Plan: | Bestemmingsplan 'Hekelingen 2012' |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0612.BP00035-4001 |
Quick Scan
Voor het opstellen van onderhavig bestemmingsplan heeft eind 2011 een quick scan plaatsgevonden met als doel inzicht te krijgen in de ecologische waarden in het gebied. Genoemd onderzoek vond plaats in het kader van de Flora- en faunawet. De quick scan is het resultaat van bureauonderzoek. De resultaten zijn als volgt.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit het dorpsgebied van Hekelingen, met bebouwing, verharding, straatbomen en tuinen, een deel agrarische gronden en een stuk Spui.
Beschermde gebieden
In het plangebied maakt het Spui deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Er zijn geen andere beschermde natuurgebieden aanwezig.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (bron: provincie Zuid-Holland)
Te verwachten flora en fauna
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Planten
De meest gevarieerde vegetaties zijn aanwezig langs de oevers van en in de watergangen en in de boomrijke groenstroken. Mogelijk aanwezige soorten zijn de licht beschermde dotterbloem, zwanenbloem, brede wespenorchis en grote kaardenbol.
Vogels
In het opgaand groen binnen het plangebied, kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw en ekster hun leefgebied hebben. In de bebouwing kunnen vaste verblijfplaatsen van huismus, zwaluwen en uilen aanwezig zijn. De bomen kunnen mogelijk plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van kraaien en spechten. Op de agrarische percelen komen mogelijk weidevogels voor, zoals patrijs en kwartel. De watergangen- en partijen kunnen leefgebied bieden aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Mogelijk maken vleermuizen gebruik van het plangebied. Het plangebied biedt foerageergebied, vliegroutes en mogelijk vaste verblijfplaatsen voor soorten die in bomen of gebouwen verblijven. Het plangebied biedt verder leefgebied aan algemene, licht beschermde soorten als egel, mol, haas, konijn, wezel, hermelijn, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis.
Amfibieën
Het plangebied herbergt naar verwachting meerdere licht beschermde soorten. De licht beschermde soorten kleine watersalamander, bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad zullen gebruik maken van de bebouwing en ruigten als (winter)verblijfplaats.
Vissen
In de watergangen leeft zeer waarschijnlijk ook de beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er in en om het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 1: Beschermde soorten in en om het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, zwanenbloem, grote kaardenbol en dotterbloem egel, mol, haas, konijn, wezel, hermelijn, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis. bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
|
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | kerkuil, steenuil, gierzwaluw en huismus |
Wet- en regelgeving
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Nader veldonderzoek
Hieronder wordt aangegeven wanneer nader veldonderzoek plaats moet vinden.
Algemeen
Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
Kappen bomen en struiken
Bij het rooien van bomen dient de aanwezigheid van in functie zijnde nesten van broedvogels met vaste verblijfplaatsen te worden vastgesteld. In de bomen zijn mogelijk ook vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen aanwezig. Tevens moet onderzocht worden of de groen- en waterstructuren langs de rand van het plangebied van essentieel belang zijn als foerageergebied of migratieroute voor vleermuizen. Nader onderzoek naar het voorkomen van deze soorten is noodzakelijk.
Slopen bebouwing
Voorafgaand aan het slopen van de gebouwen dienen deze onderzocht te worden op de aanwezigheid van in functie zijnde nesten van broedvogels met vaste verblijfplaatsen en op de aanwezigheid van vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen.
Werkzaamheden aan watergangen
In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Voorafgaand aan werkzaamheden aan/in of het dempen van watergangen dient onderzocht te worden of de watergangen leefgebied bieden aan de kleine modderkruiper.
Onderzoeksperiode
Het veldonderzoek naar de genoemde soorten is niet het hele jaar door mogelijk. Per soortgroep wordt aangegeven wanneer dit onderzoek mogelijk/noodzakelijk is.
Conclusie
Ecologisch veldonderzoek is 3 tot 4 jaar 'houdbaar'. Als er concrete ontwikkelingen opgenomen worden in het bestemmingsplan is het van belang dat het onderzoek ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan niet ouder is dan 3 à 4 jaar.