direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achter Noordweg 10 Oostvoorne
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0614.1209bpNoordweg10-0100

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden achter het perceel Noordweg 10 in Oostvoorne en maakt de bouw van 6 vrijstaande woningen mogelijk.

Tussen de eigenaar van de gronden en de gemeente zijn al gedurende enige jaren gesprekken gaande om op deze locatie woningbouw te realiseren. De locatie vormt namelijk een logische afronding van de woningbouw aan de Steenhoven. Daarnaast past de toevoeging van een zestal woningen binnen de gemeentelijke opgave voor huisvesting. Inmiddels zijn randvoorwaarden waaraan de ontwikkeling dient te voldoen opgesteld en is duidelijk dat hieraan kan worden voldaan. De volgende stap is dan ook een bestemmingsplan om deze woningen planologisch mogelijk te maken.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in Oostvoorne, op het perceel ten oosten van Noordweg 10. Het plangebied betreft in hoofdzaak kadastraal perceel Oostvoorne sectie A, nummer 5489 en ten behoeve van de te realiseren ontsluitingsweg een klein gedeelte van de percelen A 5488 en A 3643. Op onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.1209bpNoordweg10-0100_0001.png"

1.3 Geldende regelingen

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Dorpsgebied Oostvoorne. Dit bestemmingsplan is op 25 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Westvoorne. In het bestemmingsplan Dorpsgebied Oostvoorne heeft vrijwel het hele plangebied de bestemming Tuin – 2 en ten behoeve van een verbreding van de ontsluitingsweg beslaat het plangebied voor een heel klein gedeelte de bestemming Wonen. De ontwikkeling van zes woningen is binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.1209bpNoordweg10-0100_0002.png"

Figuur: uitsnede bestemmingsplan Dorpsgebied Oostvoorne (www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd.

In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie in het plangebied.

Hoofdstuk 3 geeft kort het ruimtelijke beleidskader aan.

Hoofdstuk 4 geeft een juridische verantwoording van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 gaat in op het onderzoek en de verantwoording. Waar nodig is bij de verschillende sectorale aspecten het daarvoor van belang zijnde sectorale beleid kort samengevat.

Hoofdstuk 6 handelt over de economische uitvoerbaarheid en handhaving van het bestemmingsplan.

In Hoofdstuk 7 komen het wettelijk voorgeschreven overleg over het voorontwerpbestemmingsplan en de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied en de ruimtelijke structuur.

2.2 Bestaande situatie

Het gebied Noordweg en omgeving

De Noordweg vormt de meest noordwestelijk gelegen ontsluiting van Oostvoorne. Aan de noordzijde sluit deze weg aan op de Brielse Maasdam, aan de zuidzijde op de Brielseweg. De bebouwing bestaat nu vrijwel geheel uit woningen. Een bijzondere functie is het Medisch Kinderhuis Oostvoorne aan de Noordweg 16 en de op hetzelfde terrein gelegen Gelinckschool.

De woonbebouwing langs de Noordweg bestaat uit vrijstaande woningen en is gevarieerd van karakter. Voor een deel is de oorspronkelijke bebouwing nog aanwezig, voor een deel is deze vervangen door nieuwe woningen. Direct ten zuidoosten van het plangebied is langs de Steenoven een kleinschalig woonbuurtje gerealiseerd op een voorheen agrarisch perceel.

Het plangebied

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit een in onbruik geraakt agrarisch perceel. Deze gronden hoorden ooit toe aan de voormalige boerderij gelegen aan de Noordweg 10. Deze boerderij wordt sinds enige tijd gebruikt voor zorgwoningen. Om het perceel richting de Noordweg te kunnen ontsluiten, is een strook grond tussen de percelen Noordweg 10 en 10a opgenomen in het plangebied.

Het terrein bestaat vrijwel geheel uit gras, overwoekerd door onkruid. Het terrein is omringd door het Medisch Kinderhuis en de Gelinckschool (ten noorden), woningen aan de Steenoven (ten zuiden), de voormalige boerderij (ten westen) en een sloot (ten oosten).

2.3 Toekomstige situatie

In het plangebied zullen 6 vrijstaande woningen worden gerealiseerd. De nu bekende gebiedsindeling ziet daarbij op een situering van alle woningen aan weerszijden van een interne doodlopende straat die het midden van het plangebied markeert. Aan het einde is een keermogelijkheid. De bewoners parkeren op eigen terrein. Dit is een vergelijkbare stedenbouwkundige opzet als de woningbouw aan de Steenoven.

Voor bezoekers worden binnen het plangebied zes openbare parkeerplaatsen aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.1209bpNoordweg10-0100_0003.png"

De woningen passen qua bouwhoogte bij de omgeving van het plangebied en de rest van Oostvoorne. De bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 10 m. De goothoogte maximaal 4 m. Dit zijn de maten voor de maximale goot- en bouwhoogte, die in Westvoorne voor vrijstaande woningen met 1 bouwlaag en kap worden gehanteerd.

Om bij hevige regenval het water voldoende te kunnen bergen, zal in het plangebied een waterberging worden aangelegd. In de huidige ontwerpen wordt deze voorzien aan de oostkant van het plangebied, zodat gemakkelijk een verbinding met de bestaande sloot langs de N218 kan worden gemaakt.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven. Achtereenvolgens komt het rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid aan bod. Het beleid van het waterschap is verwerkt in de watertoets, die in hoofdstuk 5 bij de sectorale onderzoeken is opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden gekregen. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten weten beter wat er speelt in de regio. En wat bewoners, bedrijven en organisaties willen. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren en ontstaat er ruimte voor maatwerk en initiatieven van burgers en bedrijven.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk dertien zogenaamde 'nationale belangen' geformuleerd. Deze nationale belangen geven aan voor welke onderwerpen het Rijk verantwoordelijk is en waarvoor zij resultaten wil bereiken. De ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt is geen onderwerp binnen één van de nationale belangen met uitzondering van nationaal belang 13 'Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Omdat in het kader van dit nationale belang met name een relatie geldt met de Ladder van duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening en deze Ladder eveneens uitgangspunt is van het provinciale beleid, wordt voor de inhoudelijke toets aan deze Ladder verwezen naar paragraaf 3.3 van deze toelichting. Hierbij kan overigens worden opgemerkt dat een ontwikkeling van hooguit zes woningen niet als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening kan worden aangemerkt, zodat die betreffende rijksregeling hier niet van toepassing is.

3.3 Ruimtelijk beleid provincie

Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de structuurvisie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en het programma Ruimte (juli 2014).

