Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Polder Albrandswaard
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0613.BPPolderAwaard-VST2

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Polder Albrandswaard met identificatienummer NL.IMRO.0613.BPPolderAwaard-VST2 van de Gemeente Albrandswaard;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden bedrijf
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;
1.6 aan huis verbonden beroep
een (para) medisch, juridisch, administratief, therapeutisch ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede het beroep van schoonheidsspecialist en pedicure, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 actief erf
Een actief erf draagt bij aan de belevingswaarde van de polder en aan de toegankelijkheid van de polder. De activiteiten op het actief erf staan in het teken van beleving van het polderlandschap en legt ook directe relatie met dit landschap en het boerenleven. De activiteiten die op het actief erf plaatsvinden zijn kleinschalig. Het agrarische karakter, toegankelijkheid en ontmoeten staan centraal bij het realiseren van een actief erf.
1.8 agrarische bedrijven
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met uitzondering van de intensieve veehouderij;
1.9 agrarisch hulpgebouw
buiten agrarische bouwvlakken gelegen gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf, zoals veldschuren, schuilgelegenheden voor vee en melkstallen;
1.10 archeologisch deskundige
een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
1.11 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.14 (beperkt) kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge relevante wetgeving met betrekking tot externe veiligheid
een richtwaarde voor het risico c.q een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet
worden gehouden;
1.15 bestaand bouwwerk
een bouwwerk dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een (melding of) omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bewoning
de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.25 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 detailhandel in groente en fruit
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van in hoofdzaak groente en fruit, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Uitbreiding van het bestaande assortiment van producten (in hoofdzaak groente en fruit) is niet toegestaan;
1.27 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 geluidbelasting vanwege het wegverkeer
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.30 geluidgevoelige objecten
gebouwen bedoeld voor bewoning, andere geluidsgevoelige objecten of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.31 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.32 hoofdgebouw
één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 kap
een afdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak, met dien verstande dat de dakhelling van ondergeschikte delen van het bouwwerk 0 graden mag zijn;
1.34 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde
voor het risico c.q. een in acht te nemen risicoafstand tot een risicovolle inrichting is
bepaald,waaronder:
- woningen, met uitzondering van bedrijfswoningen;
- ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- onderwijsinstellingen en dagopvang voor minderjarigen;
- kantoorgebouwen en hotels met eenbruto vloeroppervlak (bvo) groter dan 1500 m2;
- andere gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot deel
van de dag aanwezig zijn.
1.35 normaal onderhoud
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
1.36 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van milieuvoorzieningen, de telecommunicatie, de waterhuishouding, natuurbeheer en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval wordt verstaan bergbezinkbassins, centrale voorzieningen voor de afvalinzameling en zendmasten;
1.37 nutsgebouw
een gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en telefooncellen;
1.38 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.39 peil
  1. indien op het land wordt gebouwd:
    1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      1. • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. indien in, op of over het water wordt gebouwd:
    1. het Normaal Amsterdams Peil;
1.40 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel, welke door de gevelindeling en/of situering van de oprit en/of de voortuin als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt;
1.41 voorkeursgrenswaarde
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.42 woning
een ruimte of een complex van ruimten, blijkens zijn indeling en inrichting geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.43 zijdelingse perceelgrens
Voor zover in deze regels wordt gesproken over 'bevoegd gezag' wordt hier onder verstaan het college van burgemeester en wethouders tenzij een ander bestuursorgaan bevoegd gezag is op grond van het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht. Voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere regelingen (wetten, verordeningen), dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan.
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse (bouw)perceelgrens
de kortste afstand van enig punt tot de zijdelingse (bouw)perceelgrens.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen, met bijbehorende cultuurgrond, bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
  2. het behoud en de versterking van de aan de betreffende gronden eigen zijnde landschappelijke waarde, vooral voor wat betreft de openheid, en daarnaast het kavel- en slotenpatroon;
  3. uitsluitend een boomgaard ten behoeve van fruitteelt ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt';
  4. kassen ten behoeve van de glastuinbouw uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kas';
  5. bestaande detailhandel in groenten en fruit en dienstverlening uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', waarbij uitbreiding van het bestaande assortiment van producten (in hoofdzaak groente en fruit) niet is toegestaan;
  6. tuinen en erven;
  7. wegen en paden;
  8. parkeervoorzieningen;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. water;
  11. groenvoorzieningen;
  12. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. kassen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de aanduiding 'kas';
    2. in afwijking van het bepaalde onder artikel 3 lid 2.1 sub a onder 1, binnen ieder bouwvlak kassen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
  2. bij ieder agrarisch bedrijf mag niet meer dan één agrarische bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de inhoud niet meer dan 500 m3 mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van kassen bedraagt niet meer dan 6 meter;
  4. de goot- en bouwhoogte van de overige gebouwen bedraagt ten hoogste 6 en 8 meter;
  5. gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 20o zal en ten hoogste 60o mag bedragen;
  6. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrenzen zal ten minste 5 meter bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de hoogte van hooibergen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's bedraagt niet meer dan 10 meter;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  3. de hoogte van de andere bouwwerken bedraagt niet meer dan:
