Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Polder Albrandswaard
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0613.BPPolderAwaard-VST2

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het onderhavige bestemmingsplan Polder Albrandswaard is opgesteld ten behoeve van het actualiseren van de juridisch-planologische regeling voor de polder Albrandswaard in de gemeente Albrandswaard.
 
Het vigerende bestemmingsplan is vastgesteld in 1996. Actualisering van het vigerende bestemmingsplan is wenselijk en noodzakelijk, gelet op de Wet ruimtelijke ordening. Een bestemmingsplan mag maximaal 10 jaar oud zijn. Uitgangspunt is te beschikken over goed leesbare, praktisch hanteerbare en goed handhaafbare digitale plannen. 
 
Voor de polder Albrandswaard is een visiedocument gemaakt in de vorm van een landschapsontwikkelingsplan (LOP), dat is vastgesteld in 2012. De gemeente Albrandswaard heeft daarbij stevig ingezet op participatie. De visie is dan ook opgesteld in intensieve en goede samenwerking met een klankbordgroep van betrokken polderbewoners. Het LOP zet de lijnen uit waarlangs het polderlandschap wordt beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen en geeft richting aan kwalitatieve impulsen voor de polder. Het LOP vormt de basis voor het voorliggende bestemmingsplan en beeldkwaliteitplan dat in 2013 is vastgesteld.
1.2 Plangebied
Het plangebied bestaat uit de polder Albrandswaard exclusief het sportcomplex. Deze polder ligt tussen de dorpen Rhoon en Poortugaal ingeklemd. Aan de Noordzijde zijn de Groene Kruisweg en de Zantelwetering de grens. Aan de Zuidzijde vormt de Albrandswaardsedijk de begrenzing van de polder. In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
 
Figuur 1.1 Plangebied
  
1.3 Planvorm
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een uniforme juridisch-planologische regeling voor de Polder Albrandswaard. Het plan is in lijn met de overige bestemmingsplannen van de gemeente Albrandswaard.
 
Het plan heeft deels een consoliderend karakter. Dat wil zeggen dat de bestaande ruimtelijke en functionele situatie als uitgangspunt dient voor het bestemmingsplan en dat dit nieuwe bestemmingsplan voornamelijk een revisie en actualisering van het vigerende bestemmingsplan behelst. De rechten die grondgebruikers kunnen ontlenen aan het voorgaande bestemmingsplan worden in dit voorliggende bestemmingsplan gerespecteerd.
 
Voor een deel heeft het plan ook een ontwikkelingsgericht karakter. Aan het plangebied zijn elf wijzigingsbevoegdheden toegekend. Met deze wijzigingsbevoegdheden kunnen maximaal 23 woningen en een landgoed mogelijk worden gemaakt. Deze ontwikkelingen zijn alleen mogelijk wanneer dit past binnen het gestelde in het beeldkwaliteitplan en het LOP.
1.4 Geldende bestemmingsplannen
Het voorliggende bestemmingsplan bevat de juridisch-planologische regeling voor de polder Albrandswaard. Voor het plangebied gelden momenteel de onderstaande bestemmingsplannen, met de bijbehorende datum van vaststelling.
 
- Bestemmingsplan Landelijk gebied Poortugaal (24-06-1996)
- Poortugaal Dorp (28-06-1999)
 
1.5 Opzet
In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de relevante ruimtelijke beleidskaders. De planologische randvoorwaarden komen in hoofdstuk 4 aan bod waarop in hoofdstuk 5 de juridische vertaalslag van de ruimtelijke keuzes in de planregels en de bijbehorende verbeelding wordt toegelicht. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische) uitvoerbaarheid van het plan en de bijbehorende procedure.
2 Beschrijving van het plan
2.1 Ontstaansgeschiedenis
De polder ligt op het eiland IJsselmonde. Vrijwel heel het eiland IJsselmonde is ontstaan door open aanslibbing van sediment. Het huidige landschap van IJsselmonde is voor een groot gedeelte het resultaat van menselijk ingrijpen. Door de aanleg van dijken veranderden slikken, gorzen en grienden in polderlandschappen.De historische kaarten laten goed zien hoe het dijkenlandschap van IJsselmonde in de loop van de tijd ontwikkeld is. De oudste bedijkte polder is het Land van Poortugaal, welke al in 1288 bedijkt moet zijn geweest. Vanuit deze kern ontstonden naar het zuiden en het oosten toe de polders Albrandswaard (1409) en Binnenland van Rhoon (1423). Polder Albrandswaard behoort daarmee tot de oudste polders van IJsselmonde.  Na de aanleg van de dijken kon het land van de polders in cultuur worden gebracht. Er werden sloten gegraven voor ontwatering, welke vervolgens met molens werd bemalen. Er heeft een molen gestaan bij de Molenvliet aan de Albrandswaardseweg en bij de Molenweg in het verlengde van de Albrandswaardseweg. Zo werd het land droog gehouden en geschikt voor de landbouw. Het verkavelingspatroon dat door het graven van de sloten is ontstaan, is nog steeds herkenbaar. De polder Albrandswaard is voornamelijk in gebruik geweest voor akkerbouw en veeteelt. Aan de zuidzijde van de polder Albrandswaard ligt ook een boomgaard. Op historische kaarten is te zien dat hier vroeger sprake was van meerdere boomgaarden. De zuidzijde van de polder heeft daardoor altijd een wat meer besloten karakter gehad. 
2.2 Ruimtelijke en functionele structuur
Polder Albrandswaard
De ligging van de polder Albrandswaard onder de rook van Rotterdam zorgt voor een gevarieerd landgebruik. Net als in de rest van IJsselmonde komen verschillende vormen van landgebruik op korte afstand van elkaar voor. De polder wordt voornamelijk gebruikt voor de landbouw, in verschillende vormen. Behalve akkerbouw is er ook weidebouw, fruitteelt en glastuinbouw. Op een aantal percelen worden paarden of schapen gehouden door particulieren. In de polder ligt een pompstation van defensie, omgeven door een hek. De groene erfafscheiding zal in ere worden hersteld. De meest recente ontwikkeling in de polder is de aanleg van de sportvelden van verschillende verenigingen. Aan de zuidzijde ligt Totaalvers, een winkel en versleverancier voor diverse organisaties. Ook is er een kinderdagverblijf gevestigd. De overige bebouwing in en om de polder heeft een woonfunctie. De polder wordt nauwelijks voor recreatie gebruikt.
In de polder liggen nog enkele voormalige boerderijen. Veel recente agrarische bebouwingen binnen de polder zijn de verschillende kassencomplexen. Doordat er geen  uitbreidingsmogelijkheden zijn, is de levensvatbaarheid op langere termijn beperkt. In het plangebied ligt aan de Albrandswaardseweg enige lintbebouwing. Ook aan de Albrandswaardsedijk, aan de zijde van de polder staat een aantal woningen. Het betreft vrijwel allemaal vrijstaande gebouwen, waarvan het grootste deel is gebouwd in de tweede helft van de vorige eeuw.
 
De polder wordt doorkruist door twee wegen; de Schroeder van der Kolklaan en de Albrandswaardseweg. De Albrandswaardseweg is één van de belangrijke verbindingen tussen Rhoon en Poortugaal. De Schroeder van der Kolklaan was vroeger een oprijlaan naar Delta. Beide wegen hebben een losliggend fietspad. Op de Albrandswaardseweg is de toegestane snelheid buiten de bebouwde kom 80 kilometer per uur. Langs de zuidzijde van de polder ligt de Albrandswaardsedijk. Langs deze dijk ligt een smalle weg, vanaf waar een fraai uitzicht op de polder is.
 
Cultuurhistorische waarden
Cultureel erfgoed bestaat uit archeologische, historisch (steden)bouwkundige en historisch-geografische aspecten. Archeologische waarden zijn bijzondere zichtbare en onzichtbare resten van vroegere culturen op het land, in de bodem en onder water. Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Er kan onderscheid worden gemaakt in waardevaste elementen (beschermde status) en waardevolle elementen (bijzondere en kansrijke cultureel erfgoed waarden). De aanwezigheid van archeologische waarden wordt beschreven in hoofdstuk 4. De polder Albrandswaard kan worden gezien als een historisch-geografisch waardevol element. Om te waarborgen dat de waarden van dit gebied worden beschermd, is er een landschapsontwikkelingsplan opgesteld, waarin wordt aangegeven wat de waarden zijn en wat wel en niet kan worden ontwikkeld binnen de polder.
    
2.3 Ontwikkelingen
Naast de in 2.2 beschreven bestaande situatie zijn in deze paragraaf de eventuele ontwikkelingen in het plangebied kort beschreven.
 
Aanleiding
De polder Albrandswaard is een veel gekoesterd stukje agrarisch groen tussen Rhoon en Poortugaal waar al jaren nagenoeg geen ontwikkelingen plaatsvinden. Toch is er de afgelopen jaren wel het een en ander veranderd. Het grondeigendom van de gronden in de polder ligt vooral bij ontwikkelaars die speculeerden op woningbouw. Nu de omstandigheden er niet naar zijn om op grote schaal woningen te bouwen en bewoners de wens hebben uitgesproken de polder als open landschap te behouden is het tijd voor een visie die uitgaat van de landschappelijke kwaliteiten. Op 1 oktober 2012 stelde de gemeenteraad derhalve het LOP vast. Het LOP voor de polder Albrandswaard is gelijktijdig met de Toekomstvisie 2025 voor de gehele gemeente ontwikkeld. De beleidsdocumenten sluiten inhoudelijk op elkaar aan en versterken elkaar. Zowel het LOP als de Toekomstvisie 2025 worden geformaliseerd omdat ze zijn opgenomen in de Structuurvisie 2025. Vaststellen van het LOP had tot doel dat een duidelijke visie op de polder werd vastgelegd, een visie die de polder beschermt tegen ongewenste ontwikkelingen en verrommeling, maar vooral ook aangeeft wat wel gewenst is in de polder. Op basis van het LOP en het beeldkwaliteitsplan worden enkele ontwikkelingen in het plangebied wenselijk geacht welke via wijzigingsbevoegdheden mogelijk kunnen worden gemaakt. 
 
