direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Benedenveer Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Sliedrecht, de Stichting Sportaccommodatie Benedenveer (hierna SSB) en Aannemersbedrijf Gebr. Blokland B.V. hebben het initiatief genomen om gezamenlijk de locatie Benedenveer Noord in ontwikkeling te brengen. De samenwerking is begonnen na het verzoek van SSB aan de gemeente voor een nieuwe sportaccommodatie.

De locatie Benedenveer Noord bleek een geschikte locatie voor deze ontwikkeling. Naast de gemeente is Blokland hier grondeigenaar. In overleg is gekeken naar de mogelijkheden voor de locatie en is GEM Benedenveer BV opgericht door Blokland en SSB voor deze ontwikkeling.

De locatie is groter dan de ruimte die de sportaccommodatie behoeft. De rest van de locatie zal in dit bestemmingsplan flexibel worden bestemd, omdat er nog geen definitieve invulling voor is. Gedacht wordt aan onder andere bedrijven, wonen, woon-werk kavels, sport en andere maatschappelijke voorzieningen.

Met dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan de wens van GEM Benedenveer BV, SSB en de gemeente om de ontwikkeling van de locatie Benedenveer Noord mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

De ontwikkellocatie Benedenveer Noord ligt aan de westzijde van de kern Sliedrecht. Aan de rand van het dorp, grenzend aan de spoorlijn Dordrecht-Geldermalsen. De nieuwe uitbreiding Baanhoek, aan de andere zijde van het spoor, maakt dat de locatie aan alle zijden wordt omringd door (woon)bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0001.jpg"

Figuur: ligging locatie in de kern Sliedrecht

De locatie Benedenveer Noord is gelegen ten zuiden van de Craijensteijn, ten oosten van de Parallelweg en ten westen van de zorginstelling ASVZ Merwebolder. Op de volgende afbeelding is de locatie globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0002.jpg"

Figuur: ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De locatie Benedenveer Noord valt binnen het vigerende bestemmingsplan 'Benedenveer'. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming Agrarisch. Daarnaast ligt het plangebied bijna geheel binnen het Wijzigingsgebied 4. Op basis van dit wijzigingsgebied zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen', 'Water', 'Groen', 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Hierop zijn aanvullende regels van toepassing. In deze regels staat onder andere dat er alleen grondgebonden woningen mogen komen, er een goothoogte van 7 en bouwhoogte van 10 meter is toegestaan en zijn er regels opgenomen over woon-werkkavels en de ontsluiting.

De gewenste ontwikkeling van een sportaccommodatie en bedrijven, sport en overige maatschappelijke functies passen niet binnen deze wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Planvorm

De gewenste flexibiliteit voor de invulling van de locatie vraagt om een zeer globaal bestemmingsplan. Benedenveer Noord wordt een organisch groeiend plan, passend bij de wens van het moment en de mogelijkheden in de markt. Daar hoort een bestemmingsplan bij waarbinnen de gewenste flexibele invulling mogelijk is. Voor dit bestemmingsplan is daarom ook gekozen voor een globale planvorm.

Er is gekozen voor één bestemming 'Gemengd' waarin de verschillende functies een plek kunnen krijgen. Door middel van functie- en bouwaanduidingen worden de mogelijkheden waar nodig beperkt of worden de gewenste inrichtingseisen vastgelegd. Daarnaast worden in de regels de voorschriften vastgelegd voor de verschillende functies.

Het bestemmingsplan bestaat, naast deze toelichting, uit een verbeelding en regels. Een bestemmingsplan is een juridisch bindend instrument uit de Wet ruimtelijke ordening. Bestemmingsplannen zijn een instrument om een goede ruimtelijke ordening te waarborgen. Met dit bestemmingsplan heeft de gemeente Sliedrecht het gereedschap in handen om de gewenste ruimtelijke en functionele kwaliteit van “Benedenveer Noord” te reguleren.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit de planregels en een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting is als volgt opgebouwd.

In Hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en in Hoofdstuk 3 wordt daarna ingegaan op de voorgestane ontwikkeling en de bijbehorende planbeschrijving.

In Hoofdstuk 4 komt het beleidskader aan de orde op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten behandeld om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen.

In Hoofdstuk 6 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de bestemming 'Gemengd'. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond. Voor de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt onder andere ingegaan op de reacties uit het artikel 3.1.1 Bro-overleg. Bij de economische uitvoerbaarheid gaat het om de financiële haalbaarheid van de ontwikkelingen in het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Landschap

Grote delen van het Sliedrechtse grondgebied behoren bodemkundig tot de zeekleigronden. Het gebied stond langdurig onder invloed van de zee, waarbij via de deltarivieren klei werd afgezet. Dat gebeurde met name bij de grote overstromingen. In de tussentijd, in rustige perioden, kon zich laagveen ontwikkelen dat daarna weer door zware rivierklei werd afgedekt. Zo ontstond een bodemopbouw met een wisselende samenstelling in de ondergrond van klei en veenlagen. De bovengrond wordt in het plangebied gevormd door een laag zware zogenaamde poelklei met een dikte van 80 tot 120 cm.

Kenmerkend voor zowel de bodemgesteldheid als de waterhuishouding is de oorspronkelijke strokenverkaveling. Deze verkaveling met smalle lange kavels en een slotenpatroon dat loodrecht op de rivier werd aangelegd is kenmerkend voor de Polder Sliedrecht. Voor de stedelijke ontwikkelingen vormde het patroon van het oude cultuurlandschap mede de grondslag voor de verkaveling en ontsluitingsstructuur. Rondom het plangebied is de oorspronkelijke verkavelingsrichting bijna geheel verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0003.jpg"

Figuur: Uitsnede historische atlas, circa 1885

De ten zuiden gelegen dijk (Baanhoek) vormt de scheiding tussen beschermd land en onbeschermd rivierengebied. Kenmerkend voor het rivierengebied is de openheid, terwijl het binnendijkse milieu een informeel kleinschalig karakter heeft.

2.2 Groen- en waterstructuur

De locatie is in de huidige situatie agrarisch gebied. Het bestaat uit grasland met enkele sloten. Aan de randen staan bomen. Aan de Parallelweg en aan de zuidzijde staan bomensingels en langs de Craijensteijn staan enkele losse bomen. Op de locatie bevinden zich verder geen bomen.

In het plangebied liggen enkele smalle sloten in de richting van de historische verkavelingsstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0004.jpg"

Foto's: Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0005.jpg"

Foto: Luchtfoto plangebied

De spoordijk en het bijbehorende profiel van de Parallelweg zijn onderdeel van de grootschalige groenstructuur in de omgeving. Beeldbepalend is het grastalud van de spoordijk. De woningen langs de Parallelweg hebben veelal grote, groen ingerichte tuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0006.jpg"

Foto's: Parallelweg, spoordijk en aangrenzende bebouwing

Ook de groene inrichting van ASVZ is onderdeel van deze grootschalige groenstructuur en zorgt voor een groene rand van het plangebied. Het terrein van ASVZ (Merwebolder) is van oorsprong opgebouwd als een parkachtige omgeving. Kenmerkend is de singel langs de Craijensteijn met een brede groene rand en een waterloop die een scheiding vormt tussen 'intern' en 'extern'. Op het terrein zijn de voorzieningen van oorsprong ingebed in een ruime parkachtige structuur.

2.3 Bebouwing

Binnen het plangebied bevindt zich geen bebouwing, behalve een hoogspanningsmast in het noordelijk deel van het plangebied. Deze mast heeft een hoogte van circa 70 meter.

De locatie is onderdeel van de woonkern en de bebouwde kom. Op dit schaalniveau wordt het plangebied aan alle kanten omringd door woon- of maatschappelijke bestemmingen met bijbehorende bebouwing. Aan de randen van het plangebied bevindt zich woonbebouwing en de zorginstelling ASVZ. Aan de zuidzijde ligt een rijksmonument, de boerderij Parallelweg 8 (zie paragraaf 5.2.4). Aan de noordzijde bevinden zich rijwoningen met hun achterkant aan de Craijensteijn. Aan de oostzijde bevindt zich de zorginstelling ASVZ met woningen. Deze bebouwing ligt verscholen in het groen en is vanuit het plangebied nauwelijks zichtbaar. Het plangebied is dus aan alle zijden omringd door bebouwing en is gelegen in de bebouwde kom van Sliedrecht.

2.4 Verkeer

De locatie wordt aan 2 zijden begrensd door wegen en spoor. Aan de noordzijde ligt de Craijensteijn en aan de westzijde de Parallelweg met daarlangs de spoordijk.

De Craijensteijn is een belangrijke ontsluiting voor de westzijde van Sliedrecht en dus ook voor de ten noorden van de weg gelegen woonwijk en de zorginstelling ASVZ. Langs de rijbaan zijn voorzieningen voor langzaam verkeer aanwezig, in de vorm van fietssuggestiestroken. De maximum snelheid op de Craijensteijn bedraagt 50 km/uur.

Aan de westzijde van het terrein loopt de Parallelweg. Deze ontsluit de woningen langs deze weg en verbindt Baanhoek met Craijensteijn. Hier is éénrichtingverkeer ingesteld in noordelijke richting. De maximum snelheid op de Parallelweg bedraagt 50 km/uur. Fietsverkeer is in twee richtingen mogelijk. Over de spoordijk loopt een fietspad dat via de spoorbrug de Merwede oversteekt.

De kruising van de Parallelweg en de Craijensteijn is de noordwestelijke hoek van het plangebied.

Het plangebied ligt in de directe nabijheid van station Baanhoek en is op deze wijze goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Het station ligt op de railverbinding Dordrecht - Geldermalsen (Merwede-Lingelijn).

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Naast de ontwikkeling van de sportaccommodatie is het nog onzeker welke functies een plek zullen krijgen in het plangebied. Voor de ontwikkeling van Benedenveer Noord zijn een viertal modellen getekend om de mogelijkheden van de locatie in beeld te brengen. Op basis van deze modellen is er een overeenkomst gesloten tussen GEM Benedenveer BV en SSB om de ontwikkeling te starten.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0007.jpg"

Figuren: 4 schetsmodellen

Vanuit deze modellen zal er nog een optimalisatie gemaakt worden. Dit zal onder andere worden afgestemd op het gewenste programma en de eisen van het waterschap om te komen tot een haalbaar plan.


Een exacte planbeschrijving is er nu dus nog niet, maar de randvoorwaarden voor de ontwikkeling zijn in beeld gebracht. Dit hoofdstuk beschrijft deze randvoorwaarden en laat de inrichtingsmogelijkheden van de locatie zien.

3.1 Hoofdopzet

De vorm van de locatie, de historische richting van de sloten, de randen van het plangebied en de ligging van het hoogspanningstracé vormen de ingrediënten voor de inrichting van het gebied.

De locatie loopt in zuidelijke richting smal toe. De Craijensteijn vormt aan de noordzijde de grens, met aan de overzijde woningen die met hun achterkant naar de weg en naar het plangebied liggen. De Craijensteijn is een doorgaande weg met redelijk veel verkeer.

De zuidzijde sluit aan op achterkanten van woningen die ontsloten worden vanaf de dijk Baanhoek. De westrand wordt gevormd door de spoordijk en de Parallelweg en de oostrand door de zijkant van de zorginstelling ASVZ.

De ligging van het hoogspanningstracé zorgt ervoor dat delen van de locatie beperkt gebruikt kunnen worden voor bebouwing en/of woningen. Deze zone is daarmee uitermate geschikt voor water, groen en parkeren.

Zowel de spoordijk als de hoogspanningsmast zijn grote elementen op of aan de locatie. Beide hebben een behoorlijke hoogte die de locatie een bepaalde maat en schaal geven. Deze schaal staat in schril contrast tot de kleinschalige woonbebouwing aan de zuidzijde van het plangebied. De ontwikkeling speelt hierop in door aan de zuidzijde een lagere goot- en bouwhoogte toe te staan. Ook is de realisatie van de sportaccommodatie alleen in het noordoostelijke deel van het plangebied toegestaan, grenzend aan de ASVZ. Hierdoor wordt een overgang gemaakt vanaf de grootschalige elementen aan de noordzijde en aangesloten op de kleinschaligheid van de bestaande woonbebouwing aan de zuidzijde van het plangebied.

3.2 Programma

Binnen de locatie zal een gemengd programma een plek krijgen. Welke functies er binnen het plangebied komen is afhankelijk van de marktvraag. Binnen dit bestemmingsplan zijn de functies maatschappelijk, sport, bedrijven, horeca en wonen mogelijk. Per functie zijn er voorwaarden waar aan voldaan moet worden. De realisatie van de sportaccommodatie vormt de start van de ontwikkeling van het plangebied.

Bij de ontwikkeling zal rekening gehouden moeten worden met het hoogspanningstracé. Sommige functies mogen niet in deze zone gerealiseerd worden. Voor bebouwing in deze zone zullen objectspecifieke afspraken met Tennet worden gemaakt.

3.2.1 sportaccommodatie

Voor de SSB zal een nieuwe sportaccommodatie gebouwd worden op de locatie. Waar deze precies zijn plek krijgt is nog niet bepaald. In ieder geval zal dit in het noordoostelijk gedeelte van het plangebied zijn (waar op de verbeelding bij dit bestemmingsplan een aanduiding is opgenomen).

De sportaccommodatie zal bestaan uit 1 of 2 hallen, met bijbehorende voorzieningen als kantine en kleedkamers en beachvolleybalvelden. Het benodigde oppervlak is minimaal 8.700 m2.

De sportaccommodatie krijgt een hoogte van circa 12 meter. Deze hoogte is noodzakelijk om te voldoen aan de Europese richtlijnen voor het spelen van volleybal op topniveau en Europees niveau.

3.2.2 Sport

Naast de sportaccommodatie is het mogelijk om buitensporten een plek te geven binnen het plangebied. Hierbij kan gedacht worden aan beachvolleybalvelden en/ of tennisbanen. Er is reeds interesse vanuit andere sportverenigingen voor deze locatie.

3.2.3 Maatschappelijk

Naast de sportaccommodatie kunnen er ook andere maatschappelijke voorzieningen een plek krijgen in het plangebied. Hieronder vallen bijvoorbeeld onderwijsvoorzieningen, kinderopvang, welzijnsvoorzieningen en culturele voorzieningen, sociale voorzieningen, overheidsvoorzieningen (waaronder wijkonderkomens, politiebureaus, brandweerkazernes), religieuze voorzieningen en voorzieningen van openbaar nut.

Zoals de sportaccommodatie vallen ook gebouwen voor recreatieve voorzieningen binnen deze bestemming. Dergelijke recreatieve voorzieningen kunnen planologisch vaak niet goed onderscheiden worden van maatschappelijke doeleinden. Een aantal van die voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een sportschool, hebben zowel een recreatieve als een onderwijsfunctie, zoals gymzalen van scholen in de avonduren verhuurd worden aan sportclubs.

Voor enkele maatschappelijke functies, zoals bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, zal rekening gehouden moeten worden met het hoogspanningstracé.

3.2.4 Horeca

Binnen het bestemmingsplan zijn horecavoorzieningen toegestaan. Het is binnen het voorliggende bestemmingsplan de bedoeling om één zelfstandige horecagelegenheid mogelijk te maken geïntegreerd in de sportaccommodatie tot een maximum categorie van 4 of een café (onderdeel van categorie 5). Buiten de aanduiding 'sportaccommodatie' zal alleen ondergeschikte horeca aan andere functies in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

3.2.5 Bedrijven

De locatie is zeer geschikt voor middelgrote en kleinschalige bedrijven (max. 3000 m2). Rondom de locaties zijn al meerdere kleinschalige bedrijven aanwezig. De maat en schaal van de sportaccommodatie maakt dat bedrijven hier goed zullen passen. In het zuidelijk deel van het plangebied kunnen kleinschalige bedrijven een plek krijgen, passend bij de maat en schaal van de woonbebouwing grenzend aan het plangebied. In het bestemmingsplan is hiervoor een lagere goot- en bouwhoogte opgenomen in het zuidelijk deel van het plangebied.

De ligging van de locatie nabij het station maakt de bereikbaarheid van het plangebied zeer geschikt als werklocatie. Daarnaast zorgt het hoogspanningstracé ervoor dat een deel van het plangebied niet te gebruiken is voor gevoelige functies, maar juist wel voor bedrijven of bijbehorende parkeerplaatsen.

Bij de bedrijven kunnen bedrijfswoningen worden gerealiseerd, vrijstaand of inpandig. Dit sluit aan bij de voorgestane functiemenging op de locatie.

Hoge milieucategorieën zijn op deze locatie niet mogelijk in verband met het mengen van functies. Bedrijven in categorie 1, 2 en 3.1 zijn toegestaan als de benodigde afstanden tot gevoelige functies worden aangehouden, zodat een goed woon- en leefklimaat moet worden gerealiseerd.

Binnen de milieucategorieën is ieder bedrijf toegestaan. Kantoren ten diensten van de bedrijven zijn toegestaan met een maximum van 50% van het bruto vloeroppervlak.

3.2.6 Woningen

Ook voor woningen is de locatie uitermate geschikt. Zo is in het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor 42 grondgebonden woningen. Hiermee is er op dit moment al een gedeeltelijk planologisch recht voor de ontwikkeling van woningen. Daarnaast maakt de woonbebouwing aan de overzijde van de Craijensteijn en aan de zuidzijde van het plangebied het plangebied een logische plek voor woningbouw.

Bij de situering van woningen op de locatie zal rekening gehouden moeten worden met het hoogspanningstracé. In de zone van de hoogspanningsleiding zal in overleg met de leidingbeheerder bekeken moeten worden wat de mogelijkheden zijn voor bebouwing, bijvoorbeeld de situeren van bijgebouwen of loodsen. Werken aan huis past goed in de gewenste functiemenging en wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt met specifieke regels.

Voor het aantal woningen is een maximum van 30 opgenomen in de regels. De goothoogte van woningen bedraagt in alle gevallen maximaal 6 meter.

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Auto-ontsluiting

De locatie ligt aan twee wegen. De Craijensteijn en de Parallelweg. De Parallelweg is een smalle toegangsweg, deels éénrichting, voor de ontsluiting van de aanliggende woningen.

De Craijensteijn is een ontsluitingsweg voor het westelijk deel van Sliedrecht en heeft een belangrijke doorgaande verkeersfunctie.

Voor het plangebied wordt een nieuwe aansluiting gemaakt op de Craijensteijn, aan de noordrand van het plangebied. Waar deze aansluiting exact komt te liggen is afhankelijk van de inrichting van het plangebied. Op dit moment wordt er in opdracht van de gemeente een extern onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden voor de ontsluiting van de planlocatie. Hierin worden alle mogelijkheden bekeken en met elkaar vergeleken. Ook de Parallelweg wordt hierin meegenomen. Op basis van het onderzoek zal een beslissing genomen worden over de ontsluiting van het plangebied.

De nieuwe ontsluiting door het plangebied met de aansluiting op de Craijensteijn wordt geen bovenwijkse ontsluiting.