    1. 10 meter binnen het bouwvlak;
    2. 1,50 meter buiten het bouwvlak.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: 
  1. artikel 3 lid 2.1 sub a voor de bouw van agrarische hulpgebouwen buiten het bouwvlak, indien deze ter plaatse uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk zijn, waarbij:
    1. de oppervlakte van de bedrijfskavel waarop het hulpgebouw wordt gebouwd ten minste 1 ha zal bedragen;
    2. de oppervlakte per hulpgebouw niet meer mag bedragen dan 50 m2 en de gezamenlijke oppervlakte van de hulpgebouwen per bedrijf ten hoogste 100 m2 mag bedragen;
    3. de goot- en bouwhoogte ten hoogste 3 en 5 meter mag bedragen;
    4. door de bouw van het hulpgebouw geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarde;
  2. artikel 3 lid 2.1 sub b voor de bouw van een tweede agrarische bedrijfswoning binnen het bouwvlak, mits:
    1. het betrokken bedrijf nog niet over een tweede agrarische bedrijfswoning beschikt of heeft beschikt;
    2. de bedrijfswoning dient ter huisvesting van een vaste arbeidskracht, die als zodanig op het betrokken bedrijf een volledige dagtaak vindt;
    3. de aard, continuïteit en de omvang, dan wel de technische uitrusting van het betrokken bedrijf zodanig is, dat huisvesting ter plaatse noodzakelijk is;
    4. de afstand van deze woning tot het bestaande gebouwencomplex niet meer dan 30 meter zal bedragen;
    5. ten behoeve van de tweede agrarische bedrijfswoning gebruik wordt gemaakt van de uitweg van het bestaande agrarische bedrijf;
    6. de geluidsbelasting aan de gevels van de woning niet meer zal bedragen dan de terzake geldende hoogst toelaatbare voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder;
    7. door de bouw van de bedrijfswoning geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarde.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde) buiten de bouwvlakken, de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het bodemverlagen, afgraven en/of ophogen van gronden;
  2. het aanleggen van wegen (met uitzondering van eenvoudige weidepaden), of verharden van wegen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m2 per perceel; 
  3. het graven van sloten en watergangen;
  4. het dempen van sloten en watergangen;
  5. het wijzigen van het profiel van sloten;
  6. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  7. het aanleggen van waterbassins;
  8. het aanleggen van paardebakken/longeerruimten.
3.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 3 lid 4.1 is niet van toepassing:
  1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding
    van het onderhavige plangebied, waaronder begrepen het toegestane agrarische gebruik daarvan;
  2. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van de ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis zijn, dan wel geschieden in het kader van de normale agrarische bedrijfsexploitatie;  
  3. op werken en/of werkzaamheden die past binnen het gestelde in het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage. 
3.4.3 Voorwaarden
Een vergunning als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien:
  1. door die werken en/of werkzaamheden de landschappelijke waarden van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, versterking en/of herstel van die waarden niet worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het agrarisch belang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  2. de werken en/of werkzaamheden worden gesitueerd direct grenzend aan het agrarisch bedrijfscentrum en/of na wijziging bij de woning, en de oppervlakte niet meer dan 1000 m2 bedraagt.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
  1. het veranderen van de vorm, dan wel het vergroten van een bouwvlak, indien zulks in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, waarbij:
    1. de vergroting is afgestemd op de voorgenomen bedrijfsuitbreiding;
    2. de bestaande, bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde bebouwingsgrenzen gelegen blijft;
    3. de totale oppervlakte van het bebouwingsvlak niet meer dan 1,5 ha mag bedragen;
    4. de vormverandering c.q. vergroting van het bouwvlak geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarde;
    5. tevens is het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub d van toepassing;
  2. het toestaan van een landelijk bedrijf ter plaatse van het agrarisch bouwvlak of een gedeelte daarvan, met dien verstande, dat:
    1. de verbeelding wordt aangepast middels een passende aanduiding;
    2. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend van toepassing is, indien sprake is van bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf;
    3. het bebouwd grondoppervlak dat aanwezig is ten tijde van het wijzigingsbesluit, niet mag worden vergroot;
    4. de bestaande bedrijfswoning dient te worden aangemerkt als een bedrijfswoning;
    5. tevens is het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub d van toepassing;
  3. het wijzigen van deze bestemming, van het agrarisch bouwvlak of een gedeelte daarvan in de bestemming 'Wonen', met dien verstande, dat:
    1. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend van toepassing is op een agrarische bedrijfswoning, eventueel met het daaraan gebouwde bedrijfsgedeelte;
    2. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend van toepassing is, indien sprake is van bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf;
    3. het bebouwd grondoppervlak van de agrarische bedrijfswoning, eventueel met het daaraan gebouwde bedrijfsgedeelte, dat aanwezig is ten tijde van het wijzigingsbesluit, niet mag worden vergroot;
    4. het in de uitwendige architectonische vormgeving tot uitdrukking komende karakter van boerderijen (cultuurhistorische waarde), niet wezenlijk wordt aangetast, tenzij het betreft herstel van de oorspronkelijke waarde;
    5. de wijziging geen onevenredige afbreuk zal doen aan de agrarische belangen van de in de omgeving gelegen agrarische bedrijven;
    6. de totale perceelsoppervlakte van de woonbestemming niet meer dan 2500 m2 zal bedragen;
    7. tevens is het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub d van toepassing;
  4. alvorens een besluit tot wijziging te nemen als bedoeld in artikel 3 lid 5 sub a, artikel 3 lid 5 sub b en artikel 3 lid 5 sub c toetsen burgemeester en wethouders het voornemen op noodzaak en doelmatigheid voor de agrarische bedrijfsvoering.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bij een platte afdekking bedraagt niet meer dan 4 meter en bij een afdekking met een kap niet meer dan 6 meter, waarbij de goothoogte maximaal 4 meter mag bedragen. 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. waterlopen en waterpartijen;
  6. verhardingen;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. dienstverlening ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen;
  3. een militair terrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'militaire zaken';
  4. parkeervoorzieningen;
  5. erven, groenvoorzieningen en water;
  6. straatmeubilair.
 