Onderbouwing wetgevingszones:
De volgende tekst komt rechtstreeks uit het LOP (pagina 41) ‘De basisgedachte van het LOP is de polder een dusdanige meerwaarde te geven, dat een duurzaam agrarisch gebied ontstaat met een grote gebruiks- en belevingswaarde voor de bewoners van Rhoon en Poortugaal. Het toevoegen van woningen is dan ook geen streven op zich. Waar met nieuwe woningen een kwaliteitsverbetering voor de polder bereikt kan worden kunnen onder voorwaarden enkele woningen worden toegevoegd.’
 
De onderbouwing voor de wetgevingszones is voornamelijk vanuit het landschap gemaakt, zie fuguur 2.1.. Daarbij zijn twee begrippen gehanteerd voor de onderbouwing van de locaties:
  • Verbeteren van ruimtelijke kwaliteit in de polder. Een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in de polder vindt plaats als huidige opstallen, loodsen of kassen in de toekomst verwijderd worden. Ook het herstellen van boomgaarden heeft een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit in de polder. Het verwijderen van de kassen, loodsen en / of opstallen gaat verrommeling tegen, brengt de openheid die zo karakteristiek is voor de polder terug en brengt nieuwe zichtvensters tot stand of verbreed bestaande zichtvensters.
  • Zichtvensters: op de kaart zijn bestaande zichtvensters aangegeven. Deze zichtvensters zijn gezien vanuit de bestaande situatie in de polder. Van deze zichtvensters is in het LOP opgenomen dat deze in elk geval behouden moeten blijven en dat vooral ook de breedte van de zichtvensters behouden moet blijven. Dit om de beleving van een doorkijk naar de polder vanuit de auto en vanaf de fiets zo groot mogelijk te maken. Als kansen zich voordoen om nieuwe zichtlijnen te creëren, zoals door het verwijderen van kassen, opstallen of loodsen die minder of niet in het beeld van de polder passen, grijpen we deze kansen aan. Bij eventuele ontwikkelingen is het van belang dat de afstand tussen deze ontwikkelingen dusdanig is, dat de doorzichten naar de polder het ritme van de openheid van de polder bewaken.
  • Financiële component: elke ontwikkeling doet een afdracht aan het gebiedsfonds. Hierdoor kunnen de projecten uit het LOP worden gerealiseerd en vindt de ontwikkeling van de Polder Albrandswaard kostenneutraal plaats.

Hieronder is aangegeven welke wijzigingsbevoegdheden tot stand zijn gekomen op basis van welke onderbouwing:
 
Wetgevingszone (zie verbeelding bij ontwerp bestemmingsplan voor de nummers)
1. Deze locatie is onder voorbehoud van het verwijderen van de bestaande opstallen en loodsen. Het verwijderen van bestaande opstallen en loodsen komt sterk ten goede aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de polder.
2. Deze locatie ligt als het ware beschut, tegen de boomgaard aan. Een nieuwe woning op deze locatie gaat niet ten koste van bestaande zichtvensters in de polder, of nieuwe zichtvensters die kunnen ontstaan door het verwijderen van opstallen, loodsen of kassen.
3. Deze locatie is onder voorbehoud van sloop van de kassen. De ruimtelijke kwaliteit in dit deel van de polder verbetert sterk als de kassen worden gesloopt. Nieuwe zichtlijnen komen tot stand. Met voldoende afstand tussen de nieuw te realiseren bebouwing conform beeldkwaliteitplan, heeft de gehele ontwikkeling een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit.
4. Aansluitend aan de bestaande bebouwing doet deze ontwikkeling geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit in de polder. Met de ontwikkeling aan de noordzijde, heeft deze ontwikkeling geen invloed op een bestaand zichtvenster op de gehele polder.
5. Deze locatie is in de ontheffing van de provincie aangegeven als sluitpost van de gehele ontwikkeling van de Polder. Dit wil zeggen dat deze locatie vanuit het landschap het minst gewenst is, maar deze locatie is aangewezen om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van de Polder Albrandswaard financieel neutraal plaatsvindt.
6. Deze locatie is onder voorbehoud van sloop van de opstallen die op de kavel aanwezig is. De opstallen zijn in een dusdanige staat, dat het verwijderen van de opstallen de ruimtelijke kwaliteit in de polder ten goede komt. In de plaats van de opstallen kan een woning gerealiseerd worden op de kavel zelf, of op de naastgelegen kavel.
7. Deze locatie is onder voorbehoud van sloop van de kassen. De ruimtelijke kwaliteit in dit deel van de polder verbetert sterk als de kassen worden gesloopt. Nieuwe zichtlijnen komen tot stand. Met voldoende afstand tussen de nieuw te realiseren bebouwing conform beeldkwaliteitplan, heeft de gehele ontwikkeling een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit.
8. De bestaande bebouwing ten westen en ten oosten van deze locatie blijft bestaan in de polder, waardoor deze ontwikkeling geen invloed heeft op de bestaande zichtvensters in de polder, of nieuwe zichtvensters die kunnen ontstaan door het verwijderen van opstallen, loodsen of kassen.
9. Deze locatie is onder voorbehoud van sloop van de kassen. De ruimtelijke kwaliteit in dit deel van de polder verbetert sterk als de kassen worden gesloopt. Nieuwe zichtlijnen komen tot stand. Met voldoende afstand tussen de nieuw te realiseren bebouwing conform beeldkwaliteitplan, heeft de gehele ontwikkeling een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit.
10. (landgoed): de totstandkoming van deze wijzigingsbevoegdheid komt voort uit het feit dat de wens is om dit deel van de polder open te houden. Om dit te bereiken is aangegeven dat deze locatie geschikt zou zijn voor een landgoed, waarbij sprake is van zeer beperkte bebouwing. De zichtvensters op de polder blijven hiermee tot stand en hiermee is dit deel van de polder beschermd tegen verdere ontwikkelingen.
11. Deze locatie ligt als het ware beschut, tegen de boomgaard aan. Een nieuwe woning op deze locatie gaat niet ten koste van bestaande zichtvensters in de polder, of nieuwe zichtvensters die kunnen ontstaan door het verwijderen van opstallen, loodsen of kassen.
   
kaart zichtvensters
Figuur 2.1 kaart zichtvensters LOP
 
RWA-locatie
De RWA-locatie staat in het LOP vermeld als toekomstige locatie voor woningbouw. In de prioritering van de projecten in het LOP staat deze vermeld als prioriteit C (afwachten of een kans zich voordoet). In oktober 2014 heeft de raad zich positief uitgesproken over het realiseren van drie nieuwe korfbalvelden en een sporthal voor de RWA in het sportcluster in de Polder Albrandswaard. Hiermee komt de ontwikkeling van de RWA-locatie dichterbij. De gemeente is bezig te onderzoeken welke mogelijkheden en beperkingen er zijn om de RWA-locatie te ontwikkelen. Hiervoor wordt een apart traject gestart, zodat ook aangrenzende bewoners hierbij betrokken worden. Dit bestemmingsplan Polder Albrandswaard zal voor de RWA-locatie op dat moment worden aangepast.
  
Actief (woon)erf
Een actief erf kan de belevingswaarde van de polder doen toenemen. Daarnaast heeft de polder kwaliteiten die zonder andere belangen te schaden kunnen worden benut en ingezet om bepaalde wensen en activiteiten te faciliteren ten behoeve van de inwoners van Albrandswaard. Dit erf kan onderdeel zijn van het erf van de agrariër in de polder, van het mogelijk toekomstige landgoed, of het kan op zichzelf staan zolang het past binnen het agrarische beeld van de polder. Binnen de polder is ruimte voor één ‘actief erf’, waar voor de bewoners van Albrandswaard wat te beleven is.
3 Ruimtelijk beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het voor het plangebied relevant beleid.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit en vervangt onder andere:
  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. 
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Er zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): 
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. 
Het Rijk schenkt vertrouwen in en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed.
 
Ook afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeenten neergelegd. Hiervoor zal de ladder voor duurzame verstedelijking (ook wel SER-ladder) worden gehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Tenslotte is een kaart vervaardigd met de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Deze bevat een samenvatting van de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Op deze kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
 
Barro (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. De volgende onderwerpen worden behandeld:
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. 
Het plangebied bevindt zich niet in gebieden waar bovenstaande nationale belangen gelden.
3.2 Provinciaal beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Onderhavig plan is, gezien de terinzagelegging, getoetst aan de geactualiseerde structuurvisie en bijhorende verordening 2013 van 30 januari 2013. In het kader van vooroverleg heeft de provincie Zuid-Holland aangegeven dat het plan, mits er een ontheffing van de verordening Ruimte is verleend, conform het provinciaal beleid is. Op 10 juli 2014 is door de Provincie Zuid-Holland ontheffing omtrent de bebouwingscontour verleend van de Verordening Ruimte 2013, in lijn met de gedachten van de VRM 2014. Het voorliggend plan is in lijn met het provinciale beleid (zie bijlage 4).
 
Provinciale structuurvisie; Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte (2013)
Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen. Het uitgangspunt is “lokaal wat kan, provinciaal wat moet”. In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. De structuurvisie en de verordening worden jaarlijks geactualiseerd op basis van verzoeken van gemeenten en regio’s en van beleidsmatige en maatschappelijke ontwikkelingen. De Actualisering 2012 is op 30 januari 2013 door Provinciale Staten vastgesteld. De structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Het accent ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit.
 
In de structuurvisie kiest de provincie voor een tweeledige sturing, namelijk op ruimtelijke functies en op ruimtelijke kwaliteiten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart. Op de functiekaart is het plangebied aangewezen als een recreatiegebied met daarbinnen een zoeklocatie voor landelijk wonen en stedelijk groen buiten de contour. Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangewezen als een gevarieerd en verbindend vrijetijdslandschap. Met voorgenomen ontwikkelingen is aangesloten op de kwaliteits- en functiekaart.
  
Gebiedsprofiel
Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland hebben het Gebiedsprofiel IJsselmonde vastgesteld. Dit is 1 van de 16 gebiedsprofielen die zijn gemaakt. Met de introductie van deze profielen wil de provincie ruimtelijke kwaliteit als belangrijke voorwaarde stellen voor nieuwe gebiedsontwikkelingen. In het gebiedsprofiel IJsselmonde zijn enkele doelen gesteld waaronder verrommeling tegengaan, saneren van glas en herontwikkeling van woningen aan de Albrandswaardseweg en aan de polderrand. Met voorgenomen ontwikkelingen is aangesloten op het gebiedsprofiel.
 
Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte (2013)
Om het provinciale ruimtelijke belang - zoals beschreven in de provinciale structuurvisie - te kunnen uitvoeren is, onder meer, de provinciale verordening opgesteld. In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang.
 
Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in het Barro ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
 
Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Bovendien moet worden voldaan aan de overige wet- en regelgeving.
 
Voor het plangebied is het volgende relevant:
   
Stedelijke functies buiten de bebouwingscontour
Voor gebieden buiten de bebouwingscontour (zoals de polder Albrandswaard) geldt dat bestemmingen moeten worden uitgesloten die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken. Hier is een aantal uitzonderingen op geformuleerd, zoals de Ruimte voor Ruimte-regeling en het oprichten van landgoederen. Het voorliggend plan maakt, middels wijzigingsbevoegdheden, het bouwen van woningen buiten de bebouwingscontour mogelijk. Hier staat tegenover dat kassen worden gesloopt en dat boomgaarden behouden blijven. De Ruimte voor Ruimte-regeling kan niet toegepast worden, omdat het aantal m² kassen dat gesloopt wordt niet voldoende is voor het totale aantal woningen van 23. Voor het realiseren van de woningen buiten de bebouwingscontour is derhalve ontheffing nodig van de Verordening Ruimte Zuid-Holland omdat het gaat om stedelijke ontwikkelingen buiten de bebouwingscontour. Ten behoeve van de wijzigingsbevoegdheden is door de gemeente een ontheffingsverzoek ingediend bij de Provincie Zuid-Holland.
 
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de regels van de verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden indien de betrokken provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Op 10 juli 2014 is door de Provincie Zuid-holland ontheffing verleend. Het ontheffingsbesluit is opgenomen in bijlage 4 van het plan.
 
Onderbouwing
In de Provinciale structuurvisie van Zuid-Holland wordt het grootste deel van de Polder Albrandswaard gezien als recreatiegebied met daarbinnen een zoeklocatie voor landelijk wonen en stedelijk groen buiten de contour.
 
Op dit moment is de Polder Albrandswaard een vergeten buffergebied tussen Rhoon en Poortugaal. In het gebied is verrommeling toegeslagen. Het gebied heeft derhalve weinig intrinsieke waarde en landschappelijke kwaliteit. Eind 2012 heeft de gemeenteraad van Albrandswaard derhalve het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor Polder Albrandswaard vastgesteld.
 
Afdracht gebiedsfonds 
Om de uitvoering van het LOP mogelijk te maken, zal een gebiedsfonds ingesteld worden. De vaststelling van het gebiedsfonds en de onderbouwing daarbij vindt gelijktijdig met het bestemmingsplan plaats.
Inkomsten in het gebiedsfonds komen voort uit subsidies, bijdragen van instellingen, bedrijven of personen, vrijwilligerswerk, crowdfunding, andere mogelijke vormen en de afdracht die nog te ontwikkelen woningen in het gebiedsfonds moeten doen.
Voor de uitvoering van die projecten die (deels) vanuit het gebiedsfonds gedekt kunnen worden, is in eerste instantie gekeken naar de projecten die in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage uit het gebiedsfonds. Deze dienen een ruimtelijke karakter te hebben, aangezien een gebiedsfonds wettelijk gezien een ruimtelijke investering is. Vervolgens is gebruik gemaakt van kengetallen om de hoogte van de benodigde investeringen voor de uitvoering van de projecten te ramen. Hierbij is rekening gehouden met een duurzame uitvoering, conform de uitgangspunten van het LOP. Goedkopere oplossingen met een duurzaam karakter kunnen besparingen opleveren.
 
Naast het LOP is een beeldkwaliteitplan vastgesteld. Voorts is ook een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat naar de betreffende woningen voldoende vraag is. De Stadsregio heeft aangeven dat de woningen kunnen worden opgenomen in de markt.
    
Gelet op de aangegeven specifieke eisen zijn de woningen niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. De woningen worden via wijzigingsbevoegdheden mogelijk gemaakt. In de regels omtrent deze wijzigingsbevoegdheden is opgenomen dat de ontwikkelingen dienen te passen in het beeldkwaliteitplan en het LOP.
     
Landgoederen
In de provinciale verordening zijn regels opgenomen voor de realisatie van landgoederen binnen de rijksbufferzones. Voor de ontwikkeling van een nieuw landgoed dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • de ruimtelijke kwaliteit dient ter plaatse worden verbeterd;
  • het landgoed wordt minimaal 5 ha en is nagenoeg aaneengesloten;
  • minimaal 90% van het landgoed is voor het publiek toegankelijk;
  • maximaal 10% van het landgoed behoort tot het private deel; dit huiskavel mag voor maximaal 20% worden bebouwd, waarbij ten hoogste één landhuis mag worden opgericht met 3 wooneenheden;
  • het onder iii bedoelde gebied wordt niet bebouwd, maar ingericht met groene en/of blauwe functies die aansluiten bij het gebied natuurdoeltype, in overeenstemming met het Landelijk Handboek Natuurdoeltype;
  • indien de locatie is gelegen binnen een rijksbufferzone, moet voor het toelaten van landgoederen in de provinciale of intergemeentelijke structuurvisie aanwijzingen gegeven zijn.
Detailhandel
Nieuwe detailhandelsvestigingen zijn niet toegestaan binnen het plangebied. Binnen het bestemmingsplan wordt geen nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt.
 
Lucht- en helihavens
Het beleidsplan Regionale Luchtvaart is in december 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. De ruimtelijke aspecten van het in het beleidsplan geformuleerde beleid zijn opgenomen in de verordening. In de verordening is bepaald dat nieuwe luchthavens of helihavens niet gevestigd mogen worden binnen 500 meter van woningen of andere gevoelige bestemmingen of binnen 1.000 meter van stiltegebieden. Uitzonderingen zijn opgenomen voor luchthavens die een maatschappelijke functie hebben of waarop uitsluitend stille of geluidsarme luchtsporten worden beoefend. In principe geldt voor nieuwe woningen ten opzichte van bestaande luchthavens hetzelfde, maar er is voor gekozen dit thans niet vast te leggen in de verordening omdat bij de bestaande luchthavens en helihavens nog geen rekening is gehouden met de afstandsmaat van 500 meter. Wij verwachten van gemeenten dat bij nieuwe woningbouw rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van bestaande luchthavens en helihavens. Uitgangspunt is daarbij een afstand van 500 meter.
 
De middels de wijzigingsbevoegdheden toe te voegen woningen zijn op meer dan 500 meter afstand van bestaande lucht- en helihavens gelegen. Daarnaast worden geen nieuwe lucht- en helihavens mogelijk gemaakt binnen dit bestemmingsplan.
 
Conclusie
In het kader van vooroverleg heeft de provincie Zuid-Holland aangegeven dat het plan, mits er een ontheffing van de verordening Ruimte is verleend, conform het provinciaal beleid is. Op 10 juli 2014 is door de Provincie Zuid-Holland ontheffing omtrent de bebouwingscontour verleend. Dit Ontheffingsbesluit is opgenomen in de bijlage van het plan. Het voorliggend plan is in lijn met het provinciale beleid.
 
 
3.3 Regionaal beleid
Regionale Strategische Agenda (2010)
De Regionale Strategische Agenda (RSA) die in december 2010 is vastgesteld, borduurt voort op het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). Dit ruimtelijk plan was in 2005 opgesteld door de stadsregio en de provincie Zuid-Holland, onder het motto ‘meer kwaliteit, meer variatie, meer tempo’. De ambities uit RR2020 zijn terug te vinden in de RSA: goede, gevarieerde en leefbare woonwijken, moderne economische centra, toegankelijke groengebieden, ontwikkeling van rivieroevers en meer ruimte voor water. Deze RSA bevat de acties die de stadsregio Rotterdam de komende jaren zal ondernemen om het regionale toekomstperspectief dichterbij te brengen.
 
Het plangebied valt binnen het gebied dat is aangeduid als ‘samenhangend metropolitaan landschap’. Het groen vormt een belangrijke vestigingsfactor voor bewoners en bedrijven. Een vitaal, mooi en bereikbaar landschap is belangrijk voor de attractiviteit, duurzaamheid en concurrentiekracht van de regio. Vergeleken met andere stedelijke regio’s, scoort Rotterdam echter slecht op dit onderwerp. De regiobewoners bezoeken het groen rond de stad relatief weinig. Dat wordt mede veroorzaakt door de beperkte (recreatieve) waarde en de slechte bereikbaarheid vanuit de omliggende wijken. De opgave is de relatie tussen het stedelijk gebied en het ommeland te vergroten, onder meer door het verbeteren van de recreatieve verbindingen en het vergroten van het areaal groengebied dat zich leent voor recreatief gebruik. In het plangebied is het mogelijk een landgoed te creëren op de grens tussen het bebouwd gebied van Poortugaal en de polder. Dit draagt bij aan de opgave uit de RSA.
 
Gebiedsprofiel IJsselmonde provincie
Voor het gebied IJsselmonde is in navolging van vele andere gebieden in de provincie, een gebiedsprofiel opgesteld. Dit gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken, ontwikkelingen, kwaliteiten en ambities in het gebied. Het opgestelde gebiedsprofiel IJsselmonde behelst ook de polder Albrandswaard. Enkele belangrijke uitwerkingen die voortkomen uit het gebiedsprofiel en van toepassing zijn op de polder Albrandswaard zijn de volgende:
  • Herkenbaar houden en versterken van de (beplante) polderdij ken als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalige open polder.
  • Bij ontwikkelingen de polder als één geheel beschouwen en het eigen onderscheidende karakter versterken.
  • Dorpen liggen als compacte kernen aan de rand van een polder.
  • Versterken van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur- en recreatiegebieden.
  • Behoud van open karakter van de polders door behouden van zichtrelaties tussen landmarks, zoals kerktorens, en polderranden.
  • Gebruik landschappelijke structuur van dijken basis voor routes en als drager voor uitbreiding van routegebonden recreatieve functies.
  • Dijken in stedelijk gebied zichtbaar en herkenbaar maken, met aandacht voor een goede landschappelijke inpassing en ontwikkelen als verbinding tussen stad en land.
Voor het voorliggend bestemmingsplan betekent dit dat bestaande dijklinten gehandhaafd dienen te blijven. Daarnaast dient het van open karakter van de polder te worden bevorderd. De openheid kan worden hersteld door saneren van glas. Verder zal verrommeling in de polder moeten worden tegengegaan. Om de ruimtelijke kwaliteit van de polderij te versterken is ontwikkeling van woningen aan de Albrandswaardseweg en aan de polderrand wenselijk.   
3.4 Gemeentelijk beleid
Toekomstvisie Albrandswaard (2012)
De Toekomstvisie (2012) is tot stand gekomen na vele bijeenkomsten met betrokken bewoners en ondernemers. De centrale vraag is: Hoe moet de gemeente zich op het gebied van werken, wonen, onderwijs, recreatie en bestuur ontwikkelen, om aan te sluiten bij de wensen en de opvattingen van huidige en toekomstige generaties? De ontwikkelgebieden zijn in de visie gevat in vijf o’s:
  • Ondernemen (werken);
  • Ontspannen (recreëren);
  • Ontmoeten (wonen);
  • Ontplooien (leren);
  • Ontketenen (besturen).
 