3.3.2 Openbaar vervoer

Het plangebied ligt nabij het station Sliedrecht Baanhoek van de spoorlijn Dordrecht-Geldermalsen. Bij dit treinstation stoppen ook meerdere buslijnen.

3.3.3 Parkeren

Elke functie zal op eigen terrein een groot deel van de parkeerbehoefte moeten realiseren. Wel kan er bij functiemenging gekeken worden naar dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Bedrijven en sportvoorzieningen maken op andere tijden gebruik van de parkeervoorzieningen en kunnen daardoor goed parkeerplaatsen delen. Zeker de pieken van het parkeren van de sport ten tijde van topwedstrijden van de volleybal kunnen goed op de parkeerplaatsen van naastgelegen bedrijven worden opgevangen. Ook bedrijven en wonen maken op verschillende tijden gebruik van de parkeerplaatsen. In overleg met de gemeente zal er gekeken worden naar de mogelijkheden van dubbelgebruik voor parkeerplaatsen en welke normen hiervoor kunnen worden toegepast.

Een deel van het parkeren kan wel in het openbaar gebied worden aangelegd. Het gaat hier dan in de eerste plaats om het bezoekersparkeren van de bedrijven, de maatschappelijke voorzieningen en de woningen.

De grote parkeerplaatsen van de sport en de bedrijven kunnen deels onder het hoogspanningstracé worden geplaatst. Zodat deze ruimte in het plangebied efficiënt gebruikt kan worden.

3.4 Groen en water

Naast het parkeren kan juist ook het groen en het water een plek krijgen in de zone van het hoogspanningstracé. In het vigerende plan wordt dit ook beschreven. Het water en groen kunnen ervoor zorgen dat het een aantrekkelijk woon-, werk- en leefgebied wordt. Het groene karakter van de omgeving kan in deze zone het plangebied ingetrokken worden. Het groen en water kunnen samen een natuurlijk karakter krijgen door de breedte van de zone, hierbinnen kunnen de parkeerplaatsen worden ingepast.

De randen van het plangebied zijn in de huidige situatie groen van karakter en zullen dit karakter in de ontwikkeling zoveel mogelijk behouden. De bomensingel aan de Parallelweg zal waar mogelijk behouden blijven.

Ook in de nieuwe straten zal groen zijn plek krijgen door de toevoeging van bomen en eventueel groenstroken.

In het kader van de nieuwe ontwikkeling zal er, op basis van de gestelde eisen van het waterschap, water in het plan worden gerealiseerd. Het waterschap stelt eisen aan de aanleg van water bij de toevoeging van verhard oppervlak. Hoeveel dit zal moeten zijn is afhankelijk van de inrichting. (zie paragraaf 5.4)

3.5 Beeldkwaliteit

Bij het ontwerpen van gebouwen en de inrichting van de buitenruimte dient rekening gehouden te worden met de volgende (omgevings)kenmerken:

  • dominant aanwezige 'zware' hoogspanningsmast, incl. geleiders;
  • prominente locatie, vanwege entree woonkern Sliedrecht;
  • zichtbaarheid vanaf doorgaande route (Craijensteijn is een hoofdontsluitingsweg);
  • zichtbaarheid vanuit de trein en vanaf de fiets (spoordijk);
  • gebogen en hoge spoordijk;
  • nabijheid van de historische boerderij Parallelweg 8/8a (Rijksmonument);
  • behoud landelijke karakter Parallelweg;
  • looproute(s) van/naar station Baanhoek;
  • solitaire karakter van de sporthal.

Het beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig in procedure gebracht met het ontwerpbestemmingsplan en is als bijlage 13 bij onderhavige bestemmingsplan gevoegd.


Hoofdstuk 4 Beleidskader

Om te onderbouwen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, wordt in het bestemmingsplan een beleidskader opgenomen. Het voorgenomen plan wordt met de verschillende beleidskaders in relatie gebracht. Dit hoofdstuk geeft de relevante actuele ruimtelijke beleidskaders weer en geeft conclusies met betrekking tot de betekenis van deze beleidskaders voor onderhavig plan.

4.1 Rijksbeleid

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan beleidsdocumenten van het Rijk. De kerngedachte van de verschillende beleidsdocumenten wordt beschreven en vervolgens wordt onderhavig bestemmingsplan getoetst aan het betreffende beleidsdocument.

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR zijn, uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk, de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, waarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

Nederland moet concurreren en daarnaast bereikbaar, leefbaar en veilig zijn. Dat is het streven van het Rijk. Het Rijk voorziet dit met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Dit maakt Nederland sterk en onderscheidend in de wereld. Die samenhang van het internationale en regionale schaalniveau wil het Rijk behouden, laten groeien en versterken. Nederland heeft met zijn internationale oriëntatie en open economie een hoog welvaartsniveau opgebouwd. Een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen van weg, spoor, water en lucht, met daarbinnen de mainports als belangrijke knooppunten is de basis voor die internationale concurrentiepositie. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.

Toetsing en conclusie

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk zo veel mogelijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Ook voor bedrijven is de daadwerkelijke vraag leidend. Aan deze vraag kan worden voldaan door middel van duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat eerst gekeken wordt of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, er altijd gezorgd wordt voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid. Deze doelstellingen zijn van toepassing op het onderhavige plangebied, de ontwikkelingen zijn onderbouwd met de vraag naar bedrijfslocaties en behoefte aan woningbouw. Bovendien ligt het onderhavige plangebied nabij de halte 'Station Sliedrecht Baanhoek'. Daarmee is het plangebied ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer.

4.1.2 Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is op 1 oktober 2012 volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: (1) Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR), (2) Kustfundament, (3) Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, (4) Defensie, (5) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, (6) Rijksvaarwegen, (7) Hoofdwegen en spoorwegen, (8) Elektriciteitsvoorzieningen, (9) de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), (10) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de (11) uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.
Voor onderhavig bestemmingsplan is Project Mainportontwikkeling Rotterdam van toepassing. Het plangebied valt in de zone van invloed van dit project. Het project heeft een dubbele doelstelling; enerzijds de versterking van de mainport Rotterdam en anderzijds de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in de Rijnmond. De inbreng van het Rijk bestaat onder meer uit het bieden van publiekrechtelijke medewerking aan het PMR en het verlenen van rijksbijdragen. Deze inbreng geldt voor een drietal deelprojecten die samen de PMR vormen:

  • Landaanwinning voor maximaal 1000 Ha netto haven- en industriegebied met bijbehorende natuur compensatie;
  • 750 ha nieuw natuur- en recreatiegebied, en
  • Leefbaarheidsprojecten en intensivering in Bestaand Rotterdams Gebied.

De plannen van onderhavig bestemmingsplan vallen niet binnen een van deze drie deelprojecten. De inbreng van het Rijk is daarom beperkt. In deze toelichting zal wel rekening gehouden worden met de algemene invloedszone van het PMR.

Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. In de volgende paragraaf wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.

Toetsing en conclusie

Het inhoudelijke beleidskader van het Barro vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. De invloedszone van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam zal in acht worden genomen, maar vormt geen directe beperkingen. Tot slot verplicht het Barro provincies en gemeenten de Ladder van stedelijke duurzaamheid op te nemen, deze ladder zal daarom in deze toelichting doorlopen worden.

4.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereisten in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (zie figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0008.png" Figuur: Ladder duurzame verstedelijking

Trede 1. Is er een regionale behoefte?

Sportaccommodatie

Om de regionale vraag naar sportaccommodaties inzichtelijk te maken is het van belang de totale behoefte aan binnensportaccommodaties en zaalcapaciteit in Sliedrecht in beeld te brengen.

Op 10 december 2013 heeft de gemeenteraad van Sliedrecht ingestemd met de “Businesscase Uitbreiding Binnensportaccommodaties Sliedrecht”. De raad heeft daarmee het principe besluit genomen om een nieuwe sportaccommodatie van drie velden op de locatie Benedenveer Noord te realiseren. Bij het genomen principe besluit om een sportaccommodatie in Benedenveer Noord te realiseren, heeft de raad aan het college verzocht om bij de verdere uitwerking van het besluit tegelijkertijd ook kritisch te kijken naar de totale behoefte aan binnensportaccommodaties en zaalcapaciteit in Sliedrecht. De raad heeft daarbij gevraagd om een zogenaamd Integraal Accommodatieplan Sport (IAP Sport) op te stellen.

De realisatie van een nieuwe sportaccommodatie in Benedenveer komt voort uit een eerder besluit van de raad uit 2009 om De Stoep uit te breiden met twee zaaldelen. Het programma van de nieuwe sportaccommodatie in Benedenveer Noord is gericht op drie zaaldelen, 8 kleedruimten, krachthonk/fitnessruimte, bergruimte, tribune, business ruimte en kantine/horeca. Uitbreidingsmogelijkheden voor in de toekomst is aanwezig voor 3 extra zaaldelen met bijbehorende voorzieningen.

Op basis van het IAP Sport, kunnen de volgende bevindingen worden gedaan:

  • 1. De belangstelling voor sport in Sliedrecht blijft groeien. De ledenaantallen van de binnensportverenigingen in Sliedrecht zijn in de periode van 2009 naar 2013 gegroeid van 2.536 naar 2.741 (+ 8 %).
  • 2. De kwaliteit van de sportaccommodaties is op orde.
  • 3. De sportaccommodaties zijn redelijk goed verspreid over de gemeente.
  • 4. Het gebruik van de sportaccommodaties kan onderverdeeld worden in twee categorieën:
    • a. Gymnastiekonderwijs
    • b. Sportverenigingen
      Dit gebruik is niet uitwisselbaar, in verband met de verschillende gebruikerstijden.
  • 5. De meeste sportaccommodaties zijn overdag vrijwel volledig ingeroosterd voor gymnastiekonderwijs. In de grote zaal van De Valk en in De Lockhorst is nog wel capaciteit beschikbaar. Met de realisatie van een sportaccommodatie in Benedenveer Noord en een gymnastiekvoorziening in de Brede School zal overdag capaciteit beschikbaar komen, met name in De Stoep, De Valk (grote zaal) en De Lockhorst. Daarbij is het volgende van belang:
    • a. De komende jaren neemt de behoefte aan capaciteit voor gymnastiekonderwijs toe, als gevolg van een groei van het leerlingenaantal in Sliedrecht.
    • b. In het regeerakkoord is een uitbreiding van het aantal gymnastiekuren van 1,5 naar 3 uur per week benoemd. Deze beleidswijziging is momenteel nog in ontwikkeling, maar zal resulteren in extra behoefte aan capaciteit.
  • 6. Het huidige gebruik door sportverenigingen in Sliedrecht bedraagt - conform NOC * NSF kwalificatie - "goed bezet" tot "druk bezet" en zelfs "vol" voor De Stoep. Met de realisatie van een sportaccommodatie in Benedenveer Noord zal deze kwalificatie gehandhaafd blijven, als gevolg van de gewenste toename in gebruik door Sliedrecht Sport (18 uur), SKC Merwede (14 uur) en zaalvoetbal OWS (5 uur) van een sportaccommodatie met 3 zaaldelen. Realisatie van een gymnastiekvoorziening in de Brede School is vanuit de sportverenigingen bezien niet benodigd; er is geen extra behoefte aan dit type formaat sportvoorziening.
  • 7. De exploitatie van alle sportaccommodaties is negatief, wat overeenkomt met het landelijke beeld. Voor 100% kostendekkendheid is het nodig dat de huuropbrengsten minimaal verdubbeld moeten worden.
  • 8. Realisatie van de sportaccommodatie in Benedenveer Noord en een gymvoorziening in de Brede School in Baanhoek-West leidt overdag tot leegstand in de sportaccommodatie en 's avonds tot leegstand in de gymvoorziening in de Brede School. De afstand tussen beide voorzieningen bedraagt 600 meter (gemeten over de weg).

Op basis van het voorliggende IAP Sport en bovengenoemde bevindingen, wordt het volgende geadviseerd:

  • 1. Handhaven van alle bestaande sportaccommodaties.
  • 2. Afzien van de bouw van een gymnastiekvoorziening in de Brede School in Baanhoek-West, indien de raad definitief besluit tot de bouw van een sportaccommodatie in Benedenveer Noord.
  • 3. Continu toezicht voeren op de match tussen vraag en aanbod.

Wonen

De Rapportage Wonen in de Drechtsteden 2014 geeft een stand van zaken weer aan de hand van de belangrijkste dossiers op het gebied van wonen: de woonmonitor, woningbehoeftenramingen, programmeringen en matching. Er wordt gefocust op wonen en voornamelijk kwantitatieve gegevens.

In de Rapportage Wonen in de Drechtsteden 2014 wordt geconcludeerd, qua voorraadontwikkeling, dat de plannen in grote lijn goed zijn afgestemd op de woningvraag, zowel op de korte termijn als de lange termijn. Grosso modo is er geen grote sturingsopgave; het gaat vooral om bijsturen op redelijk beperkte schaal. De aandacht kan verschuiven naar het op de markt brengen van de juiste, goed op nieuwe vragen gerichte woningen.

Dit betekent concreet:

  • Meer variatie in woningen voor 1-2 persoonshuishoudens, te weten variatie in plattegronden, leefmilieu en meer grondgebonden woningen. Er ontstaat enige ruimte voor kleine, maar wel goed uitgeruste woningen in het binnenstedelijk woonmilieu.
  • Door de toenemende vergrijzing en extramuralisering, meer variatie in woningen voor ouderen, gehandicapten en GGZ-cliënten, te weten naast het voorgaande ook aandacht voor (kleinschalige) zorgconcepten.
  • Meer woningen voor hogere inkomens.
  • Meer studentenwoningen in de binnenstad: enige tientallen huurkamers onder de €400,-.

Het plangebied wordt niet specifiek genoemd in de Rapportage Wonen in de Drechtsteden 2014. De in het plan opgenomen woningbehoefte past binnen de regionale afstemming van het woningbouwprogramma. Het flexibele plan biedt ruimte om in te spelen op de daadwerkelijke woonbehoefte in de markt.

De Rapportage Wonen in de Drechtsteden 2014 vormt het kader voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen. De provincie aanvaardt dit, blijkens een brief gericht aan de Drechtsteden met kenmerk PZH-2014-491302133. Daarmee is de regionale behoefte aan woningbouw in het plangebied verantwoord.

Bedrijven

De regionale doelstelling volgt uit de "Uitvoeringsstrategie bedrijventerreinen voor de Drechtsteden (mei 2009)". De opdracht voor de gemeente Sliedrecht is zich te ontwikkelen tot een samenhangende poort van de regio, en het verbeteren van de kwaliteit van de reeds bestaande terreinen. De specialisatie wordt gezocht in retail, dienstverlening en regionale gemengde bedrijven. De gemeente Sliedrecht heeft een beperkte kwantitatieve opgave waar het realiseren van bedrijventerreinen betreft, er is ruimte voor 6 hectare nieuw bedrijventerrein. Focus ligt op herstructureren van bestaande bedrijventerreinen.

Verantwoording:

De planlocatie is zeer geschikt voor middelgrote en kleinschalige bedrijven, en leent zich daardoor goed voor meer regionaal georiënteerde gemengde bedrijven. Rondom het plangebied zijn al meerdere kleinschalige bedrijven aanwezig. De ligging van de locatie nabij het station maakt de bereikbaarheid van het plangebied zeer geschikt als werklocatie voor gemengde bedrijven. Het bestemmingsplan maakt slechts een beperkte oppervlakte ten behoeve van bedrijven mogelijk, en past hiermee binnen de regionale kaders.

Actuele behoefte:

Binnen het plangebied wordt slechts voor een beperkte oppervlakte ruimte geboden aan bedrijven, minder dan een hectare. Het kan daarom niet worden gezien als een bedrijventerrein an sich. Door juist in te zetten op functiemenging en bedrijven in een lagere categorie wordt aangesloten bij het provinciale beleid dat ruimte wil bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging, vanuit een oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Met name bedrijven met een lage milieucategorie lenen zich voor functiemenging.

De bestaande bedrijventerreinen in Sliedrecht kennen elk specifieke kenmerken wat betreft aanwezige bedrijven en sectorale ontwikkelingsrichting. Bedrijventerrein Nijverwaard profileert zich met name als toekomstige woonboulevard, Noord-Oost Kwadrant kenmerkt zich als kwalitatief hoogwaardig bedrijventerrein voor middelgrote en grote bedrijven. Bedrijfsgebied Baanhoek is vooral maritiem georiënteerd, en staat zwaardere milieucategorieën toe. De bestaande bedrijventerreinen kennen geen uitgeefbare kavels en zijn volledig benut. Uitzondering hierop is De Driehoek, dat zich richt op bedrijven in specifieke sectoren die een groot bedrijfsoppervlak vragen. De bestaande bedrijventerreinen bieden samengevat geen ruimte aan kleinschalige (regionale) gemengde bedrijven in lage milieucategorieën, en kennen geen mogelijkheden tot functiemenging. De, overigens zeer beperkte, ruimte voor bedrijven binnen voorliggend bestemmingsplan leent zich dus bij uitstek voor meer kleinschaligere bedrijven die elders in Sliedrecht of directe omgeving geen plek kunnen vinden.

Trede 2 Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
In deze stap wordt onderzocht of binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien in de regionale behoefte, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Het plangebied valt binnen bestaand stedelijk gebied zoals aangeduid in de structuurvisie van Zuid-Holland. Het plangebied is een gebied dat, afgezien van het hoogspanningstracé met hoogspanningskabels die over het terrein lopen, omschreven kan worden als braakliggend terrein in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is er voor het plangebied in het vigerende bestemmingsplan al eens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Er is dus sprake van de opvang van de behoefte binnen bestaand stedelijk gebied; er wordt voldaan aan trede 2. 

Trede 3 Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

Aangezien sprake is van een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied, is dit punt verder niet van toepassing.

Toetsing en conclusie

Met het bovenstaande is de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De ontwikkelingslocatie betreft een binnenstedelijke locatie die, volgens bovengenoemde onderbouwing, uitstekend geschikt is voor de nieuwbouw van een sportaccommodatie aangevuld met bedrijven, woningen en overige maatschappelijke voorzieningen.

4.2 Provinciaal beleid

In dit hoofdstuk worden de beleidsdocumenten van de Provincie Zuid-Holland doorgelopen. De kerngedachte van de verschillende beleidsstukken wordt beschreven en vervolgens wordt onderhavig bestemmingsplan getoetst aan het betreffende beleidsdocument.

4.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau aan op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. Bij de vaststelling op 9 juli 2014 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), kwamen de Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland (2010) en Verordening Ruimte 2010 te vervallen. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde te krijgen en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

In de VRM worden de hoofdlijnen voor het beleid van de bebouwde ruimte verwoord. Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Dit beleid voorziet in de maatschappelijke vraag naar betaalbare woningen nabij (stedelijke) voorzieningen, waaronder hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie wil sociaal-ruimtelijke segregatie tegengaan. In gebieden met een eenzijdige samenstelling van functies en bevolking, vormen herstructurering, stedelijke transformatie en functiemenging een belangrijke opgave.