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'militaire zaken' maximaal 25% van het bouwvlak mag worden bebouwd en de afstand van gebouwen tot enige bestemmingsgrens ten minste 10 meter zal bedragen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'militaire zaken' mogen maximaal 3 bedrijfswoningen worden gebouwd, waarbij de inhoud per bedrijfswoning niet meer dan 500 m3 mag bedragen;
  5. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd, mits:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'militaire zaken' de gezamenlijke grondoppervlakte van bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50 m2;
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan:
  1. 12 meter voor bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'militaire zaken';
  2. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  3. 3 meter voor overige andere bouwwerken. 
Artikel 7 Sport
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sportvoorzieningen;
  2. een ondergeschikte horecafunctie, in de zin van een kantine, ten dienste van de onder a genoemde functie;
  3. extensieve recreatie;
  4. water;
  5. groenvoorzieningen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. fiets- en voetpaden;
  8. ontsluitingsweg voor bestemmingsverkeer;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. bijbehorende voorzieningen, kunstwerken en andere bouwwerken.
7.2 Bouwregels
  
7.2.1 Gebouwen
  1. gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 en 7 meter.
 
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden;
  2. voet- en fietspaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. tuinen, erven en terreinen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 meter mag bedragen.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterlopen;
  2. bruggen, duikers en steigers;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;

    met de daarbij behorende:
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. oevers en groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de scheepvaart, niet meer dan 3 meter mag bedragen. Bebouwing ten behoeve van de scheepvaart mag niet meer dan 18 meter bedragen.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het verlagen, verhogen, veranderen of bewerken van de waterbodem;
  2. het uitvoeren van werken waardoor, direct of indirect, het ter plaatse, door het bevoegd gezag vastgestelde waterpeil, meer dan 2,5 cm wordt verhoogd of verlaagd;
  3. het ophogen of afgraven van oevers en kaden;
  4. het aanbrengen van transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen;
  6. het indrijven van palen of andere voorwerpen in oevers of waterbodems.
 