De Visie ruimte en mobiliteit gaat voor ruimtelijke ontwikkelingen uit van een uitnodigend perspectief. Het beleid bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er al is (een intensiever en compact ruimtegebruik);
  • 2. Vergroten van de agglomeratiekracht (voordeel benutten door talent, bedrijven en banen dicht bij elkaar te laten verkeren);
  • 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (resultaat van een goede ruimtelijke ordening: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde), functioneel en duurzaam houdbaar en met een passende uiterlijke verschijning (inspelen op de aanwezige kwaliteiten (cultuur- en identiteitsbepalende waarden) en anderzijds specifieke kwaliteiten toevoegen;
  • 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving (duurzame energievoorziening).

De huidige ruimtelijke situatie, gecombineerd met de vier rode draden, vormt het vertrekpunt voor het provinciale beleid. De rode draad “verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit” neemt daarbij een bijzondere positie in. Deze ambitie raakt alle ruimtelijke ontwikkelingen.

Omdat de ruimtelijke ontwikkeling sterker wordt bepaald door maatschappelijke, kleinschalige initiatieven, is een gedeeld beeld op regionale schaal van belang. De provincie heeft hiertoe spelregels vastgesteld. Binnen deze spelregels is er ruimte voor maatwerk om te komen tot de best mogelijke oplossing voor de gestelde opgave. De kwaliteitskaart met de bijbehorende uitwerking in richtpunten en de gebiedsprofielen vormen een handreiking voor het gebiedsspecifiek omgaan met de ruimtelijke kwaliteit. De gebiedsprofielen hebben daarbij de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet van toetsingskader.

In de gehele provincie, zowel in het stedelijke als in het landelijke gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van de gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Naast het generieke kwaliteitsbeeld, dat geldt voor de hele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn. De gebiedsprofielen bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen:

  • Inpassing: gebiedseigen ontwikkeling, passend bij schaal en aard van het landschap;
  • Aanpassing: ontwikkeling die niet past (bv beperkt aantal woningen in het buitengebied). Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig;
  • Transformatie: verandering van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat.

Naast de structuurvisie heeft de provincie de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening staan de algemeen verbindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan moet voldoen. De verordening bevat regels die relevant zijn voor dit bestemmingsplan.

Ladder van duurzame verstedelijking

Zo bepaalt artikel 2.1.1 van de Verordening dat bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden getoetst aan de zogenaamde Ladder van duurzame verstedelijking:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • 2. in die behoefte wordt binnen bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of;
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaands stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties, die
      • passend kunnen worden ontsloten;
      • passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit;
      • zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Ondanks dat een ontwikkeling van hooguit zes woningen niet als stedelijke ontwikkeling behoeft te worden beschouwd, is de ontwikkeling aan de Ladder getoetst:

De gemeente Westvoorne heeft met de regiogemeenten, gebaseerd op een woningbehoefte-onderzoek, woningmarktafspraken gemaakt. Onderhavige planlocatie wordt in deze afspraken expliciet genoemd als te ontwikkelen locatie in de periode 2014 – 2019, waarmee voldaan wordt aan stap 1 van de Ladder.

De ontwikkeling vindt verder plaats binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Op de recent door de provincie opgestelde illustratieve kaart is de locatie hiertoe ook aangemerkt. Omdat voldaan wordt aan stap 2 van de Ladder is stap 3 op voorliggende ontwikkeling niet van toepassing. De ontwikkeling voldoet hiermee aan artikel 2.1.1. van de Verordening.

Ruimtelijke kwaliteit

Uitgangspunt is vervolgens dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de provinciale kwaliteitskaart (artikel 2.2.1 Verordening ruimte). Wanneer een ontwikkeling niet binnen de aard en schaal past, moet de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk blijven door zo nodig aanvullende maatregelen te treffen.

De beoogde woningbouw betreft een zeer geringe uitbreiding van de kern Oostvoorne in een gebied dat is aangemerkt als bestaand stad- en dorpsgebied. De ontwikkeling kan hiermee worden aangemerkt als 'inpassing'. Voor wat betreft de richtpunten van de kwaliteitskaart kan het volgende worden opgemerkt:

  • de locatie valt niet binnen een gebied benoemd als beschermingscategorie (een gebied met topkwaliteit (categorie 1) of een bijzonder of kwetsbaar gebied (categorie 2));
  • de locatie ligt aan de dorpsrand van Oostvoorne. In de provinciale verordening zijn drie typen overgangskwaliteiten benoemd: het front, het contact en de overlap. Deze locatie draagt bij aan de kwaliteit in de overlap. De Noordweg is een historisch bebouwingslint aan de rand van het dorp Oostvoorne. De provinciale weg N218 vormt de begrenzing aan de noordoostzijde. Het gebied ertussen is een gebied dat zijn agrarische functie is verloren. In de loop der tijd is het gebied veranderd in een gebied met woonenclaves. De ontwikkeling van deze locatie sluit hierbij aan. De provinciale weg is een te grote barriëre om vanaf het plangebied fysieke verbindingen met het buitengebied te maken. Op deze plek is ook geen visueel front gewenst. De ontwikkeling is, net als de andere enclaves, op natuurlijke wijze georiënteerd naar de Noordweg. De Noordweg verbindt het dorp met het buitengebied.
  • Rivierdeltalandschap/zeekleipolder: het plangebied ligt op Voorne Putten dat zich onder andere kenmerkt door het eilandkarakter en het polderlandschap. In het relatief kleine plangebied bevinden zich geen karakteristieke landschappelijke onderdelen hiervan. De nieuwe ontwikkeling zal door de geïsoleerde ligging geen negatief effect hebben op de kenmerken van het landschap.
  • Beeldkwaliteit: Vanaf de Noordweg is plangebied via een toegangsweg bereikbaar. Het beeld vanaf de Noordweg wordt vooral bepaald door deze toegangsweg en de eerste woning. In het stedenbouwkundig plan is aandacht besteed aan de vorm en situering van deze woning. Binnen het plangebied wordt aandacht besteed aan de interne kwaliteit, in de vorm van de gezamenlijke doodlopende straat en de situering van de zes woningen daaraan. De bestemming, de bouwregels en vorm van welstandstoetsing zijn afgestemd op de omgeving.

