Plan: | Het Spui |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0617.BPHetSpui-vg01 |
De locatie van de voormalige school aan het Spui komt in aanmerking voor woningbouw. In overleg met de omwonenden heeft de gemeente een stedenbouwkundige verkenning uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een stedenbouwkundig plan dat de bouw van maximaal 13 woningen mogelijk maakt, waarvan 10 seniorenwoningen en 3 vrijstaande woningen. Om de woningbouw juridisch en planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied omvat het terrein van de voormalige basisschool Het Spui welke is gelegen tussen de woningen aan het Spui 28 tot en met 38 en de achterzijde van de woningen met de nummers 13 tot en met 25 aan de Schenkeldijk. Ten noordwesten van het voormalige schoolterrein ligt het gebouw van de schietvereniging 'De Vrijheid'. De schietvereniging maakt onderdeel uit van het plangebied. Het plangebied ligt nabij het centrum van de kern van Strijen (Figuur 1.1).
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dorpskern Strijen' zoals vastgesteld op 28 oktober 2014. In het bestemmingsplan 'Dorpskern Strijen' zijn de gronden van het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk'. De schietvereniging heeft de bestemming 'Recreatie - Schietvereniging'. Een klein deel van de gronden aan de Schenkeldijk kent tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Figuur 1.2: Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskern Strijen' (2014)
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader beschreven en zijn de kaders opgenomen waaraan het uitwerkingsplan moet voldoen. Hoofdstuk 4 omvat de sectorale aspecten, zoals milieu, verkeer, ecologie, water en archeologie. Daaropvolgend komt in hoofdstuk 5 de juridische regeling aan bod. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.
De schoollocatie 'het Spui', ligt tussen de Schenkeldijk en het Spui. De locatie heeft de onderwijsfunctie verloren waardoor herontwikkeling van de locatie mogelijk is en de mogelijkheden voor woningbouw op de locatie zijn verkend. Op basis van de ligging van de locatie, het gewenst programma en raadpleging van de omwonenden is een stedenbouwkundig schetsplan opgesteld dat de basis is voor de regeling in dit bestemmingsplan.
Het plangebied bestaat uit de gronden van het voormalige schoolgebouw en heeft een grillige vorm. De school is niet meer in gebruik als onderwijsinstelling. Het terrein rond de school is ingericht als schoolplein en bijna geheel verhard.
De locatie ligt min of meer verscholen tussen verschillende woonkavels (grondgeboden) en enkele bijzondere functies zoals het gebouw van de schietvereniging aan de noordzijde en een bedrijfsgebouw aan de zuidzijde.
Hierdoor grenst de locatie aan veel achterzijden van bestaande woonkavels. De Schenkeldijk ligt iets hoger in de omgeving waardoor er een hoogteverschil bestaat tussen de kavels aan de Schenkeldijk en de locatie.
Het voormalige schoolgebouw met een hoogte van 1 laag met op enkele plekken een kleine kap staat in het zuidelijk deel van de locatie en heeft een adres aan het Spui tussen de woningen met de nummers 34 en 38. Aan de noordzijde grens de locatie ook aan het Spui. Aan de westzijde is een pad vanaf de Schenkeldijk naar het schoolterrein. Al met al is de locatie vooral naar binnen gekeerd.
De locatie is zichtbaar vanaf het Spui. Vanaf andere zijden is de locatie nauwelijks te zien vanuit de openbare ruimte door bestaande bebouwing en beplanting.
De omliggende bebouwing bestaat voornamelijk uit grondgebonden woningen en enkele bijzondere functies zoals een gebouw voor de schietvereniging en een bedrijf. De bebouwing heeft een dorps karakter met verschillende typologieën (vrijstaand, korte rijen en tweekappers) en diverse bouwstijlen. De bouwhoogte is 1 á 2 lagen met een kap.
De voortuinen zijn ondiep. Aan de zijde van de Schenkeldijk is het beeld stenig en verhard, langs het Spui oogt de straat groener door de iets ruimere voortuinen en de bomen in het straatprofiel aan de zijde van het water.
De omliggende bebouwing ligt aan alle kanten met achter- of zijkanten naar de locatie. Hierdoor is de locatie vooral naar binnen gekeerd en zal op een logische manier moeten worden aangesloten om een nieuw woongebiedje met een goede kwaliteit te ontwikkelen.
De locatie wordt ontsloten vanaf het Spui. Richting de Schenkeldijk ligt slechts een fiets-/voetpad. Voor de rest is er geen ruimte aan deze zijde en is het terrein niet in eigendom van de gemeente. De woningen aan het Spui parkeren vooral langs de kade. Enkele woningen hebben nog een parkeerplaats op eigen terrein.
De locatie wordt ingericht als een nieuw woongebied met een dorps karakter, in aansluiting op de directe omgeving. Gezien de ligging nabij het centrum en de afwezigheid van andere locaties nabij het centrum die in afzienbare tijd kunnen worden ontwikkeld is gekozen voor de specifieke doelgroep van senioren. Op de locatie zijn 10 grondgebonden seniorenwoningen beoogd met een tuin. Daarnaast is er ruimte voor uitgeefbare kavels die kunnen worden benut voor 3 vrijstaande woningen. Dit kan door zelfrealisatie of door CPO constructie worden ontwikkeld.