9.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 9 lid 3.1 is niet van toepassing:
  1. op normale onderhoudswerkzaamheden en werkzaamheden die het normale gebruik en beheer betreffen; 
  2. op werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
9.3.3 Voorwaarden
  1. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in artikel 9 lid 3.1 bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterweg wordt of kan worden aangetast;
  2. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 lid 3.1  door het bevoegd gezag advies wordt ingewonnen bij het Waterschap Hollandse Delta.
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van eengezinswoningen;
  2. (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. woonstraten en paden;
  5. groenvoorzieningen en waterlopen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
  1. het realiseren van nieuw te bouwen woningen is niet toegestaan, met uitzondering van de vervanging van bestaande woningen, mits het aantal woningen niet toeneemt per bouwvlak;
  2. het aantal aaneen te bouwen woningen bedraagt maximaal 1;
  3. de inhoud van iedere woning bedraagt niet meer dan 500 m3, dan wel de bestaande inhoud, met dien verstande dat deze afwijking niet mag worden vergroot;
  4. indien de woning een voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, mag het aangebouwde bedrijfsgedeelte tot de woning worden gerekend;
  5. gebouwen dienen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  6. de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 en 9 meter, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  7. de woningen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 30o en ten hoogste 60o mag bedragen;
  8. bij iedere woning bijgebouwen en uitbreidingen van de woonruimte mogen worden gebouwd, waarbij:
    1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
    2. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw ten hoogste 3 meter mag bedragen;
    3. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw en uitbreiding van de woonruimte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bijbehorende woning;
    4. de bijgebouwen en uitbreidingen van de woonruimte dienen te worden opgericht:
      1. op een afstand van ten minste 3 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in hetverlengde van) de voorgevel van de woning;
      2. voor zover het bijgebouwen betreft, binnen een afstand van ten hoogste 30 meter vanaf de woning;
      3. op een afstand van ten minste 3 meter uit een perceelsgrens bij vrijstaande woningen;
  9. de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 50 m³;
  10. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 3 meter.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld en/of de verkeersveiligheid, nadere eisen stellen aan:
  1. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 10 lid 2.1 sub f tot een goothoogte van ten hoogste 6,50 meter;
  2. artikel 10 lid 2.1 sub h onder 1 tot een gezamenlijke grondoppervlakte van ten hoogste 75 m2 voor de bouw van een aan de woning aangebouwde praktijkruimte voor beoefenaren
    van vrije (aan huis gebonden) beroepen, waarbij:
    1. de grondoppervlakte niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
    3. de gezamenlijke grondoppervlakte van de bijgebouwen en praktijkruimte niet meer dan 75 m2 mag bedragen;
  3. artikel 10 lid 2.1 sub h onder 4 voor een andere situering van de bijgebouwen, indien er sprake is van de herbouw van bestaande bijgebouwen.
Artikel 11 Leiding - Brandstof
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een transportleiding voor brandstoffen met de daar bijbehorende bouwwerken en andere werken.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Primair
Op de in artikel 11 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen ten dienste van de bestemming waarvan de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m2 en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter;
  2. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.
11.2.2 Secundair
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarde, dat:
  1. de belangen met betrekking tot de betrokken leidingen dit toelaten;
  2. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Verbod
Het is verboden ten behoeve van het leidingbelang ter plaatse van de gronden als bedoeld in artikel 11 lid 1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag:
  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen;
  3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  4. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
11.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 11 lid 4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud en beheer van de leiding;
  2. van geringe omvang zijn of gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de leiding;
  3. niet van ingrijpende betekenis zijn.
11.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 lid 4.1 wordt uitsluitend verleend indien:
  1. gebleken is dat door de werkzaamheden geen schade kan ontstaan aan de leiding;
  2. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 lid 4.1 schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 12 Leiding - Gas
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende
bestemming(en), tevens bestemd voor:
  1. een ondergrondse leiding voor het transport van gas;

    met de daarbij behorende:
  2. belemmeringenstrook;
  3. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
12.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op of in deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag -met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouwregels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
12.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant;
  2. een afwijking kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden het onderstaande uit te voeren:
  1. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  6. het permanent opslaan van goederen.
12.4.2 Uitzonderingen
Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
  1. die reeds in uitvoering zijn op het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  3. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
12.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend, indien:
  1. de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook;
  2. alvorens af te wijken of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen, wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg het beheer en onderhoud van een bovengrondse hoogspanningsverbinding.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Primair
Op de in artikel 13 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 45 m.
13.2.2 Secundair
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 2.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarde, dat:
  1. de belangen met betrekking tot de betrokken leidingen dit toelaten;
  2. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding.
 