Conclusie

Gelet op de hierboven gegeven toelichting wordt geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan het door de provincie vastgelegde beleid en de daarbij behorende regels en uitgangspunten.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het meest relevante gemeentelijke beleid voor dit bestemmingsplan is vastgelegd in het bestemmingsplan voor de kern Oostvoorne, de Toekomstvisie en de Woonvisie 2015

Bestemmingsplannen Oostvoorne Dorp (2002) en Dorpsgebied Oostvoorne (2013)

Voor de locatie Achter Noordweg 10 zijn al lange tijd geleden de eerste verzoeken om woningbouw bij de gemeente ingediend. Bij de voorbereiding van bestemmingsplan Oostvoorne Dorp (2002), de voorloper van het geldende bestemmingsplan Dorpsgebied Oostvoorne (2013), zijn de locaties, die mogelijk in de toekomst voor woningbouw in aanmerking zouden komen, geïnventariseerd. De locatie Achter Noordweg 10 is in dit kader aangemerkt als 'nee, tenzij'-locatie, wat inhield dat de gemeente ontwikkeling van de locatie weliswaar ruimtelijk aanvaardbaar vond, maar dat de huidige ontsluitingsweg op dat moment te smal was. Alleen wanneer deze weg zou worden verbreed, was er bereidheid aan de woningbouw mee te werken. In 2012 is er, mede door grondaankoop van een gedeelte van de aangrenzende percelen, overeenstemming bereikt over dit aspect.

Omdat de planuitwerking ten tijde van de vaststelling van bestemmingsplan Dorpsgebied Oostvoorne (2013) nog niet gereed was en de benodigde overeenkomst niet was gesloten, is de ontwikkeling niet in het vigerende bestemmingsplan opgenomen, maar is de bestemming afgestemd op het gebruik van dat moment.

Toekomstvisie (2009)

In de Toekomstvisie heeft de gemeente een duidelijke richting voor de toekomst bepaald. Het belangrijkste uitgangspunt is de verbetering van het voorzieningenniveau in de gemeente. Hiervoor is een groei van het inwoneraantal nodig. Westvoorne maakt hiervoor gebruik van de kansen die de Mainport en het toerisme bieden. Er wordt bewust gekozen voor een beheerste groei, zowel voor aantal inwoners, voorzieningen als economische activiteiten. Harde randvoorwaarden zijn onder meer:

  • het authentieke dorpse karakter van de verschillende kernen blijft gehandhaafd;
  • het toegankelijke groene karakter van de gemeente blijft bestaan en wordt versterkt, zowel als open buitengebied, als in de woonkernen;
  • Westvoorne blijft, met zijn unieke natuur, de groene buffer tegen het havengebied;
  • de groei zal moeten bijdragen aan een evenwichtige bevolkingsopbouw;
  • de meer dan landelijk gemiddelde vergrijzing wordt tegengegaan.

De ontwikkeling past binnen het uitgangspunt van de gemeente voor bewuste groei, waarbij het dorpse karakter van Oostvoorne behouden blijft.

Woonvisie Westvoorne 2015 - 2030

Het doel van de woonvisie is een antwoord te geven op de vraag voor welke doelgroepen de gemeente welke ingrepen in de gemeentelijke woningvoorraad het beste kan doen. Het gaat over het wonen voor en door inwoners van Westvoorne. En het gaat over de mate waarin de bouwkundige kwaliteit, de prijs, de omvang en het woonmilieu passen bij de vraag van de bevolking.

De woonvisie begint met een omgevingsanalyse. Deze levert op hoofdlijnen de volgende constateringen op: Westvoorne ligt in de directe nabijheid van één van de economische motoren van Nederland. De economische vooruitzichten, zowel in Westvoorne als op Voorne-Putten en in het havenindustrieel complex, zijn voldoende positief om te kunnen spreken van een blijvende bron van werkgelegenheid.

Tegelijkertijd wordt de gemeente gekenmerkt door een demografische transitie: in de komende 15 jaar is er sprake van een afname van het aandeel jongeren, een sterke toename van het aandeel ouderen en een afname van de groep daartussen, de potentiële beroepsbevolking. Deze ontwikkelingen leiden tot een simultane afname van het aantal inwoners en een stijging van het aantal huishoudens, wat resulteert in een huishoudensverdunning.

De waardering van het wonen in Westvoorne is goed, maar niet zonder uitdagingen. Vraagstukken op de Westvoornse woningmarkt betreffen vooral de mogelijkheden van het zelfstandig wonen door ouderen en de koop- en huurmogelijkheden voor jongeren. Daarnaast liggen er opgaven in het verbeteren en versterken van de karakteristieke woonmilieus.

Om de ontwikkelingen in gewenste banen te leiden en de uitdagingen aan te gaan, zijn in de visie vier ambities geformuleerd, die beantwoorden aan de actualiteit en de meest pregnante verwachtingen:

  • Wonen met zorg: voorbereiden van de woningvoorraad op vergrijzing en extramuralisering.
  • Betaalbaar wonen: verantwoordelijkheid nemen voor alle inkomensgroepen. Daarbinnen hebben met name jongeren en starters ondersteuning nodig.
  • Duurzaam wonen: energieprestatie van de woningvoorraad verbeteren en levensloopbestendigheid van nieuwe en bestaande voorraad bevorderen.
  • Buiten wonen: de karakteristiek van de gemeente versterken, zowel de dorpskernen als het buitengebied. Het faciliteren van bedrijfsbeëindigingen heeft daarin een belangrijke plek om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren conform de provinciale regels.

Conclusie

De ontwikkeling aan de Noordweg draagt bij aan een versterking van het dorpse karakter van Oostvoorne. Hoofdstuk 4.9 van de Woonvisie beschrijft de planvoorraad tot 2020. De plannen voor de locatie achter Noordweg 10 worden hierin expliciet genoemd. De ontwikkeling is hiermee passend in de Woonvisie.

3.5 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen het relevante beleid van de diverse overheden. Zoals beschreven draagt het plan bij aan de realisatie van de beleidsdoelstellingen.

Hoofdstuk 4 Juridische planopzet

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische opzet van het bestemmingsplan. Er wordt ingegaan op de gekozen planvorm en de toegepaste plansystematiek.

4.2 Planvorm

Er is gekozen voor een gedetailleerde planvorm, waarbij de functies direct zijn vastgelegd op hun locatie. Hiermee kunnen op basis van het bestemmingsplan relevante omgevingsvergunningen worden verleend. De gekozen planvorm biedt duidelijkheid en sluit aan bij de planvorm van de rest van het gebied, zoals vastgelegd in bestemmingsplan Dorpsgebied Oostvoorne. De planregels zijn opgesteld met inachtneming van de regels uit de Wet ruimtelijke ordening en de bijbehorende wettelijke regelingen. De plansystematiek is in overeenstemming met de verplicht toe te passen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

4.3 plansystematiek

4.3.1 Verbeelding

De verbeelding is de digitale kaart waarop te zien is welke bestemming voor welke gebieden (aangegeven met een bestemmingsvlak) geldt. Een bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Een gebruik betekent niet altijd dat er ook mag worden gebouwd. Gebouwen zijn doorgaans alleen toegestaan binnen een bouwvlak. In voorliggend plan is binnen de bestemming Wonen het bouwvlak gelijk aan het bestemmingsvlak.