De VRM bestaat uit een strategisch beleid (De Visie ruimte en Mobiliteit), een operationeel beleid (Programma ruimte en Programma mobiliteit) en de herziene ruimtelijke regelgeving (Verordening ruimte 2014). Om alle onderdelen door te lopen zullen de volgende onderdelen uit de VRM besproken worden; de kwaliteitskaart, de manier van ruimtelijke ontwikkeling, en het operationaliseren van maatschappelijke voorzieningen (sport), woningen en bedrijvigheid.

Onder welke laag van de kwaliteitskaart valt de beoogde ontwikkeling en welke richtpunten zijn hieraan gekoppeld?

Voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit maakt de Visie ruimte en mobiliteit gebruik van een kwaliteitskaart. Deze kaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits- beleid'; ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied heeft volgens de kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit de 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0009.png"

Figuur: uitsnede kwaliteitskaart

De richtlijnen die gepaard gaan met deze kwaliteitskaart (bijlage 1 van de Visie ruimte en mobiliteit) zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken / identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.

De ontwikkeling sluit aan op de aard en schaal van het gebied en voldoet daarmee aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. De hoogspanningsmast en de spoordijk zijn grootschalige elementen, terwijl de woonbebouwing aan de zuidzijde van het plangebied kleinschalig van karakter is. Bij de ontwikkeling is de realisatie van groen en water een belangrijk onderdeel van het ontwerp.


Welke vorm van ruimtelijke ontwikkeling betreft deze ontwikkeling?

De ruimtelijke regelgeving is uitgewerkt in de Verordening Ruimte. Hierin staat het doel voorop en niet de manier waarop het doel bereikt moet worden. Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:

  • Een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid,
  • Hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:

Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling die past bij de schaal en de maat van bestaande kenmerken van een gebied. De rol van de provincie is hierin beperkt, behalve in gebieden van topkwaliteit.

Aanpassing. Dit betreft een gebiedsvreemde ontwikkeling van relatief beperkte omvang, of een (gebiedseigen dan wel gebiedsvreemde) ontwikkeling die niet past bij de schaal en maat van het landschap. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat.

Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap ontstaat. Hierbij is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen, een kwalitatief optimaal resultaat inclusief een maatschappelijke tegenprestatie.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan betreft inpassing. De ontwikkeling van het plangebied betreft een gebiedseigen ontwikkeling. De plannen passen bij de schaal en de maat van bestaande kenmerken van een gebied. Bovendien is de planlocatie niet benoemd op één van de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte 2014. Het is een kleinschalige ontwikkeling die qua schaal past binnen de bestaande stedelijke omgeving. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Zie hiervoor ook de 'ladder van duurzame verstedelijking' in paragraaf 4.1.

Het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

Het operationele beleid is opgenomen in de programma's. Deze zijn preciezer dan de Visie en Verordening en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. De programma's vormen de leidraad voor regionale en gemeentelijke visies ruimte en mobiliteit. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijke relevante operationele beleid en het Programma mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met bijbehorende uitwerkingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0010.png"

Figuur: Bebouwde ruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0011.png"

Figuur: Woningbouwlocaties en bedrijventerrein

De bebouwing zal plaatsvinden binnen de dorpskern van Sliedrecht. Daarbij wordt in het plan een opzet geboden om functiemenging te realiseren waarbij recreëren, werken en wonen gecombineerd wordt.

De vraag naar functiemenging in stedelijke gebieden neemt toe. De provincie wil ruimte bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging vanuit een oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Met name bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 lenen zich voor functiemenging. In mindere mate is functiemenging ook mogelijk op bedrijventerreinen met milieucategorie 3, mits de belangen van bedrijven niet geschaad worden. Bedrijventerreinen met milieucategorie 4 en hoger verdragen zich niet met functiemenging, zeker niet met gevoelige functies zoals wonen.

Bij het bepalen van de regionale behoefte voor wonen gelden de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van de actuele behoefteramingtotalen per gebied. De behoefteramingen geven een bandbreedte aan. Regio’s geven hieraan invulling via regionale woonvisies. De Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) cijfers worden driejaarlijks geactualiseerd.

De provincie zal eenzelfde termijn hanteren voor de actualisatie van de behoefteramingen voor kantoren. De regio’s worden in het voortraject nauw betrokken bij het opstellen van de uitvraag voor het opstellen van de behoefteramingen voor kantoren.

De ontwikkeling zet in op functiemenging en zal zich organisch ontwikkelen. Binnen dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van zelfstandige kantoren niet mogelijk gemaakt.

Toetsing en conclusie

Het plangebied is onderdeel van het bestaand stads en dorpsgebied. De ontwikkeling is passend in de bestaande maat en schaal van de locatie en de directe omgeving. Het noordelijke deel van het plangebied biedt ruimte aan een grotere schaal, aansluitend op de hoogspanningsmast en de spoordijk. De zuidzijde sluit aan op de bestaande woonbebouwing en is daarmee kleinschaliger van karakter. De ontwikkeling kan gezien worden als een inpassing.

De ontwikkeling zet in op functiemenging en zal zich organisch ontwikkelen.

4.3 Regionaal beleid

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan beleidsdocumenten die betrekking hebben op verschillende regio's waar Sliedrecht onderdeel van uitmaakt. De kerngedachte van het beleid wordt beschreven en vervolgens wordt onderhavig bestemmingsplan getoetst aan het betreffende beleidsdocument.

4.3.1 Spetterend wonen in Drechtsteden

De Woonvisie 2010-2020 Drechtsteden, vastgesteld december 2009, beschrijft de ambities na de woonvisie Spetterend wonen uit 2004. De kern van de woonvisie laat zich samenvatten als 'Aansprekende woonmilieus en bijzondere woningen; met kwalitatieve verbeteringen van bestaande woningen en wijken en toevoeging van nieuwe elementen die de aantrekkelijkheid van het woon- en vestigingsklimaat in de regio vergroten.'

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0012.png"

Figuur: Uitsnede kaart woonmilieus Drechtsteden.

Het plangebied wordt in de woonvisie gekarakteriseerd als 'suburbaan'. Kenmerkend voor deze wijken zijn de groene uitstraling en de ruimte. Suburbane wijken werden overwegend vanaf de jaren ‘60 gebouwd en liggen verder van het centrum af. In dit milieu domineert de functie wonen. Daarnaast hebben de wijken detailhandel en wijkgerichte maatschappelijke voorzieningen. De wijken zijn meestal grootschalig, al is soms nog sprake van een kleinschaliger opzet en een dorps karakter. De intensiteit is er laag. Tevens is het plangebied gelegen op de grens van een gebied aangeduid als transformatie-gebied.

Het verhogen van de kwaliteit zijn de twee hoofddoelstellingen van de woonvisie. Er wordt gestreefd naar een hogere kwaliteit woningen, maar ook naar een differentiatie in woonmilieus.

Toetsing en conclusie

De plannen in onderhavig bestemmingsplan zijn in overeenstemming met de doelstellingen van de woonvisie Spetterend wonen in de Drechtsteden. De woonwijken worden gekenmerkt door ruimte en zijn voorzien van wijkgerichte maatschappelijke voorzieningen. De realisatie van de sportaccommodatie draagt bij aan de kwaliteit en kwantiteit van deze wijkgerichte maatschappelijke voorzieningen. Wanneer in het plangebied ook woningen met het suburbane karakter worden gerealiseerd is dit een aanvulling op het bestaande karakter van het gebied.

4.3.2 Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Werken aan een veilig en schoon rivierenland' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle taken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. De opvolger van dit plan is het Waterbeheerprogramma 2016-2021. Dit Waterbeheerplan zal gaan over de thema's Waterveiligheid, Watersysteem en Waterketen. Het plan bouwt voort op het huidige beleid en de drie kerndoelen zijn als volgt verwoord:

  • Bescherming van het rivierengebied tegen hoogwater op de rivieren. Dijkversterkingen, oplossingen door ruimtelijke inrichting en risicobeheersing.
  • Een robuust en ecologisch gezond watersysteem dat voldoende water van goede kwaliteit biedt aan landbouw, natuur, stedelijk gebied en recreatie.
  • Doelmatige inzameling en zuivering van afvalwater, met aandacht voor energie- en grondstoffenwinning.

In de Keur en Beleidsregels wordt onder andere de compensatieverplichting geregeld bij plannen waarin sprake is van een toename van verhard oppervlak. De wateropgave voor bestaand stedelijk gebied wordt vastgesteld en opgelost via het stedelijk waterplan.


Het Waterschap Rivierenland hanteert vuistregels voor compenserende waterberging. Deze vuistregels zijn:

  • Het oppervlak open water van te dempen watergangen dient 1:1 gecompenseerd te worden door de aanleg van open water.
  • Bij toename van verhard oppervlak geldt 436 m3 extra waterberging per hectare toename van verhard oppervlak indien dat verhard oppervlak loost op open water (gebaseerd op een maatgevende bui van T=10+10%). Voor de verhardingen die lozen op waterdoorlatende verhardingen (kunstmatige bergingsvoorzieningen) hanteert het waterschap een compensatie van 664 m3/ha (gebaseerd op een maatgevende bui van T=100+10%).
  • Het waterschap hanteert een éénmalige compensatievrijstelling van 500m2 in het stedelijk gebied. Deze mag van de te compenseren oppervlakteverharding worden afgetrokken.


Daarnaast staan in de Keur voor waterkeringen en wateren de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen en waterkeringen. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan een watervergunning worden aangevraagd. Duidelijke en vastgestelde uitgangspunten hierbij zijn geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst.

Toetsing en conclusie

Bij de uitvoering van het bestemmingsplan zal rekening gehouden moeten worden met de bepalingen voor het waterbeleid in deze regio. Details over deze bepalingen en de benodigde compensatie zijn terug te vinden in de waterparagraaf van dit bestemmingsplan (5.4).

4.4 Gemeentelijk beleid

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan beleidsdocumenten van de gemeente Sliedrecht. De kerngedachte van het beleid wordt beschreven en vervolgens wordt onderhavig bestemmingsplan getoetst aan het betreffende beleidsdocument.

4.4.1 Structuurvisie Sliedrecht 2020

De structuurvisie is gebaseerd op de bestaande beleidsnota's van de gemeente Sliedrecht. Bovendien heeft de structuurvisie in beeld gebracht voor welke thema's nog beleidsnota's ontbraken. In deze paragraaf wordt naar sommige van deze nota's verwezen. Een uitgebreidere beschrijving van de relevante nota's volgt in de volgende paragrafen.

In 2013 heeft de gemeenteraad van Sliedrecht de Structuurvisie 2020 vastgesteld. Deze visie bekrachtigd de hoofddoelstellingen van de in 2006 vastgestelde structuurvisie: "de wèreld tussen Wengerde en 't waoter". In de Structuurvisie 2020 worden de hoofdkeuzes uit "de wèreld tussen Wengerde en 't waoter" toegespitst op de huidige situaties en trends voor de toekomst. De drie hoofdlijnen uit de voormalige structuurvisie worden nog steeds onderschreven en bekrachtigd, te weten:

  • 1. Sliedrecht wil op sociaal gebied een pluriforme, tolerante en vitale gemeenschap blijven, waarbij een goed functionerende samenleving centraal staat.
  • 2. Fysiek gezien betekent dit dat Sliedrecht een ruimtelijke structuur wil realiseren die zowel kwantitatief als kwalitatief inspeelt op de actuele dynamiek waarbij de sociale waarden behouden moeten blijven.
  • 3. Daarbij wil de gemeente een actieve rol spelen in de realisatie van de gewenste toekomstige ruimtelijke structuur.

De structuurvisie beschrijft vier thema's;

  • I. Wonen,
  • II. Voorzieningen,
  • III. Economie en werken,
  • IV. Natuur, water en cultuurhistorie en landschap(sbeleving).

Wonen
De huidige ontwikkelingen van Sliedrecht worden gekenmerkt door een lichte bevolkingstoename tot 2030, de gemeente ziet het daarom als haar verantwoordelijkheid om op het gebied van wonen en woonomgeving een evenwichtige bevolkingsopbouw na te streven en om ruimte voor de bevolkingstoename te faciliteren. Bovendien wil de gemeente huisvesting bieden voor kwetsbare groepen en investeren in de kwaliteit van de woonomgeving. Deze laatste ambitie wordt onder andere verwoord in het behoud van het dorpse karakter van Sliedrecht en de verstedelijkingsopgave tot 2020 in bestaand gebied. Deze ambitie wordt onderbouwd in de Woonvisie.

Voorzieningen
Het thema Voorzieningen in de structuurvisie 2020 is een breed begrip, het heeft zowel betrekking op sociaal-maatschappelijke- / sociaal-culturele voorzieningen (zoals scholen, dorpshuizen, sport, sociale samenhang in het algemeen) als op commerciële voorzieningen (zoals winkels, horeca en leisure).

Er zijn diverse beleidsnota's opgesteld voor verschillende thematische aspecten. Zo beschrijft het Wmo-Beleidsplan Sliedrecht 2012-2015 'Elkaar ondersteunen' de kaders rondom de aspecten maatschappelijke ondersteuning en in 'Voorzieningen Sliedrecht PON 2009' de richtlijnen voor zorg en welzijn (beide niet relevant voor het plangebied).

Ten aanzien van de zorg- en welzijnsvoorzieningen, de cultuur-, sport- en recreatievoorzieningen en de onderwijsvoorzieningen voelt de gemeente zich in meer of mindere mate verantwoordelijk. Eén van de doelstellingen luidt: 'Behoud en versterking van het pakket aan cultuur, recreatie en sportvoorzieningen'. In de integrale Beleidsnota Sport 2006-2010 is het voornemen verankerd om zo veel mogelijk burgers op een verantwoorde, veilige manier aan enige vorm van sportbeoefening te laten kunnen en zullen (blijven) deelnemen.

Economie en werken

Op het gebied van economie en werken heeft de gemeente zich op verschillende schaalniveaus ambities gesteld. Voor het lokale schaalniveau is de doelstelling een aantrekkelijke woon-werkgemeente met passend voorzieningenniveau. In de structuurvisie wordt benadrukt dat de beschikbare ruimte voor bedrijvigheid beperkt is. "Binnen Sliedrecht is nog slechts beperkt ruimte beschikbaar voor de ontwikkeling van nieuwe locaties: De Driehoek, Bedrijfsplus Baanhoek-West en Stationspark III. De realisatie van dit laatste bedrijvenpark maakt verplaatsing van de sportterreinen aan de Sportlaan noodzakelijk en vormt een complexe opgave. Zo trachten we zo optimaal en zorgvuldig mogelijk gebruikt te maken van de ruimte in ons compacte, bestaand stedelijk gebied".

Natuur, water, cultuurhistorie en landschap(sbeleving)

De gemeente Sliedrecht wil een aantrekkelijke gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Sliedrecht heeft een compact stedelijk gebied, waarin relatief veel mensen wonen en werken. De uitdaging ligt er in dat het landschap (groen en water) binnen deze compacte kern, een zo hoog mogelijke kwaliteit en gebruiks- en belevingswaarde heeft. De uitgangspunten voor het landschap worden onderbouwd in een Groenbeleidsplan en een Stedelijk Waterplan.

Toetsing en conclusie

De plannen voor het plangebied zijn niet in strijd met de structuurvisie. De gemeente wil haar verantwoordelijkheid nemen om ruimte in te plannen voor specifieke woonwensen en voor sociaal-maatschappelijke- / sociaal-culturele voorzieningen zoals sport en recreatie voorzieningen. Bovendien is het een doelstelling van de gemeente een aantrekkelijke woon-werkgemeente te zijn. Deze doelstelling is gekoppeld aan de ambitie om zo zorgvuldig mogelijk gebruik te maken van de ruimte in het bestaand stedelijk gebied. In het bestemmingplan ligt de focus op de thema's recreëren, wonen en werken en deze worden gerealiseerd op braakliggend terrein binnen het stedelijke gebied. Tot slot zijn de plannen van onderhavig bestemmingsplan in lijn met de uitgangspunten voor water en groen in de woonkernen.

4.4.2 Integrale Beleidsnota Sport 2006-2010

De integrale Beleidsnota Sport 2006-2010 beschrijft het beleid dat de gemeente Sliedrecht voert ten behoeven van de sportmogelijkheden in de gemeente.

Sliedrecht telde ten tijde van de vaststelling van de nota 37 sportverenigingen. In totaal zijn deze verenigingen goed voor ruim 5700 sporters. Daarnaast zijn er natuurlijk veel inwoners, die óf niet in Sliedrecht sporten óf niet in verenigingsverband aan sport doen maar recreatieve individuele sportieve activiteiten ondernemen.

De gemeente Sliedrecht onderschrijft dat voor het beoefenen van sport een goede accommodatie een vereiste is en zorgt daarom zoveel mogelijk voor voldoende en geschikte accommodaties, die aansluiten op de wensen en eisen van de gebruikers.

De diversiteit in typen accommodaties is groot. De gemeente Sliedrecht heeft te maken met sportaccommodaties, gymzalen, een zwembad en verschillende soorten velden (voetbal, korfbal, tennis en een ijsbaan).

De gemeente is conform de Welzijnswet 1994 wettelijk verplicht om de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de gemeentelijke sportaccommodaties binnen haar gemeente. Er is een landelijke trend waar te nemen dat ervoor gekozen wordt door gemeenten om buitensportaccommodaties (die veel ruimte innemen) aan de rand van de stedelijke bebouwing te plaatsen. Zij moeten dan plaats maken voor woningbouw binnen de bebouwde kom. De tendens om sportvelden aan de rand van de gemeente te plaatsen wordt door de Sliedrechtse sportbeoefenaars als zeer onwenselijk geacht. Indien het echter niet anders kan gebeurd dit wel en dan is de gemeente verantwoordelijk voor een goede, veilige bereikbaarheid. De verenigingen moeten bij verplaatsing hun toestemming ervoor verlenen.

De gemeente wil het huidige accommodatieaanbod handhaven en zal dat pas uit willen breiden als de te verwachten vraag en het maatschappelijke en financiële rendement in evenwicht is. Dat betekent dat periodiek geïnventariseerd moet worden in hoeverre het aanbod nog tegemoet komt aan de vraag.

Toetsing en conclusie

De gemeente is verantwoordelijk voor de kwantiteit en kwaliteit van de sportaccommodaties binnen de gemeente. In de gemeente Sliedrecht zijn momenteel twee sportaccommodaties aanwezig, deze blijven gehandhaafd, maar de nieuw te ontwikkelen sportaccommodatie voldoet aan de vraag voor een grotere sportaccommodatie met meer capaciteit. Daarom zullen de ontwikkelingen van onderhavig bestemmingsplan bijdragen aan de Integrale Beleidsnota Sport 2006-2010. Bij de realisatie van het accommodatieaanbod moet onderbouwd worden dat de vraag naar deze uitbreiding aanwezig is en dat het maatschappelijke en financiële rendement realistisch is. Deze maatschappelijke vraag wordt onderbouwd in de Ladder duurzame verstedelijking.