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Verbod
Het is verboden ten behoeve van het leidingbelang ter plaatse van de gronden als bedoeld in artikel 13 lid 1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders:
  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen;
  3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  4. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
 
13.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 13 lid 4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud en beheer van de leiding;
  2. van geringe omvang zijn of gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de leiding;
  3. niet van ingrijpende betekenis zijn.
 
13.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13 lid 4.1 wordt uitsluitend verleend indien gebleken is dat door de werkzaamheden geen schade kan ontstaan aan de leiding.
13.4.4 Advies
Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13 lid 4.1 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.
Artikel 14 Leiding - Water
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse waterleiding.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Primair
Op de in artikel 14 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van niet meer dan 3 m.
14.2.2 Secundair
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14 lid 2.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarde, dat:
  1. de belangen met betrekking tot de betrokken leidingen dit toelaten;
  2. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding.
 
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod
Het is verboden ten behoeve van het leidingbelang ter plaatse van de gronden als bedoeld in artikel 14 lid 1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders:
  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen;
  3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  4. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
 
14.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 14 lid 4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud en beheer van de leiding;
  2. van geringe omvang zijn of gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de leiding;
  3. niet van ingrijpende betekenis zijn.
 
14.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14 lid 4.1 wordt uitsluitend verleend indien gebleken is dat door de werkzaamheden geen schade kan ontstaan aan de leiding.
14.4.4 Advies
Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14 lid 4.1 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.
Artikel 15 Waarde - Archeologie - 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere, voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
15.2 Bouwregels
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
    en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  3. Indien uit het in artikel 15 lid 2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in artikel 15 lid 2 sub c, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
15.2.1 Rapport archeologisch deskundige
In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevings-vergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van dam-wanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 14.2.
  
15.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
 
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Verbod
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder 14.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.
15.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden
  1. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  5. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
15.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden
Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
15.3.4 Vergunning
Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
15.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning
Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
3 Algemene regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
17.1 Geluidzone - industrie
De bouw van geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'Geluidszone industrie' is uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde normen.
17.2 Veiligheidszone - lpg
  1. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – lpg' zijn geen kwetsbare objecten toegestaan vanwege een veiligheidsrisico;
  2. het is verboden om gebouwen te (laten) gebruiken ten behoeve van kwetsbare functies;
  3. het is verboden niet-zelfredzame groepen langdurig te laten verblijven;
  4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – lpg' wordt verwijderd, indien het met deze gebiedsaanduiding samenhangende gebruik van de gronden is beëindigd, dan wel er geen sprake meer is van een veiligheidsrisico.
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bouw ten dienste van het openbaar nut van gebouwen met een inhoud van ten hoogste 100 m3 en een hoogte van ten hoogste 4 meter, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes en telefooncellen;
  2. de bouw van andere bouwwerken met een maximale hoogte van 15 meter zoals standbeelden en lichtmasten;
  3. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 10% mag worden afgeweken;
    De in dit lid opgenomen afwijkingsmogelijkheden mogen niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van andere in deze voorschriften opgenomen vrijstellingsbepalingen. Bij de toepassing van de afwijkingsmogelijkheid dient te worden uitgegaan van de basisbepaling: de maatgeving welke in deze regels als "recht" is toegestaan.
  4. het in geringe mate aanpassen van het plan, om enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bebouwingsgrens te veranderen uitsluitend, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze nadere bepaling of aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 2 meter worden verschoven.
Artikel 19 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:
  1. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 meter, welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn;
  2. het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 20% mag worden afgeweken;
    De in dit lid opgenomen afwijkingsmogelijkheden mogen niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van andere in deze voorschriften opgenomen vrijstellingsbepalingen. Bij de toepassing van de afwijkingsmogelijkheid dient te worden uitgegaan van de basisbepaling: de maatgeving welke in deze regels als "recht" is toegestaan.
  3. het verplaatsen en/of schrappen van de functieaanduiding 'kas', bij bedrijfsverplaatsing en/of bedrijfsbeëindiging.
  4. het realiseren van één 'actief erf' binnen het plangebied, mits dit geen onevenredige aantasting betekent voor het woon- en leefklimaat in de Polder Albrandswaard.
19.1 Wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van de gronden gelegen binnen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van maximaal 2 woningen en de daarbij behorende bijgebouwen en erfinrichting, met dien verstande dat:
  1. de ontwikkeling past binnen het gestelde in:
    1. het Beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in de bijlage;
    2. het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage;
  2. sloop van kassen en / of opstallen voorwaarde is voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid;
  3. middels onderzoek dient te worden aangetoond dat:
    1. er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn op het gebied van bedrijven- en milieuzonering en externe veiligheid;
    2. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van beschermde flora en fauna;
    4. het plan voldoet aan de geluidsnormen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder, dan wel een verleende hogere waarde.
 
