en het invloedsgebied voor het GR reikt tot 150 m vanaf het vulpunt. De afstand tussen het plangebied en het vulpunt is ruim 200 m. Het plangebied ligt geheel buiten het invloedsgebied van het lpg-tankstation. Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen relevante gevolgen voor de hoogte van het GR.
Voor de bevoorrading van het lpg-tankstation aan de Trambaan 49 is voor de N491 ontheffing verleend voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gezien de beperkte frequentie waarmee deze transportroute wordt gebruikt en de afstand ten opzichte van het plangebied (ruim 200 m), zal dit vervoer van gevaarlijke stoffen geen gevolgen hebben voor de inrichting van het plangebied. Van overig vervoer van gevaarlijke stoffen over het water, de weg of het spoor is in en om het plangebied geen sprake. Tevens vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen plaats.
Conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan is hoofdzakelijk van consoliderende aard en maakt geen rechtstreekse ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot een toename van het GR. Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek te verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).
Onderzoek en conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen rechtstreekse ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, derhalve is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Wel wordt de mogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen om de bestemming van diverse bedrijfslocaties te wijzigen ten behoeve van de woonfunctie. In het kader van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Tevens zijn er geen straalpaden of hoogspanningslijnen in het plangebied aanwezig.
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg /m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg /m³ | tot en met 10 juni 2011 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | |||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek en resultaten
Het voorliggend bestemmingsplan betreft hoofdzakelijk een consoliderend plan en maakt geen rechtstreekse ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan heeft derhalve geen (negatieve) gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit binnen het plangebied. Het onderzoek is weergegeven in bijlage 2.
Uit het onderzoek blijkt dat er in alle onderzochte jaren (2010 en 2018) langs de rand van de onderzochte wegen ruimschoots voldaan wordt aan alle grenswaarden uit de Wlk (dit geldt overigens ook ter plaatse van het projectgebied). Er wordt derhalve voldaan aan de Wlk.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de Wlk. In het plangebied komen geen nieuwe ontwikkelingen voor. De Wlk staat de vaststelling van het bestemmingsplan Noord en over de Keen niet in de weg.
Normstelling en beleid
De provincie Zuid-Holland heeft enkele milieubeschermingsgebieden voor stilte ('stiltegebieden') aangewezen. Deze gebieden zijn opgenomen in de provinciale Milieuverordening. Het provinciale beleid omtrent stiltegebieden is erop gericht om de plaatsen waar geen of weinig geluidsbelasting, als gevolg van menselijke activiteiten is te beschermen tegen verstoring van de (bijna) natuurlijke akoestische situatie. Dit komt overeen met het stand-still principe. Daarnaast wordt er naar gestreefd om situaties met een hoge geluidsbelasting te verbeteren.
Onderzoek
Ten westen van het plangebied is een stiltegebied gelegen, dat tevens is aangewezen als Natura 2000-gebied (zie paragraaf 4.3). Voor dit gebied wordt momenteel een beheerplan opgesteld door Gedeputeerde Staten van Zuid-Hollland en het Ministerie van Landbouw, Milieu en Voedselkwaliteit. Binnen het stiltegebied dient geluidshinder zoveel mogelijk voorkomen/beperkt te worden. Activiteiten die in dit verband moeten worden geweerd, zijn met name niet-agrarische bedrijvigheid, intensieve toeristische-recreatieve voorzieningen als jachthavens, permanente en geluidshinderlijke tijdelijke verblijfsrecreatieve voorzieningen en dagrecreatieve voorzieningen met grote verkeers- of publiekaantrekkende werking.
Conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen rechtstreekse ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en leidt daarom niet tot een toename van geluidshinder binnen het stiltegebied. Daarmee wordt aan het stand-still beginsel voldaan.
Voor industrielawaai stellen de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer normen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen. De normen uit de Wet geluidhinder gelden alleen binnen geluidszones. In die normen gaat het om de gecumuleerde geluidsbelasting die veroorzaakt wordt door alle inrichtingen (bedrijven) op een gezoneerd industrieterrein.
In en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen gezoneerde industrieterreinen en geluidszones hiervan. Er wordt geconcludeerd dat aspect industrielawaai het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Binnen dit consoliderend bestemmingsplan worden geen rechtstreekse nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Hoewel de mogelijkheid wordt opgenomen om bedrijfsbestemmingen te wijzigen in een woonbestemming, zijn uitsluitend ter plaatse van de bestaande bedrijfswoningen woningen toegestaan. Een onderzoek naar het wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.