direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wilhelminastraat 75
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Stichting Albert Schweitzer Ziekenhuis heeft de ziekenhuislocatie Sliedrecht, gelegen aan de Wilhelminastraat 75 te Sliedrecht, verkocht. Momenteel rust er nog een maatschappelijke bestemming op de locatie. De gemeente Sliedrecht ziet het belang van de herontwikkeling van deze locatie en heeft daarom stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de locatie opgesteld. De Stichting Albert Schweitzer Ziekenhuis heeft de locatie middels een tender verkocht. De randvoorwaarden zijn vertaald in een nota van uitgangspunten welke bij de tender aan de aanvragende partijen is meegegeven. Het ontwerp voor de omgevingsvergunningsaanvraag dient hier aan te voldoen.

Initiatiefnemer heeft de tender gewonnen en in december 2018 een koopovereenkomst gesloten voor de locatie. Initiatiefnemer heeft de wens de locatie te herontwikkelen voor woningbouw. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de ontwikkeling.

De appartementen worden conform de door de gemeente Sliedrecht opgestelde 'nota van uitgangspunten voor de Wilhelminastraat 75' d.d. 30 januari 2018 gerealiseerd in 4 losstaande appartementsgebouwen (urban villa's). De gebouwen komen op de hoeken van de locatie te staan zodanig dat er een open structuur ontstaat met in het midden een plein functie die uitnodigt tot ontmoeting.

Het parkeren en de private (fietsen)bergingen worden onder het verhoogde maaiveld gerealiseerd.

Deze beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om die reden is een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Woongebied 2016', vastgesteld 26 januari 2016. Ter plaatse geldt de bestemming 'Maatschappelijk'.

Voor de diverse maatschappelijke voorzieningen is uitgegaan van een basis begripsomschrijving, ofwel één bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen die bestemming zijn functiewisselingen mogelijk. Voor functies die niet zonder meer uitwisselbaar zijn (waaronder een dansschool) of functies die binnen deze bestemming op een bepaalde plaats gewaarborgd dienen te worden (bijvoorbeeld kantoor) is een functieaanduiding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0001.png"

Figuur 1.1 Uitsnede bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.

 

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is midden in de kern van Sliedrecht gelegen. Het bestaande gebouw dateert uit 1964 en is sinds die tijd altijd in gebruik geweest als ziekenhuis. Voorheen was het een gemeentelijk ziekenhuis, dat later overgegaan is naar het Albert Schweitzerziekenhuis. Er vinden uitsluitend dagbehandelingen plaats. Hiervoor wordt maar een deel van het gebouw gebruikt. De rest staat leeg.

Het aanliggende terrein is grotendeels ingericht als parkeerterrein en groenvoorziening. Het terrein wordt nooit afgesloten en heeft daarom een semi-openbaar karakter. De ontsluiting vindt plaats via de Wilhelminastraat. Voor voetgangers is er ook een verbinding met de Kerkbuurt. Het parkeerterrein is in gebruik als (informele) doorgang tussen de Wilhelminastraat en de Kerkbuurt.

Het plangebied is gesitueerd in een strook met zorgvoorzieningen, waarin ook het verpleeghuis Waerthove (westzijde), de geestelijke gezondheidskliniek Yulius en het medisch centrum Havenkwartier (oostzijde) gevestigd zijn. Het plangebied ligt verder ingeklemd tussen de Kerkbuurt (noordzijde) en Wilhelminastraat (zuidzijde). Aan de overzijde van de Wilhelminastraat is de woonbuurt 'Oude Uitbreiding West' gesitueerd. Enkele jaren geleden heeft hier een grootschalige herstructurering plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0002.png"

Figuur 2.1 Plangebied vogelvlucht (bron: Arcgis)

2.2 Beoogde situatie

Het voormalige Albert Schweitzer Ziekenhuis locatie Sliedrecht wordt gesloopt. Daarnaast wordt het gehele terrein (parkeerterrein) opnieuw ingericht.

Plangebied en omgeving

Voor het bouwvolume is gekozen om deze te verkavelen over 4 urban villa's met in totaal maximaal 100 woningen binnen het plangebied. De urban villa's variëren in hoogte van 4 tot maximaal 6 bouwlagen. De urban villa met de laagste bouwhoogte bevindt zich aan de zijde van de Wilhelminastraat, gelegen naast de bebouwing van zorginstelling Yulius. De hoogte accenten van de andere urban villa's focussen zich op het binnenterrein van het plangebied in verband met de privacy van omliggende percelen. Deze vorm van meerdere kleinschalige en losstaande appartementsgebouwen past goed tussen de bestaande gebouwen van Waerthove, Yulius en het Havenkwartier.

De bebouwing krijgt in haar architectuur een duidelijke plint en zal op de bovenste verdieping terug liggend uitgevoerd worden. Elke woning krijgt een eigen buitenruimte middels, private tuin, balkon of dakterras. Door de mix van de drie vormen ontstaat er een mix en wisselwerking met de buitenruimte.

Bij de entree van het gebied zal een 'kiss en ride' zone gerealiseerd worden waar pakketbezorgers en hulpdiensten korte tijd gebruik van kunnen maken zodat de straat niet geblokkeerd wordt.

De buitenruimte wordt in tegenstelling tot de harde lijnen van de bebouwing meer meanderend ingericht met private buitenruimte tegen de bebouwing aan die middels hagen overgaat in de semi openbare ruimte.

Initiatiefnemer wil vergelijkbaar met de naast gelegen percelen het parkeren uit het straatbeeld ontnemen door een parkeergarage te realiseren onder het niveau van de Wilhelminastraat. Op het niveau van de parkeergarage bevinden zich ook de (fietsen)bergingen. Het dak van de parkeergarage zal dienen als verhoogd maaiveld waarop een parkachtige setting gerealiseerd wordt die tevens de informele langzaam verkeersroute (voetgangers) tussen de Wilhelminastraat en de Kerkbuurt blijft. Ook bestaande groen aan de zijde van de Kerkbuurt blijft behouden en zal een upgrade krijgen in de vorm van nieuwe aanplant van bomen en struiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0003.png"

Figuur 2.2 Impressie beoogde situatie vanf vogelvlucht perspecitief

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0004.png"

Figuur 2.3 Impressie beoogde situatie vanaf de zijde van de Wilhelminastraat

Appartement typen en doelgroepen

Bij de ontwikkeling van project 'Wilhelminakwartier' is er voor gekozen om appartementen met verschillende woonoppervlakte te realiseren. Dit om een zo breed mogelijke doelgroep aan te kunnen spreken.

Uit marktconsultatie bij 3 lokale makelaars en het concept lokaal uitvoeringsprogramma wonen 2019 blijkt dat er in Sliedrecht behoefte is aan nieuwbouw in de koop en huursector in het midden- en hogere segment. Om het project daarnaast bereikbaar te houden voor zowel starters als senioren is er een variëteit aan woningtypen ontwikkeld die zijn verdeeld over de verschillende urban villa's. De appartement typen variëren van ca. 60 m² tot circa 160 m² woonoppervlakte, waardoor ze goed aansluiten bij de diverse doelgroepen. Vooralsnog gaat initiatiefnemer uit van 100% koop. Afhankelijk van de marktsituatie tijdens verkoop kan het besluit genomen worden één of twee urban villa's om te zetten naar huur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0005.png"

Figuur 2.4 Woningtypen binnen het plan

Door de mix van de appartement typen in de 4 urban villa's ontstaat er ook een mix van doelgroepen per blok, waardoor de sociale cohesie bevorderd wordt. Initiatiefnemer onderzoekt nog de mogelijkheid om een gemeenschappelijke ruimte in de plint van het complex te realiseren die door bewoners en/of een wijkvereniging te gebruiken is voor activiteiten en ontmoetingen (community room).

