Plan: | De Dijk en Het Land |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0612.BP00030-4001 |
Provinciale Staten van Zuid-Holland stelden op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vast. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.
In 'Visie op Zuid-Holland' staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:
Ook de instrumenten van de provincie komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma's en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet.'
In de Uitvoeringsagenda staat hoe de provincie en de verschillende partners de ambitie van de Structuurvisie gaan uitvoeren. De nadruk ligt op samenhang van maatregelen en programma's en de samenwerking met de regio's. Wat belangrijk is voor Zuid-Holland staat voorop.
De Uitvoeringsagenda maakt duidelijk wat er moet gebeuren en wat de onderlinge rolverdeling van de provincie en de verschillende samenwerkende partijen is.
Elke partij werkt vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid om de ambitie van de Structuurvisie te realiseren.
In de nabijheid van het plangebied staat aan Noordeinde 97/99 de molen Nooit Gedacht. De molen ligt binnen een afstand van 400 m van het plangebied.
In de Verordening "Ruimte” is bepaald, dat voor traditionele windmolens, de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende moeten worden gegarandeerd. Daartoe dienen ruimtelijke plannen aan de volgende voorwaarden te voldoen:
"in het stedelijk gebied mag de maximale hoogte van bebouwing/beplanting niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30 regel)".
In het gebied van de van de stadsregio Rotterdam is het verkeers- en vervoersbeleid van de stadsregio beleidsmatig gezien leidend. De provincie speelt een rol als wegbeheerder. Daarom wordt hier niet verder ingegaan op het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid.
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland geeft antwoord op de vraag wat er in de periode 2010-2015 moet gebeuren om de provincie Zuid-Holland ook in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. Het gaat daarbij om de volgende opgaven:
In het Provinciaal Waterbeheersplan Zuid-Holland geeft de provincie aan op welke wijze invulling wordt gegeven aan duurzame (stedelijke) watersystemen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid-Holland moet meer rekening worden gehouden met de consequenties van onder meer klimaatverandering. Bij keuzes ten aanzien van het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen moet onder andere gezocht worden naar flexibele en veerkrachtige oplossingen.
Rekening moet worden gehouden met zeespiegelrijzing en grotere (piek)rivierafvoeren.
In overleg met de provincie Zuid-Holland is, uitgaande van de nu aanwezige inzichten welke eveneens zijn gehanteerd in het kabinetsstandpunt “Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw” bepaald, dat op termijn rekening moet worden gehouden met een toekomstige hoogte van de regionale waterkering NAP + 3,60 meter. Bij nieuwe ontwikkelingen zal met deze toekomstige hoogte rekening moeten worden gehouden.
Gedeputeerde Staten hebben in het kader van de Flora- en Faunawet bevoegdheden ten aanzien van de aanwijzing als beschermde leefomgeving van kleine objecten of terreinen, die voor het behoud van planten- en/of diersoorten van groot belang zijn. Op dit moment zijn er in Zuid-Holland geen situaties bekend waar het gebruik van dit instrument wenselijk is.
Als uitgangspunt om te bepalen of een gebied wel of niet geschikt is voor woningbouw wordt gebruik gemaakt van de nota "naar een gezamenlijk bodemsaneringsbeleid in de provincie en stad" uit juni 1989, opgesteld door de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Den Haag en Rotterdam. Kortweg stelt de nota dat in een geval van herinrichting niet gesaneerd behoeft te worden indien in de contactzone de geconstateerde waarden de B-waarde uit de Interim-wet Bodemsanering en de Wet Bodembescherming (WBB) niet overschrijden. In de regio Rijnmond voert de DCMR Milieudienst Rijnmond de Wet bodembescherming uit.
Bodemverontreiniging is de chemische toestand van de bodem, waarbij bepaalde stoffen in concentraties boven de streefwaarde aanwezig zijn. Die stoffen hebben ook een interventiewaarde. Dit is het verontreinigingniveau waarboven de kwaliteit van de functie, die de bodem heeft voor mens, plant of dier is verminderd (of dreigt te worden verminderd).
Een bodemverontreiniging die geheel of grotendeels is ontstaan na 1 januari 1987, wordt een 'nieuwe bodemverontreiniging' genoemd. In 1987 is de zorgplicht in de Wet bodembescherming opgenomen. De zorgplicht houdt in, dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging meteen helemaal opgeruimd moeten worden, ongeacht de aangetroffen gehalten en risico's van de verontreinigende stoffen.
Een verontreiniging die is ontstaan vóór 1987 wordt een 'historische bodemverontreiniging' genoemd.
Als de interventiewaarde voor een of meer stoffen is overschreden in een bodemvolume dat kleiner is dan 25 m3 grond en/of 100 m3 grondwater, wordt dit een 'niet ernstige verontreiniging' genoemd. Als de interventiewaarde is overschreden in minimaal 25 m3 grond en/of 100 m3 grondwater, wordt dit een 'ernstige verontreiniging' genoemd. Daarvoor wordt in een beschikking bepaald of er risico's zijn voor mens, plant of dier, waardoor de bodem met spoed moet worden gesaneerd. Als er risico's zijn, wordt ook bepaald, wanneer de sanering moet beginnen. Dit is meestal binnen 4 jaar.