4.4.3 Integraal Accommodatieplan Sport 2014

Op 10 december 2013 heeft de gemeenteraad van Sliedrecht ingestemd met de “Businesscase Uitbreiding Binnensportaccommodaties Sliedrecht”. De raad heeft daarmee het principe besluit genomen om een nieuwe sportaccommodatie van drie velden op de locatie Benedenveer te realiseren, die door de private partij Stichting sportaccommodatie Benedenveer gebouwd en geëxploiteerd zal worden.


Bij het genomen principe besluit om een sportaccommodatie in Benedenveer te realiseren, heeft de raad aan het college verzocht om bij de verdere uitwerking van het besluit tegelijkertijd ook kritisch te kijken naar de totale behoefte aan binnensportaccommodaties en zaalcapaciteit in Sliedrecht. De raad heeft daarbij gevraagd om een zogenaamd Integraal Accommodatieplan Sport (IAP Sport) op te stellen.

Voor het IAP Sport gelden de volgende uitgangspunten:

  • Aanbieden van kwalitatieve huisvesting: goed, veilig en gezond;
  • Voldoen aan regelgeving sport en onderwijs (Verordening voorziening huisvesting onderwijs);
  • Zorgen voor een evenwichtige spreiding van accommodaties binnen de gemeente;
  • Zorg dragen voor een goede bezetting;
  • Verantwoorde besteding van middelen.

De realisatie van een nieuwe sportaccommodatie in Benedenveer komt voort uit een eerder besluit van de raad uit 2009 om De Stoep uit te breiden met twee zaaldelen. Het programma van de nieuwe sportaccommodatie in Benedenveer is gericht op drie zaaldelen, 8 kleedruimten, krachthonk/fitnessruimte, bergruimte, tribune, business ruimte en kantine/horeca. Uitbreidingsmogelijkheden voor in de toekomst is aanwezig voor 3 extra zaaldelen en bijbehorende voorzieningen.

Toetsing en conclusie

Voorliggend plan voor sportaccommodatie Benedenveer past binnen de doelstellingen van het Integraal Accommodatieplan Sport 2014 en geeft invulling aan de in dit IAP omschreven behoefte aan binnensportaccommodaties en zaalcapaciteit in Sliedrecht. De geboden capaciteit met 1 of 2 hallen en bijbehorende voorzieningen als kantine en kleedkamers past binnen de uitgangspunten.

4.4.4 Economische visie Sliedrecht 2020

De Economische visie Sliedrecht 2020, vastgesteld in 2011, is een uitwerking van de ruimtelijke Structuurvisie Sliedrecht 2020. Binnen Sliedrecht ontbrak het nog aan een eigen economische visie, waaronder de regionale kantoren-, bedrijventerreinen-, en detailhandelsvisie. Op lokaal schaalniveau heeft Sliedrecht de ambitie een aantrekkelijke woon-werkgemeente met passend voorzieningenniveau te zijn. Ondanks dat Sliedrecht binnen de regio Zuid-Holland Zuid en de regio Drechtsteden relatief gezien beschikt over een gezonde kantorenmarkt, betekent de structurele afname van de vraag naar kantoren dat ook Sliedrecht na de uitgifte van Stationspark II terughoudend moet omgaan met nieuwe toevoeging van kantoorlocaties.

Toetsing en conclusie

Bij de uitvoering van het bestemmingsplan zal rekening gehouden moeten worden met de afnemende vraag naar kantoren en daardoor zal terughoudendheid wenselijk zijn wat betreft de toevoeging van kantoorfuncties in het gebied. In dit bestemmingsplan worden dan ook geen zelfstandige kantoren mogelijk gemaakt. Wel zijn er kantoren als onderdeel van een bedrijf of in de vorm van werken-aan-huis toegestaan.

4.4.5 Woonvisie Sliedrecht

De Woonvisie Sliedrecht heeft betrekking op de periode 2007-2015, met een doorkijk naar 2025. De woonvisie is bedoeld om een antwoord te geven op de vraag hoe de gemeente Sliedrecht nu en straks voorziet in de juiste aantallen en type woningen voor de verschillende soorten huishoudens, met name ook in de toenemende vraag naar wonen met zorg.

Op basis van de uitkomsten van verschillende onderzoeken naar woonbeleving, blijkt dat drie nieuwbouw concepten kansrijk zijn in Sliedrecht:

  • 1. De ruime eengezinswoning;
  • 2. Het dorpse appartement;
  • 3. De 'dorpse'- eengezinswoningen en hoogwaardige eengezinswoningen in landelijke setting.

Met betrekking tot de periode 2010-2015 stonden er 1280 nieuwe woningen in de planning, waarvan circa 676 eengezinswoningen. Er is veel vraag naar zowel starters als ouderenwoningen, zoals appartementen met een lift. Bovendien is er vraag naar duurdere en luxere woningen. De bouw van woningen in deze categorie draagt bij aan het behouden van mensen met een hoger inkomen voor Sliedrecht en de regio.

Toetsing en conclusie

Het plangebied wordt niet specifiek genoemd in de woonvisie. Bij de uitvoering van het bestemmingsplan zal rekening gehouden moeten worden met in de visie benoemde woningtypen en zal optimaal afgestemd worden op de daadwerkelijke woonbehoefte in de markt. De locatie is eventueel geschikt voor een specifieke invulling, zoals woon-werkwoningen.

4.4.6 Welstandsnota Sliedrecht 2011

De Welstandsnota Sliedrecht is vastgesteld in 2011 en in 2013 herzien en gewijzigd. Toezicht op de welstand middels deze nota heeft als voornaamste doel, voorkomen dat bouwwerken de openbare ruimte ontsieren. Bij iedere aanvraag voor een vergunning wordt bekeken of de plannen voldoen aan redelijke eisen van welstand, wat inhoudt dat de plaatsing en het uiterlijk van het beoogde bouwwerk wordt beoordeeld.


Per deelgebied in de gemeente is een aantal criteria met betrekking tot de landschappelijke kenmerken en de detaillering en het materiaal- en kleurgebruik van de gebouwen opgenomen. Het plangebied is onderdeel van het grotere gebied Benedenveer. Ten tijden van het opstellen van deze welstandsnota was er een plan voor ontwikkeling van dit gebied (zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan), die is vertaald in de welstandsnota.

De welstandsnota beschrijft het plangebied (met de oude plannen) als volgt: De bebouwing wordt gekenmerkt door een eigentijdse, kloeke vormgeving met een verticale of horizontale gevelopbouw.

Toetsing en conclusie
Ten tijden van de vaststelling van de Welstandsnota waren er andere plannen voor de ontwikkeling van Benedenveer Noord. De beschrijving van het plangebied is gebaseerd op deze oude plannen en sluit daarmee niet aan op de toekomstige ontwikkeling van het plangebied met onder andere een sportaccommodatie en bedrijven.

Bij de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan zal er een nieuw beeldkwaliteitsplan voor het gebied Benedenveer Noord op worden gesteld.

4.4.7 Sliedrecht Reclamebeleid

De gemeente Sliedrecht heeft beleid wat betreft reclame in de openbare ruimte. De criteria voor het verlenen van een vergunning voor reclame beogen passende reclame toe te laten en ontsierende reclame tegen te gaan. Reclame los van een gebouw is in beperkte mate toegestaan op de bebouwde erven van bedrijventerreinen en in winkelgebieden. Reclame los van een gebouw voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan de criteria voor een van de drie gebiedstypen wordt voldaan.


Toetsing en conclusie

Het plan gebied valt in het gebiedstype reclame gekarakteriseerd als 'overig gebied'. Bij reclame voor bedrijven zal het daarom rekening moeten houden met de algemene uitgangspunten die beschreven staan in de nota Sliedrecht Reclamebeleid.

Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 13) dat gelijktijdig in procedure wordt gebracht met het ontwerpbestemmingsplan. Hierin wordt tevens aandacht besteed aan reclame.

4.4.8 Milieubeleidsplan Sliedrecht 2012-2015

Het milieubeleidsplan 2012-2015 Sliedrecht stippelt het plan uit voor het beleid van de komende jaren voor de milieu gerelateerde onderwerpen die in de gemeente Sliedrecht spelen. Dit beleidsplan bouwt voort op het vorige lokale beleidsplan 2010-2011.

Buiten het lokale milieubeleid is er ook een Regionaal Milieubeleidsplan Drechtsteden voor de jaren 2011-2015, waarin het beleid voor gemeentegrenzen overstijgende onderwerpen uiteen wordt gezet.

De gemeente Sliedrecht vindt het belangrijk duurzaam energiegebruik en energiebesparing te stimuleren. Duurzaamheid in de breedste zin van het woord is daarom een belangrijke leidraad in dit beleidsplan. Dit plan biedt handvatten voor de ontwikkeling van externe veiligheid, luchtkwaliteit, geluid, bodem, water, energie, groen en voor duurzaam en klimaatbestendig bouwen. Het plan biedt enkele uitgangspunten waar aan voldaan moet worden bij de realisatie van nieuwbouw. Een van die uitgangspunten is dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor luchtkwaliteit. Bij nieuwbouwplannen zal de GGD ZHZ om advies worden gevraagd waarbij ook aandacht zal zijn voor de kwaliteit van het binnenmilieu. Bovendien wordt bij gemeentelijke nieuwbouw duurzaamheid als belangrijke pijler meegenomen in de afwegingen.

 

Toetsing en conclusie

Bij de uitvoering van dit bestemmingsplan zullen de uitgangspunten voor duurzaamheid bij nieuwbouw in de gemeente Sliedrecht mee worden genomen.

4.4.9 Groenbeleidsplan Sliedrecht 2003

Het groenbeleidsplan Sliedrecht vormt voor de 10-15 jaar na vaststelling, 2003, de basis voor de na te streven groenstructuur. Sliedrecht verdeelt het groen onder in drie niveaus. Dit betreft de hoofdgroenstructuur met groen dat van belang is voor heel Sliedrecht, de wijkgroenstructuren met groen dat van belang is op wijkniveau en het woon- en buurtgroen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0013.png"

Figuur: Analyse natuurkansen

Ondanks dat Sliedrecht ecologisch geïsoleerd ligt zijn er kansen om op beperkte schaal de natuur meer kans te geven. Het plangebied wordt begrensd door de wijk Baanbroek, welke in het Groenbeleidsplan wordt gekenmerkt als een wijk met relatief hoge natuurwaarde / kansen voor natuur. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een ecologische barrière, namelijk de spoorweg.

De belangrijkste aanbeveling van het Groenbeleidsplan is het structurele groen voor de toekomst te behouden, zodat Sliedrecht een aantrekkelijke plaats blijft om te wonen en werken. Reconstructieplannen en plannen voor nieuwe aanleg moeten beheertechnisch worden getoetst, waarbij ook de financiële consequenties voor het beheer inzichtelijk worden gemaakt. Zo wordt voorkomen dat ontwerp en inrichting in de praktijk niet goed zijn te beheren. Bewoners kunnen in beginsel inspraak krijgen in plannen voor hun directe woonomgeving. Indien bewoners dit op prijs stellen kunnen in het voortraject van de planvorming inspraakbijeenkomsten worden georganiseerd.

Toetsing en conclusie

Het plangebied wordt niet gekenmerkt als een onderdeel van de hoofdgroenstructuur, noch heeft het een belangrijke functie binnen de wijkgroenstructuren. Bij ontwikkeling van het gebied zal wel het woon- en buurtgroen veranderen. Hierbij kunnen toekomstige bewoners inspraak krijgen in het ontwerp van de woonomgeving.

4.4.10 Bomenbeleidsplan Sliedrecht

In het Groenbeleidsplan Sliedrecht en in de Structuurvisie wordt de bescherming van de meest waardevolle bomen in het dorp benadrukt. In 2009 is daarom het Bomenbeleidsplan Sliedrecht opgesteld. Deze bomen zijn belangrijk voor de kwaliteit en het karakter van het dorp. Het nieuwe bomenbeleid helpt de kwaliteit van het Sliedrechtse bomenbestand te waarborgen en waarborgt tevens de inspraakmogelijkheden van burgers. Ten opzichte van het huidige bomenbeleid is het doel tweeledig:

  • 1. zorgvuldiger omgaan met die bomen die van groot belang zijn voor de kwaliteit van de gemeente;
  • 2. de gemeentelijke regierol over een grote groep minder belangrijke bomen af te schaffen.

Het bomenbeleid maakt onderscheid tussen drie soorten bomen:

  • Bijzonder Waardevolle Bomen (een selecte groep groene ‘monumenten’);
  • Kapvergunningsplichtige Bomen (alle gemeentelijke bomen en een deel van de particuliere bomen);
  • Bomen die geen bescherming behoeven (de restcategorie, bomen die niet binnen de bovengenoemde categorieën vallen).

Toetsing en conclusie

Het plangebied is begrensd met een bomensingel langs de Parallelweg en een rij bomen langs de Craijensteijn (zie afbeelding). Bij de ontwikkeling zal gekeken worden of de bomenrijen behouden kunnen blijven. Het bomenbeleid moet in acht worden genomen bij het eventueel kappen en opnieuw planten van bomen. Uit onderzoek zal moeten blijken dat het gebied geen bomen bevat uit de categorie Bijzonder Waardevolle Bomen. Dit is niet waarschijnlijk en verwacht wordt dat het bomenbeleid geen belemmeringen zal opleveren voor het onderhavige plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0014.png"

Foto: Bomen op het plangebied

4.4.11 Gedragscode Flora- en Faunawet voor de gemeente Sliedrecht

Het rapport de gedragscode Flora- en Faunawet voor de gemeente Sliedrecht heeft tot doel om inzicht te geven in de verplichtingen die er in geval van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting in de gemeente Sliedrecht gelden. De Flora- en faunawet is de nationale wet waarin het soortbeschermingsregime van de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn geïmplementeerd zijn. De Flora- en faunawet beschermt alle inheemse zoogdieren (op de Huismuis, de Bruine rat en de Zwarte rat na), vogels, reptielen en amfibieën.

Toetsing en conclusie

Naar gelang van de aanwezigheid van bepaalde flora en fauna zal de gedragscode Flora- en Faunawet voor de gemeente Sliedrecht in acht moeten worden genomen bij de uitwerking van het onderhavig plan. De maatregelen zijn per dier en per periode verschillend. In paragraaf 5.3 Flora en Fauna zijn dit onderzoek, en de eventuele maatregelen die getroffen moeten worden, beschreven.

4.4.12 Verkeersbeleidsplan

Het verkeersbeleidsplan geeft een visie op het Sliedrechtse verkeersnetwerk 2010 – 2030 met de gewenste toekomstige wegenstructuur en stelt de kaders voor de hoofdlijnen op.

In Sliedrecht zijn verschillende (bouw)projecten in ontwikkeling die een directe relatie hebben met de vormgeving en belasting van het toekomstige wegennet. Een van de genoemde projecten is Benedenveer. Dit project betreft niet het plangebied.

Toetsing en conclusie

Het verkeersbeleidsplan geeft voor deze locatie geen plannen aan die van invloed zijn op het bestemmingsplan. Het verkeersbeleidsplan vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.4.13 Parkeernota Sliedrecht

De Parkeernota Sliedrecht is vastgesteld in november 2008. Het doel van de Parkeernota is het zorgen voor voldoende parkeerplaatsen bij nieuw-, verbouw of functieverandering van voorzieningen (woningen, bedrijven, sport, recreatie, enzovoort) in Sliedrecht. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de parkeernormen moeten bijdragen aan de volgende aspecten:

  • Bereikbaarheid; een goede verkeersafwikkeling, ter bevordering van het economisch functioneren van Sliedrecht en de bereikbaarheid van woningen in Sliedrecht.
  • Leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit; beperken van overlast in woongebieden, kwetsbare gebieden, aantasting openbare ruimte en waarborgen van de stedenbouwkundige kwaliteit.
  • Verkeersveiligheid; voorkomen van parkeeroverlast die gevaarlijke situaties kan opleveren.
  • Gebruiksvriendelijkheid; de parkeernormenregeling moet voor iedereen logisch en duidelijk zijn.
  • Afdwingbaarheid; De parkeernormen moeten juridisch kunnen worden afgedwongen.

Toetsing en conclusie

In de Parkeernota Sliedrecht staan de uitgangspunten voor de toepassing van de parkeernorm beschreven. Tevens is voor nieuwbouw aangegeven hoe de parkeernorm moet worden berekend. Deze uitgangspunten dienen bij de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan in acht te worden genomen. Voor de woningbouwontwikkeling mogen parkeerplaatsen op de openbare weg meegeteld worden.

Bij de ontwikkeling zal er voldoende parkeren gerealiseerd worden op eigen terrein (zie hiervoor ook 5.7).

Om te garanderen dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, dat er een parkeerbalans moet worden aangeleverd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning.

4.4.14 Stedelijk Waterplan Sliedrecht

Gemeente Sliedrecht heeft in samenwerking met Waterschap Rivierenland (en diens rechtsvoorgangers) en belangenorganisaties een stedelijk waterplan gemaakt. Met dit plan dient door de gezamenlijke partijen te worden toegewerkt naar een aantrekkelijk watersysteem, dat biologisch gezond is, voldoende aanvoer-, afvoer- en bergingsmogelijkheden heeft en is afgestemd op specifieke functies.

Naast het aangeven van een visie en doelstellingen is het Waterplan toch vooral een maatregelenplan. Daar waar doelstellingen niet gehaald worden of urgente problemen spelen, zijn maatregelen geformuleerd om deze zaken te verbeteren. In het plan zijn technisch uitvoerbare en breed gedragen maatregelen aangegeven waarmee de waterkwaliteits- en waterkwantiteitsdoelstellingen kunnen worden gehaald of zoveel mogelijk worden benaderd. De kosten hiervan worden in het plan in beeld gebracht.

Het Waterplan heeft een aantal hoofddoelen:

• Het hebben en houden van droge voeten; droge voeten betreft in Sliedrecht vooral het creëren van voldoende berging om hevige regenbuien op te kunnen vangen.

• Streven naar biologisch gezond water; biologisch gezond water is water met verschillende dieren en planten die een bepaald biologisch evenwicht vormen, zodanig dat water niet gaat stinken of gedomineerd wordt door algen of kroos.

• De belevingswaarde van water vergroten; de belevingswaarde hangt samen met de kwaliteit van water, de ruimtelijke vormgeving van water, de inrichting van de oevers en de gebruiksmogelijkheden van water.

Het oppervlaktewater dient een substantieel deel van het bruto gebied uit te maken teneinde voldoende waterberging te hebben om afwenteling op omringende gebieden te beperken. Het Waterschap Rivierenland hanteert vuistregels voor compenserende waterberging, zie 4.3.2.

In het Waterplan is voor het plangebied een zoekgebied opgenomen voor de realisatie van meer open water.