Duurzaamheid, Gezondheid en Biodiversiteit
Initiatiefnemer hecht veel waarde aan duurzaamheid, gezondheid en biodiversiteit. De appartementen krijgen standaard een water-water warmtepomp omdat initiatiefnemer van mening is dat een lucht-water warmtepomp minder stabiel is (bij vorst functioneert dit systeem minder goed). Daarnaast komen er zonnepalen op het dak welke geschakeld worden met de individuele woningen.

De woningen krijgen vloerverwarming en koeling wat er aan bijdraagt dat stof minder de kans krijgt zich in de woningen te nestelen en te verplaatsen. De koeling welke mogelijk is bij de warmtepompen in de zomerperiode zorgt ook op hete dagen voor een aangenaam binnenklimaat. De koudeval bij ramen in het geval van natuurlijke ventilatie wordt voorkomen door toepassing van een warmteterugwinning systeem (WTW).

Met de inrichting van de buitenruimte en de gevels wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de biodiversiteit en klimaatadaptatie. Zo worden er in de gevel duurzame inbouwstenen voor vogels en vleermuizen verwerkt. De groenstrook aan de achterzijde van het plangebied wordt behouden en versterkt met nieuwe aanplant. Bij de inrichting van het leefdek wordt met de beplanting rekening gehouden de biodiversiteit te versterken. Planten zoals sierheesters, buddleja (vlinderstruik), diverse grassoorten en bloemenmengsels dragen bij aan een gevarieerde insectenpopulatie.

De groene inrichting biedt naast duurzaam en meervoudig ruimtegebruik ook een aantal andere voordelen. Gebouwen blijven koeler en het groen heeft een gunstige invloed op het leefklimaat van de wijk en de biodiversiteit. Het groene leefdek vangt fijnstof en CO2 af en het groen heeft een natuurlijke water bufferende werking.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk is getoetst aan het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving 

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

Toetsing

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kent een dusdanig hoog abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn. De toetsing van het plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in 3.2.3.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.

Toetsing

Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6., lid 2 Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6., lid 2 Bro). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor binnenstedelijke projecten moet de actuele behoefte in de relevante regio worden beschreven.

Stedelijke ontwikkeling

Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) blijkt dat voor wonen de lijn is, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Omdat in dit geval maximaal 100 woningen mogelijk worden gemaakt, wordt geconcludeerd dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Bestaand stedelijk gebied

In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

De locatie is onderdeel van het bestaand stedelijk gebied door de ligging midden in Sliedrecht. Het gebied is volledig omsloten door bebouwd gebied. In dit geval wordt in de behoefte voorzien door binnenstedelijke transformatie.

Uit de actuele provinciale woningbehoefteraming (WBR, 2019) blijkt dat de woningbehoefte in Sliedrecht tot en met 2030 is berekend op 170 woningen. Sliedrecht maakt onderdeel uit van de woonregio Drechtsteden, waar behoefte is aan circa 8.000 woningen. Sliedrecht heeft een beperkte eigen kwantitatieve woningbehoefte, maar kan mede invulling geven aan de regionale behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0006.png"

Figuur 3.1 Woningbehoefteraming 2019 Drechtsteden (Provincie Zuid-Holland)

Om de druk op de woningmarkt te verminderen, moeten er in de periode tot 2025 100.000 woningen extra bijkomen in de zuidelijke Randstad, oplopend tot 230.000 in 2040. In de Woondeal zuidelijke Randstad (2019) is afgesproken dat het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeenten in de regio trekken samen op om de woningbouwproductie te versnellen, de leefbaarheid in zwakkere wijken te verbeteren en excessen aan te pakken. Bovenop de bekende 12 ontwikkelingsgebieden (waaronder Dordrecht/Zwijndrecht-Spoorzone) komen er 6 locaties bij waar woningbouw versneld van de grond moet komen.

Inmiddels is de lokale uitvoeringsparagraaf (Woonvisie) voor de gemeente Sliedrecht vastgesteld, maar ten tijde van de opzet van dit plan was die visie nog niet beschikbaar. De toetsing en referenties zijn daarom aan en uit de regionale woonvisie Drechtsteden 2017-2031.

In de Woonvisie Drechtsteden (2017) is de woningbehoefte in de Drechtsteden nader onderbouwd. Hieruit blijkt dat er de zeven Drechtstedengemeenten zich gezamenlijk inzetten tot realisatie van woningen voor de autonome opgave door groei van het aantal huishoudens met 9.560 tot 2031.

Uit een inventarisatie van behoefte, plannen en sloop komt naar voren dat er in Sliedrecht een tekort aan plancapaciteit is (medio 2017).

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0007.png"

Figuur 3.2 Behoefte, plannen en sloop (bron: woonvisie Drechtsteden)

Door alle zeven gemeenten wordt gezocht naar locaties/mogelijkheden om de plancapaciteit te verhogen tot het per gemeente gewenste aantal. Zo gewenst leidt dit tot uitwisseling van woningbouwopgaven tussen de gemeenten.

De kwalitatieve behoefte

Uit de Woningmarktverkenning Regio's Zuid-Holland 2016 blijkt dat in de Dechtsteden behoefte is aan woningen in diverse woonmilieus. Sliedrecht kan invulling geven aan de behoefte aan centrumdorpse woonmilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0009.png"

Figuur 3.3 Woningbehoefte naar woonmilieus 2017-2030 (bron: Woningmarktverkenning Regio's Zuid-Holland, 2016)

De provincie ziet vooral woningbehoefte in binnenstedelijke woonmilieus in de onderstaande (witte) categorieën (Bron: Staat van Zuid-Holland). Het gaat dan vooral om binnenstedelijke woonmilieus en wat meer betaalbare koop- en huurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0010.png"

Figuur 3.4 Analyse woningmarktverkenning (bron: Staat van Zuid-Holland, 2016)

Ook in Sliedrecht is sprake van vergrijzing en individualisering en mede daardoor een groeiend aantal 1-persoonshuishoudens. In de regionale woonvisie is aangegeven dat uitgaande van het gegeven dat ongeveer 5% van de oudere huishoudens bereid en in staat is om te verhuizen, de regio hoge eisen stelt aan de gebruikskwaliteit van nieuwbouwwoningen in het algemeen en nieuwe appartementen in het bijzonder. Door woningen aanpasbaar en levensloopbestendig te bouwen, kunnen deze ook door ouderen en mensen met een lichte beperking worden bewoond.

De regio zal ontwikkelingen in de ouderenhuisvesting nauwlettend volgen, zoals de realisatie van complexen door investeerders waarin naast huisvesting ook de veel voorkomende zorg (huishoudelijke ondersteuning; thuiszorg; etc.) wordt geboden. Marktpartijen worden aangemoedigd innovatieve woonvormen te ontwikkelen en te realiseren.

Wanneer ouderen hun eengezinswoning verruilen voor een ander woningtype, komen bestaande woningen weer beschikbaar voor de doelgroep waar ze eigenlijk voor bestemd zijn. Ouderen willen echter pas verhuizen als zij een woning gevonden hebben die aan al hun wensen voldoet.


Deze eisen maken het ook voor het groeiend aantal jongere een- en tweepersoonshuishoudens aantrekkelijk om voor een appartement te kiezen. Voor doelgroepen als studenten en jongeren met een laag inkomen, kan op specifieke locaties (zoals het stationsgebied) wel van deze eisen worden afgeweken. Maar gezien het ruime aanbod van kleine, goedkope appartementen in bestaande wijken, is daar nadrukkelijk behoefte aan meer kwaliteit.