Figuur 2.3: Situatietekening toekomstige situatie
Binnen het relatief kleine en besloten plangebied is ten behoeve van een dorpse sfeer enig variatie in de architectuur en woningtypologie gewenst en zal er voldoende groen moeten worden ingebracht.
Massa en oriëntatie
De grondgebonden woningen aan de binnenzijde van het plangebied krijgenn een hoogte van maximaal één bouwlaag met een kap. Langs het Spui is een iets hogere goothoogte mogelijk op 1,5 tot 2 lagen (iets doorgezakte kap). De woningen worden georiënteerd op de straat. Tuinen worden tegen tuinen gelegd. Op hoekkavels wordt een dubbele oriëntatie in het ontwerp van de woning gemaakt door een architectonische ingreep zoals gevelopeningen, entree, erker e.d. Woningen die aan het Spui liggen worden primair op deze straat georiënteerd.
De kopgevel van de seniorenwoning nabij de schietvereniging wordt voorzien van een dove gevel wanneer deze binnen de geluidsafstand ligt.
Daklandschap
Alle woningen worden afgedekt met een kap. De blokken krijgen een nok in de langs richting. Samengestelde kappen en nokverdraaiing kunnen als verbijzondering (bijvoorbeeld op de koppen) worden toegepast.
Een dorpse en groene uitstraling wordt naast de architectuur voor een groot deel bereikt door de inrichting en materialisering van het openbaar gebied. Groen vormt een belangrijk aspect voor een aangename leefomgeving. Naast tuinen met hagen worden langs de straat bomen in deels groene berm geplant. Tussen de schietvereniging en de woningen is plek om een groene collectieve ruimte in te vullen. Nieuw oppervlaktewater is niet noodzakelijk aangezien een groot deel van de verharding verdwijnt en er meer tuinruimte wordt aangelegd.
De openbare ruimte wordt in dit buurtje uniform uitgevoerd zodat binnen het relatief kleine gebied een rustig en aantrekkelijk beeld ontstaat met een doorlopende rijbaanbreedte en een eenduidige en herkenbare materialisering van trottoirs en parkeervakken.
Parkeren
Het is belangrijk dat het nieuwe woonbuurtje niet gedomineerd wordt door geparkeerde auto's. In de directe omgeving is echter geen overruimte voor parkeren. Alle benodigde parkeerplaatsen voor de ontwikkeling zullen binnen het buurtje moeten worden aangelegd. Dit betekent dat grondgebonden vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen in ieder geval één parkeerplaats op eigen terrein krijgen. De overige plaatsen worden in de buitenruimte aangelegd.
Op basis van het beoogde programma zullen ca. 18 parkeerplaatsen nodig zijn, welke in het openbaar domein worden aangelegd. Gezien de doelgroep van senioren zullen direct bij de woningen voldoende plekken (haaks parkeren) worden gelegd met enkele plekken voor bezoekers in de rand.
De locatie wordt op twee plaatsen ontsloten vanaf het Spui. Dit betekent dat er in ieder geval een rondrijbeweging mogelijk is. Daarnaast blijft de doorsteek naar de Schenkeldijk in gebruik voor langzaam verkeer. Op deze manier krijgt de locatie ook voldoende hechting met de omgeving.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Toetsing beoogde ontwikkeling
Het SVIR en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.
Artikel 3.1.6. van het Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)
Op 1 juli 2017 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ gewijzigd. De nieuwe Ladder wordt geregeld in artikel 3.1.6 leden 2 – 4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en luidt:
Toetsing beoogde ontwikkeling
Voorliggend plan maakt de bouw van maximaal 13 (senioren)woningen mogelijk. De ontwikkeling betreft een transformatie van een voormalige basisschool binnen het bestaand stedelijk gebied. Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te worden beoordeeld aan de hand van welk planologisch beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met het vigerende plan 'Dorpskern Strijen' en in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging. Hoewel het voorliggende plan geen nieuw ruimtebeslag claimt, is er wel sprake van een functiewijziging. De functiewijziging is van dien aard, bestemming wonen in plaats van maatschappelijk in combinatie met een ander bebouwingsvorm, dat geconcludeerd wordt dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is in dit plan onderbouwd dat het plan in een behoefte voorziet. Deze nadere onderbouwing is opgenomen in paragraaf 3.2.2.
Conclusie
Het rijksbeleid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014 geconsolideerde versie 12 januari 2017, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Figuur 3.1 Uitsnede kaart bebouwde ruimte Provincie Zuid Holland
Toetsing beoogde ontwikkeling
Op de bij de structuurvisie horende kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland, is het plangebied aangeduid als 'bebouwde ruimte' zie figuur 3.1. Voor deze gebieden geldt dat er wordt ingezet op het beter benutten van de bebouwde ruimte door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De beoogde ontwikkeling is in lijn met deze opgave.