4.3.2 Inleidende regels

In de bij de verbeelding horende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels en de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

Begrippen (Artikel 1) en wijze van meten (Artikel 2)

Het artikel Begrippen definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Het artikel Wijze van meten geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte en dergelijke van bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen, waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.

4.3.3 Bestemmingsregels

Tuin (Artikel 3)

De woningen worden aan de voorzijde voorzien van een strook tuin. Omdat aan de voorzijde van de woning andere uitgangspunten worden gehanteerd voor de bouwwerken die zijn toegestaan dan aan de achterzijde van de woningen, is ervoor gekozen deze gronden een eigen bestemming te geven, namelijk Tuin. Deze gronden kunnen onder meer worden aangewend voor het parkeren bij de woning.

Verkeer (Artikel 4)

De ontsluitingsweg van het gebied heeft de bestemming Verkeer gekregen. Naast de functie als ontsluiting van de woningen op de omliggende wegenstructuur zijn ook andere gebruiksfuncties op deze gronden toegestaan, zoals groen, parkeervoorzieningen en water met de bijbehorende voorzieningen, bijvoorbeeld afvalvoorzieningen.

Om de ontsluiting van het nieuwe woongebied te borgen, is in de regels bepaald dat de ontsluitingsweg met een breedte van ten minste 6,7 m moet worden gerealiseerd en in stand gehouden.

Water (Artikel 5)

Aan de oostkant van het plangebied wordt een waterpartij aangelegd. Deze waterberging dient als compensatie voor de toegevoegde verharding en is dan ook bestemd als water. Deze gronden zijn uitsluitend bedoeld voor de waterhuishouding (waterberging) en bijbehorende oevers.

Wonen (Artikel 6)

De woonfunctie is de voornaamste functie binnen het plangebied. In totaal zijn niet meer dan 6 woningen toegestaan.

De bouw van woningen wordt –logischerwijs - pas toegestaan als de ontsluiting richting de Noordweg gereed is en een minimale breedte heeft.

Naast het wonen is het de bewoner ook toegestaan om een beroep aan huis uit te oefenen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten te ondernemen. Hieraan is een aantal voorwaarden verbonden. Zo mag de uitoefening van het beroep er niet toe leiden dat de woning zijn uitstraling als woning verliest. Ook dient de woonfunctie als primaire functie te worden gehandhaafd en mag ten hoogste 50 m² van de woning worden aangewend ten behoeve van het beroep of bedrijf.

De goot- en de bouwhoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan 4 m en 10 m.

In het bestemmingsplan zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Hiervoor is de aanduiding 'vrijstaand' opgenomen. Voor de vrijstaande woning is een maximale oppervlaktemaat opgenomen (dat is hoofdgebouw inclusief erfbebouwing). Afhankelijk van de grootte van het perceel kan deze variëren tussen de 150 m² en 400 m². Gelet op de grootte van de kavel, is het overigens niet aannemelijk dat op deze locatie vrijstaande woningen zullen verrijzen van de maximaal toegestane omvang. Verder geldt dat het hoofdgebouw op ten minste 3 m afstand van de zijdelingse perceelsgrenzen dient te worden gebouwd.

Erfbebouwing dient ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden opgericht. De goot- en bouwhoogte van erfbebouwing bedraagt ten hoogste 3 en 5 m. Indien de erfbebouwing op meer dan 3 m van de zij- of achterperceelsgrens is gesitueerd mag de bouwhoogte maximaal 6 m bedragen.

Waarde - Archeologie (dubbelbestemming) (Artikel 7)

Op basis van het recent uitgevoerde verkennend inventariserend veldonderzoek (grondboringen) is het plangebied voor de nu voorliggende ontwikkeling vrijgegeven. Wel blijft - ter bescherming van eventuele archeologische waarden - voor toekomstige bodemverstorende activiteiten in het gebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van kracht. Ter plaatse van deze dubbelbestemming gelden twee onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen.

Hierbij is sprake van een zekere rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemmingen. De dubbelbestemming is noodzakelijk omdat het ruimtelijk relevante belang onvoldoende kan worden veiliggesteld met de op de betrokken gronden gelegde bestemming(en).

De regeling voor deze bestemming is gebaseerd op advies van BOOR en recentelijk uitgevoerd onderzoek. De grens waarvoor binnen het gemeentelijke grondgebied een archeologische toetsing nodig is, is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde en verschilt per locatie. In dit plangebied is de archeologische toetsing niet nodig indien het gaat om een bouwwerk van 200 m² of minder en/of niet dieper reikt dan 150 cm onder het maaiveld (vrijstellingsmarges). De marge van toegestane verstoringdiepte is versoepeld ten opzichte van het bestemmingsplan Dorpsgebied Oostvoorne, waarbinnen het plangebied is gelegen.

4.3.4 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelbepaling (Artikel 8)

De antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (Artikel 9)

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Verder is er een regeling voor overstekende luifels, ondergrondse bouwwerken opgenomen en een parkeerbepaling.

Algemene gebruiksregels (Artikel 10)

Hoewel het gebruik van gronden en bouwwerken is geregeld in de Wro, zijn voor de duidelijkheid regels opgenomen over dit gebruik, zoals een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming of de bijbehorende regels.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen kan worden afgeweken van de bouwregels, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages en om de bouwgrenzen te overschrijden. De initiatiefnemer dient hiertoe een omgevingsvergunning voor (binnenplanse) afwijking van het bestemmingsplan aan te vragen. Van deze bevoegdheid mag overigens alleen gebruik worden gemaakt wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 12)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Met deze bevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders in enige mate (tot 3 m en met een maximale vergroting van 10% van het bestemmingsvlak) de bestemmingsgrenzen in het plangebied verschuiven.

Overige regels (Artikel 13)

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

In de algemene regels is, gezien het aangetroffen geval van ernstige bodemverontreiniging, verder opgenomen dat het uitvoeren van grondwerkzaamheden niet eerder is toegestaan, dan nadat uit een beschikking van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland blijkt dat de bodem in voldoende mate geschikt is gemaakt voor de voorgenomen functie.