Conclusie

Er is in Sliedrecht behoefte aan kwalitatief goede appartementen voor senioren (al dan niet met zorg), maar ook voor de groeiende groep 1 en 2 persoonshuishoudens. Verder kan Sliedrecht kwantitatief mede invulling geven aan de grote regionale woningbehoefte op een binnenstedelijke locatie.

Er is voldoende behoefte naar het beoogde programma wat voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. Er wordt voldaan aan het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie provincie Zuid-Holland (april 2019)

Verstedelijking en wonen

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouw- corporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.


De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Daarnaast zijn nieuwe woningen energieneutraal of leveren zelfs energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (extreme regenval, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.


Beter benutten mobiliteitsnetwerk

In de provinciale omgevingsvisie is het beter benutten van het mobiliteitsnetwerk één van de speerpunten in het beleid. Bij programmering van wonen, werken en voorzieningen is één van de keuzefactoren de beschikbaarheid van capaciteit op het mobiliteitsnetwerk. Door te programmeren daar waar capaciteit is zal vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd. Dit leidt tot optimalere benutting van het netwerk en de OV voertuigen, minder congestie en afvlakking piekgebruik. De grote vervoersstromen in de spitsuren worden ontlast en de beschikbare capaciteit in de tegenrichtingen wordt beter benut. Het gaat daarbij onder meer om woon-werk verkeer.

Toetsing

De provincie zet in op kwaliteitsverbetering en het beter benutten van de ruimte.

De druk op de regionale woningmarkt is fors toegenomen. Dit blijkt uit de actuele provinciale woningbehoefteraming. Er is behoefte aan nieuwe woningen. Daarop is in paragraaf 3.2.3 ingegaan.

De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en

werklocaties mogelijk en wenselijk.

De woningen binnen het plangebied worden gasloos uitgevoerd en voldoen aan het bouwbesluit (per 1 januari 2020 BENG. Hiermee wordt dus aangesloten op de ambities van de provincie Zuid-Holland.

 

Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer (binnen 10 minuten fietsafstand van station Sliedrecht). De treinen rijden hier in de richting van Dordrecht en Gorinchem. Ook is er een bushalte direct langs het plangebied gelegen waarop een buurtbus halteert. Er kan dus goed gebruik worden gemaakt van het mobiliteitsnetwerk.

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit provinciaal beleid.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid Holland (geconsolideerde versie april 2019)

In samenhang met de structuurvisie en het programma ruimte is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de ontwikkeling van het plangebied is het volgende van toepassing.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Lid 2 t/m 7 zijn niet van toepassing.

Toetsing

Het vervangen van een ziekenhuis door vier appartementengebouwen binnen bestaand stedelijk gebied wordt beschouwd als aanpassen. Het plangebied is op de bij de verordening horende kwaliteitskaart aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied. Relevante richtpunten zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

In het ontwerp is rekening gehouden met de genoemde richtpunten, zie ook paragraaf 2.2. Aanvullende maatregelen worden op deze locatie niet noodzakelijk geacht.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

Voor de beschrijving van de behoefte wordt verwezen naar de toetsing aan het rijksbeleid in paragraaf 3.2.3. De ontwikkeling is voorzien op een inbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Het betreft een terrein van een voormalig ziekenhuis dat wordt ingevuld met woningen. Woningbouw wordt in regionaal verband afgestemd, zie ook 3.4.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Drechtsteden Woonvisie 2017 – 2031 (2017)

De bestaande kracht, een waterrijke woonomgeving, de historische binnenstad van Dordrecht, sterke bedrijven op maritiem en ander gebied, goede recreatiemogelijkheden binnen handbereik moeten behouden en versterkt worden. Met de minder sterke punten moet actief mee aan de slag gegaan worden. De sociaal-economische positie van de gemeenten en inwoners moet worden versterkt. De regio wil groei van werkgelegenheid onder gelijktijdige groei van het aantal woningen en verbetering van het woonklimaat en de woonkwaliteit.

De regio Drechtsteden wil de sociaal-economische achterstand inlopen en de specifieke kwaliteiten beter benutten. Zo heeft de regio een integrale 'Groeiagenda 2030: Goed leven in de Drechtsteden' ontwikkeld, waar wonen een belangrijk onderdeel van is. Een schaal- en kwaliteitssprong in het wonen is nodig om de regio meer in balans te krijgen. De groei naar 300.000+ inwoners is een gevolg van deze (sociaal-economische) groeiambities.

Er is een geprognosticeerde groei van circa 10.000 huishoudens tot 2031, terwijl daarnaast een groeipotentie wordt voorzien van zo'n 15.000 huishoudens.

Het huidige woningaanbod binnen de Drechtsteden is eenzijdig en kenmerkt zich door veel middelmaat. Mensen die wooncarrière willen maken of zich hier willen vestigen, vinden nog te vaak onvoldoende aanbod of kwaliteit en zoeken elders. Met name veel hoogopgeleiden en jongeren verlaten de regio door het ontbreken van voldoende aantrekkelijke en passende woningen.

Een en ander neemt niet weg dat ook minder koopkrachtige huishoudens een thuis moeten kunnen (blijven) vinden in de Drechtsteden.

Toetsing

Met het voorliggende plan worden 100 woningen op een centrale plek binnen Sliedrecht gerealiseerd.

Hierdoor wordt de kern van Sliedrecht versterkt met kwalitatief hoogstaande woningen en wordt ingespeeld op de woningbouwopgave binnen de regio Drechtsteden.
In paragraaf 2.2 is toegelicht hoe de beoogde ontwikkeling qua inhoud en exterieur vorm gegeven wordt.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Sliedrecht 2020

Op 4 juni 2013 heeft de gemeente Sliedrecht de structuurvisie “Sliedrecht 2020” vastgesteld. Deze bevat drie hoofddoelen:

  • 1. Sliedrecht wil op sociaal gebied een pluriforme, tolerante en vitale gemeenschap blijven, waarbij een goed functionerende samenleving centraal staat;
  • 2. Fysiek gezien betekent dit dat Sliedrecht een ruimtelijke structuur wil realiseren die zowel kwantitatief als kwalitatief inspeelt op de actuele dynamiek waarbij de sociale waarden behouden moeten blijven;
  • 3. Daarbij wil de gemeente een actieve rol spelen in de realisatie van de gewenste toekomstige ruimtelijke structuur.

Voor wonen binnen de gemeente Sliedrecht worden in de structuurvsie de volgende 3 doelen genoemd:

  • 1. Het nastreven van een evenwichtige bevolkingsopbouw en het faciliteren van ruimte voor de bevolkingstoename;
  • 2. Bieden van huisvesting voor kwetsbare groepen;
  • 3. Investeren in de kwaliteit van de woonomgeving.

Toetsing

Met het voorliggende plan worden 100 woningen binnen de bebouwde kom van Sliedrecht gerealiseerd ter plaatse van de locatie waar het Albert Schweitzer ziekenhuis gevestigd was.

Het Albert Schweitzer ziekenhuis blijft voor Sliedrecht behouden met de verhuizing naar de locatie Stationspark 2. Hierdoor wordt dus niet ingeleverd op het voorzieningenniveau binnen Sliedrecht. Met de ontwikkeling naar woningbouw wordt deze locatie beter benut dan nu het geval was (verouderd, voor de helft leegstaand gebouw). Daarnaast geeft de ontwikkeling de ruimte om de bevolkingstoename in Sliedrecht te faciliteren.