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Lid 2 voorziet uitsluitend in toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau en is voor het voorliggende plan niet relevant.
Toetsing en beoordeling
Het voorliggende plan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Uit de Regionale Woonvisie 2030 (zie paragraaf 3.2.3) behoefte aan woningen, blijkt dat er de komende jaren behoefte is om circa 3.100 woningen te bouwen. Na de periode zal de woningbehoefte afnemen vanwege een krimpende bevolking als gevolg van de vergrijzing. Voor de te bouwen woningen is er dan ook vooral behoefte aan woningen voor senioren. Zie figuur 3.2.
Figuur 3.2 Huishoudensontwikkeling naar leeftijd (Regionale Woonvisie 2017)
De locatie Het Spui is met 13 woningen opgenomen in de Monitoring Woningbouwprogramma Hoeksche Waard (juni 2017). Dit woningbouwprogramma is regionaal afgestemd. De ontwikkeling voorziet dan ook in een behoefte zodat kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan lid 1a van de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking. Tevens vindt de ontwikkeling plaats binnen het bestaand bebouwd gebied. Daarmee wordt voldaan aan lid 1 b van de provinciale ladder en is toetsing aan lid 1 c niet meer relevant.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid, bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Lid 2, 3, 5 en 6 zijn voor het voorliggende plan niet relevant.
Toetsing en beoordeling
De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied. Er is zodoende sprake van inpassing in de bestaande omgeving. Er zijn voor het plangebied geen relevante richtpunten van de kwaliteitskaart van toepassing. Ten aanzien van lid 4 (beeldkwaliteitsparagraaf) kan worden geconcludeerd dat er geen richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn en dat de ontwikkeling ook niet is gelegen op gronden met een beschermingscategorie 1 of 2. Het opstellen van een beeldkwaliteitsparagraaf is dan ook niet nodig. Dat neemt niet weg dat een stedenbouwkundig plan aan de ontwikkeling ten grondslag ligt. De uitgangspunten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van deze toelichting.
Conclusie
Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan het provinciale beleid.
In de nieuwe Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030 staat de vitaliteit van de regio centraal. Om die te bewaken, zet de regio in op meer kwaliteit en extra woningbouw ten behoeve van de instroom van gezinnen.
Veranderingen woningmarkt
De vijf gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een nieuwe woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma opgesteld. De nieuwe visie speelt in op veranderingen in de woningmarkt en kansen die er liggen om (waar mogelijk) toekomstige krimp tegen te gaan. De komende jaren is er sprake van een toenemende vergrijzing van de bevolking. Op middellange termijn betekent dit dat het aantal huishoudens eerst nog toeneemt als gevolg van de gezinsverdunning die gepaard gaat met de vergrijzing. Om te kunnen voorzien in deze volkshuisvestelijke opgave moeten tot 2025 nog circa 3.000 woningen gebouwd worden, verdeeld over de vijf gemeenten en hun onderliggende kernen. Dit is echter niet voldoende om een vitale regio te kunnen blijven.
Afgaand op de prognoses van geboorte- en sterftecijfers, krijgt de regio na 2035 te maken met een dalend aantal huishoudens. Bijkomende uitdaging is het feit dat het aantal jongere huishoudens onder de 55 jaar tot die tijd al afneemt met bijna 20%. Deze groep houdt het onderwijs vitaal en vormt een belangrijk deel van de beroepsbevolking. De instroom van deze groep is dan ook van belang voor de vitaliteit van de regio. De instroom van gezinnen is de laatste jaren al gaande en makelaars bevestigen dat de belangstelling voor de Hoeksche Waard gestaag groeit. Het gaat met name om consumenten uit de regio's Rotterdam en Drechtsteden die bewust kiezen voor een betaalbaar, groen en landelijk woonmilieu in nabijheid van de Randstad. Het beleid is er nu op gericht om de instroom verder te stimuleren ten behoeve van de vitaliteit.
Naast meer kwantiteit besteedt de nieuwe woonvisie ook veel aandacht aan kwaliteit op het gebied van de energieprestatie van de woningvoorraad, de geschiktheid voor senioren die minder mobiel worden, de bereikbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van projecten. Vitaliteit vraagt ook om een toekomstbestendige woningvoorraad. Er wordt ingezet op een aantal kwaliteitscriteria:
- op energie omdat we op weg zijn een energieneutrale regio te worden;
- op geschiktheid vanwege het groeiend aantal oudere huishoudens;
- op bereikbaarheid per auto en OV en;
- op de ruimtelijke kwaliteit die ons onderscheidt van de grote stad.
Daarbij wordt niet alleen gekeken naar nieuwbouw maar worden ook inspanningen verricht om de bestaande woningvoorraad beter voor te bereiden op de toekomst wat betreft energie en geschiktheid.
Structuurvisie gemeente Strijen
De gewenste ontwikkelingen voor de gemeente Strijen zijn beschreven in de gemeentelijke structuurvisie, vastgesteld op 25 september 2012. Hierin wordt onder andere een vooruitzicht gegeven op het wonen in gemeente Strijen.