Toetsing en conclusie
Om aan de hoofddoelen van het Stedelijk Waterplan Sliedrecht te voldoen zijn maatregelen opgesteld waarmee waterkwaliteits- en waterkwantiteitsdoelstellingen kunnen worden gehaald. Voor nieuwbouwgebieden wordt hiervoor uitgegaan van 10% open water van het bruto plangebied. In het bestemmingsplan is hier ruimte voor ingepland. In de paragraaf 5.4 Water wordt de berekening gemaakt voor het open water. Deze berekening wordt gebaseerd op de normen van het Beleid van het Waterschap Rivierenlandschap en Stedelijk Waterplan Sliedrecht.

4.4.15 Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2018

De gemeenteraad is verplicht een rioleringsplan vast te stellen voor een periode die door de raad wordt bepaald. In het Gemeentelijk Rioleringsplan wordt een integrale visie gegeven op het gebied van afvalwater, afstromend hemelwater en grondwater, die leidend is voor de strategie van de gemeente.

De gewenste situatie bij nieuwbouw is als volgt omschreven in het Gemeentelijke Rioleringsplan: "In geval van ontwikkeling van nieuwe gebieden zal geen schoon hemelwater op het vuilwater riool worden toegestaan. Bij nieuwbouw in bestaande gebieden zal de focus uitgaan naar zoveel mogelijk scheiden van afvalwater en schoon hemelwater. In de praktijk zal het straatoppervlak worden afgekoppeld, maar de daken van woningen zullen in eerste instantie op het vuilwater riool blijven lozen."

Toetsing en conclusie
Bij de uitvoering van het bestemmingsplan dient aan de voorschriften van het Gemeentelijke Rioleringsplan voldaan te worden. Dit houdt in dat er een gescheiden systeem zal worden toegepast.

Hoofdstuk 5 Milieu

De flexibiliteit in het bestemmingsplan maakt dat ook in de onderzoeken rekening moet worden gehouden met de verschillende mogelijke ontwikkelingen. In een aantal onderzoeken zijn daarom zowel het maximale aantal woningen als het maximale aantal bedrijven doorberekend. Hierdoor wordt in beeld gebracht wat de mogelijkheden en beperkingen van de locatie zijn.

5.1 Explosieven

5.1.1 Normstelling en beleid

Het vooronderzoek CE dient conform de vigerende wet- en regelgeving te worden uitgevoerd volgens de eisen uit paragraaf 6.5 en bijlage 3 van het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven 2012, versie juni 2014 (hierna: WSCS-OCE). Het WSCS-OCE heeft per 1 juli 2012 de Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven, versie 2007-02 (BRL-OCE 2007) vervangen.


In het WSCS-OCE is vermeld dat het vooronderzoek CE bestaat uit het inventariseren en het beoordelen van historisch bronnenmateriaal. Voor de uitvoering van beide fases zijn in het WSCS-OCE richtlijnen opgenomen. Het eindresultaat van een vooronderzoek is een rapportage en een bijbehorende CE-bodembelastingkaart.

5.1.2 Onderzoek

In opdracht GEM Benedenveer BV i.o. heeft Saricon in oktober 2014 een vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd naar de locatie Benedenveer in Sliedrecht (zie Bijlage 1). Aanleiding voor het vooronderzoek vormen werkzaamheden ten behoeve van het nieuwbouwproject Benedenveer.


Op basis van de beoordeling van alle op het moment van opstellen van dit rapport beschikbare bronnenmateriaal is geconcludeerd dat er onvoldoende indicaties zijn om te spreken van de mogelijke aanwezigheid van CE.


Het onderzoeksgebied is onverdacht van CE. Dit is gespecificeerd op de CE-bodembelastingkaart.

5.1.3 Conclusie en aanbevelingen

Het onderzoeksgebied is onverdacht van CE. Saricon adviseert om geen opsporing van CE te laten uitvoeren in het onderzoeksgebied.


Mochten bij werkzaamheden in de onverdachte gebieden toch spontaan CE worden aangetroffen dan is het zaak dat een procedure in werking wordt gesteld om het risico tot een minimum te beperken. De politie moet worden gewaarschuwd, die de Explosieven Opruimings Dienst van een eventuele vondst in kennis zal stellen.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling en beleid

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek en mogelijke opgravingen wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.

5.2.2 Archeologie

In opdracht van GEM Benedenveer BV i.o. zijn in oktober 2014 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd door IDDS (zie Bijlage 2) in verband met de geplande (her)ontwikkeling van het plangebied aan het plangebied Benedenveer in Sliedrecht, gemeente Sliedrecht. Ten behoeve van het onderzoek is een aantal vragen gesteld die als volgt beantwoord kunnen worden:

Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie?

Het plangebied ligt in een landschap dat bestaat uit veen- en kleilagen die zijn ontstaan door het overstromen en onder water staan van een komgebied. In de ondergrond is Pleistoceen zand aanwezig, echter niet in de vorm van rivierduinen, maar van een vlakte.

Hoe is de bodemopbouw in het plangebied en in welke mate is deze nog als intact te beschouwen?

De bodem in het plangebied is weinig verstoord. De bovengrond heeft soms een dun humeuze laag aan het maaiveld, maar er is geen sprake van diepe omwerking. De bodem bestaat uit klei op veen, die vanwege de dikte van het kleipakket als drecht- of poldervaaggronden worden geclassificeerd.

Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied? En zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP?

In de ondergrond van het plangebied is vanaf -11 m NAP zand aangetroffen. Dit betreft echter geen rivierduin, wat wel zou worden gezien als archeologisch niveau. De bovengrond bestaat uit klei- en veenlagen Het is mogelijk om resten aan te treffen direct onder het maaiveld (-1,0 tot -1,5 m NAP). De bodem is te slap en te nat om geschikt te zijn voor een ander gebruik dan weiland.

Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op de (kom)afzettingen van de Merwede die mogelijk rivierduinen in het oosten van het plangebied hebben bedekt. Op basis hiervan kunnen in het plangebied minimaal twee archeologische niveaus voorkomen. Het oudste niveau wordt verwacht op diverse meters onder het maaiveld in het westen van het plangebied. Hier is het mogelijk om rivierduinen aan te treffen. De resten uit dit niveau kunnen dateren vanaf het Mesolithicum en zullen naar verwachting behoren tot tijdelijke nederzettingen en bestaan uit artefacten van (vuur)steen en houtskoolfragmenten. Het is niet bekend of er daadwerkelijk in het plangebied een rivierduin aanwezig is, en op welke diepte deze zich zou bevinden.

Het jongste niveau wordt verwacht op de afzettingen van de Merwede die voornamelijk uit klei en veen zullen bestaan. De verwachting geldt met name voor de periode nadat het gebied droog is gelegd door inpoldering vanaf de 12e eeuw. Resten die worden verwacht uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd hebben met name betrekking op landbouw en bewoning. Resten van landbouw betreffen met name perceelsscheidingen, zoals de huidige sloten, en een humeuze bovenlaag. Resten van bewoning betreffen met name resten van funderingen, maar ook erven met de bijhorende afvalkuilen en putten.

Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat er in de ondergrond geen rivierduinen aanwezig zijn. De verwachting voor resten vanaf het Mesolithicum is daarom laag voor het zandpakket in de ondergrond dat vanaf -11 m NAP is aangetroffen.

De verwachting voor archeologische resten in het klei- en veenpakket is laag omdat deze afzettingen het gevolg zijn van het regelmatig overstromen en onder water staan van het plangebied. De afzettingen zijn slap en waren alleen geschikt voor het gebruik als weiland.

Hoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, kunnen er toch archeologische indicatoren worden aangetroffen. Indien deze worden aangetroffen, dan gelden tevens de volgende vragen: wat is de verticale en horizontale ligging van de aangetroffen indicatoren, wat is de datering en wat is de invloed van deze vondsten op de archeologische verwachting van het plangebied?

In het plangebied zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De aangetroffen baksteenspikkels geven geen datering en zijn vermoedelijk aangevoerd met een overstroming. Hierdoor worden ze niet als indicatoren voor de aanwezigheid van menselijke bewoning of activiteiten beschouwd.

In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen bodemverstorende werkzaamheden?

Hoewel de plannen nog niet bekend zijn in het plangebied, is het onwaarschijnlijk dat er archeologische resten worden verstoord. De verwachting in het plangebied is laag voor alle perioden.

Aanbevelingen

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied is gelegen in een gebied dat altijd nat is geweest met een slappe ondergrond. Op basis daarvan geldt een lage verwachting voor het aantreffen van resten alle perioden. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

Bovenstaand advies dient gecontroleerd en beoordeeld te worden door de bevoegde overheid, in dit geval de Gemeente Sliedrecht. Deze zal vervolgens een besluit nemen inzake de te volgen procedure. IDDS Archeologie wil meegeven dat voordat dit besluit genomen is, er niet begonnen kan worden met bodemverstorende activiteiten of activiteiten die voorbereiden op bodemverstoringen.

5.2.3 Cultuurhistorie

Voor de bescherming van mogelijk aanwezige waarden is aangesloten bij de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Zuid-Holland. Naast de hiervoor beschreven archeologische waarden zijn er op de locatie geen waarden op de kaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0015.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0016.jpg"

Figuur; Cultuurhistorische waardenkaart provincie Zuid-Holland

5.2.4 Monumenten

De boerderij aan de Parallelweg 8 is een Rijksmonument. Het is een boerderij van het zogenaamde dwarsdeeltype met een T-vormige plattegrond. De boerderij is in 1911 ontworpen in opdracht van de Sliedrechtse aannemer van baggerwerken Adriaan Volker.

De boerderij staat met het hoofdvolume parallel aan de weg en heeft aan de achterzijde een haaks daarop geplaatst bouwdeel. Het woonhuisdeel bevindt zich in het rechter deel van de boerderij. Het grootste deel van de gevel wordt in beslag genomen door het oorspronkelijke staldeel, aan de linkerzijde.

Het pand is gebouwd in traditioneel ambachtelijke stijl. De boerderij is opgetrokken in rode baksteen met een gepleisterde plint. Het wolfsdak met steekkappen is gedekt met pannen. De boerderij kent een rijke materialisering en detaillering. Kenmerkend zijn onder andere de speklagen in de gevel in rode en gele verblendsteen en de fries onder de dakrand van de langsgevels in rode, blauwe en gele steen. In het dak is een ruitvormig motief verwerkt dat refereert aan de letter V van Volker. Verder zijn de vensters en deuren zorgvuldig gedetailleerd.

Bij de boerderij hoort een boenplaats met een eenvoudige houten ombouw. Ten noorden van de boerderij staat een schuur die voor bescherming van ondergeschikt belang is. De boerderij is omgeven door eenvoudige erfbeplanting en heeft een erfscheiding in de vorm van een smeedijzeren hek.

De boerderij is van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische waarde wegens de relatie met de baggerfamilie Volker en als voorbeeld van een boerderij met een bijzondere typologie en een T-vormige plattegrond. De boerderij is van algemeen belang vanwege de architectuurhistorische waarde wegens de zorgvuldige detaillering van de gevels en de bijzondere verschijningsvorm met steekkappen. De boerderij is gaaf in hoofdvorm, materiaalgebruik en detaillering. Het pand kenmerkt zich onder meer door fraai metselwerk en het beroemde ruitvorming motief in de dakbedekking van het pand.

De boerderij is beeldbepalend gelegen aan de Parallelweg en vormt een geheel met het functioneel en ruimtelijk gerelateerde boenhok, hek en de erfbeplanting; daarnaast is de boerderij kenmerkend gesitueerd in het omringende open landschap. Er is nog heel lang een melkveehouderij in de boerderij gevoerd, waarbij de weilanden die tussen de boerderij en de terreinen van de Merwebolder lagen begraasd werden door koeien. Hoewel de boerderij inmiddels bewoond wordt door twee gezinnen, grazen er 's zomers nog altijd koeien.

Het monument ligt buiten het plangebied, maar grenst hier direct aan. Het is op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument'.

Bij de ontwikkeling van de locatie Benedenveer-Noord zal rekening gehouden worden met dit monument.

De monumentencommissie is van mening dat de boerderij verdient dat hij zo goed mogelijk zichtbaar blijft, bij voorkeur door het handhaven van de weilanden rondom de boerderij.
Eventuele panden die in de nabijheid van de boerderij worden gerealiseerd zouden duidelijk lager moeten blijven dan de boerderij. De commissie denkt hierbij aan een goothoogte van maximaal 5 meter en een nok van hooguit 10 meter. Grotere gebouwen dienen op een grotere afstand van de boerderij gebouwd te worden.
Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de bouwplannen in de nabijheid van de Parallelweg 8 en 8a, zal ook een advies van de monumentenvergunning deel uitmaken van de procedure.

5.2.5 Conclusie

Tijdens het archeologisch onderzoek is geconstateerd dat het plangebied is gelegen in een gebied dat altijd nat is geweest met een slappe ondergrond. Op basis daarvan geldt een lage verwachting voor het aantreffen van resten alle perioden. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het plangebied verder geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

Direct naast het plangebied ligt de boerderij aan de Parallelweg 8 die is aangewezen als een Rijksmonument. Bij de ontwikkeling van de locatie Benedenveer Noord zal hier rekening mee gehouden worden door het behouden van afstand tot het monument, door het ingetekende bouwvlak, en daarnaast rekening te houden met bouw- en goothoogte (aanduiding op de plankaart) van de nieuwe bebouwing.

5.3 Flora en Fauna

5.3.1 Normstelling en beleid

Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden), moeten worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.

Soortbescherming

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de flora- en faunawet te worden aangevraagd bij de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang van land- en bosbouw);
  • bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling;
  • er geen alternatief is;
  • er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
5.3.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status van natuurmonument of Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Biesbosch, tevens EHS, is op 1 km van het plangebied gelegen.

Ten zuiden van het plangebied ligt de Beneden-Merwede, die onderdeel uitmaakt van de provinciale EHS (PEHS). Ook deze valt buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0017.jpg"

Figuur: Uitsnede provinciale kaart Natura 2000 en EHS


Soortenbescherming

In opdracht van de Gemeente Sliedrecht heeft Ecoresult in januari 2012 een ecologische quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 3 Quickscan flora en fauna). Op basis van de aanwezige habitats is een inschatting gemaakt van de beschermde flora en fauna welke (potentieel) in het plangebied voorkomt. Omdat het eenmalige veldbezoek in november is uitgevoerd, is geen compleet beeld van alle aanwezige soorten ontstaan. Op basis van het bronnenonderzoek en de aanwezige habitats was echter een goede inschatting te maken van de potenties van het plangebied voor beschermde flora en fauna. Voor het plangebied behorende bij dit bestemmingsplan zijn de volgende conclusies in dit onderzoek opgenomen:

  • Het plangebied heeft potentieel foerageergebied en vliegstructuur
  • De watergangen in het plangebied zijn potentieel geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor Bittervoorn en Kleine Modderkruiper
  • In het plangebied is er een redelijke grote kans op aanwezigheid van broedgevallen
  • Er is een redelijke kans op de aanwezigheid van tabel-1-soorten.


Als vervolg op bovenstaande quickscan is in opdracht van GEM Benedenveer BV i.o. in oktober 2014 door IDDS ter plaatse van het plangebied Benedenveer te Sliedrecht veldbezoeken uitgevoerd, gericht op het voorkomen van vleermuizen en vissen.

In het kader van dit project moet er gedurende 2015 nog een veldbezoek worden uitgevoerd gericht op het voorkomen van vleermuizen (1 veldbezoek).

Op basis van de momenteel bekende gegevens en de te verwachtte gegevens is hieronder het eerste advies opgenomen. Hoewel het voorkomen van de meeste soorten goed in beeld is, is er uiteraard geen garantie te geven dat tijdens de bezoeken die nog uitgevoerd gaan worden, niet alsnog een beschermde soort wordt aangetroffen.

Vleermuizen (bezoek oktober 2014)

Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen ontbreken ter plaatse van het plangebied. In het plangebied zelf ontbreken gebouwen en bomen met holten of andere openingen. Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich in één van de aanwezige woonhuizen een zomer- of paarverblijfplaats van één gewone dwergvleermuis. Tijdens het veldbezoek op 2 oktober 2014 is geconstateerd dat op dat moment het plangebied geen belangrijke betekenis heeft voor vleermuizen als vliegroute of als foerageergebied.

Het terreingebruik van vleermuizen kan gedurende het voorjaar/de zomer echter anders zijn. Verder moet worden vermeld dat de ene soort gevoeliger is voor lichtverstoring (bijvoorbeeld meervleermuis) dan de andere (gewone dwergvleermuis, laatvlieger). Om het plangebied geschikt te houden voor de dieren moet met de onderstaande onderwerpen rekening worden gehouden.

Voorkomen lichtverstoring

Met betrekking tot het voorkomen van vleermuizen gaan we in dit geval uit van de meest lichtgevoelige soort (meervleermuis) die eventueel voor kan komen ter plaatse van het plangebied. Het voorkomen van lichtverstoring kan op een combinatie van de volgende manieren:

  • Door geen/zo beperkt mogelijk op de huidige situatie aanvullende verlichting in te zetten.
  • Door de verlichting laag te plaatsen en de straling van de lichtbundels naar beneden af te schermen, zodat lichtverstrooiing naar de omgeving toe wordt voorkomen.
  • Verlichting van de toekomstige beplanting en oppervlaktewater moet worden voorkomen. Water en beplanting kan worden gebruikt om te foerageren. Beplanting kan wel worden gebruikt om lichtverstrooiing op bijvoorbeeld het oppervlaktewater te voorkomen (te absorberen).
  • Door verlichting niet overal permanent 's nachts te laten schijnen door het inzetten van bewegingssensoren, waardoor verlichting alleen aan gaat bij benadering door een persoon.
  • Door het inzetten van alternatieven, bijvoorbeeld zogenaamde 'kattenogen'.

Het beperken van de verlichting dient in balans gezien te worden met de veiligheid in en rondom de opstallen.

Het voorkomen van lichtverstoring geldt niet alleen voor de toekomstige inrichting, maar ook tijdens de uitvoeringsfase. Dit vereist maatwerk per situatie (de werkzaamheden moeten tenslotte uitvoerbaar blijven). Hiervoor is het nodig een verlichtingsplan op te stellen en te laten toetsen door een ecoloog.

Toekomstige inrichting groen

Beplanting moet zodanig worden ingezet dat het voor vleermuizen mogelijk blijft om het plangebied over te steken. Vleermuizen maken gebruik van bomen als oriëntatiepunt. Door het creëren van een 'groene lint' door het plangebied heen, kan een route worden gecreëerd die de vleermuizen kunnen gebruiken om het plangebied over te steken.

Toekomstige inrichting water

Het beheer en de inrichting van het toekomstige oppervlaktewater moet zodanig zijn dat het water (met uitzondering van de oevers) vrij zijn van waterplanten. Op deze wijze ontstaat een geschikt foerageergebied voor vleermuizen, waar zij gemakkelijker insecten van het wateroppervlak kunnen pakken. Het water mag niet worden verlicht.