Op basis hiervan is een streefbeeld ontwikkeld, waarbij de prioriteit is gegeven aan:
  • De gemeente staat dicht bij haar burgers en partners;
  • Geen standaard woningbouw, maar maatwerk: dorps en levensloopbestendig;
  • Bedrijvigheid: geen grote hallen, maar vernieuwing en verbetering. Nadruk op kleinschalige dienstverlening (kantoorvilla’s) en dorpse bedrijvigheid (ambachtelijkheid);
  • Van een puur agrarische productie naar ‘natuurlijk’ boeren (verbreden en duurzaam);
  • Gemeente, bewoners, ondernemers, zorginstellingen en vrijwilligersorganisaties zorgen samen voor een excellente openbare ruimte.
 
De Toekomstvisie is vervolgens uitgewerkt in de Structuurvisie Albrandswaard (2013).
 
Landschapsontwikkelingsplan (2012)
Er zijn diverse ontwikkelingen in de polder Albrandswaard voorzien. Om te bepalen hoe deze ontwikkelingen kunnen plaatsvinden en daarbij tevens een verbetering voor het gebied kunnen zijn, is een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld.
 
Met het landschapsontwikkelingsplan (LOP) wordt gestreefd naar behoud van de aanwezige landschappelijke waarden en waar mogelijk het versterken er van. Het LOP dient als een leidraad om ontwikkelingen in het landschap te toetsen, en kan tegelijkertijd een inspiratiebron voor initiatieven zijn. Er wordt aangegeven waar ruimtelijke, recreatieve en ecologische ontwikkelingen binnen de polder wenselijk en mogelijk zijn om haar functie van ‘groene binnentuin’ te kunnen vervullen. De kwaliteit van het polderlandschap en de relatie met Rhoon, Poortugaal en de Oude Maas zijn de basis van het Landschapsontwikkelingsplan polder Albrandswaard. Het LOP is geen vast omkaderd plan met een eindbeeld voor de toekomst. Het LOP geeft de richting aan een gemeenschappelijk bepaalde koers. De uitkomsten van het LOP zijn opgenomen in de Structuurvisie Albrandswaard. 
 
Structuurvisie Albrandswaard 2025 (2013)
De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijk beleid - wat moet of kan waar komen en waarom? - en biedt zo kaders en richtlijnen voor initiatieven van burgers, ondernemers en (maatschappelijke) organisaties. De kernkoers is gericht op vijf pijlers: 
  • Van meer naar beter. Het accent verschuift van uitbreiding van woon- en werkgebieden naar verbetering van de gebieden die er al zijn.
  • Identiteit dorpen versterken. Versterk heel Albrandswaard door de drie dorpen ieder voor zich vanuit hun eigen uitstraling en identiteit te versterken. Betrek hierbij ook de betekenis van de omliggende polders.
  • Clusteren. Zorg dat elke dorpskern een aantrekkelijke bestemming vormt met een eigen maatschappelijk en commercieel voorzieningenpakket. Maak slimme clusters zodat functies zo goed mogelijk van elkaars aanwezigheid profiteren.
  • Recreatie verbeteren. Verzilver de potentie van de strategisch gelegen plekken buiten de dorpen door in te zetten op de recreatieve economie.
  • Uitstraling en beleving verbeteren. Etaleer Albrandswaard en ondersteun ondernemerschap.
Op de structuurvisiekaart is aangegeven welke richting de gemeente op wil voor het plangebied. De polders vormen het grootste deel van het plangebied. Deze zijn toegankelijk voor inwoners en recreanten via boerenlandpaden. Voor de polder Albrandswaard is het volgende aangegeven. “De polder Albrandswaard is de ‘voortuin’ van Poortugaal en Rhoon. Het is een belangrijk gebied voor de ruimtelijke beleving en de sociaal culturele identiteit van de gemeente Albrandswaard. Er liggen mogelijkheden om tot een hoogwaardige inrichting te komen. Het agrarisch karakter moet worden behouden en worden versterkt, evenals de landschappelijke, recreatieve en ecologische kwaliteiten van het gebied. Naast het aanleggen van boerenlandpaden en het verfraaien van watergangen en groenstructuren, gaat het om de sanering van kassen en bedrijfsgebouwen. De uitvoeringsprojecten worden gefinancierd uit het gebiedsfonds Polder Albrandswaard. Woningbouw in de bestaande bebouwingslinten wordt ingezet als kostendrager, maar wordt alleen daar toegestaan, waar dit geen belemmering vormt voor het uitzicht over de polder. De dorpen mogen in ieder geval niet aan elkaar groeien en het gebied moet zich vanuit de identiteit van de polder ontwikkelen. Het moet een duurzaam agrarisch gebied worden, met een gebruikswaarde voor bewoners van Albrandswaard en recreanten uit de regio. Een ontwikkeling naar biologische productie voor de lokale markt ondersteunt het concept ‘Proef Albrandswaard’. De polder is toegankelijk via boerenlandpaden. De vereniging Albrandswaards Landschap is beheerder van het gebiedsfonds Polder Albrandswaard, beheert de paden en bewaakt de balans tussen recreatie, landbouw en natuur.
 
De in de wetgevingszone - wijzigingsgebied opgenomen ontwikkelingsmogelijkheden voldoen aan het gestelde in de structuurvisie.
    
3.5 Conclusie
Gezien het bovenstaande vormen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.
4 Planologische randvoorwaarden
 
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de omgevingsaspecten, waarmee wordt ingegaan op de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan kwaliteiten en waarden ten gevolge van realisering van het plan te voorkomen of te beperken óf deze kwaliteiten en waarden elders te compenseren.
 
De gemeente is verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening. Bij een verantwoord bestemmingsplan dient de gemeente de aspecten te onderzoeken die van invloed kunnen zijn op de toelaatbaarheid van bestemmingen. Vooraf zal daarom onderzocht moeten worden of de bestemmingen “haalbaar” zijn. Vanuit een aantal aspecten kunnen randvoorwaarden en belemmeringen naar voor komen. Deze aspecten hebben vooral betrekking op water, milieuhinder, veiligheid, alsook ecologie en archeologie.
4.2 Archeologie
Beleidskader
De gemeente Albrandswaard onderschrijft de uitwerking van het Verdrag van Malta: behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Verdrag van Malta is ontwikkeld. Albrandswaard heeft op 21 december 2009 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden en Beleidskaart (AWK) een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Albrandswaard daarmee wenst om te gaan. In bestemmingsplannen wordt voor de verschillende plangebieden het archeologisch beleid nader uitgewerkt.
 
Het doel van het gemeentelijk archeologisch beleid is om (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
 
Bewoningsgeschiedenis
Bewoningssporen uit de vroege prehistorie zijn op IJsselmonde aangetroffen op rivierduinen (donken) en stroomgordelafzettingen. De jagers, vissers en verzamelaars uit de Midden-Steentijd (9000-5500 voor Chr.), de boeren uit de Nieuwe Steentijd (5500-2000 voor Chr.) en de Vroege en Midden-Bronstijd (2000-1100 voor Chr.) legden hun kampementen aan op deze hoger en droger gelegen plaatsen in de verder moerasrijke omgeving. Volgens de geologische kaart zijn er in het bestemmingsplangebied geen donken of stroomgordelafzettingen in de diepere ondergrond aanwezig, hoewel dit zeker voor wat betreft de stroomgordelafzettingen niet geheel zeker is. In Rhoon Essendael zijn in stroomgordelafzettingen onder het veen (Afzettingen van Calais) archeologica uit het 4e millennium voor Chr. gevonden.
 
In de IJzertijd (800-50 voor Christus) zorgden krekenstelsels ervoor dat delen van het natte moerasgebied werden ontwaterd. De droge arealen veen konden door de boeren uit de IJzertijd worden benut. Op IJsselmonde is een gering aantal vindplaatsen uit de IJzertijd bekend. Mogelijk waren er vanuit landschappelijk oogpunt weinig geschikte locaties, maar wellicht zijn veel sporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd uitgewist door middeleeuwse overstromingen. Verder ten noordnoordwesten van het plangebied, op de lijn Poortugaal-dorp op de oevers van een kreek die in verbinding stond met een oude loop van de Waal (de huidige Oude Maas) wel een ruim aantal vindplaatsen uit deze periodes aangetroffen. In de loop van de 3e eeuw na Chr. kwam een eind aan de bewoning op IJsselmonde door vernatting van het gebied (vorming van veenmoerassen).
 
Rond het jaar 1000 werden de veengebieden op IJsselmonde ontgonnen. Door het graven van sloten werd het veen ontwaterd waardoor het gebied geschikt werd voor bewoning en landbouw.
Gedurende overstromingen in 1164-1170 zijn alle oudere nederzettingsresten overdekt met klei. Toen het water was geweken werd al snel begonnen met het opnieuw in cultuur brengen van het land. Omstreeks 1180 werd ten westen van het plangebied een polder aangelegd op initiatief van een adellijk geslacht, dat zich later naar zijn andere nabijgelegen bezittingen ging noemen. In het midden van deze 90 hectare grote polder ontwikkelde zich een bestuurscentrum dat tevens residentie was van de heren van Putten. Deze oudste ringpolder van Putten wordt in het oosten begrensd door de Molendijk, in het zuiden door de Welhoekse dijk, in het westen door de Duifhuisweg en in het noorden door de Poortugaalse Dijkwal. De polder bevatte naast de al genoemde centrale nederzetting (bestuurscentrum) uit circa 1200 een vijftal vrije hofsteden. Tegen de zuidelijke begrenzing van de polder, de Welhoeksedijk en de oevers van de daar in de Waal uitkomende Breede Vliet, woonden mensen zonder eigen landbezit. Hier ontstond het dorp Poortugaal, waar uit deze periode al verschillende resten zijn ontdekt.
 