De bevolkingssamenstelling van de gemeente Strijen verandert met een toenemend aantal ouderen en een afnemend aantal jongeren. Dit leidt tot een daling van het aantal personen per huishouden met als gevolg dat het aantal huishoudens stijgt door een toenemend aantal eenpersoonshuishoudens. Dit betekent een grote opgave voor de woningbouw.
De groei van het aantal eenpersoonshuishoudens heeft consequenties voor het type woningen waaraan in de toekomst behoefte zal zijn. Een passend woningaanbod gericht op starters, ouderen en gezinnen die terugkeren naar het dorp is hierbij gewenst.
Eind 2016 is een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd dat op 13 december 2016 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Strijen. Dit woningbehoefteonderzoek ligt mede ten grondslag aan de totstandkoming van de Regionale Woonvisie die op 26 september door de gemeenteraad van Strijen is vastgesteld. Het woningbehoefteonderzoek laat zien dat het aantal huishoudens tot 2030 nog toeneemt en daarna stabiliseert. Net zoals het regionale beeld is ook in Strijen sprake van vergrijzing en ontgroening. In de periode tot 2025 leidt de woningbehoefte tot een woningbouwopgave van 370 tot 400 woningen. De kwalitatieve behoefte in Strijen is vooral gericht op het goedkopere en middeldure segment koop rijwoningen en vrije sector huurwoningen. De behoefte aan grondgebonden seniorenwoningen ligt hier mede in besloten.
Toetsing
Gemeente Strijen heeft behoefte aan huur- en koopwoningen voor starters en senioren én koopwoningen voor terugtrekkende gezinnen. De ontwikkeling van het Spui voorziet hierin met de bouw van 13 woningen geschikt voor senioren.
Het beoogde plan past binnen de beleidskaders zoals omschreven in paragraaf 3.1 tot en met 3.3.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
De woningen worden ontsloten via het Spui. De verdere onsluiting van het plangebied vindt plaats via de Schenkeldijk en de Boompjesstraat.
Op de Weelsedijk, Boompjesstraat, Diepenhorstweg, Schenkeldijk, en het Spui geldt een 30 km/h-regime. De kruisingen tussen deze wegen zijn als gelijkwaardige kruispunten vormgegeven. De Boompjesstraat voert in oostelijke richting naar het centrum van Strijen. In zuidwestelijke richting kan het gebied worden ontsloten via de Weelsedijk en de randweg. Via het centrum van Strijen worden de Trambaan en de N491 bereikt. De N491 is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h vanaf de bebouwde kom tot golfbaan en vanaf daar 80 km/h. Deze weg voert in noordelijke richting naar het bedrijventerrein van Strijen en de kernen Maasdam en Puttershoek. Tevens wordt via de N491 de N217 bereikt. Deze provinciale gebiedsontsluitingsweg verbindt Dordrecht en 's-Gravendeel met Oud-Beijerland en de A29 richting Rotterdam. De Weelsedijk voert in zuidwestelijke richting naar de kernen Numansdorp en Zuid-Beijerland. Ter hoogte van Numansdorp is een aansluiting op de A29 richting Zierikzee en Rotterdam. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is derhalve goed te noemen.
Fietsverkeer maakt voornamelijk gebruik van dezelfde wegen als het autoverkeer. Fietsverkeer wordt conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Rondom de locatie zijn geen zelfstandig verbindende fietspaden. De externe ontsluiting voor fietsverkeer (buiten de bebouwde kom) is conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig vormgegeven. De Weelsedijk richting Numansdorp, een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h, kent conform de richtlijnen suggestiestroken. De N491 richting Maasdam is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/h. Conform de richtlijnen beschikt deze weg over een vrijliggend tweerichtingsfietspad. Het langzaam verkeer heeft een directe ontsluiting naar de Schenkeldijk. De ontsluiting voor het fietsverkeer is goed.
Aan de Boompjesstraat is een bushalte aanwezig. Vanaf deze bushalte rijden twee keer per uur bussen tussen Strijen Julianastraat en Heinenoord en tijdens de ochtendspits rijden er meerdere malen bussen naar Dordrecht centraal station en Rotterdam Zuidplein.
De ontsluiting van het plangebied is goed.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Binnen het plangebied worden 13 woningen mogelijk gemaakt. De gemeente Strijen is een weinig stedelijke gemeente en het plangebied ligt in het gebiedstype 'rest van de bebouwde kom'. Op basis van het autobezit in deze gemeente worden hiervoor gemiddelde kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). In de onderstaande tabel is per woningtype de verkeersgeneratie weergegeven.
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie De Dam
Type woning | Aantal | Verkeersgeneratie per woning | Verkeersgeneratie totaal |
Koopwoningen (tussen/hoek) | 3 | 7,4 | 22,2 |
Seniorenwoningen | 10 | 2,6 | 26 |
Totaal | 13 | ca. 48 |
Uit de tabel blijkt dat de verkeerstoename circa 48 mvt/etmaal bedraagt. Ontsluiting van dit verkeer via het Spui, de Schenkeldijk en de Weelsedijk naar de Randweg leidt naar verwachting niet tot afwikkelingsproblemen.