19.2 Wijzigingsgebied 2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van de gronden gelegen binnen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van maximaal 1 woning en de daarbij behorende bijgebouwen en erfinrichting, met dien verstande dat:
  1. de ontwikkeling past binnen het gestelde in:
    1. het Beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in de bijlage;
    2. het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage;
  2. middels onderzoek dient te worden aangetoond dat:
    1. er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn op het gebied van bedrijven- en milieuzonering en externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    2. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van beschermde flora en fauna;
    4. het plan voldoet aan de geluidsnormen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder, dan wel een verleende hogere waarde.
19.3 Wijzigingsgebied 3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van de gronden gelegen binnen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden' ten behoeve van de bouw van maximaal 4 woningen en de daarbij behorende bijgebouwen en erfinrichting, met dien verstande dat:
  1. de ontwikkeling past binnen het gestelde in:
    1. het Beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in de bijlage;
    2. het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage;
  2. sloop van kassen en / of opstallen voorwaarde is voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid;
  3. middels onderzoek dient te worden aangetoond dat:
    1. er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn op het gebied van bedrijven- en milieuzonering en externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    2. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van beschermde flora en fauna;
    4. het plan voldoet aan de geluidsnormen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder, dan wel een verleende hogere waarde.
19.4 Wijzigingsgebied 4
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van de gronden gelegen binnen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van maximaal 4 woningen en de daarbij behorende bijgebouwen en erfinrichting, met dien verstande dat:
  1. de ontwikkeling past binnen het gestelde in:
    1. het Beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in de bijlage;
    2. het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage;
  2. middels onderzoek dient te worden aangetoond dat:
    1. er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn op het gebied van bedrijven- en milieuzonering en externe veiligheid (afweging van het groepsrisico); 
    2. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van beschermde flora en fauna;
    4. het plan voldoet aan de geluidsnormen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder, dan wel een verleende hogere waarde.
19.5 Wijzigingsgebied 5
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van de gronden gelegen binnen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 5' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van maximaal 3 woningen en de daarbij behorende bijgebouwen en erfinrichting, met dien verstande dat:
  1. de ontwikkeling past binnen het gestelde in:
    1. het Beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in de bijlage;
    2. het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage;
  2. middels onderzoek dient te worden aangetoond dat:
    1. er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn op het gebied van bedrijven- en milieuzonering en externe veiligheid;
    2. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van beschermde flora en fauna;
    4. het plan voldoet aan de geluidsnormen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder, dan wel een verleende hogere waarde.
19.6 Wijzigingsgebied 6
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van de gronden gelegen binnen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 6' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van maximaal 1 woning en de daarbij behorende bijgebouwen en erfinrichting, met dien verstande dat:
  1. de bestaande agrarische bebouwing wordt gesloopt;
  2. de ontwikkeling past binnen het gestelde in:
    1. het Beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in de bijlage;
    2. het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage;
  3. sloop van kassen en / of opstallen voorwaarde is voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid;
  4. middels onderzoek dient te worden aangetoond dat:
    1. er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn op het gebied van bedrijven- en milieuzonering en externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    2. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van beschermde flora en fauna;
    4. het plan voldoet aan de geluidsnormen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder, dan wel een verleende hogere waarde.
19.7 Wijzigingsgebied 7
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van de gronden gelegen binnen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 7' te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden' ten behoeve van de bouw van maximaal 2 woningen en de daarbij behorende bijgebouwen en erfinrichting, met dien verstande dat:
  1. de ontwikkeling past binnen het gestelde in:
    1. het Beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in de bijlage;
    2. het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage;