3.5.2 Parkeernormennota Sliedrecht 2016

Op 15 december 2015 heeft de gemeente Sliedrecht haar parkeernormennota 2016 vastgesteld. Het doel van de nota is om voor de gemeente per type gebied en per functie de parkeernormen vast te leggen die de komende jaren toepasbaar zijn. Tevens is aangegeven op welke wijze de parkeernormen gehanteerd dienen te worden. Het hanteren van deze normen heeft als doel om te zorgen voor voldoende parkeerplaatsen bij nieuwbouw, verbouw of functieverandering van voorzieningen in Sliedrecht. De beoogde effecten zijn:

  • Het waarborgen van bereikbaarheid, van leefbaarheid, van ruimtelijke kwaliteit en het uiterlijke aanzien;
  • Het voorkomen van verkeersonveiligheid door ongewenste parkeersituaties die gevaarlijke situaties kunnen opleveren;
  • Het op gelijke en voor iedereen duidelijke wijze beoordelen van het benodigde parkeeraanbod bij nieuwbouw, verbouw of functieverandering van voorzieningen.

Toetsing

De parkeervoorzieningen en het aantal daarvan zijn afgestemd op deze nota. Hierdoor wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid in het plangebied (zie ook paragraaf 4.4) en voldaan aan het gemeentelijke beleid.

3.5.3 Verkeers- en Mobiliteitsplan 2017-2040

Het Verkeer en mobiliteitsplan 2017-2040 beschrijft het huidige verkeerssysteem en functioneren hiervan. Daarnaast beschrijft het de ontwikkelingen die worden voorzien en wat daarvan de effecten zijn op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. Het plan biedt handvatten om sturing te geven aan het verkeersbeleid. Een van de uitgangspunten is een goede doorstroming en een goede bereikbaarheid met het autoverkeer. Ruimtelijke en verkeerskundige afstemming is hiervoor noodzakelijk en vraagt om een integrale benadering.

Toetsing

De bereikbaarheid van het plangebied en het effect van de nieuwe woningen op de bestaande infrastructuur is onderzocht in paragraaf 4.4.

3.5.4 Ruimtelijke visie 2050

Nu Sliedrecht de grenzen van zijn grondgebied nadert moet het spaarzaam omgaan met de beschikbare ruimte. Nieuwe inpassingen en transformaties moeten trefzeker worden ingevuld zodat ze maximaal bijdragen aan de ontwikkeling van de ruimtelijke structuur van Sliedrecht als geheel. De Ruimtelijke Visie combineert beide; de ambitie van Sliedrecht en concrete inpassingen en transformaties.

Sliedrecht staat voor de opgave om in de komende periode een aanzienlijke hoeveelheid woningen bij te bouwen. En meer woningen betekent ook: meer voorzieningen, betere bereikbaarheid, kwalitatief hoogwaardiger groen, voldoende sportvoorzieningen, voldoende werkgelegenheid en goede mogelijkheden voor recreatie. Al die voorzieningen vragen ruimte.

Toetsing

In de zoektocht naar nieuwe woningbouwlocaties zijn tal van locaties onderzocht op hun transformatie/ herstructurerings mogelijkheden. Binnen deze afweging speelt niet enkel het faciliteren van woningbouw een rol, maar worden principiële afwegingen gemaakt, die het perspectief voor Sliedrecht als aantrekkelijk dorp voor wonen, werken en recreatie.

In figuur 3.5 is het plangebied aangemerkt met een cirkel. Deze cirkels geven gebieden aan waar transformatie kansrijk kan zijn. Het plan om de bestaande bebouwing behorende bij het ziekenhuis te slopen en te vervangen door 4 urban villa's, bestaande uit maximaal 100 woningen, past binnen de ruimtelijke visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0011.png"

Figuur 3.5 Huidige bedrijfszones voor Sliedrecht, de gebieden binnen de cirkels zijn te onderzoeken voor transformatie (bron: Sliedrecht Ontwikkelingvisie)

3.6 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de onderzoeken met conclusies. Ten aanzien van de milieuaspecten is voor de toetsing van het plan uitgegaan van de maximale variant die planologisch mogelijk gemaakt wordt.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Verkennend bodemonderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet ten opzichte van de vigerende planologische situatie in een functiewijziging, waarbij de functie 'maatschappelijk' wordt omgezet naar de functie 'wonen'. Vanwege deze functiewijziging is in het kader van het bestemmingsplan door Grondslag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag Bodemkwaliteitsbureau, 26 april 2018, 28447), zie ook bijlage 1. Daarbij is ook onderzoek verricht op PFOS en PFOA in de bodem en het grondwater.

Uit het bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de boven- als ondergrond lichte verhogingen met zware metalen, PAK en PCB's aanwezig zijn. Dit als gevolg van dempingen en ophogingen in het verleden. Daarnaast is in een mengmonster van de zandige ondergrond een matige verhoging met barium aangetoond en in het grondwater een lichte verhoging met barium. Gebleken is echter dat de interventiewaarde voor barium lager ligt dan het gehalte dat van nature in de bodem voorkomt. De aangetroffen waarden vormen geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging.

Tijdens het onderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest. Opgemerkt dient te worden dat bij meerdere boringen ter plaatse van de gedempte watergang en in de noordoosthoek van het perceel gestuit is op een onbekende harde laag in de bodem. Geadviseerd wordt om hier aanvullend onderzoek te doen.

De gestelde hypothese dat als gevolg van luchtdepositie de locatie verdacht is op het voorkomen van PFOA, is bevestigd. Zowel in grond als grondwater zijn verhogingen met PFOS en PFOA aangetoond. Met betrekking tot PFOS is voor grond sprake van een overschrijding van de risicogrenswaarden voor visconsumptie (0,78 µg/kg ds). Deze norm is echter niet van toepassing op landbodems. Met betrekking tot PFOA is voor zowel grond als grondwater sprake van een overschrijding van de risicogrenswaarden voor:

  • drinkwater MTR (0,6 µg/kg ds / 0,0875 µg/l );
  • direct gebruik grondwater als drinkwater (2,7 µg/kg ds / 0,39 µg/l);
  • MTR (HC5) doorvergiftiging (7,0 µg/kg ds alleen grond);

Op de locatie wordt geen drinkwater gewonnen. Derhalve is gekeken naar het daarna meest gevoelige scenario, zijnde de ecologische risicogrens 'MTR (HC5) doorvergiftiging (7,0 µg/kg ds)'. In drie van de vier geanalyseerde grondmengmonsters overschrijdt het gehalte aan PFOA deze risicogrenswaarde. Aangezien op de onderzochte locatie diverse risicogrenzen worden overschreden voor PFOA vormen deze gehalten, bij het huidige gebruik, een ecologisch risico. Geadviseerd wordt om de onderzoeksresultaten voor te leggen aan het bevoegd gezag, de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

Aanvullend bodemonderzoek PFOS/PFOA en gestuite boringen

Op de locatie heeft een aanvullend bodemonderzoek plaatsgevonden, zie bijlage 2.
Het doel van het onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de hoeveelheid grond waarin de

maximale toepassingswaarde voor PFOA wordt overschreden. Tevens dient vastgesteld te worden

waarop de boringen tijdens het verkennend onderzoek zijn gestuit, zodat hier tijdens de graaf- en

bouwwerkzaamheden rekening mee gehouden kan worden.

Met het onderzoek is bij een aantal kleilagen wederom een verhoging aangetroffen met PFOA boven de toepassingsnorm van de Omgevingsdienst. Bij de herontwikkeling van het terrein zal er rekening mee gehouden moeten worden dat er klei zal vrijkomen die elders niet toepasbaar is. De grond zal bij voorkeur binnen het plangebied toegepast moeten worden.

Met het sleuvenonderzoek is vastgesteld dat de boringen (uit het verkennend onderzoek) in de noordoosthoek van de locatie zijn gestuit op oude funderingen/betonbrokken. Aan de zuidzijde van de locatie is een harde vlakke plaat aangetroffen. Onduidelijk is tot waar de fundering en plaat in de bodem aanwezig zijn.