Het plangebied valt binnen de Polder Albrandswaard en de ten zuiden hiervan aangedijkte Johanna Polder. Over de vorming van de Polder Albrandswaard is weinig bekend. De polder vormde de kern van de vroegere Hoge Heerlijkheid Albrandswaard en de Kijvelanden. De Albrandswaard komt reeds voor in 1248 en vormde destijds een rondom bedijkt gebied, mogelijk een op zichzelf staand bedijkt eilandje in de Waal.
 
Archeologische verwachting
In het hele gebied bestaat het bovenste bodemtraject uit geul- en dekafzettingen uit de Late Middeleeuwen (Afzettingen van Duinkerke III). De geulafzettingen van Duinkerke III liggen erosief op de ondergrond. De dekafzettingen hebben een dikte die groter is dan 100 cm en liggen op (klei-op-)Hollandveen. De geologische opbouw van de diepere ondergrond is in detail vaak onbekend. De kans op vindplaatsen uit Midden-Steentijd, Nieuwe Steentijd en/of Bronstijd in de diepere ondergrond is middelhoog. Het voorkomen van donken of stroomgordels valt niet geheel uit te sluiten. Resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd zijn potentieel te vinden langs waterlopen in het op natuurlijke wijze ontwaterde veen-/kleigebied. Restanten van vindplaatsen uit deze periode zijn waarschijnlijk schaars ten gevolge van de laatmiddeleeuwse overstromingen in het gebied. Sporen uit de Late Middeleeuwen kunnen samenhangen met de eerste ontginningsfase van het veen (vanaf circa 1000 na Chr.) en de bewoning van het gebied na herinpoldering.
 
Verder zijn in het bestemmingsplangebied zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten, als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 vierkante meter. Archeologische indicatoren van dit type en/of uit deze periode, aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 vierkante meter), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.
 
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van egeling met Rotterdam afgesloten).
 
Conclusie
Voor het gehele plangebied (Waarde - Archeologie - 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor alle bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 vierkante meter. Ontwikkelingen die de aangegeven diepte of terreinoppervlak overschrijden zijn onderzoeksplichtig.
 
   
4.3 Bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en ruimte voor het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw of aanleg van wegen. De Wet bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komen bescherming en sanering in deze wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel land- als waterbodems.
 
De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan de uitvoerbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied beïnvloeden of belemmeren. Het bodembeleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit wordt mede bepaald door de historie en het huidige gebruik.
 
Bij nieuwe ontwikkelingen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd om te bepalen of de grond geschikt is voor de nieuwe functie. Dit is geborgd in de wijzigingsbevoegheden.
4.4 Ecologie
Flora- en Faunawet
Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet, is de verplichting ontstaan om ruimtelijke plannen aan deze wet te toetsen. Het doel van de wet is om in het wild levende planten en dieren te beschermen. Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid van kraamkolonies van vleermuizen en/of nesten van vogels. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat is vastgesteld dat er zich geen verblijfplaatsen van beschermde soorten in het betreffende pand bevinden. Om de effecten te mitigeren wordt aanbevolen de werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de periode 15 maart – 15 juli. Dit om te voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn worden overtreden.
 
Natuurbeschermingswet
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet, waarin de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd. Projecten of activiteiten die niet noodzakelijk zijn of verband houden met het beheer van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden en mogelijk negatieve effecten hebben op deze waarden, dienen getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet.
 
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland en heeft tot doel om de natuurwaarden in het land te stabiliseren. De EHS bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelinggebieden en verbindingszones. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van de EHS plaatsvindt moet een ‘nee-tenzij’ procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn.
 
Plan
Ondanks het stedelijke karakter van de omgeving is de polder rijk aan natuur. Er worden regelmatig waarnemingen gedaan van vele vogelsoorten en zoogdieren. De kleinschaligheid van de polder en de vele overgangen (van nat naar droog, open naar besloten, van hoge naar lage begroeiing) die in het gebied te vinden zijn spelen daarin een belangrijke rol. Ook de boomgaarden zijn een belangrijke plek waar soorten hun voedsel en schuilplaats vinden. Sinds de aanleg van de kassen en de sportvelden is het aantal waarnemingen minder geworden, en zijn sommige soorten verdwenen uit de polder. De patrijs bijvoorbeeld, is na 1998 nog maar een enkele keer gezien, terwijl deze voor die tijd een vaste gast was in de polder.
Vrij recentelijk is met de aanleg van de sportvelden een ecologische zone langs de Schroeder van der Kolklaan aangelegd. Aan de zuidzijde is dit een ‘natte zone’, met watergangen en rietkragen. Aan de noordzijde is het een droge zone met struiken en gras. Deze strook maakt geen deel uit van de ecologische hoofdstructuur.
 
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich echter wel gebieden behorend tot de ecologische hoofdstructuur. Daarnaast is het Natura 2000-gebied Oude Maas in de directe omgeving gelegen.
 
Indien werkzaamheden gaan plaatsvinden of bebouwing wordt toegevoegd die schade kunnen berokkenen aan de flora en/of fauna zal een ecologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.
 
Conclusie
Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan is nader ecologisch onderzoek op dit moment niet noodzakelijk. Bij de uitvoering van de wetgevingszone - wijzigingsgebied dient
te worden getoetst aan de Flora- en faunawet.
 
4.5 Externe veiligheid
De externe veiligheidsaspecten bestaan uit risicocontouren vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), eventuele risicocontouren als gevolg van inrichtingen die vallen onder de Ministeriële regeling provinciale risicokaart, alsmede eventuele zones vanuit de risicoatlassen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen
(inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, buisleidingen, waterwegen en spoorwegen);
- het gebruik van luchthavens.
 
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De externe veiligheid met betrekking tot luchthavens is niet van toepassing op het plangebied en er zal dan ook niet verder in gegaan worden op luchthavens in onderhavig plan.
 
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.
 
Groepsrisico (GR)
Onder het groepsrisico wordt de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen verstaan. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
 
Risicobronnen
In de omgeving van het plangebied bevindt zich een aantal risicobronnen. Het gaat om de volgende risicobronnen:
  • Het defensieterrein;
  • Benzinestation Rijnpoort;
  • Groene Kruisweg (N492);
  • Oude Maas;
  • Gasleiding W-504-01;
  • Diverse DPO-leidingen;
  • waterstoftankstation Groene Kruisweg
Op de onderstaande figuur is de ligging van de risicobronnen weergegeven. De DPO leidingen zijn aangeduid met een letter P en volgnummer.
 
Figuur 4.1: Overzicht risicobronnen externe veiligheid
 
Een nieuw bestemmingsplan is in het kader van het Bevi een nieuwe situatie die beschouwd dient te worden. Daarnaast wordt door middel van wijzigingsbevoegdheden het bouwen van woningen mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan zal daarom de haalbaarheid van deze wijzigingsbevoegdheden moeten worden aangetoond door te toetsen aan de PR 10-6 contour. Een eventuele benodigde verantwoording van het groepsrisico wordt gegeven ten tijde van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid, mede omdat de ontwikkelingen maar zeer marginaal bijdragen aan het groepsrisico en dus geen belemmering vormen voor de haalbaarheid.
 
Defensieterrein
Op het defensieterrein, gelegen aan de Schroeder van der Kolklaan, worden gevaarlijke stoffen opgeslagen. De PR 10-6 contour is buiten de perceelsgrens gelegen, maar reikt niet tot (beperkt) kwetsbare objecten of wijzigingsbevoegdheden. Het invloedsgebied reikt eveneens niet tot (beperkt) kwetsbare objecten of wijzigingsbevoegdheden in het gebied. Derhalve gelden er geen belemmeringen.
 
Benzinestation Rijnpoort
Het benzineservicestation Rijnpoort B.V., gelegen aan de Ambachtsstraat 5, heeft een jaardoorzet die beperkt is tot 1.500 m3 en daarmee een PR 10-6 contour van 110 meter en een invloedsgebied van 150 meter. De PR 10-6 contour en het invloedsgebied reiken niet tot (beperkt) kwetsbare bestemmingen in het plangebied. Derhalve gelden er geen belemmeringen en is een verantwoording niet benodigd.
 
Groene Kruisweg (N492)
De Groene Kruisweg betreft een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De N492 is niet opgenomen in het Basisnet. Dit houdt onder meer in dat geen veiligheidszone voor deze weg is gedefinieerd. Uit eerdere berekeningen blijkt dat de PR 10-6 contour op de rijbaan is gelegen. Derhalve zijn er geen belemmeringen voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.
 
Vanuit het vigerende beleid, de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, is een verantwoording van het groepsrisico benodigd, indien sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde of sprake is van een toename van het groepsrisico. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde is niet aan de orde, omdat uit eerdere berekening blijkt dat de waarde van het groepsrisico 0,05x de oriëntatiewaarde bedraagt. Alle wijzigingsbevoegdheden zijn daarnaast gelegen buiten het invloedsgebied van de Groene Kruisweg (circa 325 meter voor de bepalende stofgroep). Hierdoor staat vast dat met het plan geen toename van het groepsrisico wordt gerealiseerd. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet benodigd.
 
In 2013 zal het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking treden. Vanuit dit beleid is een verantwoording benodigd, indien een plan gelegen is binnen 200 meter van een transportroute van gevaarlijke stoffen. Een uitzondering hiervan wordt gemaakt, indien het groepsrisico lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico bedraagt 0,05x de oriëntatiewaarde en voldoet daarmee aan deze voorwaarde. Ook vanuit het Bevt is een verantwoording van het groepsrisico dus niet benodigd. Vanuit de Groene Kruisweg gelden geen belemmeringen voor het plan.
 
Oude Maas
Ten zuiden van het plangebied ligt de getijdenrivier de Oude Maas. Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats met zowel binnenvaartschepen als zeeschepen. De PR 10-6 contour en het plasbrandaandachtsgebied reiken niet tot (beperkt) kwetsbare objecten in het plangebied. Op grond van de cRNVGS is een verantwoording van het groepsrisico benodigd indien een toename van het groepsrisico optreedt. Binnen 200 meter van de vaarroute bevinden zich geen nieuwe ontwikkelingen, waardoor vaststaat dat het groepsrisico niet zal toenemen. Bij vaarroutes zal de oriëntatiewaarde ook niet worden overschreden. De algehele tendens bij transport van gevaarlijke stoffen over water is dat het risico steeds lager wordt ingeschat. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet benodigd.
 