Gezien het bovenstaande is de verwachting dat geen ontheffing nodig is voor vleermuizen. Er moet echter wel nog een tweede veldbezoek voor deze soortgroep worden uitgevoerd om de resultaten compleet te maken. In het geval dat uit de resultaten van het tweede veldbezoek toch blijkt dat een ontheffing nodig is, door bijvoorbeeld de aanwezigheid van een belangrijke vliegroute, dan kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat deze worden verleend. Dit omdat er voldoende mitigerende maatregelen genomen kunnen worden om de gunstige staat van de aanwezige soorten in stand te kunnen houden.

Vleermuizen (bezoek mei 2015)

Op 15 mei 2015 is door IDDS het laatste veldbezoek uitgevoerd gericht op vleermuizen.

Geconcludeerd is (zie Bijlage 12) dat het plangebied een marginale betekenis heeft voor de gewone dwergvleermuis als onderdeel van het foerageergebied en als onderdeel van een vliegroute. De gewone dwergvleermuis kan in zeer beperkte mate wel enige verlichting verdragen, maar te veel verlichtte plaatsen worden gemeden. Om deze reden is er nauwelijks tot geen sprake van verstoring en kan worden volstaan met volgende mitigerende maatregelen:

  • Verlichting van de toekomstige beplanting en oppervlaktewater moet worden voorkomen. Water en beplanting kan worden gebruikt om te foerageren. Beplanting kan wel worden gebruikt om lichtverstrooiing op bijvoorbeeld het oppervlaktewater te voorkomen (te absorberen).
  • Door de verlichting laag te plaatsen en de straling van de lichtbundels naar beneden af te schermen, zodat lichtverstrooiing naar de omgeving toe wordt voorkomen.


Andere opties zijn om verlichting niet permanent 's nachts te laten schijnen, maar gedurende een bepaalde periode. In deze periode van de nacht kan de verlichting aanspringen bij nadering van een persoon door bewegingssensors. Een andere manier is verlichting te gebruiken in de vorm van zogenaamde 'kattenogen.

Slechtvalk

In de aanwezige hoogspanningsmast bevindt zich een nest van de slechtvalk. De vogels hebben zowel in 2013 als in 2014 een succesvol nest gehad. Nesten van de slechtvalk genieten een jaarrond beschermde status, omdat de soort jaarlijks terugkeert naar hetzelfde nest. De hoogspanningsmast blijft echter behouden en daarmee ook het nest. Afhankelijk van de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling kan het nest wel worden verstoord. De belangrijkste maatregelen om verstoring te voorkomen zijn de volgende:

  • Rekening houden met het broedseizoen van de slechtvalk als in het geval van grootschalige werkzaamheden binnen een straal van 50 meter. Starten van de werkzaamheden buiten het broedseizoen.
  • Eventueel kan in een van de andere aanwezige elektriciteitsmasten een nestkast voor de slechtvalk worden opgehangen, zodat de vogel gestimuleerd wordt in de directe omgeving van het plangebied te gaan broeden.
  • Het advies is om zekerheidshalve een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aan te vragen voor de slechtvalk. Aangezien het nest niet fysiek wordt aangetast kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de ontheffing wordt verleend.

Vissen en amfibieën

Ter plaatse van het plangebied is het voorkomen van zwaarder beschermde soorten vissen en amfibieën niet geconstateerd. Voor soorten als de heikikker ontbreekt een geschikt landhabitat en in de bredere sloten komen vissen voor (predatie eieren en larven). Ter plaatse van de sloten komt een relatief uitgebreide oever- en watervegetatie voor. Het water is niet helder genoeg voor soorten als de bittervoorn. Voor soorten als de grote modderkruiper ontbreekt een natuurlijke sliblaag. De dikke sliblaag bestaat uit zwarte structuurloze bagger. Beschermde soorten zijn dan ook niet waargenomen. Wel zijn soorten als snoek, zeelt en tiendoornige stekelbaars gevangen met behulp van een schepnet. Voor deze soorten geldt de algemene zorgplicht. Dit betekent dat voorafgaand aan het dempen van de sloten, de volgende voorzorgsmaatregelen genomen moeten worden:

  • Wegvangen en verplaatsen van de gevangen dieren naar een geschikt alternatieve habitat.
  • Het wegvangen en verplaatsen moet gebeuren door een ecoloog/ter zake kundige.
  • Omdat het geen zwaarder beschermde soorten betreft, is een ontheffingsaanvraag of het werken met een gedragscode niet nodig.

Voor de overige soortgroepen geldt dat geen aandachtspunten aanwezig/ voorzorgsmaatregelen benodigd zijn.

5.3.3 Conclusie

Tijdens het veldbezoek in oktober 2014 zijn de volgende dieren waargenomen:

  • Vleermuizen;
  • Slechtvalk;
  • Vissen en amfibieën.

Voor de vleermuizen is er nog een nader onderzoek uitgevoerd in 2015. Op basis van het veldbezoek van 2014 worden de volgende maatregelen geadviseerd voor de ontwikkeling van de locatie Benedenveer Noord:

  • Voorkomen lichtverstoring door maatregelen te treffen bij de inrichting en de bouw;
  • Toekomstige inrichting groen waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheid voor de vleermuizen om het plangebied over te steken, door het creëren van een 'groen lint';
  • Toekomstige inrichting water waarbij rekening wordt gehouden dat toekomstige oppervlaktewater vrij blijft van waterplanten. Op deze wijze ontstaat een geschikt foerageergebied voor vleermuizen.

De verwachting is dat geen ontheffing nodig is voor vleermuizen. Omdat voor vleermuizen nog een tweede veldbezoek uitgevoerd moet gaan worden, wordt er in het activiteitenplan (zie Bijlage 4) uitgegaan van de meest kritische soort die mogelijk voor kan komen in en rondom het plangebied.

Uit het tweede veldbezoek blijkt dat er nauwelijks tot geen sprake zal. zijn van verstoring en kan worden volstaan met volgende mitigerende maatregelen (zie 5.3.2)

Er is een nest van de slechtvalk aangetroffen in de hoogspanningsmast. De belangrijkste maatregelen om verstoring te voorkomen zijn de volgende:

  • Rekening houden met het broedseizoen van de slechtvalk in het geval van grootschalige werkzaamheden binnen een straal van 50 meter.
  • Eventueel kan in een van de andere aanwezige elektriciteitsmasten een nestkast voor de slechtvalk worden opgehangen.

In het kader van de Flora- en faunawet zal er een ontheffing voor de slechtvalk worden aangevraagd.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk een invloed kan hebben op het voorkomen van deze soort, is een activiteitenplan opgesteld, zie Bijlage 4.

Ter plaatse van het plangebied is het voorkomen van zwaarder beschermde soorten vissen en amfibieën niet geconstateerd. Wel zijn er soorten aangetroffen met de algemene zorgplicht. Dit betekent dat voorafgaand aan het dempen van de sloten, de volgende voorzorgsmaatregelen genomen moeten worden:

  • Wegvangen en verplaatsen van de gevangen dieren naar een geschikt alternatieve habitat.
  • Het wegvangen en verplaatsen moet gebeuren door een ecoloog/ter zake kundige.

Omdat het geen zwaarder beschermde soorten betreft, is een ontheffingsaanvraag of het werken met een gedragscode niet nodig.

5.4 Water

5.4.1 Normstelling en beleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Beleid waterschap

De gemeente Sliedrecht is gelegen in het gebied van Waterschap Rivierenland. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied en de zorg voor de waterkeringen.

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Werken aan een veilig en schoon rivierenland' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Hier wordt onder andere de compensatieverplichting geregeld bij plannen waarin sprake is van een toename van verhard oppervlak.

De wateropgave voor bestaand stedelijk gebied wordt vastgesteld en opgelost via het stedelijk waterplan. De wateropgave zal waarschijnlijk ten noorden van de Betuwelijn worden gerealiseerd, indien mogelijk in combinatie met het nog te realiseren Recreatief Knooppunt Sliedrecht. Hierover vindt momenteel afstemming plaats tussen Waterschap en Gemeente.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.

De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. De verboden betreffende die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen en waterkeringen. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan ontheffing worden aangevraagd. Duidelijke en vastgestelde uitgangspunten hierbij zijn geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst.

5.4.2 Onderzoek

In opdracht van GEM Benedenveer BV i.o. is in januari 2015 door IDDS een notitie water (zie Bijlage 5) opgesteld. Hierin wordt de huidige situatie beschreven, de mogelijkheden voor waterberging benoemd en een indicatieve berekening gemaakt op basis van de mogelijke bestemmingen.

Huidige situatie

In de huidige situatie zijn binnen het plangebied watergangen gelegen die een b-min status hebben. Het onderhoud hiervan ligt bij de aanliggende eigenaar. Tevens is de planlocatie vanuit het stedelijke waterplan aangeduid als zoeklocatie voor waterberging. Op dit moment zijn gemeente en waterschap aan het kijken of de wateropgave in het recreatief knooppunt kan worden verwerkt.


Op het huidige terrein van de Merwebolder vindt onderbemaling plaats, zodat hier sprake is van een polder in de polder. De waterstanden in het plangebied variëren tussen -2.10 NAP in het oostelijk deel en -1.90 NAP in het westelijk deel.

Uit de 'Legger Waterkeringen Alblasserwaard en Vijfheerenlanden' blijkt dat het plangebied niet valt binnen de beschermingszone van de primaire waterkering langs de Merwede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0018.jpg"

Figuur: Uitsnede 'Legger Waterkeringen Alblasserwaard en Vijfheerenlanden'. 

Toekomstige situatie

In het vigerende bestemmingsplan 'Benedenveer' is opgenomen dat bij eventuele bestemmingswijziging, mede gelet op de karakteristiek van het gebied, een hoge prioriteit zal worden gegeven aan de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het gaat hier om een gebied met een dichte slotenverkaveling, brede watergangen in en rond het plangebied en een hoge grondwaterstand.

Het voornemen is om op een braakliggend terrein te bebouwing met een sportaccommodatie en ongeveer 30 woningen of bedrijven (voor de watertoets maakt dat niet uit). Voor de locatie zijn een vijftal ontwikkelingsmodellen uitgedacht. Een definitieve keuze welk model als uitgangspunt voor het bestemmingsplan is op dit moment nog niet genomen. Model 3 (zie onderstaande afbeelding) heeft vooralsnog de voorkeur. Op basis van dit model wordt de invloed op de waterhuishouding bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0019.jpg"

De huidige b-min watergangen zullen worden gedempt of vergraven. Het oppervlak van de te dempen watergangen dient 1 op 1 te worden gecompenseerd. Er zal een nieuwe watergang worden gerealiseerd van noord naar zuid door het plangebied. De exacte ligging hiervan is op dit moment nog niet bekend.

De nieuwe watergangen zullen minimaal een b status moeten krijgen wat betekend dat deze een beschermingszone van 1,0m aan weerszijde van de watergang hebben. Het onderhoud van de watergang ligt bij de aanliggende eigenaar. Het is mogelijk dat na overleg, het onderhoud bij het waterschap komt te liggen. De watergangen zullen dan een A-status krijgen. Deze watergangen hebben dan een beschermingszone van 5,0m.

Er zal in de toekomstige situatie een waterverbinding zijn van noord naar zuid over de locatie. Hiermee kan het huidige watersysteem behouden blijven. Bij de verdere uitwerking van de ontwikkeling zal het watersysteem verder uitgewerkt worden en worden overlegd aan de waterbeheerder.

Onder en rond het hoogspanningstracé is voldoende ruimte om de noodzakelijke hoeveelheid open water te realiseren. Het regenwater zal direct op het open water worden afgevoerd. Dit houdt uiteraard verband met de keuze van rioleringssysteem.

Op de Merwebolder, ten oosten van het plangebied, is een onderbemaling van toepassing.

Bij de inrichting van de zone onder het hoogspanningstracé kan rekening worden gehouden met de mogelijkheid van natuurlijke waterzuivering, door middel van de natuurlijke inrichting van de oevers en het aanbrengen van watervegetatie (riet en biezenzones).

Berekening waterberging

Aangezien er nog geen uitgewerkt plan is voor de locatie is er een indicatieve berekening waterberging gemaakt op basis van de verwachte invulling van de bestemming met bijbehorende oppervlak verharding. Om te bepalen wat de toename aan verharding is zijn de volgende aannames gedaan:

  • De oppervlaktes voor de sportaccommodatie, het parkeren en de verharding in openbaar gebied betreffen 100% verharding;
  • Voor het oppervlak van het uitgeefbaar gebied voor de woningen wordt 50% als verhard beschouwd;

De notitie water in de bijlage laat zien dat in model 3 een toename van 17.708,5 m2 aan verhard oppervlak wordt voorzien. Het Waterschap Rivierenland hanteert vuistregels voor compenserende waterberging. Deze vuistregels zijn:

  • Het oppervlak open water van te dempen watergangen dient 1:1 gecompenseerd te worden door de aanleg van open water.
  • Bij toename van verhard oppervlak geldt 436 m3 extra waterberging per hectare toename van verhard oppervlak indien dat verhard oppervlak loost op open water (gebaseerd op een maatgevende bui van T=10+10%). Voor de verhardingen die lozen op bijvoorbeeld een waterdoorlatende verhardingen (kunstmatige bergingsvoorzieningen) hanteert het waterschap een compensatie van 664 m3/ha (gebaseerd op een maatgevende bui van T=100+10%).
  • Het waterschap hanteert een éénmalige compensatievrijstelling van 500m2 in het stedelijk gebied. Deze mag van de te compenseren oppervlakteverharding worden afgetrokken, zodat nog voor 17.208,5 m2 aan verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd.

Ervan uitgaande dat de waterberging wordt voorzien in de vorm van open water wordt de norm van 436 m3/ha aangehouden. Gelet op de toename van 1,72 hectare aan verharding is (1,72x436 m3 =) 749,92 m3 aan compenserende waterberging benodigd. Uitgaande van een peilstijging van 0,20 meter is 3.749,6 m2 aan waterberging benodigd.

Waterkwaliteit en natuurvriendelijke oevers

Het gebied onder het hoogspanningstracé is bijzonder geschikt voor natuurlijke inrichting van de oevers.

Voor de nog op te richten bebouwing is het tevens van belang om duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen om diffuse verontreinigingen van water en bodem te voorkomen. Zink, lood, koper en PAK´s-houdende materialen mogen uitsluitend worden toegepast als deze worden voorzien van een coating.

Riolering 

Ten behoeve van de vuil- en hemelwaterafvoer wordt het plangebied voorzien van een gescheiden rioleringssysteem.

Er zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen.

5.4.3 Conclusie

Uitgaande van de verwachte invulling van de bestemming met bijbehorende oppervlak verharding dient er bijna

4.000 m2 open water gerealiseerd te worden op basis van het verhard oppervlak (exclusief dempen van sloten).

Om de waterberging ook bij de ontwikkeling goed te regelen is in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. In deze voorwaardelijke verplichting wordt geregeld dat er een watertoets moet worden uitgevoerd en dat deze moet zijn goedgekeurd door het Waterschap voordat de omgevingsvergunning kan worden aangevraagd.

Het gebied onder het hoogspanningstracé is bijzonder geschikt voor natuurlijk ingerichte oevers ter verbetering van de waterkwaliteit.

5.5 Bodem

5.5.1 Normstelling en beleid

In het kader van de Woningwet/Gemeentelijke Bouwverordening dient een omgevingsvergunningaanvraag (activiteit bouwen) vergezeld te gaan van een rapportage inzake de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Daarom moet bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld worden gebracht. Het bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken.

5.5.2 Onderzoek

In opdracht van GEM Benedenveer BV i.o. is in oktober 2014 door IDDS een verkennend milieukundig (water)bodemonderzoek (zie Bijlage 6) verricht op de locatie Benedenveer te Sliedrecht.

Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel het huidige, gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de (water)bodem. Het verkennend (water)bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem.

Ter bepaling van de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie, zijn de normen NEN 5740 (onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NNI, januari 2009) en NEN 5720 (strategie voor het uitvoeren van verkennend waterbodem onderzoek, NNI, 2009) gehanteerd. Deze norm beschrijft de werkwijze voor het opstellen van de onderzoeksstrategie bij een verkennend bodemonderzoek naar de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging en de werkwijze voor het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem en eventueel vrijkomende grond en/of slib.

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Bovengrond

  • in de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met sporen baksteen en sintels waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de bovengrond is niet verontreinigd met de onderzochte zware metalen, PCB’s, PAK en minerale olie.

Ondergrond

  • in de ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de ondergrond is, ter plaatse van de veenlaag, licht verontreinigd met molybdeen en nikkel en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, PCB’s, PAK en minerale olie;
  • de overige ondergrondlagen zijn niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, PCB’s, PAK en minerale olie.

Grondwater

  • het grondwater is licht verontreinigd met barium, naftaleen en incidenteel met nikkel. De overige onderzochte zware metalen, vluchtige aromaten, VOCl en minerale olie zijn niet verhoogd aangetoond ten opzichte van de streefwaarde.

Waterbodem

  • het slib is verspreidbaar op het aangrenzende perceel;
  • het slib is vrij toepasbaar op de bodem onder zoet oppervlaktewater.
5.5.3 Conclusie

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

In het kader van een bestemmingsplanwijziging is de bodem in voldoende mate onderzocht. Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.

5.6 Geluid

5.6.1 Normstelling en beleid

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

Onderzoekszone wegverkeerslawaai

Behalve langs 30 km/uur-wegen en woonerven bevindt zich overeenkomstig artikel 74 Wgh aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Voordat nieuwe woningen binnen deze zone kunnen worden geprojecteerd dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wgh wordt voldaan. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied). De definities van stedelijk en buitenstedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 Wgh. Deze definities luiden:

  • stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom (bepaald door komgrensborden) met uitzondering van het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de bebouwde kom dat is gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.

Gelet op het voorgaande bevindt zich langs de Rijksweg A15 een zone van 400 meter (2x2 rijstroken, buitenstedelijk gebied). Langs de Craijensteijn en de Parallelweg is een zone aanwezig van 200 meter (2x1 rijstrook, stedelijk gebied). Deze zone wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.

Onderzoekszone railverkeerslawaai

Langs een aantal spoorwegen zijn zones aangewezen waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht. De breedte van de zone is afhankelijk van hoogte van het geluidproductieplafond op de referentiepunten. Volgens artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder (Bgh) bedraagt de zone, ter hoogte van de locatie, van de Merwede-Lingelijn 200 meter. Deze zone is gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf.

Onderzoekszone industrieterrein

In het vigerende bestemmingsplan ‘Benedenveer’ (vastgesteld op 26 juni 2013) is aangegeven dat de ontwikkellocatie is gelegen in de zone van het industrieterrein ‘De Staart’. Dat industrieterrein is aan de zuidkant van de Beneden Merwede gelegen in de gemeente Dordrecht.

Normstelling

In het geval nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, kunnen worden gerealiseerd binnen een zone van een weg, een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein, dan mag de geluidbelasting niet meer bedragen dan de voorkeurswaarde. Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen.

Blijkt dat niet mogelijk te zijn of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht (het college van Sliedrecht) bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden.