Bij de herontwikkeling van het terrein zal er rekening mee gehouden moeten worden dat klei zal

vrijkomen die elders niet toepasbaar is. De grond zal bij voorkeur binnen het plangebied toegepast

moeten worden.

Voor de afvoer van de grond dienen echter partijkeuringen verricht te worden van de grond. Ongeacht de uitkomst van een verkennend onderzoek naar PFAS, zal met de partijkeuringen eveneens op PFAS onderzocht moeten worden. Omdat voor de meest kritische parameters al gegevens bekend zijn (PFOS en PFOA) is het uitvoeren van onderzoek naar PFAS nu niet nodig.

Aanvullend onderzoek asbest en barium

Voor de omgevingsvergunning is op dit moment wel extra onderzoek nodig naar asbest en barium. Dit is dan ook uitgezet.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.

4.3 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Omgevingsvisie;
  • Omgevingsverordening.

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • Gebiedsgericht werken;
  • Waterbewustzijn;
  • Innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Sliedrecht heeft, samen met Waterschap Rivierenland, een stedelijk waterplan voor Sliedrecht opgesteld. In het waterplan wordt vooral aandacht geschonken aan de waterkwaliteit, de hoeveelheid water in natte én in droge perioden en de wijze waarop het water wordt onderhouden. De verschillende vijvers, sloten en plassen in Sliedrecht hebben hierbij een specifieke gebruiksfunctie gekregen, zoals bijvoorbeeld recreatiewater of natuurwater. Vervolgens zijn er doelen en maatregelen bepaald voor elk type water. Bijvoorbeeld de bereikbaarheid van viswater en de inrichting van natuurvriendelijke oevers langs natuurwater.

De gemeente Sliedrecht heeft daarnaast voor de periode 2019-2023 een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld. Het GRP is in samenwerking opgesteld met het Waterschap Rivierenland en de Gemeenschappelijke Afvalwaterketen Alblasserwaard en Vijfheerenlanden (GAAV).

In het GRP wordt niet alleen invulling gegeven aan de zorgplicht voor het afvalwater, maar ook de zorgplicht voor het hemelwater en grondwater. Ook de particuliere eigenaren doen mee, want ook daar ligt een belangrijke rol. Bij grootschalige woningbouwprojecten wordt een gescheiden stelsel aangelegd. Er wordt getracht hemelwater op eigen terrein op te vangen en waar mogelijk zelf te verwerken. Indien dit niet mogelijk is af te voeren op nabij gelegen open water. De gemeente Sliedrecht beschikt over een waterbergingsbank die deels ingezet kan worden als compensatie bij kleinschalige ontwikkelingen.

Huidige situatie

Het plangebied is gesitueerd in een strook met zorgvoorzieningen, waarin ook het verpleeghuis Waerthove (westzijde), de geestelijke gezondheidskliniek Yulius en het medisch centrum Havenkwartier (oostzijde) gevestigd zijn. Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Kerkbuurt (noordzijde) en de Wilhelminastraat (zuidzijde). Aan de overzijde van de Wilhelminastraat is de woonbuurt 'Oude Uitbreiding West' gesitueerd. Het plangebied bestaat in de huidige situatie grotendeels uit verhard terrein en omvat onder andere het voormalige gebouw van het Albert Schweitzerziekenhuis uit 1964. Het aanliggende terrein is grotendeels ingericht als parkeerterrein en groenvoorziening.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.

Het plangebied ligt op een gedempt deel van een oude waterloop. Deze waterloop – zo'n 10 meter breed – liep parallel aan de Wilhelminastraat en is begin jaren '60 gedempt.

Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Sliedrecht is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten noorden van het plangebied, op circa 920 meter afstand van het plangebied bestaat de bodem uit weideveengronden op bosveen (code Bodemkaart: pVb). De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 4,6-5,0 meter + NAP, zie figuur 4.1. In figuur 4.2 is te zien dat het plangebied in bebouwd gebied valt. Langs de Beneden Merwede ligt de grondwatertrap III. Hier schommelt de laagste grondwaterstand tussen de 80 en 120 centimeter onder maaiveld. Het is zeer aannemelijk dat deze grondwatertrap binnen het plangebied geldt, gezien de ligging van de haven ten opzichte van het plangebied. Mogelijk heeft de vijver in het park ten westen van het plangebied ook invloed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0012.png"

Figuur 4.1 Maaiveldhoogte van het plangebied (bron: Actueel Hoogtebestand Nederland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0013.png"

Figuur 4.2 Grondwatertrappen in en rondom Sliedrecht

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied en in de nabije omgeving zijn geen watergangen aanwezig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Verder bevinden zich tevens geen natte ecologische verbindingszones zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het ziekenhuis heeft in de huidige situatie een gemaal in eigen beheer voor de afvoer van afvalwater.

Daarnaast ligt riolering binnen het terrein van de ontwikkellocatie, wat nodig is voor het verwerken van afvalwater van bovenstrooms gelegen percelen

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van het voormalige ziekenhuis, waarna ter plaatse 4 nieuwe urban villa's in parkachtige setting worden gerealiseerd met in totaal circa 100 woningen. De 4 urban villa's bestaan variërend uit 3 tot 6 woonlagen. Verder zal onder het gehele complex een parkeergarage inclusief bergingen worden gerealiseerd en krijgt het geheel een groene inrichting.

Bodem en grondwater

Het maaiveld zal tot circa + 2,35 m NAP worden afgegraven ten behoeve van de realisatie van de parkeergarage (behoudens fundering). Het maaiveld van de twee naastgelegen percelen ligt op respectievelijk circa + 2,40 m en + 1,85 m t.o.v. NAP. Het nieuwe plan zal dus niet dieper de grond ingaan dan wat er op de twee naast gelegen percelen gebeurd is.

Tijdens de sloop zal de bestaande kelder van het ziekenhuis verwijderd worden, de vloer van deze kelder gaat tot 4,75 meter onder het huidige maaiveld. Voor het verwijderen van de bestaande kelder wordt een bemalingsadvies opgesteld door Inpijn-Blokpoel. Wellicht dat hier tijdelijke grondwateronttrekking voor noodzakelijk is.

De effecten op de grondwaterstand worden in beeld gebracht tijdens uitvoering. Nadelige effecten op de grondwaterstroming / grondwaterstand worden niet verwacht. Dit omdat de te verwijderen tunnel in de huidige situatie welke van west naar oost over het terrein grondwaterstromingen ook tegen gaat.

De beoogde ontwikkeling heeft derhalve geen gevolgen voor de bodem. Conform artikel 3.7 in de Keur van Waterschap Rivierenland is het verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren. Voor eventuele tijdelijke grondwateronttrekkingen wordt een vergunning aangevraagd. Conform het beleid van Waterschap Rivierenland dient bij bronbemalingen te worden gestreefd naar minimalisatie van de onttrekking door het aanpassen van bouwtechnieken (onderwaterbeton, damwanden e.d.) en zorgvuldige planning van de bouwwerkzaamheden. Grondwateronttrekking tijdens hoogwater in kwelgebieden moet worden voorkomen. Variabele peilbeheersing door middel van dataloggers en gestuurde pompen wordt aanbevolen.

Waterkwantiteit

In tabel 4.1 is de verhouding opgenomen van de oppervlaktes groen en verharding in de bestaande en toekomstige situatie. In tabel 4.2 wordt nader ingegaan op de verschillende onderdelen die door het waterschap worden gezien als 'verhard oppervlak'. Op basis van de verhardingstoename van 167 m2 zijn de benodigde watercompenserende maatregelen bepaald.