Gasleiding W-504-01
Deze gasleiding is gelegen parallel aan de Groene Kruisweg en heeft op grond van de provinciale risicokaart een PR 10-6 contour van 0 meter. De leiding is op de verbeelding weergegeven middels een dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. De leiding mag op maximaal 12 bar bedreven worden en is zodanig beveiligd dat de druk niet hoger dan 13,2 bar kan worden. Dit betekent dat op grond van het Bevb geen berekening of verantwoording voor deze leiding afgelegd hoeft te worden. Vanuit deze leiding gelden geen belemmeringen voor het plangebied.
 
Diverse DPO-leidingen
De leidingen P26, P27, P31, P32 en P00A hebben allen een PR 10-6 contour van 0 meter en zijn op de verbeelding weergegeven middels een dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof', zonder veiligheidszone. Het invloedsgebied van deze leidingen varieert van 21 tot 31 meter. Vrijwel overal in het plangebied reikt dit invloedsgebied niet tot (beperkt) kwetsbare bestemmingen. De leiding P32, die gelegen is ter hoogte van de Albrandswaardseweg, heeft een invloedsgebied van 31 meter. Daarmee overlapt het invloedsgebied enkele bestaande (beperkt) kwetsbare objecten en enkele opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Vanuit het Bevb dient een verantwoording van het groepsrisico te worden gegeven. In het kader van de visie Externe veiligheid, die door de gemeente Albrandswaard is opgesteld, is een QRA uitgevoerd voor alle DPO leidingen. Hieruit is gebleken dat voor leiding P32 formeel geen sprake is van een groepsrisico, omdat het aantal slachtoffers van 10 niet gehaald wordt. Derhalve is er formeel geen sprake van een groepsrisico en gelden er geen belemmeringen. Een verantwoording wordt niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden zal aandacht worden besteed aan de eventuele toename van het groepsrisico uit oogpunt van deze risicobron.    
Zoals hiervoor is aangegeven is voor de substantiële ontwikkelingen die het groepsrisico kunnen verhogen het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid noodzakelijk. In het kader van de procedure van de wijzigingsbevoegdheid dienen burgemeester en wethouders te toetsen of de voorgenomen ontwikkeling in het veiligheidsbeleid van de gemeente past. Daarbij dient ook een nadere verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Daarbij dienen vanzelfsprekend ook de maatregelen tot het beperken van de risico's en de maatregelen om de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken in de overwegingen betrokken te worden. Het gaat hierbij om de volgende mogelijke maatregelen:
- nooduitgang aan de achterzijde en een goede vluchtroute;
- brandwerend glas of beperken glasoppervlak in de gevel gericht naar de bron;
- goede voorlichting en instructie aan de aanwezig personen.
 
Met de eigenaren zullen harde afspraken gemaakt worden om de aanbevolen maatregelen over te nemen. in een anterieure overeenkomst kan een en ander worden vastgelegd.
 
Waterstoftankstation Groene Kruisweg
Aan de Groene Kruisweg is recent een watersoftankstation gerealiseerd. Het invloedsgebied van het waterstoftankstation bedraagt 180 meter. Gezien de ruime afstand tot het plangebied (ruim 2 km) is het waterstoftankstation niet van invloed op het plangebied.
 
Reactie Veiligheidsregio
Van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is een schriftelijke reactie (bijlage, 26 juni 2013) op het bestemmingsplan ontvangen. De in de reactie gegeven aanbevelingen zijn in het bestemmingsplan verwerkt.
 
Conclusie
Vanuit externe veiligheid gelden er geen belemmeringen voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.
4.6 Geluid
Geluidhinder is een van de belangrijkste factoren die meebepalend is voor de kwaliteit van ons leefmilieu. Geluidhinder wordt door diverse bronnen veroorzaakt, zoals industrie, spoor- en wegverkeer.
 
De Wet geluidhinder stelt dat als er nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen de zone van een weg, spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein worden mogelijk gemaakt, een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De wijzigingsgebieden zijn gelegen in de zone van de Albrandswaardseweg, de Albrandswaardsedijk en/of het industrieterrein Waal/Eemhaven. De locaties zijn niet gelegen in de zone van een spoorlijn.
 
Normstelling Wet geluidhinder
In het geval nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen een zone van een weg of een industrieterrein, dan mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeurswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk te zijn of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard (het college van Albrandswaard) bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden.
In de volgende tabel is aangegeven wat de voorkeurswaarde en de maximale ontheffingswaarde is voor nieuwe woningen voor wegverkeers- en industrielawaai.
 
  
Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van nieuwe woningen alleen mogelijk gemaakt via een wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid. In de Wet geluidhinder is aangegeven dat de hogere waarde procedure kan worden doorlopen bij het wijzigingsplan. Omdat op voorhand niet duidelijk is wat de invulling is van de wetgevingszone - wijzigingsgebied ligt het voor de hand de hogere waarden procedure te koppelen aan het wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan is aangetoond of het haalbaar is om woningen te realiseren in de wetgevingszone - wijzigingsgebied.
 
Het is haalbaar om ter plaatse van de wetgevingszone - wijzigingsgebied woningen te realiseren in het geval de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden.
 
Industrielawaai
Een groot deel van de polder Albrandswaard ligt in de geluidzone van het geluidgezoneerde industrieterrein Waal-/Eemhaven. Deze contour ligt halverwege de polder Albrandswaard (ongeveer ter hoogte van de Albrandswaardseweg). In het Convenant geluidruimte Waal-/Eemhaven is bepaald dat buiten deze contour geen akoestisch onderzoek is benodigd bij de ontwikkeling van geluidgevoelige functies. Binnen de contour dienen nieuwe geluidgevoelige functies te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel aan een verleende hogere waarde.
 
Convenant geluidruimte Waal-/Eemhaven
Op 3 december 2010 is door verschillende gemeenten, waaronder Albrandswaard, provincie Zuid-Holland, DCMR Milieudienst Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam N.V. Deltalinqs, Stadsregio Rotterdam en projectbureau Stadshavens Rotterdam het ‘Convenant geluidruimte Waal-/Eemhaven’ ondertekend.
 
In het convenant zijn afspraken vastgelegd over de geluidsruimte en geluidsruimteverdeling bij vergunningverlening op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de geluidseffecten hiervan op de ruimtelijke ordening in de omgeving.
 
In de bijlage 'Industrielawaai’ is een kaart opgenomen waarop de geluidscontouren van de Waal-/Eemhaven (afkomstig uit het Convenant geluidruimte Waal-/Eemhaven) en de wijzigingsgebieden zijn weergegeven. Uit die kaart blijkt dat alle wijzigingsbevoegdheden zijn gelegen binnen de zone van het industrieterrein Waal-/Eemhaven. Daarbij zijn de wijzigingsbevoegdheden 2, 3, 6, 7 en 11 gelegen tussen de 50 dB(A) en de 51 dB(A)-geluidscontour.
 
Omdat de maximale ontheffingswaarde voor industrielawaai niet wordt overschreden, is het haalbaar om woningen te realiseren. De hogere waarde procedure voor de wijzigingsgebieden 2, 3, 6, 7 en 11 moet worden doorlopen bij het wijzigingsplan. De benodigde hogere waarden dient met een nader akoestisch onderzoek te worden bepaald.
 
Wegverkeerslawaai
Vanuit de Wet geluidhinder gelden van rechtswege zones langs wegen waarbinnen aandacht moet worden besteed aan het aspect wegverkeerslawaai. Daarbij zijn wegen met een 30km/uur-regime en woonerven uitgezonderd. De wijzigingsgebieden zijn gelegen in de zone van de Albrandswaardseweg en/of de Albrandswaardsedijk.
 
Om de haalbaarheid van nieuwe woningen in de wijzigingsgebieden aan te tonen zijn voor deze wegen de geluidscontouren van de voorkeurswaarde en maximale ontheffingswaarde berekend. De gehanteerde wegverkeersgegevens zijn afkomstig uit het Regionale Verkeersmilieukaart Stadsregio Rotterdam, versie 2.2. Het betreft gegevens voor het prognosejaar 2020, terwijl voor dit onderzoek de gegevens voor het prognosejaar 2023 van belang zijn. Voor de autonome groei van het wegverkeer in de periode van 2020 tot 2023 is 1,5 % per jaar aangehouden.
 
In de bijlage ‘Wegverkeerslawaai’ zijn de gehanteerde wegverkeersgegevens opgenomen, een overzicht van het rekenmodel en de ligging van de geluidscontouren ten opzichte van de wijzigingsgebieden.
 
Uit de contourenkaart blijkt dat de contouren van zowel de voorkeurswaarde als de maximale ontheffingswaarde over de wijzigingsgebieden zijn gelegen. Het is haalbaar woningen te realiseren in het geval de nieuwe woningen niet in de 53 dB-geluidscontour worden gebouwd. Het bouwen van woningen binnen de 53 dB-geluidscontour is alleen mogelijk met aanvullende (bouwkundige) maatregelen. Hierbij kan worden gedacht aan een dove gevel.
 
De hogere waarde procedure dient bij het wijzigingsplan te worden doorlopen. In het kader van de voorbereiding van dat wijzigingsplan dient de geluidsbelasting op de woningen te worden berekend.
 
Conclusie
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluidhinder, vanuit de Wet geluidhinder, niet stuit op onoplosbare belemmeringen. Daardoor is het haalbaar om op de wijzigingslocaties woningen en/of een landgoed te realiseren.
4.7 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) in werking getreden. Ruimtelijke plannen, zoals het bestemmingsplan, dienen hieraan getoetst te worden.
 