In onderstaande tabel is aangegeven wat de voorkeurswaarde en de maximale ontheffingswaarde is voor de nieuw te bouwen woningen op de locatie Benedenveer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0020.png"

Tabel: Normstelling wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai voor woningbouw.

Reductie geluidbelastingen wegverkeerslawaai

Op grond van de verwachting dat de geluidsproductie van motorvoertuigen in de toekomst afneemt, mogen de berekende geluidsbelastingen op de gevels worden gereduceerd. In het onderstaande overzicht is aangegeven welke reductie is toegepast:

  • de resultaten van de Craijensteijn en de Parallelweg zijn gereduceerd met 5 dB;
  • de resultaten van de Rijksweg A15 zijn met 2 dB gereduceerd voor zover de geluidsbelasting zonder correctie kleiner of gelijk is aan 55 dB of groter is dan 57 dB is;
  • de resultaten van de Rijksweg A15 zijn met 3 dB gereduceerd voor zover de geluidsbelasting zonder correctie 56 dB is;
  • de resultaten van de Rijksweg A15 zijn met 4 dB gereduceerd voor zover de geluidsbelasting zonder correctie 57 dB is.

Hogere waardebeleid gemeente Sliedrecht

De gemeente Sliedrecht heeft nadere criteria en voorwaarden gesteld bij het verlenen van hogere waarden. Deze criteria/voorwaarden zijn vastgelegd in het ‘Beleid Hogere Grenswaarden, Wet geluidhinder gemeente Sliedrecht’, welke in werking is getreden op 12 februari 2010.

De gemeente Sliedrecht stelt hogere waarden vast indien, ondanks de hogere geluidbelasting als gevolg van wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai, een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd, waarbij de volgende eisen betrekking hebben op de volgende aspecten:

  • geluidluwe zijde:
  • geluidluwe buitenruimte;
  • woningindeling en gebruik van de woning;
  • cumulatie bij berekening geluidluwe zijde;
  • afschermende werking;
  • uitzonderingen.

Bouwbesluit 2012

In het Bouwbesluit 2012 is aangegeven wat de karakteristieke geluidwering moet zijn om een binnenwaarde, bij gesloten ramen, te garanderen voor verblijfsgebieden van een nieuwe school en kinderdagverblijf. De geluidbelasting door weg- en railverkeerslawaai mag in verblijfsgebieden (theorielokalen of theorievaklokalen en slaapruimten van kinderdagverblijven) niet hoger zijn dan 33 dB. Vanwege industrielawaai mag deze waarde in deze verblijfsgebieden niet hoger zijn 35 dB(A).

5.6.2 Onderzoek

In opdracht van GEM Benedenveer BV i.o. is in juni 2015 door IDDS een akoestisch onderzoek verricht (zie Bijlage 7) op de locatie Benedenveer te Sliedrecht. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) en de daarbij behorende rekenregels. De voorgenomen ontwikkeling is gelegen binnen de zone van de Rijksweg A15, de Craijesteijn en de Parallelweg. Daardoor is een onderzoek naar wegverkeerslawaai benodigd.

Daarnaast is de locatie gelegen in de onderzoekszone van de Merwede-Lingelijn en het gezoneerde industrieterrein ‘De Staart’. Om deze reden heeft het onderzoek ook betrekking op het aspect railverkeers- en industrielawaai.

De geluidbelastingen zijn berekend ter plaatse van de woonvlakken waarbinnen de woningen worden gerealiseerd van model 3. Daarnaast zijn de geluidbelastingen berekend ter plaatse van de noordelijke plangrens.

Wegverkeerslawaai - nieuwe woningen

Rijksweg A15

Door het verkeer op de Rijksweg A15 zijn geluidbelastingen berekend die variëren van 46 dB tot maximaal 53 dB. Dit betekent dat de voorkeurswaarde wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. De overschrijding van de voorkeurswaarde bevindt zich op de noord- en oostzijde van de woonvlakken.

Aangezien er reeds geluidreducerende bron- en overdrachtsmaatregelen aanwezig zijn, zijn in dit onderzoek geen nadere berekening naar bron- en overdrachtsmaatregelen uitgevoerd. Dit betekent dat het vaststellen van een hogere waarden noodzakelijk is om op de locatie woningen te realiseren.

Craijensteijn

Vanwege het verkeer op de Craijensteijn bedraagt de maximale geluidbelasting 60 dB op de grens van het bouwvlak van de bestemming ‘Gemengd’, waarbinnen de woningen worden gerealiseerd. Daardoor wordt de voorkeurswaarde overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde niet. Daarnaast zijn ook de geluidbelastingen berekend op de woonvlakken van model 3. Ter plaatse van die woonvlakken is een maximale geluidbelasting berekend van 53 dB.

Op het gedeelte van de Craijensteijn ten oosten van de nieuwe aansluiting met de Parallelweg is reeds het geluidstillere SMA-NL5 (steenmastiekasfalt) aanwezig. Door op het gedeelte ten westen van de aansluiting ook dit asfalttype aan te leggen is het mogelijk om de geluidbelasting vanwege het verkeer op deze weg te reduceren tot maximaal 58 dB op het westelijk gedeelte van de grens van het bouwvlak van de bestemming ‘Gemengd’.

Voor het oostelijk gedeelte heeft dit geen effect. Het doorlopen van een hogere waarde procedure is als nog benodigd om op de locatie woningen te realiseren. Op 5 toetspunten (op de woonvlakken) wordt de voorkeurswaarde overschreden. Het toepassen van een nog stiller asfalt zoals een dunne deklaag type A of B op de Craijensteijn is niet mogelijk. Dergelijke wegdekken zijn niet bestand tegen wringend verkeer in bochten. Om deze reden is een dergelijk wegdektype niet in dit onderzoek meegenomen.
Een mogelijk te nemen overdrachtsmaatregel is het realiseren van een geluidsscherm langs de Craijensteijn. Het realiseren van een geluidsscherm in stedelijk gebied is niet wenselijk. Om die reden is deze geluidmaatregel niet meegenomen in dit onderzoek.

Parallelweg

De voorkeurswaarde wordt door het verkeer op de Parallelweg overschreden, tot een maximale geluidbelasting van 58 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt derhalve niet overschreden. De overschrijdingen bevinden zich aan de zuidzijde van de woonvlakken tussen de nieuwe ontsluitingsweg en de Parallelweg.

De geluidbelasting wordt hoofdzakelijk bepaald door het verkeer op de verlegde Parallelweg. Door op dit wegdeel een het geluidstiller SMA-NL5 aan te leggen kan de geluidbelasting met 1 dB worden gereduceerd, tot een maximale geluidbelasting van 57 dB op de grens van de woonvlakken.
Het toepassen van een nog stiller zoals een dunne deklaag type A of B zijn niet bestand tegen wringend verkeer in bochten Om deze reden is een dergelijk wegdektype niet in dit onderzoek meegenomen.
Een mogelijk te nemen overdrachtsmaatregel is het realiseren van een geluidsscherm langs de verlegde Parallelweg. Het realiseren van een geluidsscherm in stedelijk gebied is niet wenselijk.
Om die reden is deze geluidmaatregel niet meegenomen in dit onderzoek.

Wegverkeerslawaai - bestaande woningen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidtoename berekend op de bestaande woningen als gevolg van het extra verkeer van de planontwikkeling.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidtoename varieert van 0,02 dB tot maximaal 1,22 dB. De ervaring leert dat een geluidtoename van 1 dB niet of nauwelijks hoorbaar is voor het menselijk oor. Ter plaatse van de adressen Prinsenweer 28 en 30 is de geluidtoename hoger dan 1,0 dB.

Op het gedeelte van de Craijensteijn ten oosten van de nieuwe aansluiting met de Parallelweg is reeds het geluidstillere SMA-NL5 (steenmastiekasfalt) aanwezig. Door op het gedeelte ten westen van de aansluiting ook dit asfalttype aan te leggen is het mogelijk om de cumulatieve geluidbelasting met maximaal 1 dB te reduceren. De geluidtoename bij de adressen Prinsenweer 28 en 30 zullen dan lager zijn dan 1 dB en niet meer waarneembaar voor het menselijk oor.

Railverkeerslawaai

Door het railverkeer op de Merwede-Lingelijn zijn ter plaatse van de bouwvlakken voor model 3 geluidbelastingen berekend variërend van 53 dB tot maximaal 62 dB op de woonvlakken. De voorkeurswaarde van 55 dB wordt op een gedeelte van de woonvlakken overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.

Langs de Merwede-Lingelijn, ter hoogte van het plangebied zijn geen geluidsschermen aanwezig. Door aan de oostzijde van de spoorlijn een geluidsscherm (tussen de brug over de Rijksweg A15 en de brug over de Beneden Merwede) te realiseren wordt de geluidbelasting op de locatie gereduceerd. Met een geluidsscherm van 2 tot 3 meter neemt het aantal toetspunten waar de voorkeurswaarde wordt overschreden af tot 1.

Omdat de voorkeurswaarde na realisatie van een geluidsscherm nog steeds wordt overschreden moet alsnog een hogere waarde procedure worden doorlopen om op de locatie woningen te realiseren.

Industrielawaai

Door de OZHZ zijn de geluidbelastingen berekend vanwege de activiteiten op het industrieterrein ‘De Staart’. Ter plaatse van de woonvlakken zijn geluidbelastingen berekend variërend van 41 dB(A) tot maximaal 51 dB(A) (na correctie). De voorkeurswaarde wordt overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde niet. De voorkeurswaarde wordt op nagenoeg alle toetspunten overschreden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de voorkeurswaarde op een toetshoogte van 1,5 meter (begane grond) op geen enkel toetspunt wordt overschreden.

Het treffen van geluidsmaatregelen zijn gelet op de afstand tot het industrieterrein niet reëel. In het onderzoek is een berekening naar maatregelen dan ook niet opgenomen. Het vaststellen van een hogere waarden is benodigd voor het realiseren van woningen op de onderzochte locatie.

Benodigde hogere waarden

Uit de berekeningen blijkt dat hogere waarden benodigd zijn om geluidgevoelige objecten, zoals woningen, op deze locatie te kunnen realiseren. Aangezien het exacte bouwprogramma tot op heden niet bekend is, wordt ten tijde van de terinzagelegging van het definitieve bestemmingsplan het aantal aan te vragen hogere waarden bepaald.

In het hogere waarde beleid van de gemeente Sliedrecht is aangegeven dat hogere waarden worden vastgesteld in het geval het akoestisch klimaat aanvaardbaar wordt geacht. In de volgende tabel is aangegeven welke geluidklasse per bronsoort er optreedt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0021.png"

Tabel: Cumulatieve geluidbelastingen per bronsoort.

In de ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de nadere voorwaarden uit het gemeentelijke hogere waarde besluit.

5.6.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde wordt overschreden door alle in het onderzoek betrokken geluidbronnen. In onderstaande tabel zijn de maximaal berekende geluidbelastingen weergegeven ter plaatse van de woonvlakken uit model 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0022.png"

Tabel: Overzicht maximaal berekende geluidbelastingen.

In het onderzoek zijn geluidreducerende maatregelen doorgerekend voor de Craijensteijn, de Parallelweg en de Merwede-Lingelijn. Daaruit blijkt dat met het toepassen van geluidreducerende maatregelen de voorkeurswaarde nog steeds wordt overschreden. Dit betekent dat in die situatie alsnog hogere waarden moet worden vastgesteld. Omdat de bronsoort wegverkeerslawaai in de geluidklasse ‘lawaaiig’ valt, dient bij het vaststellen van hogere waarden rekening te worden gehouden met de cumulatieve geluidbelasting van alle bronsoorten samen.

Het ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden moet gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan voor deze locatie ter inzage worden gelegd. Deze hogere waarden worden door het college van Sliedrecht vastgesteld.

Voor de bestaande woningen blijkt uit de berekeningen dat de geluidtoename varieert van 0,03 dB tot maximaal 1,22 dB. De ervaring leert dat een geluidtoename van 1 dB niet of nauwelijks hoorbaar is voor het menselijk oor. Ter plaatse van de adressen Prinsenweer 28 en 30 is de geluidtoename hoger dan 1,0 dB. Door op het gedeelte ten westen van de aansluiting het geluidstillere SMA-NL5 asfalttype aan te leggen is het mogelijk om de cumulatieve geluidbelasting met maximaal 1 dB te reduceren. De geluidtoename bij de adressen Prinsenweer 28 en 30 zullen dan lager zijn dan 1 dB en niet meer waarneembaar voor het menselijk oor.

Met het toepassen van geluidreducerende maatregelen wordt de voorkeurswaarde nog steeds overschreden. Voor het oostelijk gedeelte heeft dit bovendien geen effect. Dit betekent dat in die situatie alsnog hogere waarden moet worden vastgesteld dan reeds het geval is. Omdat de geluidtoename van 1 dB niet of nauwelijks hoorbaar is voor het menselijk oor en de kosten van het treffen van maatregelen niet in verhouding staat tot het het resultaat, is het vaststellen van hogere waarden aanvaardbaar.

5.7 Verkeer en parkeren

5.7.1 Normstelling en beleid

Voor het aspect verkeer en parkeren zijn op verschillende niveaus beleidsdocumenten opgesteld. De ‘Structuurvisie infrastructuur en Ruimte’ is de visie van het Rijk op het gebied van mobiliteit, bereikbaarheid, ruimte, milieu en leefbaarheid tot 2040 beschreven. In het ‘Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan 2004 - 2020’ is de visie van de provincie Zuid-Holland beschreven, waarin de onderwerpen als bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid op provinciaal niveau aan de orde. Op regionaal niveau is het ‘Mobiliteitsplan Drechtsteden 2011 - 2016’ van belang, waarin de visie en de ambitie met betrekking tot mobiliteit voor de komende jaren wordt behandeld.

Binnen de gemeente Sliedrecht zijn het ‘Verkeerscirculatieplan 2005’ en de ‘Nota Parkeerbeleid Sliedrecht’ bepalend met betrekking tot het aspect mobiliteit. In het verkeerscirculatieplan wordt aandacht gegeven aan de verkeersveiligheid, de hoofdwegenstructuur, het parkeren, het fietsverkeer en het openbaar vervoer. Het Nota Parkeerbeleid is een verdere uitdieping van het verkeerscirculatieplan met betrekking tot het aspect parkeren.

5.7.2 Onderzoek

In opdracht van GEM Benedenveer BV i.o. is in januari 2015 door IDDS een notitie opgesteld voor het aspect verkeer en parkeren voor de locatie Benedenveer te Sliedrecht (zie Bijlage 8).

Verkeersafwikkeling

De verkeersaantrekkende werking voor de voorgenomen ontwikkeling is bepaald op basis van kengetallen uit de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Op basis van model 3 volgen de volgende getallen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0023.png" Tabel: Bepaling verkeersgeneratie voorgenomen ontwikkeling Benedenveer

Uit voorgaande tabel blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling met 100% woningen de hoogste verkeersgeneratie oplevert. Deze variant is zodoende maatgevend. Bij de verkeersafwikkeling is uitgegaan van deze maatgevende variant.

De verdeling van het extra verkeer vanwege de planrealisatie is volgens de verhouding van de autonome situatie. Zodoende wordt 95% van het totaal extra verkeer toebedeeld aan de Craijensteijn en 5% op de Parallelweg.

De mate van verkeersafwikkeling wordt bepaald aan de hand van de verhouding tussen de intensiteit (I) en de capaciteit (C) in de ochtend- en avondspits. Als blijkt dat I/C-verhouding tussen de 0,80 en 0,90 is gelegen bestaat een hoge kans op verkeersbelemmeringen. Is de I/C-verhouding hoger dan 0,90 dan treden vrijwel zeker verkeersbelemmeringen op.

Uit de ontvangen gegevens van de gemeente blijkt dat de I/C-verhouding op de Parallelweg zo laag is dat het extra verkeer vanwege de ontwikkeling niet tot belemmeringen leidt, waardoor deze weg verder buiten beschouwing wordt gelaten.

Uit de berekeningen blijkt dat de I/C-verhouding in de toekomstige situatie met 0,02 toeneemt op de Craijensteijn en met 0,01 op de Ouverture. Gelet op de verkeersdrukte in de huidige situatie en de minimale toename van de I/C-verhouding
van 0,01 wordt niet verwacht dat deze toename de haalbaarheid van het plan in de weg staat.

Parkeerbalans

In de ‘Nota Parkeerbeleid Sliedrecht’ zijn een aantal randvoorwaarden gegeven met betrekking tot de parkeeroplossingen bij een nieuwe ontwikkeling. Belangrijk daarbij is dat het parkeren op de eigen locatie moet worden opgelost en niet op de omgeving mag drukken.

In de parkeernota zijn de parkeernormen voor verschillende functies aangegeven welke de gemeente Sliedrecht aanhoudt. In onderstaande tabel zijn de aangehouden parkeernorm en het totaal aantal benodigd parkeerplaatsen voor het ontwikkeling Benedenveer weergegeven op basis van model 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0610.bp17BenedenveerNrd-3001_0024.png"

Tabel: Bepaling aantal parkeerplaatsen voorgenomen ontwikkeling Benedenveer.

Voor de woningen dient een groot aantal van de benodigde parkeerplaatsen in het uitgeefbare gebied (eigen terrein) te realiseren en alleen de parkeerplaatsen voor bezoekers in het openbaar gebied. Dit betekent dat in openbaar gebied (96 + 9)=105 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd.

In model 3 is voor de sportaccommodatie een indicatieve oppervlakte van 4.450 m2 gereserveerd voor parkeren bij de sportaccommodatie. Met een gemiddeld ruimtebeslag van 35 m2 per parkeerplaats is het mogelijk om nabij de sportaccommodatie 127 parkeerplaatsen te reserveren. Dit is een overschatting van het bepaalde aantal parkeerplaatsen. Deze overschatting kan de parkeerpieken opvangen die optreden bij het spelen van topwedstrijden van de volleybalvereniging in de nieuwe sportaccommodatie. Daarmee kan ruimschoots worden voorzien in het aantal benodigde parkeervoorzieningen in openbaar gebied.

Ook bedrijven en wonen maken op verschillende tijden gebruik van de parkeerplaatsen. Bij vergunningverlening zal er gekeken worden naar de mogelijkheden van dubbelgebruik voor parkeerplaatsen en welke normen hiervoor kunnen worden toegepast.

5.7.3 Conclusie

Als gevolg van de planontwikkeling (uitgaande van maximaal 30 woningen en een sportaccommodatie) wordt een verkeersgeneratie verwacht van 471 mvt/etm. Dit extra verkeer verdeelt zich voornamelijk over de Craijensteijn en de Ouverture en leidt tot een toename van de I/C-verhouding van 0,02 op de Craijensteijn en 0,01 op de Ouverture voor het prognosejaar 2020. Ondanks dat in de huidige situatie reeds een drukke verkeerssituatie bestaat op de zuidelijke rijstrook van de Ouverture wordt verwacht dat de minimale toename van 0,01 van het extra verkeer in de spits de haalbaarheid van deze ontwikkeling niet in de weg staat.