Tabel 4.1 Verhouding verharding en groen bestaande en nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0014.png"

Tabel 4.2 Verhouding 'verhard oppervlak' bestaande en nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0015.png"

Het waterschap prefereert (nieuw) oppervlaktewater boven alternatieve maatregelen om water te bergen. In het voorliggende plan zou open oppervlaktewater enkel aan de zijde bij Waerthove kunnen worden toegepast, indien de bezoekersparkeerplaatsen op een alternatieve plek worden gesitueerd. Op het dek van de garage is niet realistisch door de geringe diepte en andere bouwtechnische argumenten. Aan de zijde bij Yulius zijn verschillende nutsvoorzieningen gesitueerd, waardoor daar ook geen open berging mogelijk is.

Open berging aan de zijde van Waerthove zal niet meer dan een kleine sloot bedragen die niet in verbinding staat met ander oppervlaktewater. Dit is niet aan te raden vanwege een negatief effect op de waterkwaliteit. Hierdoor is in overleg met het waterschap besloten om alternatieve maatregelen toe te passen om hemelwater te bergen. Er is gekozen voor waterberging op het dak.

Het dak betreft een technische voorziening, daarom is bij de berekening van de nodige waterberging gebruik gemaakt van de vuistregel van 664 m3 per ha toename verharding (bij bui T=100+10%). Uit de berekening in tabel 4.3 blijkt dat er 11,09 m3 waterberging nodig is. Deze hoeveelheid is vastgelegd in de planregels.

Tabel 4.3 Noodzakelijke waterberging

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0016.png"

De berging dient na 48 tot 96 uur weer beschikbaar te zijn voor de volgende bui. In overleg met het waterschap worden bij de vergunningaanvraag berekeningen toegevoegd die aantonen dat het dak deze hoeveelheid kan bergen en dat het water op de juiste wijze kan worden afgevoerd.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolwaterzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Voor het hemelwater wordt in samenspraak met de gemeente gekeken naar de beste oplossing. In de bestaande situatie wordt het water van het dak direct op het riool geloosd. Aangezien het totale dakoppervlak groter wordt wil initiatiefnemer circa 50% van het hemelwater van de daken infiltreren in het dek van de parkeergarage. Het dek van de parkeergarage wordt beplant. Het teveel aan water, wat na benutting van het groen overblijft, wordt afgevoerd naar het RWZI. Door het ontbreken van oppervlaktewater binnen het plangebied of de directe omgeving kan het hemelwater niet geloosd worden in oppervlaktewater. Hiermee wordt aan de voorkeursvolgorde voldaan.

Omdat niet aan alle zijden van het plangebied riolering (van voldoende capaciteit) aanwezig is, wordt overleg gevoerd met de gemeente over de aansluitlocatie. De afvoer van (hemel)water zal nader worden uitgewerkt in een rioleringsplan.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Voor de beoogde ontwikkeling is op basis van de Keur een vergunning noodzakelijk voor het tijdelijk onttrekken van grondwater ten behoeve van de aanleg van de parkeergarage.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Er wordt voldoende watercompensatie gerealiseerd (op het dak). De ontwikkeling zal geen negatieve gevolgen hebben voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Aan de Wilhelminastraat 75 in Sliedrecht bestaat het voornemen om het huidige ziekenhuis te slopen en hier circa 100 woningen voor terug te bouwen. De verkeerskundige gevolgen van deze ontwikkeling zijn hieronder beschreven.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig Parkeren' (2018). De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Parkeernormennota Sliedrecht 2016). Voor het juiste kencijfer/parkeernorm wordt een ligging in de rest bebouwde kom gehanteerd, de gemeente Sliedrecht wordt op basis van adressendichtheid getypeerd als sterk stedelijk gebied (1500 - 2500 adressen per km²). Verder wordt er op basis van het autobezit in Sliedrecht uitgegaan van het gemiddelde binnen de bandbreedte van het CROW-kencijfer.

Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Wilhelminastraat. In westelijke richting loopt de Wilhelminastraat dood, in oostelijke richting sluit de Wilhelminastraat aan op de Kerkstraat. De Wilhelminastraat is een erftoegangsweg waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt. De Kerkstraat betreft een gebiedsontsluitingsweg (maximum snelheid: 50 km/u). Via de Kerkstraat kunnen de overige gebiedsontsluitingswegen van Sliedrecht en het hoofdwegennet worden bereikt. Het plangebied is goed bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer.

Langzaam verkeer

Het plangebied is tevens goed bereikbaar voor langzaam verkeer. De Wilhelminastraat en Kerkstraat zijn voorzien van trottoirs voor voetgangers. Voor voetgangers is er tevens een verbinding met de noordelijk gelegen Kerkbuurt. Op de Wilhelminastraat delen fietsers de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. De Kerkstraat beschikt over fietsstroken aan weerszijden van de weg. Derhalve is de bereikbaarheid van het plangebied voor het langzame verkeer goed.

Openbaar vervoer

In de nabijheid van het plangebied zijn verschillende bushaltes aanwezig. Bushalte Sliedrecht, Ziekenhuis ligt direct naast het plangebied, hier halteert buurtbuslijn 701. Deze rijdt een aantal keer per dag richting Gorinchem via Bleskensgraaf. Het treinstation van Sliedrecht ligt op circa 1,5 km afstand van het plangebied.

Parkeren

Parkeerbehoefte

De 100 woningen die na de sloop van het ziekenhuis worden toegevoegd, brengen een parkeerbehoefte met zich mee. De parkeerbehoefte van het plan is berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen voor appartementen en opgenomen in tabel 4.3.

Tabel 4.3 Parkeerbehoefte

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0017.png"

De totale parkeerbehoefte van het plan bedraagt op basis van de gemeentelijke parkeernormen 170 parkeerplaatsen (inclusief bezoekersparkeren).

Parkeeraanbod

In de parkeerkelder onder de woningen zijn 156 parkeerplaatsen beoogd. Buiten de kelder worden nog eens 17 parkeerplaatsen gerealiseerd voor bezoekers van de woningen. Het totale parkeeraanbod is daarmee 173 parkeerplaatsen. Dit aantal voldoet aan de gemeentelijke parkeernorm. In de parkeerkelder zijn verder 100 bergingen voor bewoners beschikbaar.

Voor de dimensionering van de parkeerplaatsen hanteert de gemeente Sliedrecht doorgaans de richtlijnen van het CROW. Voor de parkeerkelder is in overeenstemming met de gemeente echter een hybride model tussen de CROW richtlijnen en alternatieve landelijke NEN-normen toegepast. Conform het gemeentelijk beleid (CROW richtlijn) is de rijbaanbreedte in de parkeerkelder 4,0 m en wordt er tussen de parkeerplaatsen (kopse kant) een vrije zone van 40 cm aangehouden. De hoek van de parkeerplaatsen is 70 graden.

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

Huidige verkeergeneratie

Om de te verwachten verkeerstoename van het plangebied inzichtelijk te maken, wordt voor de huidige en toekomstige situatie de verkeersgeneratie berekend op basis van CROW-kencijfers.

In de huidige situatie is er in het plangebied een ziekenhuis aanwezig met een bruto vloeroppervlakte (BVO) van 5605 m². Wanneer het CROW kencijfer voor de functie 'Ziekenhuis' wordt gevolgd, zorgt deze voor een verkeersgeneratie van (5605 * 7,4 / 100 =) 414,8 mvt/etmaal op basis van een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,2 voor ziekenhuizen. Op een gemiddelde werkdag betekent dit een verkeersgeneratie van 498 mvt/etmaal.

Het ziekenhuis is echter nog maar voor ongeveer de helft in gebruik, er is daarom uitgegaan van 50% van de bruto vloeroppervlak van het ziekenhuis. Hierbij hoort een verkeersgeneratie van (2802,5 m² * 7,4 / 100 =) 207,4 mvt/etmaal op basis van een gemiddelde weekdag en 249 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag.