4.3.5 Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangsregels (Artikel 15) en de slotregel (Artikel 16) aan de orde.

Hoofdstuk 5 Sectorale onderzoeken

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de ontwikkeling getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving die voor dit plan van belang is. Per paragraaf zijn de conclusies opgenomen.

5.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

Beleidskader

De gemeente Westvoorne onderschrijft de uitwerking van het 'Verdrag van Malta': behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld. Westvoorne heeft op 22 april 2008 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK) een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Westvoorne daarmee wenst om te gaan.

In het momenteel voor het plangebied geldende bestemmingsplan Dorpsgebied Oostvoorne is een dubbelbestemming ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden opgenomen. De AWK is het achterliggende beleidskader voor de motivering van die dubbelbestemming.

Het wettelijk kader voor de bescherming van (archeologische) monumenten en de aanwijzing van beschermde stads- of dorpsgezichten is vastgelegd in de Monumentenwet 1988.

Onderzoek

Op onderstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied van dit bestemmingsplan (ter plaatse van de rode cirkel) aangegeven op een uitsnede van de AWK.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.1209bpNoordweg10-0100_0004.png"

Voor het plangebied geldt een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting (gebiedscategorie 3.2), waarbij archeologisch onderzoek verplicht is bij ingrepen en werkzaamheden groter dan 200 m2 en dieper dan 80 cm beneden maaiveld. Deze maten zijn als vrijstellingsmarges overgenomen in het bestemmingsplan Dorpsgebied Oostvoorne.

In het plangebied is recentelijk archeologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Hierbij werden geen (indicaties voor de aanwezigheid van) archeologische waarden aangetroffen. Bepaalde bodemlagen hebben echter nog wel archeologische verwachting. Op basis hiervan heeft BOOR geadviseerd om de vrijstellingsmarge voor oppervlakte te handhaven en die voor diepte te versoepelen tot 150 cm beneden maaiveld.

Conclusie

Voor het plangebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan is het plangebied voor de nu voorliggende ontwikkeling vrijgegeven. Voor eventueel toekomstige bodemingrepen blijft een dubbelbestemming Waarde – Archeologie van kracht. Vrijstellingsmarges worden gesteld op 200 vierkante meter en 150 cm beneden maaiveld.

5.4 Bodem

Normstelling en beleid

In verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Voor ruimtelijke plannen moet ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, worden verricht. Wanneer uit het historisch onderzoek blijkt dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging moet het volledig verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Voor het plangebied is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is toegevoegd als bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Het verkennend bodemonderzoek voldoet aan de gestelde eisen. De aangetoonde bodemkwaliteit levert wel gezondheidsrisico's op. Er is op het perceel (ter plaatse van de te realiseren ontsluitingsweg) sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met koper en zink. Met de ontwikkelaar van de locatie is de afspraak gemaakt dat, voordat gestart wordt met grondwerkzaamheden, een bodemsanering wordt uitgevoerd. In de bestemmingsplanregels is ter zekerheid vastgelegd dat het uitvoeren van grondwerkzaamheden niet eerder is toegestaan dan nadat uit een beschikking van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is gebleken dat de bodem in voldoende mate geschikt is gemaakt voor de voorgenomen functie.

5.5 Ecologie

Normstelling en beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale structuurvisie nader uitgewerkt.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dieren plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Gebiedsbescherming

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingplan.

De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning Natuurbeschermingswet 1998 kan worden verkregen.

Het plangebied ligt buiten de ecologische hoofdstructuur (EHS). Deze categorie beschermde gebieden kent ook geen externe werking, zoals de Natuurbeschermingswet 1998. De effecten op de EHS worden daarom niet nader onderzocht.

Onderzoek en toetsing

Door ATKB adviesbureau voor bodem, water en ecologie is begin 2015 een ecologische quickscan Flora- en faunawet opgesteld ten behoeve van dit plan. De conclusies uit dit onderzoek zijn:

  • zwaarbeschermde planten, amfibieën, reptielen, vissen of insecten ontbreken in het plangebied;
  • Er zijn geen jaarrond beschermde broedlocaties van vogels binnen het plangebied.
  • Overige broedende vogels kunnen worden ontzien door de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen op te starten
  • In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig; het terrein is wel geschikt als foerageergebied voor in de omgeving voorkomende vleermuizen.
  • Het terrein blijft ook de toekomstige situatie geschikt als foerageergebied voor vogels en vleermuizen


De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het plan derhalve niet in de weg

Het plangebied ligt op circa 400 meter van het natura 2000-gebied Voornes Duin. Vanwege deze afstand zijn effecten als areaalverlies, versnippering of verdroging niet aan de orde.

De verkeersproductie van de 6 nieuwe woningen wordt geraamd op 50 mvt/etm. Dit verkeer zal zich voor ongeveer de helft in noordelijke richting afwikkelen (tijdens de spits is deze weg afgesloten) en daarbij op 30 meter het Natura 2000-gebied passeren (paarse pijl in onderstaande figuur).

Het dichtbij zjinde verstoringsgevoelige habitat (H2160 Duindoornstruweel) ligt op circa 200 meter van de weg (zie onderstaand figuur). Verstoringsgevoelige kwalificerende soorten zijn hier geheel afwezig. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat (H2130A grijze duinen, kalkrijk) ligt op ruim 400 meter afstand.

Vanwege deze relatief grote afstand tot gevoelige habitats en de geringe verkeersproductie van het plan kunnen verstoringseffecten door geluid of licht worden uitgesloten.

Ook de extra stikstofdepositie zal op deze afstand verwaarloosbaar klein zijn, mede gezien de maximumsnelheid van 30 km/uur die op de Noordweg geldt.

De Natuurbeschermingswet 1998 staat de uitvoering van dit plan derhalve niet in de weg.

Figuur: Ligging ten opzichte van Natura 2000-habitats

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.1209bpNoordweg10-0100_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0614.1209bpNoordweg10-0100_0006.png"  

5.6 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Gemeenten zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Het waterschap is naast waterbeheerder ook wegbeheerder. Dit belang wordt ook meegenomen in het watertoetsproces.

Op 5 maart 2015 is de Watertoets uitgevoerd. De samenvatting en uitgangspuntennotitie zijn als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Binnen het plangebied wordt ter compensatie van het toenemende verharde oppervlak waterberging aangelegd. Deze waterberging is vastgelegd op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.