Parkeren
Voor de berekening van de parkeerbehoefte worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als voor de berekening van de verkeersgeneratie. De parkeerbehoefte van het plangebied is weergegeven in tabel 4.2.
Tabel 4.2 Parkeerbehoefte De Dam
Type woning | Aantal | Parkeerbehoefte per woning | Parkeerbehoefte totaal |
Koopwoningen (tussen/hoek) | 3 | 2,0 | 6 |
Seniorenwoningen | 10 | 1,2 | 12 |
Totaal | 13 | 18 |
De parkeerbehoefte bedraagt in totaal 18 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in voldoende ruimte om dit aantal van 18 parkeerplaatsen te realiseren. Er wordt dan ook voorzien in de parkeerbehoefte.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. De toename van het verkeer zal niet tot problemen in de afwikkeling zorgen. Het plan voorziet in voldoende parkeermogelijkheden. In de planregels is in artikel 8 lid 3 geborgd dat ook daadwerkelijk voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Strijen, tussen de Schenkeldijk en het Spui, aan het Spui 36. Het plangebied is daarmee gelegen in de geluidzone van de Julianastraat. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook de geluidbelasting van de niet-gezoneerde wegen, te weten de Schenkeldijk en het Spui (beiden 30 km/u) bepaald en beoordeeld.
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Gezien de ligging binnen de bebouwde kom bedraagt de maximale ontheffingswaarde 63 dB voor de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Julianastraat. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting van de niet gezoneerde wegen wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemmingen dient in alle gevallen te voldoen aan de normen uit het Bouwbesluit.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMW 2012). Het onderzoek is separaat opgenomen in een rapportage, zie bijlage 3.
Onderzoek
Als gevolg van het wegverkeer op het geluidgezoneerde deel van de Julianastraat (50 km/u) wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh niet overschreden op de uiterste grenzen van het bouwvlak in het plangebied. De maximale geluidbelasting vanwege het wegverkeer op deze gezoneerde
weg bedraagt 27 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook de geluidbelasting van de niet-gezoneerde wegen, te weten de Schenkeldijk en het Spui (beiden 30 km/u) bepaald en beoordeeld. Als gevolg van het wegverkeer op de Schenkdijk bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 44 dB, berekend op de uiterste grenzen van het bouwvlak aan de zuidwestzijde van het plan (aan de kant van de Schenkeldijk).
Hierbij is geen aftrek artikel 110g Wgh toegepast. Hierbij wordt de richtwaarde van 48 dB dus nergens overschreden en is sprake van een goed akoestisch klimaat bij de woningen binnen het plan.
Vanwege het Spui bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 57 dB. Deze waarde is berekend aan de uiterste grens aan de (noord)oostzijde van het plan, direct langs het Spui. Hierbij is eveneens geen aftrek artikel 110g Wgh toegepast. Weliswaar zal met deze geluidbelasting bij een aantal woningen (voor- en in enkel geval zijgevel van woningbouw langs Spui) de richtwaarde van 48 dB overschreden worden, maar nergens zal de uiterste grenswaarde van 63 dB worden overschreden.
Gemeentelijk geluidbeleid
Op basis van het gemeentelijk geluidbeleid is ook maatregelenonderzoek vanwege het verkeer op de 30 km/u wegen niet noodzakelijk om de geluidbelasting te reduceren, aangezien bij alle woningen binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Conclusie
Vanwege de Wgh-bronnen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden, waarmee het akoestisch klimaat bij de woningen binnen het plan vanwege de Julianastraat (50 km/u) goed zal zijn.
Een hogere-waardenprocedure is niet noodzakelijk. Vanwege de wegen die zin onderzocht in het kader van een goede ruimtelijke ordening is sprake van een goed akoestisch klimaat vanwege het verkeer op de Schenkeldijk en een overwegend goed tot aanvaardbaar akoestisch klimaat vanwege het verkeer op het Spui. Vanuit akoestisch oogpunt zijn er dus geen belemmeringen voor het realiseren van dit nieuwbouwplan.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap Hollandse Delta en de gemeente Strijen nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Gemeentelijk beleid
De hoofddoelstelling van het Waterplan Strijen (2008) is om te komen tot een duurzaam watersysteem voor de gemeente Strijen. De gemeente wil een veilig schoon en aantrekkelijk watersysteem realiseren waarbij de beheer- en onderhoudsaspecten zijn geoptimaliseerd. Hierbij is rekening gehouden met de doelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) met betrekking tot de waterkwaliteit alsmede de verbrede zorgtaak van de gemeenten inzake de grondwaterproblematiek en verzameling van overtollig hemelwater (opgenomen in Wet gemeentelijke watertaken).