Toekomstige verkeersgeneratie

Bij de ontwikkeling wordt het ziekenhuis gesloopt en worden er 100 woningen teruggebouwd. Wanneer het CROW kencijfer voor woongebieden in woonmilieu III ('Centrum-stedelijk overig en buiten-centrum overig') wordt gevolgd, zorgen deze voor een verkeersgeneratie van (100 * 5,0 =) 500 mvt/etmaal op basis van een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,09 voor woongebieden. Op een gemiddelde werkdag betekent dit een verkeersgeneratie van 545 mvt/etmaal.

De verkeerstoename ten opzichte van de huidige verkeersgeneratie ten behoeve van de beoogde ontwikkeling bedraagt hiermee 296 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. Deze verkeerstoename was een stuk lager geweest als het ziekenhuispand nog volledig in gebruik was geweest (een toename van 47 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag).

Verkeersafwikkeling

Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin gemiddeld 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeerstoename van circa 30 motorvoertuigen ten opzichte van de situatie dat het ziekenhuis voor de helft in bedrijf is. Dit aantal is dusdanig beperkt dat het goed kan worden afgewikkeld over de ontsluitingswegen en zal opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. Het beoogde parkeeraanbod op eigen terrein voorziet in het berekende parkeerbehoefte. De ontwikkeling leidt niet tot een significante verkeerstoename; het verkeer kan zodoende goed worden afgewikkeld over de ontsluitingswegen. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling daarom niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van circa 100 woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Stationsweg ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de Stationsweg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2017; 26.7 µg/m3 voor NO2, 19.6 µg/m3 voor PM10 en 11.9 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7.3 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/u-wegen. Binnen de geluidzone van een weg dient de geluidbelasting aan de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen aan wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is wonen een geluidgevoelige functie.

Onderzoek

Om te onderzoeken of er binnen het plangebied een goed akoestisch klimaat is, is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 3).

De voormalige locatie van het Albert Schweitzer Ziekenhuis aan de Wilhelminastraat 75 in Sliedrecht is nog maar gedeeltelijk in gebruik. Om invulling aan dit gebied te geven is een plan voor woningbouwontwikkeling opgezet. Nieuwe woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Omdat het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de gezoneerde Merwestraat, Dr Langeveldplein, Kerkstraat en Stationsweg (50 km/u), betreft het voorliggende rapport het benodigde onderzoek naar wegverkeerslawaai. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de niet gezoneerde Kerkbuurt (30 km/u) en de niet gezoneerde Wilhelminastraat (30 km/u) meegenomen in het onderzoek.

Uit de berekende geluidbelasting blijkt dat:

  • ten gevolge van de gezoneerde route Merwestraat, Dr Langeveldplein, Kerkstraat en Stationsweg wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  • ten gevolge van de niet gezoneerde Kerkbuurt wordt voldaan aan de richtwaarde van 48 dB;
  • ten gevolge van de niet gezoneerde Wilhelminastraat wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden met maximaal 3 dB.

Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren ten gevolge van het verkeer op de Wilhelminastraat zijn niet mogelijk en/of ongewenst om verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke en/ of stedenbouwkundige redenen.

De nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd in een goed akoestisch klimaat.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied enkele risicobronnen gelegen (figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp55wilhelminast75-3001_0018.png"

Figuur 4.3: Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van risicovolle bronnen. (Bron: Professionele risicokaart.)

Risicovolle inrichtingen

Ten westen van het plangebied is, op het bedrijventerrein 'De Staart' in Dordrecht, de risicovolle inrichting Chemours Netherlands B.V. gelegen. Het maatgevende scenario betreft een toxische wolk. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour. Het invloedsgebied van Chemours reikt volgens de professionele risicokaart tot een afstand van 3.150 meter. Het plangebied is op circa 2.250 meter afstand van Chemours gelegen en valt daarmee binnen het invloedsgebied. De personendichtheid zal als gevolg van de beoogde ontwikkeling beperkt toenemen. Verder ligt in de huidige situatie het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Gezien de afstand tot het plangebied en de beperkte toename van de personendichtheid zal het groepsrisico niet relevant toenemen als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Een berekening van het groepsrisico is hierdoor niet noodzakelijk en volstaan kan worden met een beknopte verantwoording.

Transport gevaarlijke stoffen

In de nabije omgeving van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor en het water.

Het vervoer over de weg vindt plaats ten noorden van het plangebied, over de Rijksweg A15. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour en het plasbrandaandachtsgebied van de weg. Het maatgevende invloedsgebied van de weg reikt tot een afstand van 355 meter. Het plangebied is gelegen op circa 600 meter en valt daarmee buiten het maatgevende invloedsgebied. Een berekening of verantwoording van het groepsrisico is hiermee niet noodzakelijk.

Het vervoer over het spoor vindt plaats ten noorden van het plangebied, over de Betuwelijn; het spoortraject 202E1.1. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour en het plasbrandaandachtsgebied van het spoortraject. Het invloedsgebied van het spoortraject reikt tot meer dan 4.000 meter. Het plangebied is gelegen op circa 900 meter afstand en valt daarmee binnen het invloedsgebied. Het plangebied ligt buiten 200 meter van de transportroute, waardoor berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Het vervoer over het water vindt plaats ten zuiden van het plangebied en betreft de vaarwegroute Corridor Rotterdam - Duitsland. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour van de route. Het invloedsgebied van de vaarroute reikt tot 1.070 meter. Het plangebied is op circa 700 meter van de vaarroute gelegen en valt daarmee binnen het invloedsgebied. Het plangebied ligt buiten 200 meter van de transportroute, waardoor berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Beknopte verantwoording groepsrisico

De onderstaande beknopte verantwoording van het groepsrisico zal op basis van het advies van de veiligheidsregio nader worden uitgewerkt.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Wilhelminastraat, welke aansluit op het verdere wegennetwerk van de kern Sliedrecht (waaronder de Kerkstraat ten oosten van het plangebied en de Noorderstraat ten zuiden van het plangebied). Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan een mogelijke brand via meerdere aanvalswegen worden geblust. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in drie richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal het plangebied bestaan uit woningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren in te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Chemours Netherlands B.V. en van verschillende transportroutes voor gevaarlijke stoffen. In de huidige situatie is geen sprake van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Vanwege de afstand tot risicobronnen en de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Verder blijkt uit de beknopte verantwoording dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Wel dient rekening gehouden te worden met de eis dat de gebouwen geschikt moeten zijn om enkele uren in te schuilen. Hierbij moet gedacht worden aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig die van invloed zijn op de ontwikkeling. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

Het plangebied is gesitueerd in een strook met zorgvoorzieningen, waarin ook het verpleeghuis Waerthove (westzijde), de geestelijke gezondheidskliniek Yulius en het medisch centrum Havenkwartier (oostzijde) gevestigd zijn. Daarnaast is, conform het huidige bestemmingsplan 'Woongebied 2016', direct ten noorden van het plangebied detailhandel toegestaan. Het plangebied ligt verder ingeklemd tussen de Kerkbuurt (noordzijde) en Wilhelminastraat (zuidzijde). Aan de overzijde van de Wilhelminastraat is de woonbuurt 'Oude Uitbreiding West' gesitueerd. Het plangebied kan zodoende worden getypeerd als 'gemengd gebied'.

Conform de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) behoort het nabijgelegen verpleeghuis Waerthove tot milieucategorie 2, waarbij op basis van het aspect geluid voor een rustige woonwijk een richtafstand geldt van 30 meter. Het plangebied ligt op circa 45 meter, waarmee aan de richtafstand voor een rustige woonwijk wordt voldaan.