5.7 Verkeer en infrastructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt voor het gemotoriseerd verkeer via een nieuwe interne ontsluitingsweg ontsloten vanaf de Noordweg. Deze nieuwe weg zal komen te liggen tussen de Noordweg nummer 10 en 10a. Alleen het verkeer van en naar de 6 nieuwe woningen zal over deze weg afwikkelen. De Noordweg sluit in noordoostelijke richting aan op de N218. De N218 verbindt de N15 (Maasvlakte) met Spijkenisse. De N218 is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/h. In zuidelijke richting sluit de Noordweg aan op de Brielseweg. De laatstgenoemde weg sluit eveneens aan op De Ruy, die een belangrijke ontsluiting vormt voor grote delen van het dorpsgebied. De Noordweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.

Omdat tijdens de spitsuren veel sluipverkeer richting Europoort en Maasvlakte gebruik maakt van de Noordweg is een deel van deze weg tijdens werkdagen in de ochtend- of avondspits in één richting afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.

In overeenstemming met Duurzaam Veilig wordt het verkeer op de Noordweg gemengd afgewikkeld en is er binnen de bebouwde kom geen afzonderlijk fietspad. Wel ligt er aan de noordzijde van de weg een voetpad. In de nabijheid van het plangebied zijn geen openbaarvervoer voorzieningen aanwezig.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

In het plangebied worden 6 nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd. De gemeente Westvoorne is een weinig stedelijk gebied. Het plangebied ligt in de rest van de bebouwde kom. Hiervoor worden gemiddelde kencijfers geadviseerd. Het kencijfer voor woningen bedraagt 8,2 mvt/etmaal per woning (publicatie 317, CROW). Voor 6 woningen bedraagt de verkeersgeneratie dan 50 mvt/etmaal.

In 2014 zijn verkeerstellingen uitgevoerd. De gemiddelde verkeersintensiteit op de Noordweg bedroeg 2.057 mvt/werkdagetmaal. De ontwikkeling levert zo'n kleine bijdrage aan extra verkeer dat gesteld kan worden dat dit extra verkeer niet zal leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van door de gemeente vastgestelde parkeernormen, die zijn opgenomen in de Parkeerbeleidnota Westvoorne 2012-2016. Voor de nieuwe woningen dient te worden uitgegaan van een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Bij de woningen zullen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden. Daarnaast zullen 6 openbare parkeerplaatsen worden aangelegd. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernorm.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied voor zowel het gemotoriseerd verkeer als het langzaam verkeer is goed te noemen. Eveneens is de verkeersveiligheid in de omgeving van het plangebied voldoende gewaarborgd. De bouw van de nieuwe woningen zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Met de realisatie van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein en 6 openbare parkeerplaatsen wordt in de parkeerbehoefte voorzien. Het aspect verkeer staat de realisatie van de nieuwe woningen dan ook niet in de weg.

5.8 Omliggende functies en milieuhinder

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet in ruimtelijke plannen rekening worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie zijn voor verschillende bedrijfsactiviteiten richtafstanden opgenomen voor milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, namelijk geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven. Wel zijn direct ten noorden van het plangebied het Medisch Kindertehuis en de van Gelinckschool gevestigd. Volgens de VNG-publicatie geldt voor een basisschool of kinderopvanglocatie een aan te houden richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied en 30 meter tot een rustige woonwijk. Door de ligging van het plangebied binnen de geluidszone van industrieterreinen Europoort-Maasvlakte en door de menging van verschillende functies in de omgeving is sprake van een verhoogd achtergrondgeluid, waardoor van de verkorte afstand van 10 m kan worden uitgegaan. De gebouwen van het Medisch Kindertehuis en de van Gelinckschool zijn op grotere afstand van het plangebied gevestigd.

Op grotere afstand van het plangebied liggen de industrieterreinen Europoort-Maasvlakte. Het plangebied bevindt zich in de geluidszone van deze terreinen. In paragraaf 5.11.1 van deze toelichting wordt hier verder op ingegaan.

Conclusie

Er is geen omliggende bedrijvigheid die de uitvoering van het plan in de weg staat.

5.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Voor transportassen geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook vindt in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of over het water plaats.

Op ongeveer 60 m ten noordoosten van het plangebied ligt de N218. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit tellingen blijkt dat over de weg 122 GF3 transporten per jaar plaatsvinden. Pas bij 500 transporten of meer is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Hiervan is bij deze weg dus geen sprake. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

In een advies van 2 april 2010 noemt DCMR Milieudienst Rijnmond voor deze weg een invloedsgebied van 230 m. Het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied voor het GR. De hoeveelheid transporten van GF3 is echter dusdanig laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 1 november 2011) dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Door de ontwikkeling wordt slechts een beperkt aantal woningen toegevoegd, waardoor de personendichtheid en daarmee het groepsrisico slechts zeer beperkt zal toenemen. In geen geval zal het groepsrisico groter worden dan de oriënterende waarde. Het groepsrisico staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg is wel een verantwoording van het groepsrisico nodig.

Buisleidingen

Ten oosten van het plangebied ligt een aantal buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De belangrijkste gegevens van de leidingen zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 5.1 Buisleidingen

Leiding   Stof   PR 10-6   Invloedsgebied   Afstand tot plangebied  
A-536   Aardgas   0 m   430 m   Ca. 180 m  
A-624   Aardgas   0 m   470 m   Ca. 180 m  
11001   Petroleum   25 m   36 m   Ca. 180 m  

Het plangebied ligt buiten de PR 10-6-risicocontouren van de leidingen en buiten het invloedsgebied van de petroleumleiding. Wel ligt het plangebied (inclusief de beoogde woningen) binnen het invloedsgebied van het GR voor de twee hogedruk aardgastransportleidingen. Uit de kwantitatieve risicoberekening blijkt dat in de huidige situatie het GR vele malen kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is. Als gevolg van de realisatie van het plan zal het aantal personen binnen het invloedsgebied toenemen waardoor ook het GR toeneemt. De ontwikkeling zal echter in geen geval leiden tot een toename van het groepsrisico tot boven de oriënterende waarde. Het groepsrisico staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg is wel een verantwoording van het groepsrisico nodig.

Verantwoording groepsrisico

Voor het voorliggende bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico nodig. In het kader van het wettelijk vooroverleg is hierover advies gevraagd aan de veiligheidsregio. Voor voorliggende ontwikkeling adviseert de Veiligheidsregio zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie zodat aanwezige personen binnen het plangebied weten hoe te handelen tijdens een calamiteit. Dit advies is naleefbaar en staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid.