Luchtkwaliteitsnormen
Luchtkwaliteitsnormen gelden voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De Wet luchtkwaliteit geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. Vastgelegd zijn grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels.
  • Alarmdrempels zijn er voor zwaveldioxide (SO2) en stikstofdioxide (NO2). Ze zijn bedoeld om beschermende maatregelen te kunnen opleggen bij kortdurende blootstelling, vergelijkbaar met de Smogregeling.
  • Plandrempels zijn vastgesteld voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met de plandrempels wordt gestreefd naar het geleidelijk toewerken naar de grenswaarde. Er is met de plandrempel een afnemende overschrijdingsmarge toegestaan in een aantal jaren tot het jaar waarin de grenswaarde definitief gehaald moet worden.
  • Grenswaarden zijn voor alle stoffen vastgesteld. Voor een aantal stoffen geldt daarnaast een termijn waarop uiterlijk aan de grenswaarde moet worden voldaan, bijvoorbeeld stikstofdioxide (jaargemiddelde concentratie; in 2010 aan te voldoen) en fijn stof (jaargemiddelde concentratie; in 2005 aan te voldoen).
 
De soort normen die zijn gesteld betreffen diverse concentratie-eisen, maar ook het maximum aantal overschrijdingen per jaar. Het aantal overschrijdingen van een normwaarde moet in dat geval onder een maximum aantal blijven.
 
In de wet staat centraal onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden met mogelijke effecten op de luchtkwaliteit, zoals het vaststellen van een bestemmingplan, kunnen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheden. Dat is indien:
  • het aannemelijk is dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • daardoor, al dan niet per saldo, geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt;
  • dit ‘niet in betekenende mate’ (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • het een project betreft dat past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
 
NIBM 
Of een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen)’. Deze ‘nibm-projecten’ mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit en zonder luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd worden. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL) per 1 augustus 2009, dragen projecten “niet in betekenende mate” bij als de 3% grens niet wordt overschreden. Deze is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3. Daarnaast zijn verschillende ontwikkelingen specifiek genoemd in de Ministeriële regeling ‘Niet in betekenende mate bijdragen’, waaronder woningbouw tot 3.000 woningen.
 
Plan
Op dit moment worden de achtergrondwaarden van fijn stof en stikstof niet overschreden. Middels de wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid wordt de bouw van een aantal woningen mogelijk gemaakt. Dit blijft echter ruimschoots onder de grens van NIBM (1.500 woningen). Een luchtkwaliteitonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald ter plaatse van het plangebied. In de volgende afbeeldingen zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 weergegeven voor het peiljaar 2011. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool. In die tool zijn de concentraties langs onder andere de Albrandswaardseweg en de Albrandswaardsedijk (waarlangs de wetgevingszones - wijzigingsbevoegdheid zijn gelegen) opgenomen.
 
Figuur 4.2: Overzicht concentraties NO2, peiljaar 2011
 
Figuur 4.3: Overzicht concentraties PM10, peiljaar 2011
 
Uit de voorgaande figuren blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 nabij het plangebied de jaargemiddelde grenswaarde voor de beide stoffen van 40 µg/m3 niet overschrijdt. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
 
Conclusie
Zowel vanuit de Wet luchtkwaliteit als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.8 Milieuzonering
Kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd in nieuwe situaties.
 
Onderzoek
Het voorliggend bestemmingsplan is deels conserverend van aard. De brochure van de VNG is mede bedoeld voor het toetsen van nieuwe situaties. Dat betekent dat toetsing aan de VNG-richtlijnen niet aan de orde is voor het conserverende gedeelte van het bestemmingsplan.
Voor de ontwikkelingen dient nader beschouwd te worden of sprake is van nieuwe inrichtingen, die het woon- en leefklimaat van bestaande woningen kunnen aantasten, of sprake is van nieuwe woningen, die bestaande inrichtingen kunnen beperken in hun bedrijfsvoering.
 
Ontwikkelingen
Met het bestemmingsplan worden nieuwe woningen en een landgoed mogelijk gemaakt. In het plangebied zijn geen bedrijven gelegen met een milieuzone. In het plangebied is een enkel agrarisch bedrijf gesitueerd. Bij de realisatie van woningen dient rekening gehouden met deze bedrijven en zijn niet beperkt bij hun bedrijfsvoering en hun ontwikkelingsmogelijkheden. De wetgevingszones - wijzigingsgebied liggen allemaal op een afstand van meer dan 100 m vanaf de agrarische bedrijven, zodat van onderlinge belemmering geen sprake is.
4.9 M.e.r.-beoordeling
Het nieuwe Besluit milieueffectrapportage is per 1 april 2011 van kracht geworden. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn echter wel meer situaties waarvoor een, al dan niet vormvrije, beoordeling moet plaatsvinden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Hierdoor moet voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen in de D-lijst, maar beneden de daar genoemde drempelwaarde vallen, bepaald worden of een m.e.r.(beoordelings) plicht aan de orde kan zijn.
 
In categorie 11.2 in de D-lijst wordt gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij het gaat om meer dan 2.000 woningen, een oppervlak van meer dan 100 ha of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer. Het project ligt beneden deze drempelwaarden. Er kan daarom worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
M.e.r.-beoordeling
Bij recht worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Door middel van de wetgevingszones - wijzigingsbevoegdheid is de bouw van 23 woningen en een landgoed mogelijk. Op basis van de daarvoor nog uit te voeren onderzoeken zal worden beoordeeld of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk wordt geacht.
4.10 Water
Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te toetsen op water. Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn de Vierde Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, Beleidslijn ruimte voor de rivier en de Nota Ruimte. In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap.
 
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies.
 
Plan
Voor het bestemmingsplan is de watertoets uitgevoerd.
 
De watergangen in de polder Albrandswaard zijn functioneel ingericht met een steil talud. Hierdoor zijn er weinig waterplanten en is er weinig waterleven. De ecologische kwaliteit van de watergangen wordt door het waterschap als matig tot zeer matig beoordeeld (wateropgave waterkwaliteit, 2007). De watergangen in de polder maken deel uit van één peilgebied. Het gemaal aan de zuidzijde van de polder Albrandswaard zorgt voor de water in- en uitlaat van de polder en in droge omstandigheden ook voor de water inlaat voor de polders aan de oostzijde. Op dit moment voldoet de bergingscapaciteit binnen de polder niet aan de normen. Het waterschap heeft daarom voor 2016/2017 de opgave om ofwel de bergingscapaciteit binnen de polder uit te breiden of de pompcapaciteit van het gemaal te vergroten.
 
De Albrandswaardsedijk en de Zegenpoldersedijk betreffen beide een primaire waterkering. Ter bescherming hiervan is een dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Daarnaast is vanuit het Barro een vrijwaringszone opgelegd voor de veiligheid van de scheepvaart op de Oude Maas.
 
Bij de toevoeging van verhard oppervlak wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m2 verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Hierbij geldt een ondergrens van 1500 m2. Bij een kleiner oppervlak verhard is geen compenserende waterberging nodig. Dit volume wordt bij voorkeur gerealiseerd in de vorm van open water. Oplossingen voor eventuele waterhuishoudkundige problemen dienen bij voorkeur in het plangebied gevonden te worden. Indien dit niet mogelijk is dient dichtbij het plangebied compensatie gezocht te worden. Compensatie dient in ieder geval binnen hetzelfde peilgebied plaats te vinden. De verbindingen tussen wateren horen daar ook bij.
 
In het bestemmingsplan zijn wetgevingszones - wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen van woningen. Op dit moment is het niet duidelijk wat het exacte oppervlak aan verharding zal gaan bedragen, maar naar verwachting zal dit meer dan 1500 m2 bedragen. Door de sloop van kassen zal echter een veel grotere oppervlakte aan verhard oppervlak verdwijnen, waardoor per saldo het verhard oppervlak af neemt.  
 
5 Juridische opzet
5.1 Algemeen
Systematiek
De opzet van het bestemmingsplan is gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening. Tevens dient een bestemmingsplan (per 1 januari 2010) te voldoen aan de RO standaarden en regels. Vanaf 1 juli 2013 is het verplicht om de standaarden van 2012 te hanteren. Dit houdt onder meer in dat het plan opgesteld dient te worden conform IMRO 2012 en Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen: SVBP 2012.
 
Digitalisering
Sinds 1 januari 2010 is een gemeente eveneens verplicht om nieuwe bestemmingsplannen digitaal beschikbaar te stellen. De belangrijkste drijfveer voor digitalisering van bestemmingsplannen is in eerste instantie de bevordering van de uitwisselbaarheid van digitale bestanden tussen vooral gemeenten en provincies. Een belangrijk afgeleid effect is dat bestemmingsplannen veel eenvoudiger toegankelijk kunnen worden gemaakt voor burgers. Het onderhavige bestemmingsplan zal in dat kader niet alleen op papier, maar ook digitaal raadpleegbaar zijn. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dienen bestemmingsplannen zowel in papieren versie (analoge verbeelding) als digitaal (digitale verbeelding) te worden vastgesteld. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend. Een systematiek met gedetailleerde bouwvlakken en daarop afgestemde bepalingen in de regels zorgt daarbij voor een zo toegankelijk en leesbaar mogelijk bestemmingsplan voor burgers.
 
Wabo
Per 1 oktober 2010 is tevens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Een aantal vergunningen is onderdeel geworden van de omgevingsvergunning. De terminologie hiervan is hierdoor gewijzigd. De volgende termen zijn gewijzigd:
  • ontheffing van de bouwregels
  • ontheffing van de gebruiksregels
  • aanlegvergunning
  • sloopvergunning
in:
  • afwijking van de bouwregels
  • afwijking van de gebruiksregels
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
Deze termen zijn toegepast binnen dit bestemmingsplan.
 
5.2 Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
  1. Inleidende regels (hoofdstuk 1)
  2. Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  3. Algemene regels (hoofdstuk 3)
  4. Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)
Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.   
  
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat voorkomt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
 
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
 
Agrarisch met waarden
Deze bestemming 'Agrarisch met waarden' is toegekend aan de agrarische gronden die zijn gelegen in de polder Albrandswaard. De toevoeging waarden hebben voornamelijk betrekking op de openheid van de betreffende gronden en het kavel- en slotenpatroon. Agrarische bedrijven zijn toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'kas' zijn kassen toegestaan. De bestaande glastuinbouwbedrijven mogen gehandhaafd blijven. Nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is niet toegestaan. Daarnaast zijn ook boomgaarden specifiek aangeduid.
 
Per bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan met een maximum inhoud van 500 m3. De goot- en bouwhoogte is beperkt tot 6 en 8 meter, waarbij de bouwhoogte van kassen maximaal 6 meter is. Het is verplicht om de gebouwen af te dekken met een kap (tussen de 20 en 60 graden). Tenslotte mogen de gebouwen niet dichter dan 5 meter op de perceelsgrenzen worden gebouwd, zodat er ruimte tussen de percelen blijft.
 