Algemeen
Het plangebied bestaat uit een schoolgebouw met een volledig verhard buitenterrein. Omdat het plangebied in het bebouwde gebied van Strijen ligt, is het plangebied niet gekarteerd. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ten noordwesten van het plangebied uit kleidek op veen. Hier is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen de 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld ligt. Ten zuiden van het plangebied bestaat de bodem uit lichte klei met homogeen profiel. Hier is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Aan zuidoostzijde van het plangebied ligt de watergang T29009. Deze is volledig verduikerd en verbind de watergangen aan de zuidzijde van de Schenkeldijk met het water van het Spui. De duiker heeft een beschermingszone van 1 meter. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Figuur 4.1 Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta (www.wshd.nl)
Veiligheid en waterkeringen
De Schenkeldijk aan de zuidwestzijde doet dienst als boezemkade en is aangemerkt als een primaire waterkering. Het plangebied ligt voor een klein deel in de keurzone van deze waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Algemeen
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van woningbouw. Ten gevolge van de ontwikkeling is er sprake van een beperkte afname aan verharding. Compensatie als gevolg van een toename van het verhard oppervlak is dan ook niet aan de orde.
Afvalwaterketen en riolering
Conform het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Er dient een vergunning worden aangevraagd op grond van de Keur voor het graven van nieuwe watergangen.
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft het Krammer-Volkerak op ca. 12 km afstand. In nabijheid van het plangebied is geen NNN of weidevogelgebied aanwezig.
Vanwege de afstand tot natuurgebieden zal de ontwikkeling niet leiden tot negatieve effecten als areaalverlies, versnippering, effecten op de waterhuishouding of verstoring. Gelet op de afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling zal dit niet leiden tot een meetbare toename in stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten zijn dan ook uit te sluiten.
Soortenbescherming
Op de ontwikkelingslocatie is een quick scan (bijlage 5) naar het mogelijk voorkomen van beschermde soorten uitgevoerd. Uit de quick scan blijkt dat de aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen en vliegroutes) niet kan worden uitgesloten. Op grond hiervan wordt aanbevolen om een gerichte veldinventarisatie naar deze soorten uit te voeren. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vooraf rooien beplantingen / vogelverschrikkers gebruiken). Er kunnen daarnaast algemene nationaal beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren aanwezig zijn.
Gerichte veldinventarisatie vleermuizen
In 2018 is onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen in het plangebied (bijlage 6). Uit het onderzoek komt naar voren dat in het gebied gewone dwergvleermuizen vliegen en foerageren. Gedurende an na realisatie van het voorgenomen bouwplan kan deze soort er blijven vliegen en foerageren. Verder zijn er geen vliegroutes of verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat met inachtneming van de hiervoor beschreven waarborgen het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van in totaal 13 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2016 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Boompjesstraat (maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van de maatgevende weg bedragen in 2016; 20,1 ìg/m³ voor NO2, 17,6 ìg/m³ voor PM10 en 10,6 ìg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6 dagen. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling een belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te kunnen maken, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied wordt als volgt omschreven:
“Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.”
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zit een aantal bedrijven zoals de schietvereniging De Vrijheid, de Stichting Hand, Bestrating en containerreiniging Strijen en een handel in tweedehandse materialen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid onderzoek gedaan naar deze bedrijven. De memo met daarin het onderzoek van de Omgevingsdienst is toegevoegd in bijlage 2. Gelet op de diverse functies in de directe omgeving van het plangebied concludeert de Omgevingsdienst dat het gebied getypeerd worden als 'gemengd gebied' waardoor met 1 afstandsstap kan worden afgeweken van de richtafstanden van de VNG-publicatie.
De volgende bedrijven zijn geinventariseerd:
De Stichting Hand is een religieuze organisatie die zendelingen in ontwikkelingslanden ondersteunt met materialen, zoals auto's. Auto's worden uitgeleend en verscheept naar de bestemming. Op de locatie worden deze onderhouden. De Stichting Hand is een categorie 2 bedrijf en is gelegen op circa 12 meter van het plangebied. Een bedrijf met milieucategorie 2 heeft in gemengd gebied een maximale richtafstand van 10 meter. Aan de richafstand wordt voldaan.
In figuur 4.2 zijn de milieuzones van de omliggende bedrijven weergegeven. De bedrijven op de locaties Schenkeldijk 11 en Spui 48 hebben geen milieuzone en zijn daarom niet weergegeven.
Figuur 4.2 Ligging plangebied en milieuzones van omliggende bedrijven
Alle genoemde bedrijven zijn meldingsplichtig in het kader van het Activiteitenbesluit. Alle bedrijven hebben een melding ingediend. Op grond van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt voor de bebouwing van de voormalige schoollocatie aan het Spui 36 niet voldaan aan de richtafstand van de schietvereniging. Het maatgevende aspect is geluid. Het aspect geluid is daarom nader onderzocht (zie alinea 'Onderzoek inrichtingslawaai').
Onderzoek inrichtingslawaai
DGMR heeft in opdracht van Rho adviseurs onderzoek gedaan naar het geluid afkomstig van de schietvereniging. Het betreft een onderzoek met kenmerk M.2017.0888.00.R001, d.d. 20-09-2017 (bijlage 4).