5.10 Kabels en leidingen

Beleid hoogspanningsleidingen

Het toenmalige ministerie van VROM heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Zij adviseert om geen nieuwe gevoelige functies (gebouwen waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals woningen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de 0,4 microtesla-zone rond een hoogspanningslijn. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningsleidingen vormen mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan elektromagnetische velden. Bij ondergrondse hoogspanningsleidingen moet alleen rekening worden gehouden met een belemmeringenstrook.

Onderzoek en conclusie

Op ongeveer 250 m van het plangebied ligt de 380 kV hoogspanningsleiding Crayestein-Maasvlakte. Voor deze leiding geldt een indicatieve zone van 200 m en een belemmeringenstrook van ca. 40 m. Beide zones gelden aan weerszijde van de leiding. Aangezien het plangebied buiten de indicatieve zone en buiten de belemmeringenstrook ligt, vormt de hoogspanningsleiding geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

In de omgeving van het plangebied ligt een aantal leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Aan deze leidingen is in de paragraaf over externe veiligheid aandacht besteed.

In de nabijheid van het plangebied ligt een planologisch relevante waterleiding. Deze waterleiding ligt op tientallen meters van het plangebied en vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Overige planologisch relevante leidingen zijn zowel in het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig. Ook liggen hier geen straalpaden of telecomverbindingen. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de realisatie van het bestemmingsplan.

5.11 Geluidshinder

5.11.1 Industrielawaai

Normstelling en beleid

Volgens de Wet geluidhinder moeten alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidszone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Binnen de zonegrens van het industrieterrein, de 50 dB(A)-contour, zijn nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) niet zonder meer toegestaan. Voor Westvoorne zijn de gezoneerde industrieterrein Europoort-Maasvlakte en Maasvlakte II relevant.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van het industrieterrein Maasvlakte-Europoort. Voor de geluidszone is op de verbeelding een gebiedsaanduiding opgenomen. Uit de 1-dB(A)-contourenkaart, opgesteld door de DCMR Milieudienst Rijnmond in opdracht van de gemeente Westvoorne, blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied tussen de 53 dB(A) en 54 dB(A) ligt en voor een heel klein gedeelte tussen de 54 en 55 dB(A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.1209bpNoordweg10-0100_0007.png"

Volgens de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders bevoegd een hogere grenswaarde vast te stellen tot maximaal 55 dB(A). Besluiten om een hogere waarde toe te kennen worden getoetst aan de Nota Hogere waardebeleid Wet geluidhinder Westvoorne.

De hogere grenswaarde zal worden vastgesteld voordat voorliggend bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Omdat de beoogde woningen geen eerste-lijn bebouwing vormen ten opzichte van het bedrijventerrein, levert de beoogde ontwikkeling geen beperkingen op voor de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven op het industrieterrein Maasvlakte-Europoort.

Conclusie

Voor de bouw van zes woningen binnen het plangebied heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne een hogere grenswaarde vastgesteld. Hiermee wordt aan de normstelling rondom industrielawaai wordt voldaan. Dit aspect staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.11.2 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van wegen, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit onderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 2.

Verder zal een nieuwe interne ontsluitingsweg gerealiseerd worden. De intensiteit op deze ontsluitingsweg zal ca 50 mvt/etmaal bedragen, zie paragraaf verkeer. Deze geringe intensiteit zal een zeer geringe geluidbelasting tot gevolg hebben. Berekeningen zijn dan ook voor deze nieuwe weg achterwege gelaten. Gesteld kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Deze nieuwe weg zal aangesloten worden op de bestaande Noordweg. Hierdoor is sprake van een fysieke wijziging waarvoor reconstructie onderzoek uitgevoerd dient te worden.De intensiteit op de Noordweg zal toenemen van circa 2.000 mvt/weekdagetmaal in 2014 naar ca 2.100 mvt/weekdagetmaal in 2025. Als grens voor een relevante wijziging kan worden uitgegaan van een toename van minimaal 20% van de verkeersomvang. Onder de 20% toename van de verkeersomvang blijft de toename van de geluidhinder beneden de 1 dB. Voor het menselijk oor is deze toename nauwelijks hoorbaar. Op de Noordweg zal de intensiteit met circa 5% toenemen, dus minder dan een toename die werkelijk van betekenis is. Dit betekent dat de realisering van het plan geen afbreuk doet aan het akoestisch klimaat als gevolg van het verkeer op de Noordweg.

Onderzoek en conclusie

Uit het uitgevoerde onderzoek (zie bijlage 2) blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Noordweg sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de N218 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn om de geluidsbelasting te reduceren.

Het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne heeft dan ook een hogere grenswaarde vastgesteld. Hiermee wordt aan de normstelling rondom wegverkeerlawaai voldaan. Een en ander is vastgelegd in onderstaande tabel .

Tabel 5.2 Ontheffingswaarden

Ontwikkeling   Aantal woningen   Ontheffingswaarde   Geluidsbron  
Woningen achter Noordweg 10   6   56 dB   N218  

Dit aspect staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.11.3 Cumulatie

In de Wgh is aangegeven dat bij de besluitvorming rond hogere grenswaarden ook onderzoek moet worden gedaan naar de samenloop (cumulatie) van de verschillende geluidsbronnen. De gecumuleerde geluidsbelasting mag niet leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. De toe te passen rekenmethode voor de berekening van de cumulatieve geluidsbelasting is beschreven in hoofdstuk 2 van het Reken- en Meetvoorschrift 2012.

Alle betrokken bronnen dienen op de beschreven wijze te worden omgerekend waarna de gecumuleerde waarde kan worden berekend. De toe te passen aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 bij wegverkeerslawaai wordt bij deze methode niet toegepast. De verschillende bronnen worden alleen opgeteld voor zover hun belasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde.

Tabel 5.3 Cumulatie

  industrie   wegverkeer   Gecumuleerde geluidsbelasting Lvl (wegverkeers)   Gecumuleerde geluidsbelasting Lil (industrie)  
Bouwvlak   55,0 dB(A)   58 dB   60,12 dB   59,12 dB(A)  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het wegverkeer maatgevend is. De maximale gecumuleerde geluidsbelasting Lvl bedraagt 60 dB, dat is lager dan de maximale ontheffingswaarde. Een dergelijke waarde is als aanvaardbaar te beschouwen.

De gecumuleerde geluidsbelasting staat het verlenen van hogere grenswaarden dan ook niet in de weg.