Met betrekking tot het aspect parkeren zal er bij de ontwikkeling voldoende ruimte gereserveerd worden om het benodigde aantal parkeerplaatsen bij de sportaccommodatie te realiseren. Voor het parkeren nabij de nieuwe woningen wordt uitgegaan dat benodigde aantal parkeerplaatsen voor bezoekers in het openbare gebied wordt gerealiseerd. Omdat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, levert dit verder geen belemmering op.

Bij vergunningverlening zal er gekeken worden naar de mogelijkheden van dubbelgebruik voor parkeerplaatsen en welke normen hiervoor kunnen worden toegepast.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling en beleid

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

5.8.2 Onderzoek

In opdracht van GEM Benedenveer BV i.o. is in juni 2015 door IDDS een onderzoek luchtkwaliteit verricht op de locatie Benedenveer te Sliedrecht (zie Bijlage 9). Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een NIBM bijdrage. In de notitie 'Verkeer en Parkeren' is de verkeersgeneratie van de voorgenomen ontwikkeling bepaald. De totale verkeersgeneratie bedraagt (sportaccommodatie + 30 woningen) 471 motorvoertuigen per etmaal.

Uit de berekeningen met de NIBM-rekentool blijkt, dat de jaargemiddelde concentratie NO2 maximaal 0,44 µg/m3 toeneemt en de jaargemiddelde concentratie PM10 maximaal 0,09 µg/m3. De beide toenamen zijn ruim lager dan de toegestane NIBM-norm van 1,2 µg/m3. Daardoor draagt de toename van het verkeer door de realisatie van de ontwikkeling op de locatie Benedenveer NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden is niet aan de orde.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt, onder andere van de Craijensteijn en de Parallelweg. Hieruit blijkt dat, nabij het plangebied, de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 respectievelijk maximaal 22 µg/m3 en 23 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor de beide stoffen van 40 µg/m3 wordt niet overschreden.

5.8.3 Conclusie

De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling en beleid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.


In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). Binnen het invloedsgebied geldt dat voor ieder ruimtelijk plan groepsrisicoverantwoording verplicht is. Een verantwoording is een kwalitatieve beschrijving over de waarde van het groepsrisico, maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.


Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.


Begin 2015 treedt het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking. In het Btev staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. In dit onderzoek is op deze wetgeving voorgesorteerd.

Het Btev hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 meter, in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

5.9.2 Risicobronnen

In opdracht van GEM Benedenveer BV i.o. is in januari 2015 door IDDS een onderzoek externe veiligheid verricht op de locatie Benedenveer te Sliedrecht (zie Bijlage 10).


Hogedruk aardgastransportleiding A-667-deel-1

Tussen de Parallelweg en de spoordijk, direct ten westen van de locatie, is de aardgastransportleiding A-667 aanwezig. Op basis van artikel 12 van het Bevb is een verantwoording noodzakelijk wanneer een ruimtelijk besluit met kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een aardgastransportleiding is gelegen. Onderdeel van deze verantwoording is het in kaart brengen van de waarde van het groepsrisico.


De leiding heeft een druk van 80 bar en een diameter van 1.219 mm (48 inch). Het invloedsgebied bedraagt circa 580 meter. Op basis hiervan is het inventarisatiegebied vastgesteld, waarin de populatieaantallen zijn bepaald. Voor deze leiding geldt dat aan weerszijde een belemmeringenstrook aanwezig is van 5 meter. Deze strook valt buiten het plangebied.

Langs de leiding is geen PR 10-6 contour berekend. De waarde van het groepsrisico is een factor 600 lager dan de oriëntatiewaarde in de autonome en de toekomstige situatie. Aangetoond is dat het groepsrisico een factor 600 lager is dan de oriënterende waarde. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling levert een toename van het groepsrisico op van 0,004*10-4 ten opzichte van de autonome situatie bij de realisatie van een sportaccommodatie en 100% woningen.
De toename van het groepsrisico is 0,003*10-4 bij de realisatie van een en 100% bedrijven. Gelet hierop levert de toename van het groepsrisico geen belemmering op.

Wel zal er bij de ontwikkeling rekening moeten worden gehouden met zelfredzaamheid en de bereikbaarheid voor hulpdiensten.


Rijksweg A15 en Beneden Merwede

De locatie is niet gelegen in het verantwoordingsgebied van 200 meter van de transportroutes voor gevaarlijke stoffen Rijksweg A15 en de Beneden Merwede. Omdat de locatie niet is gelegen in het verantwoordingsgebied is het verantwoorden van het groepsrisico niet benodigd. Aangezien de locatie wel in het invloedsgebied is gelegen is een motivering met betrekking tot zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid wel benodigd.

Bij de ontwikkeling zal rekening moeten worden gehouden met de zelfredzaamheid en de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Hiervoor kunnen extra maatregelen worden genomen zoals beschreven in het onderzoek. Bij de ontwikkeling zal het VRZHZ zowel op het gebied van zelfredzaamheid als bestrijdbaarheid om advies worden gevraagd.

5.9.3 Conclusie

Tussen de Parallelweg en de spoordijk, direct ten westen van de locatie, is de aardgastransportleiding A-667 aanwezig. Deze heeft een belemmeringenstrook van 5 meter. Deze valt buiten het plangebied.

Zowel voor deze aardgastransportleiding als voor de A15 en de Beneden Merwede zal rekening gehouden moeten worden met de zelfredzaamheid. Dit zal ten tijde van de ontwikkeling gebeuren in overleg met de VRZHZ. Dan zal er ook gekeken worden naar de bestrijdbaarheid in het kader van de A15 en de Beneden Merwede.

5.10 Bedrijven en milieuzonering

5.10.1 Normstelling en beleid

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

5.10.2 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied bevinden zich een tweetal bedrijven in de milieucategorie 2, de zorginstelling ASVZ en de opslag aan de Parallelweg 20. De voorgenomen ontwikkeling ligt in een gebied dat is te beschouwen als een ‘gemengd gebied’.

Uit het onderzoek dat in opdracht van GEM Benedenveer BV i.o. in januari 2015 is uitgevoerd door IDDS (zie Bijlage 11) blijkt dat VGN-richtafstanden geldend voor de bestaande inrichtingen / bedrijven in de omgeving niet over de nieuwe woonvlakken zijn gelegen. Daardoor wordt nieuwe woningen niet belemmerd vanuit bestaande inrichtingen / bedrijven.

De VNG-richtafstand van de nieuwe maatschappelijke sportfunctie is niet gelegen over bestaande woningen, maar wel over de nieuwe woonvlakken. In het geval binnen de VNG-richtafstand toch woningen worden gesitueerd, dan dient middels een nader akoestisch onderzoek naar het inrichtingslawaai van de nieuw maatschappelijke sportfunctie te worden aangetoond dat dit geen belemmering oplevert voor de nieuwe woningen.

5.10.3 Conclusie

Voor de bestaande bedrijven / inrichtingen kan worden voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

De te realiseren sportaccommodatie ligt op voldoende afstand van de bestaande woningen, maar bij de nog te realiseren woningen is deze afstand mogelijk niet voldoende. Bij de aanvraag omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regel in het bestemmingsplan dat 30 meter afstand tot woningen en milieugevoelige functies moet worden aangehouden. Er zal dan aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd moeten worden waarin wordt aangetoond dat wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. Burgemeester en wethouders kunnen op basis van dit onderzoek een omgevingsvergunning verlenen.

5.11 Kabels en leidingen

380 kV hoogspanningsverbinding

In het plangebied loopt de bovengrondse 380 kV hoogspanningsverbinding Krimpen aan den IJssel –Crayestein. In verband met draadbreuk, elektrische ontlading en ijzelafzetting worden zoneringsafstanden voor hoogspanningsleidingen gehanteerd. Voor een 380 kV hoogspanningsverbinding geldt een zone van 38 meter aan weerszijden van de leiding.

Internationaal onderzoek wijst erop dat kinderen die langdurig (14 tot 18 uur per dag) in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen verblijven, meer gezondheidsrisico's lopen. Het magnetisch veld afkomstig van de hoogspanningslijnen zou verantwoordelijk kunnen zijn voor een verhoogde kans op leukemie. In verband hiermee moet bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen worden gekeken naar eventuele gevoelige bestemmingen (dat wil zeggen woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) binnen de indicatieve zone van de betreffende hoogspanningslijnen. Deze indicatieve zone komt overeen met de zone waarbinnen het jaargemiddeld magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). De indicatieve zones van de betrokken hoogspanningslijn bedraagt 160 meter aan weerszijden van de leiding. De staatssecretaris komt op basis van onder meer het voorgaande en het voorzorgsprincipe, tot de conclusie dat nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, vermeden moeten worden.

De staatssecretaris heeft het beleid voor hoogspanningslijnen in oktober 2005 vastgelegd in een brief aan gemeenten, provincies en netbeheerders. Beoordeling van het (ontwerp)bestemmingsplan vindt plaats op basis van de indicatieve zone. Het beleidsadvies voor hoogspanningslijnen richt zich op nieuwe situaties.

In het kader van het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan Benedenveer in 2007 is door het toenmalige Ministerie van VROM aangegeven dat, gezien de reeds vergevorderde planontwikkeling voor dit gebied, uitgegaan kan worden van een bestaande situatie. Voor bestaande situaties geldt de advieswaarde van 100 micro tesla. Dit referentieniveau is opgesteld door een internationale commissie en overgenomen door de Raad van de Europese Unie als aanbeveling aan haar lidstaten. Dit referentieniveau is opgesteld ter voorkoming van acute effecten van sterke velden. Bij veldsterkten lager dan dit referentieniveau is het optreden van dergelijke acute effecten uitgesloten. Door Kema is onderzocht wat de optredende magnetische veldsterkte is van het huidige tracé van de hoogspanningsleiding. Hieruit blijkt dat op ca 38 m de magnetische veldsterkte ca 1,8 micro tesla zal bedragen, dus ruimschoots beneden de advieswaarde voor een bestaande situatie.

Om veiligheidsredenen stelt de gemeente dat in een strook van 76,00 m (2 x 38,00 m) geen woonbebouwing mag worden gerealiseerd. In het plan is door middel van een dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' een beperking opgenomen voor het gebruik en de bebouwing ten dienste van onderliggende enkelbestemmingen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om hiervan af te wijken na overleg met de leidingbeheerder. Op deze manier houden zij de regie over de mogelijke ontwikkelingen in deze zone.

Hogedruk aardgastransportleiding A-667-deel-1

Tussen de Parallelweg en de spoordijk, direct ten westen van de locatie, is de aardgastransportleiding A-667 aanwezig. Deze leiding en bijbehorende belemmeringenstrook vallen buiten het plangebied, zoals beschreven in paragraaf 5.9.

5.11.1 Conclusie

In het kader van het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan Benedenveer in 2007 is door het toenmalige Ministerie van VROM aangegeven dat, gezien de reeds vergevorderde planontwikkeling voor dit gebied, uitgegaan kan worden van een bestaande situatie.

Door Kema is onderzocht wat de optredende magnetische veldsterkte is van het huidige tracé van de hoogspanningsleiding. Hieruit blijkt dat op ca 38 m de magnetische veldsterkte ca 1,8 micro tesla zal bedragen, dus ruimschoots beneden de advieswaarde voor een bestaande situatie.

Om veiligheidsredenen stelt de gemeente dat in een strook van 76,00 m (2 x 38,00 m) geen woonbebouwing mag worden gerealiseerd. In het plan is door middel van een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' een beperking opgenomen voor het gebruik en de bebouwing ten dienste van onderliggende enkelbestemmingen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om hiervan af te wijken na overleg met de leidingbeheerder. Op deze manier houden zij de regie over de mogelijke ontwikkelingen in deze zone.

5.12 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • a. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • b. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:

  • de aard van de voorgenomen activiteit;
  • de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
  • de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
  • mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

De beschreven activiteiten worden genoemd in de D-lijst (categorie D, 11.2 stedelijk ontwikkelingsproject). Daarom dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden die uitwijst of de (mogelijke) ontwikkelingen samen leiden tot significante effecten op het milieu en de leefomgeving. De beoordeling is gebaseerd op de drie onderwerpen genoemd in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. De hiervoor beschreven milieuonderzoeken vormen de basis voor de beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is hieronder opgenomen.

1. Kenmerken van het project

De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde voor een formele m.e.r.-beoordeling. De ontwikkelingen van de locatie Benedenveer Noord heeft geen bijzondere effecten op de omgeving.

2. Plaats van het project

De locatie ligt in een gebied dat door de provincie is aangewezen als bestaand stads- en dorpsgebied. De locatie wordt aan alle zijden begrensd door bebouwing en/of wegen en spoor.

De locatie zelf heeft geen bijzondere kwaliteiten die behouden moeten worden. In de directe omgeving zijn geen natuurgebieden aanwezig die hinder zullen ondervinden van deze ontwikkeling. (zie paragraaf 5.3).

Op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is het gebied onderzocht en kent geen te behouden waarden. Er is dan ook geen dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingplan.

Op het gebied van water biedt de ontwikkeling voldoende ruimte voor waterberging.

3. Kenmerken van het potentiële effect

De geplande ontwikkeling zal hooguit een plaatselijk effect hebben, zoals een kleine toename van het verkeer op omliggende wegen en geringe invloed op de luchtkwaliteit (zie paragraaf 5.7 en 5.8).

De ontwikkeling van het plangebied zal zich voegen in de bestaande stedelijke structuur. Daarbij zal extra rekening worden gehouden met het rijksmonument op de Parallelweg 8.

5.12.1 Conclusie

Gelet op bovenstaande overwegingen en de hiervoor beschreven milieuonderzoeken worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Een formele m.e.r.-beoordeling is niet nodig.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Benedenveer Noord. De regels vormen de juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied.

6.1 Planvorm

Globaal

Het bestemmingsplan biedt voor het gehele gebied een globale planvorm. De gekozen planvorm maakt het mogelijk om toekomstige functies in het plangebied te voorzien van een flexibele bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke en functionele kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden gerealiseerd.

6.2 Systematiek bestemmingen

6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In de inleidende regels zijn alle gehanteerde begrippen nader omschreven (Artikel 1). Ook is omschreven hoe er gemeten dient te worden (Artikel 2).

Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en rechtszekerheid vergroot.

 

6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In de artikelen 3 en 4 is, per artikel, een bestemmingsomschrijving gegeven en zijn bouwregels, eventuele afwijkingsregels, wijzigingsregels en specifieke gebruiksregels opgenomen.

De bestemming 'Gemengd' (artikel 3 ) maakt diverse voorzieningen mogelijk. Voor deze bestemming is uitgegaan van een basisbegripsomschrijving, ofwel één bestemming ‘Gemengd’. Binnen die bestemming zijn meerdere functies mogelijk, zoals bedrijven, maatschappelijk, sport en wonen.

Binnen deze bestemming is het onder andere mogelijk om een sportaccommodatie, tennisbanen en andere sportvelden te realiseren.

Er is 1 dubbelbestemming opgenomen: de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'(artikel 4) heeft betrekking op de 380 kV hoogspanningsverbinding Krimpen aan den IJssel – Crayestein.

 

6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is om te voorkomen dat mocht in het bestemmingsplan zijn bepaald dat bij een gebouw een open terrein verplicht is, dat terrein nog eens meetelt bij de beoordeling van een aanvraag van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke verplichting wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Voorts is een regeling opgenomen om te voorkomen dat bouwwerken die legaal tot stand zijn gekomen, maar qua maatvoering niet geheel in overeenstemming zijn met het voorliggende bestemmingsplan, worden 'wegbestemd'.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.

6.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Het overgangsrecht ten aanzien van het bouwen staat verwoord in artikel 3.2.1 Bro. Dit artikel is één op één overgenomen in dit bestemmingsplan. Een bouwwerk dat op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt aanwezig is dan wel planologisch mogelijk is, mag gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd of in het geval van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De aard van het gebouw mag hierbij niet veranderen en ook mag de omvang niet worden vergroot. Eventuele uitbreiding is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.

Het tweede lid gaat in op het gebruik van (on)bebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Ander strijdig gebruik is niet toegestaan.

Slotregel

Het laatste artikel van het bestemmingsplan betreft de slotregel, waarin de naam, zoals de regels aangehaald kunnen worden, is opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien de plankosten anderzijds zijn verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst.


De gemeente Sliedrecht is voornemens om de ruimtelijke ontwikkeling zoals die in het bestemmingsplan mogelijk is gemaakt gezamenlijk met GEM Benedenveer BV en de SSB uit te voeren. Hiertoe zal een anterieure overeenkomst worden aangegaan. De kosten die met de ruimtelijke ontwikkeling samenhangen worden gedekt door de opbrengsten die voortkomen uit de uitgifte van bouwrijpe kavels. In de anterieure overeenkomst zijn alle afspraken vastgelegd, waarmee het kostenverhaal wordt zeker gesteld, daarom is het niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

De SSB ontvangt subsidie van de gemeente Sliedrecht voor de realisatie van de sportaccommodatie.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten verwerkt van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1.1 Bro). Overleg vindt plaats met de besturen van de betrokken gemeenten, waterschappen en met die diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerpbestemmingsplan. De resultaten van dit overleg zal in dit hoofdstuk worden opgenomen.

7.2.1 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan Benedenveer Noord heeft in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 20 maart 2015 tot en met 30 april 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het gemeentekantoor van de gemeente Sliedrecht en op ruimtelijkeplannen.nl. In deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gekregen een reactie in te dienen op het voorontwerp bestemmingsplan.

Er is 1 schriftelijke inspraakreacties ingediend en er zijn 10 vragen/opmerkingen gegeven op de inloopavond d.d. 13 april 2015. De vragen/opmerkingen van de inloopavond zijn samengevoegd tot een vijftal reacties. In hoofdstuk 2 van de Nota van inspraak en vooroverleg (zie bijlage) is een samenvatting gegeven van de ontvangen inspraakreacties en zijn de reacties van gemeentelijk commentaar voorzien. Tevens is per reactie aangegeven of de reactie leidt tot aanpassingen van het voorontwerp bestemmingsplan.

7.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan diverse overleginstanties. In totaal hebben 4 instanties gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 van de Nota van inspraak en vooroverleg (zie bijlage) is een samenvatting gegeven van de ontvangen overlegreacties en zijn de reacties van gemeentelijk commentaar voorzien. Per reactie is aangegeven of de reactie leidt tot aanpassingen van het voorontwerp bestemmingsplan.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan Benedenveer Noord heeft in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 23 juli 2015 tot en met 2 september 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het gemeentekantoor van de gemeente Sliedrecht en op ruimtelijkeplannen.nl. In deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gekregen een reactie in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.

Er zijn 2 schriftelijke zienswijzen ingediend. In hoofdstuk 2 van de Nota van Zienswijzen (zie bijlage) is een samenvatting gegeven van de ontvangen zienswijzen en zijn de reacties van gemeentelijk commentaar voorzien en staat onderbouwd dat de zienswijzen niet leiden tot aanpassingen van het ontwerp bestemmingsplan.