De nabijgelegen geestelijke gezondheidskliniek en het medisch centrum behoren tot milieucategorie 1, waarbij op basis van het aspect geluid voor een rustige woonwijk een richtafstand geldt van 10 meter. Het plangebied ligt op circa 6 meter. De urban villa's worden echter niet direct langs de grens van het plangebied gerealiseerd, maar op circa 10 meter afstand van het medisch centrum. Hiermee wordt aan de richtafstand voor een rustige woonwijk voldaan.

De detailhandel aan de noordzijde van het plangebied betreft een winkel in naaimachines: Van Bekkum Naaimachines. Conform de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) behoort dit soort kleinschalige detailhandel tot milieucategorie 1, waarbij voor een rustige woonwijk een richtafstand geldt van 10 meter. De urban villa's worden op 10 meter afstand gerealiseerd, waarmee voldaan wordt aan de richtafstand voor een rustige woonwijk.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn.

Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 800 meter en betreft het gebied 'Biesbosch'. De Beneden Merwede vormt het dichtstbijzijnde natuurgebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland op circa 650 meter. Gezien de ligging op korte afstand van een Natura 2000-gebied (Biesbosch) zijn stikstofberekeningen uitgevoerd die zijn opgenomen in bijlagen 4 en 5. De onderbouwing van de berekeningen is opgenomen in bijlage 6.

De berekeningen laten zien dat de gebruiksfase van de ontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De AERIUS-berekeningen laten in de aanlegfase een zeer geringe toename zien van de stikstofdepositie in het nabijgelegen Natura 2000-gebied Biesbosch. In bijlage 10 is aan de hand van een ecologische toets beoordeeld of deze tijdelijke depositietoename kan leiden tot significant negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied. Uit de toets blijkt dat de tijdelijke extra depositie van 0,02 mol/ha/jr verwaarloosbaar is ten opzichte van de stikstofbehoefte van planten en vegetaties en ten opzichte van de jaarlijkse afvoer van stikstof bij regulier graslandbeheer. Dergelijke extreem kleine depositietoenames kunnen de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden niet meetbaar aantasten. De tijdelijke extra stikstofdepositie van 0,02 mol/ha/jr heeft geen gevolgen voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in het Natura 2000-gebied Biesbosch.

De tijdelijke extra depositie in het effectgebied heeft geen effect op Natura 2000. Hierdoor is een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet benodigd.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Adviesbureau Mertens B.V. een quickscan beschermde planten- en dierensoorten uitgevoerd (Adviesbureau Mertens B.V., februari 2019, rapportnummer 2018.3293). Dit onderzoek is in bijlage 7 opgenomen). Het bijbehorende veldonderzoek heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019.

Uit de quickscan blijkt dat effecten op beschermde planten- en diersoorten kunnen worden uitgesloten. Daarnaast wordt het voorkomen van en negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen uitgesloten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten. Op grond van de bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen aan de Wilhelminastraat 75 te Sliedrecht zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Cultuurhistorie en archeologie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

Cultuurhistorie

Conform het huidige bestemmingsplan 'Woongebied 2016' zijn binnen en in de nabije omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig. Verder maakt het plangebied geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied.

Archeologie

Het plangebied kent in het huidige bestemmingsplan geen dubbelbestemming archeologie. Conform de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Zuid-Holland kent het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. De beoogde ontwikkeling vormt daarmee geen bedreiging voor archeologische waarden.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Vormvrije-mer

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van circa 100 woningen en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze is opgenomen in bijlage 8. Door B&W van de gemeente Sliedrecht is besloten dat geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld en dat is aangetoond dat met de beoogde ontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Het besluit is opgenomen in bijlage 9.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

De hoofdstukindeling bestaat uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen 

De in de regels gebruikte begrippen zijn hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De bestemming 'Groen' is bedoeld voor groen, water, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, verblijfs- en speelgebieden en bij deze bestemming horende voorzieningen zoals straatmeubilair en kunstobjecten. Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.

Artikel 4 Wonen

De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor wonen, aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven en bij deze bestemming behorende inpandige bergingen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven, straten, paden, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.

Binnen de bestemming 'Wonen' worden gebouwen en overkappingen alleen binnen het bouwvlak gebouwd. Er zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan.

Binnen de bestemming 'Wonen' ligt een aanduiding 'parkeergarage', bedoeld voor een ondergronds gebouwde parkeergarage.

5.4 Algemene regels

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen. Dit hoofdstuk bevat de antidubbeltelregeling, enkele algemene bouwregels en de afwijkingsregels. Deze regels zijn opgenomen in de artikelen 5 t/m 7.

5.5 Overgangs- en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Deze regels zijn opgenomen in artikel 8.1 en 8.2. In artikel 9 is de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept van het ontwerpbestemmingsplan naar de benodigde overlegpartners gestuurd.

Waterschap Rivierenland heeft een overlegreactie ingediend. Hierin gaven zij aan extra informatie te wensen over de manier van watercompensatie en de gevolgen van de parkeerkelder op de grondwaterstromen ter plaatse.

In paragraaf 4.3 is nader toegelicht waarom gekozen is voor deze manier van watercompensatie en hoe om gegaan wordt met de te onderzoeken effecten op de grondwaterstromen.

6.1.2 Participatie

Initiatiefnemer hecht er belang aan dat de buurt betrokken wordt bij de ontwikkeling. Zo wil zij het plan integreren in de directe omgeving en aansluiting zoeken met de buren en de locatie niet als losstaande ontwikkeling benaderen.

Een landschapsarchitect heeft opdracht om ook de bestaande aansluitingen met de buren te ontwerpen en de informele doorsteek tussen de Wilhelminastraat en de Kerkbuurt vorm te geven.

Met Waerthoven, Yulius en Tablis zijn hier afspraken over gemaakt, voor wat betreft het ontwerp, de realisatie en exploitatie periode. De buren gelegen aan de Wilhelminastraat en de Kerkbuurt zijn in een vroeg stadium op de hoogte gebracht middels een brief over de grove lijnen van de ontwikkeling.

Hierbij is ook gevraagd om mee na te denken over een nieuwe naam voor de locatie / nieuwbouw. Na afstemming over het ontwerp met de gemeente is er een informatie avond georganiseerd waar ruimte voor inspraak was. Na een aantal overleg momenten tussen initiatiefnemer, omwonenden en de gemeente  heeft de initiatiefnemer het plan op diverse punten aangepast om de bezwaren van de buren zoveel als mogelijk weg te nemen. Een greep uit de wijzigingen is hieronder opgesomd:

  • De toegang van de parkeergarage is verplaatst naar de Wilhelminastraat.
  • De groenstrook tussen de nieuwbouw en de Kerkbuurt wordt middels bomen en wintervaste planten versterkt t.b.v. extra privacy voor de omliggende percelen.
  • Bij de bouwblokken 1, 2 en 3 zijn de bouwlagen 5 en 6 aangepast. Het hoogte accent van de gebouwen is naar het middengebied verplaatst. Hierdoor blijven de dakterrassen verder van gevellijn waardoor de privacy (uitzicht) beter gewaarborgd blijft.
  • Bij bouwblok 2 en 3 zijn de balkons aan de achtergevel komen te vervallen wegens privacy. De betreffende woningen krijgen een loggia.
  • Bij bouwblok 2 en 3 krijgen de balkons met uitzicht op de Kerkbuurt een privacy scherm.
  • Bouwblok 3 wordt circa 2,5 meter opgeschoven naar bouwblok 4 (Wilhelminastraat) om meer afstand te creëren.  

Daarnaast is afgesproken dat de buurt betrokken wordt bij de inrichting van de groenstrook tussen de ontwikkeling en de Kerkbuurt.

6.1.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. De ontvangen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een Nota zienswijzen (zie bijlage 11).

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Tevens is er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.