5.12 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 6 woningen mogelijk. Dit valt op grond van het Besluit niet in betekenende mate in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden uit de Wm. Formele toetsing aan deze grenswaarden kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit wordt gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2013 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N218 (een maatgevende weg die in de omgeving van het plangebied ligt) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wm liggen (NO2: 22,3, PM10: 19,8, PM2,5: 12,5). Omdat concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg af ligt, zal ook ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden worden voldaan. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel- economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (art 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt. In het plangebied is géén sprake van een gemeentelijke exploitatie. Geconcludeerd wordt dat het plan financieel uitvoerbaar wordt geacht. Dit onder meer op basis van specifieke gegevens over het plangebied, inzicht in de inrichtingseisen en met de inrichting gemoeide kosten, inzicht in de door de ontwikkelaar te maken c.q. verschuldigde exploitatiekosten en -bijdragen, taxaties en kennis van het verloop van dergelijke projecten. Hieruit blijkt dat de opbrengsten de kosten zullen overstijgen.

Kostenverhaal

Dit bestemmingsplan ziet op de ontwikkeling van woningbouw. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening betreft dit een ontwikkeling waarvoor de verplichting geldt om kosten te verhalen op particuliere grondexploitanten. Dit moet door middel van de vaststelling van een exploitatieplan bij het ruimtelijk plan. Van deze verplichting kan worden afgezien indien de gemeente het kostenverhaal op een andere wijze heeft verzekerd.

Tussen de grondeigenaren en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten waarmee is verzekerd dat kostenverhaal, waaronder eventuele planschadeclaims, ten laste van de grondeigenaren zullen komen.

6.2 Handhaving

Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag voor de handhaving van het bestemmingsplan. Zoals blijkt uit jurisprudentie heeft de gemeente een beginselplicht tot handhaving. In de loop van de jaren '90 is in de gemeente Westvoorne de handhaving steeds meer tot ontwikkeling gekomen. Dit werd mede ingegeven door het besef dat grote delen van de gemeente landschappelijk zeer kwetsbaar gebied is waarin strikt gehandhaafd moet worden.

In het Beleidsplan toezicht en handhaving (geactualiseerd in 2014) is het handhavingsbeleid voor ruimtelijke ordening en bouwen neergelegd. In het beleidsplan wordt aangegeven op welke wijze de gemeente Westvoorne handhavend optreedt tegen overtredingen van de regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en bouwen. Het formuleren en vaststellen van het handhavingsbeleid biedt onder andere meer duidelijkheid (intern en extern), bevordert de rechtszekerheid en voorkomt rechtsongelijkheid.

Het plan vormt een beleidsmatige onderlegger voor een jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma.

Het uitvoeringsprogramma is een schriftelijke vastlegging van alle uit te voeren handhavingsactiviteiten in het aankomende jaar.

Handhavingsmiddelen

De gemeente heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om handhavend op te treden. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten. De bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen staan in het Beleidsplan toezicht en handhaving centraal.

De bestuursrechtelijke instrumenten kunnen onderverdeeld worden in preventieve en repressieve instrumenten. Preventieve instrumenten hebben tot doel het begaan van overtredingen te voorkomen. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan het houden van gedegen toezicht, maar onder andere ook aan het tijdig actualiseren en handhaafbaar houden van bestemmingsplannen en het verstrekken van juiste informatie en gerichte voorlichting aan inwoners en eigenaren.

Met behulp van repressieve instrumenten kan worden opgetreden tegen geconstateerde overtredingen. De gemeente is bijvoorbeeld bevoegd een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen om te bewerkstelligen dat de strijdige situatie wordt beëindigd.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het overleg en inspraak weergegeven.

7.2 Overleg artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is afstemming nodig met de vooroverlegpartners. De ontvangen overlegreacties zijn als bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. In deze paragraaf staat kort een samenvatting van de reacties gegeven en is aangegeven hoe de reacties eventueel in het plan zijn verwerkt.

Rijksoverheid

Zoals in hoofdstuk 3 is toegelicht zijn er bij dit bestemmingsplan geen rijksbelangen in het geding. De verantwoordelijkheid voor de voorgenomen bestemmingswijziging ligt bij de gemeente. Er is geen specifieke afstemming met het Rijk nodig. Om die reden is het voorontwerp bestemmingsplan niet afzonderlijk in het kader van het vooroverleg aan rijksdiensten toegezonden.

Provincie Zuid-Holland

Omdat het (voorontwerp) bestemmingsplan voldoet aan het provinciale beleid is het voorontwerp in het kader van het vooroverleg niet afzonderlijk aan de provincie toegezonden. Wel is het conceptvoorontwerpbestemmingsplan via het digitale aanbiedingsformulier bij de provincie bekend gemaakt. Ter informatie is het aanbiedingsformulier als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Waterschap Hollandse Delta

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is aan het Waterschap Hollandse Delta toegestuurd. Het Waterschap heeft hierop aangegeven dat het bestemmingsplan voldoet aan de waterstaatkundige uitgangspunten. De vooroverlegreactie is toegevoegd als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

Het voorontwerpbestemmingsplan is in verband met de benodigde verantwoording van het Groepsrisico Externe veiligheid toegestuurd aan de Veiligheidsregio. In hoofdstuk 5.9 van de toelichting van dit bestemmingsplan wordt de reactie behandeld. Het advies van de Veiligheidsregio is naleefbaar en staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Conclusies

Uit het wettelijke vooroverleg is gebleken dat het bestemmingsplan voldoet aan de beleidskaders van de betrokken andere overheden.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van de inspraakprocedure op basis van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan met ingang van 9 april 2015 zes weken op het gemeentehuis ter inzage gelegen. Het voorontwerpbestemmingsplan was digitaal te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website. Er is één inspraakreactie ontvangen. De reactie is hierna samengevat en van een beoordeling voorzien.

Samenvatting reactie

Op de grens van het perceel Noordweg 10 en de ontwikkelen locatie staan 3 oude kastanjes en een es. Inspreker maakt zich zorgen over de gevolgen van de ontwikkeling voor de bomen. Verzocht wordt in de plannen met de bomen rekening te houden.

Beoordeling

De reactie ziet op de uitvoering van het project. Na overleg met inspreker heeft de toekomstige ontwikkelaar van de locatie de plannen aangepast. Een eerdere damwand is vervallen en in plaats daarvan zal een geleidelijke overgang van de verschillende maaiveldhoogten worden gerealiseerd, waarmee de bomen worden ontzien.

Conclusie

De reactie geeft geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. Met de reactie wordt wel rekening gehouden bij de uitvoering van het project. Aan de wens van inspreker wordt tegemoet gekomen.