In het onderzoek is de geluidbelasting van de schietbaan getoetst aan de richtwaarden die gelden voor het gebiedstype gemengd gebied. Er is gekozen voor het gebiedstype gemengd gebied vanwege de aanwezigheid van zowel wonen als bedrijvigheid in het plangebied en de omgeving. Daarnaast is de geluidbelasting getoetst aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. In dit geval zijn de grenswaarden van het Activiteitenbesluit gelijkt aan de richtwaarden voor woningen in een gemengd gebied, namelijk een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50/45/40 dB(A) en een maximaal geluidniveau van 70/65/60 dB(A) voor respectievelijk de dag-/avond-/nachtperiode.
Uit de resultaten blijkt dat het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op alle toetspunten voldoet aan de richtwaarden/grenswaarden. Voor het maximale geluidniveau is op de zijgevel van één woning een overschrijding van 1 dB berekend. Bij de ontwikkeling van de woning dient deze gevel te worden ontworpen zonder te openen delen, een zogenaamde dove gevel. Hiertoe is een aanduiding opgenomen op de verbeelding en in de regels.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij de ontwikkeling van de woningen aan de kant van de schietvereniging dient één zijgevel zonder openingen te zijn uitgevoerd (dove gevel). Voor de overige bedrijven wordt aan de richtafstanden voldaan. Ook de overige (centrum)functies liggen op voldoende afstand en vormen dan ook geen belemmering en worden door de beoogde ontwikkeling niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Tevens vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.
Er wordt voldaan aan de beleid en normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
Beleid en normstelling
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
De huidige bodemkwaliteit is vastgesteld middels een verkennende bodemonderzoek. Het bodemonderzoek is door onderzoeksbureau IDDS uitgevoerd en is toegevoegd in bijlage 1. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat:
Geadviseerd wordt om nader bodemonderzoek te verrichten naar de mate en omvang van de aangetroffen verontreiniging met PAK. Nader bodemonderzoek dient uitsluitsel te verschaffen omtrent het feit of er ten aanzien van de verontreiniging in de grond en/of het grondwater sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. Een dergelijke nader onderzoek is uitgezet. De resultaten hiervan worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Regelgeving en beleid
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek en conclusie
Op grond van de provinciale archeologiekaart kent het gebied geen archeologische verwachtingswaarde., zie figuur 4.2. Nader onderzoek naar archeologie is dan ook niet vereist. Tijdens de aanleg- en bouwwerkzaamheden kan er sprake zijn van toevalsvondsten. Deze dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag.
Figuur 4.3 Uitsnede archeologiekaart provincie Zuid-Holland
Regelgeving en beleid
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2003)
De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. Om deze reden is de CHS opgenomen in de streekplannen en in de Nota Regels voor Ruimte. De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied omvat conform de Cultuurhistorische hoofdstructuur provincie Zuid-Holland geen cultureel erfgoed dat beschermd of versterkt moet worden. Er wordt vanuit het aspect cultuurhistorie geen randvoorwaarden gesteld aan het plan.
Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan –ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft- mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
Voor de ontwerpbestemmingsplanfase dient een m.e.r-beoordelingsbeslissing te worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek en conclusie
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 13 woningen mogelijk. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Bij de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan wordt tevens vastgesteld dat geen milieueffectrapportage nodig is.
De bestemmingsregeling kent een redelijk gedetailleerde opzet. Dat wil zeggen dat voor de schietvereniging de bouwmogelijkheden zijn vastgelegd, maar voor de ontwikkeling is een ruim bouwvlak opgenomen. Binnen dit bouwvlak zijn vervolgens enkele functie- en bouwaanduidingen opgenomen om richting te kunnen geven aan de invulling van het gebied.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
In dit hoofdstuk zijn diverse begrippen verklaard, die in de regels zijn opgenomen. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde bepalingen en regelingen. Daarnaast is in hoofdstuk 1 het artikel ‘wijze van meten’ opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
De bestemmingsregels bevatten de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen zoals opgenomen op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Artikel 3 Recreatie - Schietvereniging
Voor de schietvereniging is een specifieke bestemming opgenomen. Ter plaatse is alleen de schietvereniging mogelijk met bijbehorende voorzieningen. Alleen binnen het bouwvlak mogen gebouwen worden gebouwd. Met een aanduiding is de maximale goothoogte van gebouwen aangegeven en de maximale dakhelling is verbaal geregeld.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Voor de openbare ruimte in het nieuwe woongebied is een bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ opgenomen. Op de gronden zijn ontsluitingswegen en bijbehorende voorzieningen toegestaan, waaronder parkeerplaatsen, water en groenvoorzieningen. Gebouwen zijn alleen toegestaan in de zin van nutsgebouwen en wachtgebouwen.