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn ook beperkingen gesteld aan de bouwhoogte. Binnen het bouwvlak mag tot maximaal 10 meter worden gebouwd (daarbuiten ook tot 10 meter specifiek voor hooibergen en diverse silo's), daarbinnen tot maximaal 1,50 meter, met uitzondering van erfafscheidingen.
 
In de bestemming is een aantal afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van de flexibiliteit van het bestemmingsplan. Tenslotte is er voor diverse werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden benodigd.
 
Zoals in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Poortugaal uit 1996 al was opgenomen, kan de bestaande detailhandelsvestiging in agrarische producten aan de Albrandswaardsedijk worden gehandhaafd; de vestiging is door middel van een aanduiding op de kaart aangegeven. Door deze wijze van bestemmen is het bestaan van deze (van de agrarische bestemming) afwijkende functie volledig gewaardeerd (dat wil zeggen niet alleen op basis van overgangsrecht toegestaan) en is afgezien van een gedetailleerde bestemmingsregeling. Een uitbreiding van in het ontwerp ter visieleggen van het plan uitgeoefende detailhandelsactiviteiten is evenwel niet toegestaan. In dit verband geldt dat een uitbreiding van het bestaande assortiment van producten (in hoofdzaak groene en fruit) niet geoorloofd is.
   
Bedrijf – Nutsvoorziening 
Ten behoeve van het gemaal en de bijbehorende bebouwing is de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' opgenomen. De bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd en mag maximaal 6 meter hoog zijn. Indien de gebouwen met kap worden afgedekt, bedraagt de goothoogte maximaal 4 meter.
 
Groen
Voor de dijk en een aantal groenstroken/-gebieden is de bestemming 'Groen' opgenomen. Naast groenvoorzieningen zijn ook onder andere water, paden en speelvoorzieningen toegestaan. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, maar wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 meter hoog.
 
Maatschappelijk
Deze bestemming 'Maatschappelijk' geldt voor het kinderdagverblijf, de brandweerkazerne en het defensieterrein. Voor het defensieterrein gelden specifieke, ruimere bouwregels. Hiervoor is de aanduiding 'militaire zaken' opgenomen.
 
Sport
Binnen het bestemmingsplan is een sportcomplex met tennisbanen gelegen. Hier zijn sportvelden en bijbehorende bebouwing toegestaan, evenals onder andere parkeervoorzieningen. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met een maximale goot- en bouwhoogte van 4 en 6 meter. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.
 
Verkeer
Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn wegen, straten, paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, etc. toegestaan. Gebouwen zijn niet mogelijk. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot 3 meter hoog en hoger voor bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.
 
Water
In het plangebied is een aantal sloten gelegen. Deze hebben de bestemming 'Water' gekregen. Bouwwerken ten behoeve van het water zijn tevens toegestaan. Hieronder vallen onder andere bruggen, steigers en duikers. Deze mogen maximaal 3 meter bedragen, tenzij ze rechtstreeks ten behoeve van de scheepvaart zijn. Dan is de hoogte maximaal 18 meter. 
 
Wonen
De woningen binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Naast de woonfunctie mag ook een deel van het gebouw worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Nieuwe woningen zijn niet toegestaan, tenzij ze een bestaande woning vervangen. Gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd met een maximale goot- en bouwhoogte van 4 en 9 meter. Een kap is verplicht en heeft een dakhelling tussen de 30 en 60 graden. Daarnaast is bij elke woning maximaal 50 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Deze mogen echter maximaal 3 meter hoog zijn, maar ten hoogste de hoogte van de goot van het bijbehorende hoofdgebouw.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt.
Voor zowel hoofd- als bijgebouwen is een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen om de flexibiliteit van het plan te vergroten.
 
Leiding - Brandstof
De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een brandstofleiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken. De belangen van de dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de ander daar voorkomende bestemmingen.
 
Leiding - Gas
Ter bescherming van de diverse gasleidingen in het plangebied is deze dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn slechts toegestaan indien deze ten behoeve van (het onderhoud van) de leiding zijn of ter vervanging van bestaande bouwwerken.
Er is tevens een aantal werkzaamheden benoemd die verboden zijn of slechts kunnen worden toegestaan middels een omgevingsvergunning. 
 
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Ter bescherming van de hoogspanningsverbinding in het plangebied is deze dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn slechts toegestaan indien deze ten behoeve van (het onderhoud van) de leiding zijn of ter vervanging van bestaande bouwwerken.
Er is tevens een aantal werkzaamheden benoemd die verboden zijn of slechts kunnen worden toegestaan middels een omgevingsvergunning.
 
Leiding - Water
Ter bescherming van de diverse waterleidingen in het plangebied is deze dubbelbestemming 'Leiding - Water' opgenomen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn slechts toegestaan indien deze ten behoeve van (het onderhoud van) de leiding zijn of ter vervanging van bestaande bouwwerken.
Er is tevens een aantal werkzaamheden benoemd die verboden zijn of slechts kunnen worden toegestaan middels een omgevingsvergunning.
  
Waarde - Archeologie
In het hele plangebied is sprake van een archeologische verwachtingswaarde. Er is derhalve een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. Er mag pas worden gebouwd (groter dan 100 m2) indien uit onderzoek is gebleken dat met de bouw geen archeologische waarden worden verstoord of dat deze kunnen worden geborgen. Hetzelfde geldt voor werken, geen bouwwerk zijnde.
    
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
 
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
 
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders, maar ook beperking van bouwmogelijkheden als gevolg van, bijvoorbeeld, milieuwetgeving, de geldende keur en parkeren via de bouwverordening. In dit bestemmingsplan is geregeld dat voor het bouwen van geluidsgevoelige objecten moet worden voldaan aan de Wet geluidhinder, zowel voor industrie- als voor verkeerslawaai.
 
Algemene aanduidingsregels
Binnen het plangebied zijn er twee gebiedsaanduidingen opgenomen. De eerste betreft de anduiding is 'geluidszone industrie'. Hierbinnen mogen geen geluidgevoelige functies worden geprojecteerd, tenzij uit akoestisch onderzoek is gebleken dat er kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of aan de vastgestelde hogere grenswaarde.
In verband met externe veiligheid is tevens een aanduiding 'veiligheidszone - lpg' opgenomen, waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen worden gebouwd en geen kwetsbare functies mogen worden gehuisvest. Verblijf van minder zelfredzame groepen is tevens niet toegestaan.
 
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtje) in het openbare gebied.
 
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens. Daarnaast zijn in dit artikel de ontwikkelingslocaties voorzien van een juridische regeling. Er is een aantal wijzigingsgebieden opgenomen waar woningbouw en/of een landgoed kan plaatsvinden, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. De grondslag voor deze wijzigingsbevoegdheden bevindt zich in het Landschapsontwikkelingsplan en het Beeldkwaliteitplan voor de polder Albrandswaard. Deze documenten gelden dan ook als toetsingskader. In de volgende tabel zijn de wetgevingszones / wijzigingsgebieden opgenomen met de beoogde ontwikkeling en het aantal woningen.
  
locatie
wetgevingszone – wijzigingsgebied
ontwikkeling / aantal woningen
1. Albrandswaardsedijk 1772 woningen
2. Albrandswaardseweg 1011 woning
3. Albrandswaardseweg 1174 woningen
4. Locatie ten westen van Albrandswaardseweg 1204 woningen
5. Locatie ten oosten van
wetgevingszone – wijzigingsgebied - 9
3 woningen
6. Albrandswaardseweg 841 woning
7. Albrandswaardseweg 972 woningen
8. Albrandswaardseweg tussen 86 - 881 woning
9. locatie ten oosten Albrandswaardsedijk 1774 woningen
10. Locatie ten westen van defensieterreineen landgoed
11. Albrandswaardseweg 105 tussen 103 - 107
1 woning
 
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
 
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
6 Procedure
Wettelijk bestaat volgens artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening, de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt in de onderstaande tekst ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
 
Daarnaast dient een bestemmingsplan volgens de Wet ruimtelijke ordening inzicht te geven in de wijze van financiering door middel van een exploitatieplan of een overeenkomst. Dit heeft een sterke samenhang met de economische uitvoerbaarheid is wordt daarom ook in dit hoofdstuk behandeld.
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de inspraakprocedure gedurende meer dan 6 weken ter inzage gelegen van vrijdag 14 juni tot en met donderdag 25 juli 2013. Tijdens deze periode konden ingezetenen en belanghebbenden een reactie op het plan geven. Er zijn binnen de termijn vier schriftelijke inspraakreacties ontvangen.
 
Daarnaast is het plan op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verzonden naar diverse overleginstanties.
 
In de bijlagen van het bestemmingsplan is de Nota inspraak en overleg opgenomen waarin inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en zijn voorzien van een gemeentelijke beantwoording. Naar aanleiding van de binnengekomen reacties is het plan gewijzigd. In de nota is aangegeven om welke wijzigingen het gaat.
 
Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart.
 
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is in de Staatscourant geplaatst en raadpleegbaar gemaakt via www.ruimtelijkeplannen.nl. Tevens is de kennisgeving toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.
 
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties toegezonden (artikel 3:13 Awb), of is aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden waren (elektronische kennisgeving).
 
Op het ontwerpbestemmingsplan zijn zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een Nota zienswijzen (bijlage 8). Indien een zienswijze aanleiding gaf tot aanpassing van het bestemmingsplan, is dit verwerkt in dit bestemmingsplan. Daarnaast zijn ook ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Inzicht in de economische uitvoerbaarheid is vanuit het bestemmingsplan in het bijzonder van belang waar het gaat om nieuwe activiteiten. Dit bestemmingsplan richt zich primair op een actuele planologische regeling voor bestaande functies. Perceelsgebonden ontwikkelingen zijn middels wijzigingsbevoegdheden mogelijk.
 
Exploitatieplan
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen stellen aan en regels opstellen voor de desbetreffende gronden.
 
Gezien het deels conserverende karakter van het bestemmingsplan zijn verder geen ontwikkelingskosten te verwachten. Wel zijn er wijzigingsbevoegdheden in het plan opgenomen. Bij het toepassen van deze bevoegdheid zal worden afgewogen of een exploitatieplan of overeenkomst op dat moment noodzakelijk is.