  2. sloop van kassen en / of opstallen voorwaarde is voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid;
  3. middels onderzoek dient te worden aangetoond dat:
    1. er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn op het gebied van bedrijven- en milieuzonering en externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    2. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van beschermde flora en fauna;
    4. het plan voldoet aan de geluidsnormen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder, dan wel een verleende hogere waarde.
19.8 Wijzigingsgebied 8
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van de gronden gelegen binnen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 8' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van maximaal 1 woningen en de daarbij behorende bijgebouwen en erfinrichting, met dien verstande dat:
  1. de ontwikkeling past binnen het gestelde in:
    1. het Beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in de bijlage;
    2. het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage;
  2. sloop van kassen en / of opstallen voorwaarde is voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid;
  3. middels onderzoek dient te worden aangetoond dat:
    1. er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn op het gebied van bedrijven- en milieuzonering en externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    2. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van beschermde flora en fauna;
    4. het plan voldoet aan de geluidsnormen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder, dan wel een verleende hogere waarde.
19.9 Wijzigingsgebied 9
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van de gronden gelegen binnen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 9' te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden' ten behoeve van de bouw van maximaal 4 woningen en de daarbij behorende bijgebouwen en erfinrichting, met dien verstande dat:
  1. de ontwikkeling past binnen het gestelde in:
    1. het Beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in de bijlage;
    2. het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage;
  2. sloop van kassen en / of opstallen voorwaarde is voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid;
  3. middels onderzoek dient te worden aangetoond dat:
    1. er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn op het gebied van bedrijven- en milieuzonering en externe veiligheid;
    2. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van beschermde flora en fauna;
    4. het plan voldoet aan de geluidsnormen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder, dan wel een verleende hogere waarde.
19.10 Wijzigingsgebied 10
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van de gronden gelegen binnen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 10 te wijzigen ten behoeve van de bouw van een landgoed en de daarbij behorende bijgebouwen en erfinrichting, met dien verstande dat:
  1. de ontwikkeling past binnen het gestelde in:
    1. het Beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in de bijlage;
    2. het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage;
  2. de ontwikkeling voldoetaan de volgende voorwaarden:
    1. de ruimtelijke kwaliteit dient ter plaatse worden verbeterd;
    2. het landgoed wordt minimaal 5 ha en is nagenoeg aaneengesloten;
    3. minimaal 90% van het landgoed is voor het publiek toegankelijk;
    4. maximaal 10% van het landgoed behoort tot het private deel;
    5. dit huiskavel mag voor maximaal 750 m2 worden bebouwd, waarbij ten hoogste één landhuis mag worden opgericht met 3 wooneenheden;
    6. het bedoelde gebied wordt niet bebouwd, maar ingericht met groene en/of blauwe functies die aansluiten bij het gebied natuurdoeltype, in overeenstemming met het Landelijk Handboek Natuurdoeltype;
    7. indien de locatie is gelegen binnen een rijksbufferzone, moet voor het toelaten van landgoederen in de provinciale of intergemeentelijke structuurvisie aanwijzingen gegeven zijn. 
  3. middels onderzoek dient te worden aangetoond dat:
    1. er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn op het gebied van bedrijven- en milieuzonering en externe veiligheid;
    2. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van beschermde flora en fauna;
    4. het plan voldoet aan de geluidsnormen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder, dan wel een verleende hogere waarde.
19.11 Wijzigingsgebied 11
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van de gronden gelegen binnen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 11' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van maximaal 1 woning en de daarbij behorende bijgebouwen en erfinrichting, met dien verstande dat:
  1. de ontwikkeling past binnen het gestelde in:
    1. het Beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in de bijlage;
    2. het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage;
  2. middels onderzoek dient te worden aangetoond dat:
    1. er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn op het gebied van bedrijven- en milieuzonering en externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    2. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van beschermde flora en fauna;
    4. het plan voldoet aan de geluidsnormen, zoals bepaald in de Wet geluidhinder, dan wel een verleende hogere waarde.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Polder Albrandswaard van de Gemeente Albrandswaard”.