Voor het ontwikkelingsgebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming mogen maximaal 13 woningen worden gerealiseerd. Daarnaast zijn maximale goot- en bouwhoogtes opgenomen. Zo mag aan de zijde van het Spui hoger worden gebouwd, in lijn met de naastgelegen bebouwing, dan op het achterliggende gedeelte. Bij het wonen zijn aan-huis-gebonden beroepen alsmede kleinschalige bedrijfsactiviteiten toegestaan. Hoofdgebouwen zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
De zone rondom de waterkering Schenkeldijk is voorzien van de beschermende dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. Deze dubbelbestemming beoogt de waterkerende functie van de gronden te beschermen. De waterkering zou namelijk kunnen worden verzwakt als de gronden teveel worden geroerd. Hier mag pas - na afwijking - worden gebouwd als is aangetoond, dat de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad. Hiertoe moet eerst een advies worden ingewonnen bij de beheerder(s) van de waterkering.
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevatten de algemene regels afwijkingsregels en wijzigingsregels.
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
In dit artikel is bepaald dat de in het bestemmingsplan gegeven aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels, voor ondergeschikte bouwdelen mogen worden overschreden. Het gaat om onder andere stoepen en balkons, die met 1,5 meter mogen uitsteken. Tevens is een bepaling opgenomen op grond waarvan bestaande bouwwerken die met een omgevingsvergunning zijn opgericht mogen worden gehandhaafd. Verder is opgenomen dat de regels uit de Bouwverordening, voor zover ze over dezelfde onderwerpen gaan als het bestemmingsplan, buiten beschouwing blijven, behalve voor onderwerpen zoals de bereikbaarheid, het bouwen bij leidingen, de ruimte tussen bouwwerken en de parkeergelegenheid.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het desgewenst in geringe mate afwijken en overschrijden van maten en bouwgrenzen, zoals die in de bestemmingsregels zijn aangegeven. Aan de overschrijding zijn randvoorwaarden gekoppeld.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn wijzigingsregels opgenomen voor het desgewenst overschrijden van bestemmingsgrenzen met ten hoogste 3 meter en het vergroten van bouwvlakken met ten hoogste 10%, indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
Daarnaast is in dit artikel een wijzigingsgebied opgenomen. Met de wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming 'Recreatie - Schietvereniging' en een gedeelte van de gronden van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' worden gewijzigd ten behoeve van de bouw van een extra woning al dan niet in combinatie met garageboxen, groen- en verkeersvoorzieningen en tuin. Het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is wel aan regels gebonden. Zo dienen onder meer de activiteiten van de schietvereniging te zijn beëindigd.
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het uitwerkingsplan voorgeschreven.
Indien een bestemmingsplan een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen (Besluit ruimtelijke ordening) bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12 Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. In afwijking van deze regel kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij Algemene Maatregel van Bestuur aangegeven gevallen of indien:
Omdat de gemeente de gronden zelf ontwikkelt, is er geen sprake van kostenverhaal bij derden. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. De kosten van de ontwikkeling zijn gedekt via de grondverkoop.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 7 mei 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eenieder kan in deze periode een inspraakreactie op het plan geven. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan overlegpartners in het kader van het wettelijk overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro.
Van de gelenheid om in te spreken is door één persoon gebruik gemaakt. De inspraakreactie is hierna samengevat en van een beantwoording voorzien.
Inspraakreactie
De inspraakreactie stelt niet tegen de bouw van de woningen te zijn, maar zorgen te hebben over de omgeving. Als gevolg van de bouw van de nieuwe woningen kan de verkeers- en parkeerdruk toenemen. Daarnaast is er bezorgdheid over de verkeersveiligheid en de mogelijkheid dat zijn woning en het riool (verder) verzakken door bouwverkeer.
Beantwoording
De wijze waarop het bouwverkeer de projectlocatie bereikt, wordt niet in een bestemmingsplan geregeld. Aan de inspraakreactie kan tegemoet gekomen worden door in de aanbesteding van het project te communiceren dat de inbreiding met respect voor de omgeving moet plaatsvinden en dat men aansprakelijk is voor schade van omwonenden. Bovendien zal bij de latere vergunningverlening en bouwplaat inrichting rekening gehouden worden met de omliggende wijk.
Het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen zodat de parkeerdruk niet toe zal nemen. Afwegende dat de wijk een 30 km zone betreft en er geen verkeer meer van en naar de te slopen school zal gaan, is het aannemelijk dat er door deze ontwikkeling geen sprake zijn van een toename van het verkeer of een verminderde verkeersveiligheid. Het bestemmingsplan "Het Spui" beschrijft als conclusie dat de ontsluiting van het verkeer naar verwachting niet tot afwikkelingsproblemen leidt.
Conclusie
De inspraakreactie geeft geen aanleiding het bestemmingsplan te wijzigen en de procedure om het bestemmingsplan vast te stellen, kan vervolgd worden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 2 augustus 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden konden binnen deze periode een zienswijze indienen. Er is één zienswijze ingediend waarbij aandacht werd gevraagd voor enkele feitelijk omstandigheden aan de rand van het plangebied. Een bezoek ter plaatse en een overleg met de betrokkene heeft geleid tot praktische oplossingen voor de aangedragen zaken. De zienswijze is daarmee voor betrokkene voldoende afgehandeld en deze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.