direct naar inhoud van Regels
Plan: Staatsliedenbuurt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0610.bp08Staatsliedenb-3001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Staatsliedenbuurt' met identificatienummer NL.IMRO.0610.bp08Staatsliedenb-3001 van de gemeente Sliedrecht;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, als een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, direct verbonden met en direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtergevelrooilijn

lijn die per bouwperceel wordt bepaald door de diepte van het hoofdgebouw, gerekend vanaf de voorgevelrooilijn;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.10 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 Bevi-inrichtingen

inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.14 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 erf

het al dan niet bebouwde perceelsgedeelte, direct gelegen bij een woning, ingericht ten dienste van het gebruik van deze woning;

1.22 erfbebebouwing

een gebouw dat behoort tot een op hetzelfde perceel gelegen (hoofd)gebouw en qua afmetingen ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waarbij de volgende categorieën worden onderscheiden:

  • 1. hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken daaraan ondergeschikt is;
  • 2. restaurant: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van dranken daaraan ondergeschikt is;
  • 3. dagzaak: een horecabedrijf, dat voor wat betreft openingstijden vergelijkbaar is met detailhandelsbedrijven, zoals een dagcafé, lunchroom, koffiehuis, koffieshop en ijssalon;
  • 4. cafetaria: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van kleine eetwaren, niet zijnde maaltijden;
  • 5. cafés, bars, avond- en nachtgelegenheid: een horecabedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of het gelegenheid bieden voor dansen.
1.26 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.27 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische (waaronder geestelijke gezondheidszorg), sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

1.28 ondersteunende horeca

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.29 onzelfstandige woonruimte

een woonruimte waarbij de keuken, douche en toilet wordt gedeeld met andere bewoners van een pand; een onzelfstandige woonruimte heeft wel een eigen toegang, namelijk de deur van de gehuurde kamer(s);

1.30 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de as van de weg grenzen of waarvan de hoofdtoegang minder dan 1 m van de weg ligt: de hoogte van de bovenkant van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • c. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    • 1. indien de hoofdtoegang en/of de langste gevel van het hoofdgebouw aan de weg grenst: de hoogte van bovenkant van die weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelrooilijn van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    • 2. indien de hoofdtoegang en/of de langste gevel van het hoofdgebouw niet aan de weg grenst: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
    • 3. voor vrijstaande bijgebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein,

een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald

1.31 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een mate alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht waaronder in elk geval worden verstaan een parenclub en een prostitutiebedrijf;

1.32 sportveld

veld in gebruik voor sportactiviteiten;

1.33 voorgevellijn

lijn die per bouwperceel wordt bepaald door de, ten opzichte van de weg of langzaam verkeersroute, dichtstbij gesitueerde gevel van het hoofdgebouw;

1.34 waterbeheerder

het Waterschap Rivierenland;

1.35 wonen

het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een huis/woning, evenwel met uitzondering van woonvormen met een maatschappelijk karakter met intensieve begeleiding, met dien verstande dat kamerhuur in een pand beperkt is en blijft tot maximaal 4 personen;

1.36 zijerf

het bij een gebouw behorende erf, dat is gelegen naast de zijgevellijn van dat gebouw;

1.37 zijgevel

de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf;

1.38 zijgevellijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de zijgevels van de hoofdgebouwen.

Artikel 2 Wijze van meten

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
  • a. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de brutovloeroppervlakte

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld;

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk
  • a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • b. in die gevallen dat het maaiveld niet horizontaal ligt (dijkbebouwing): tussen de bovenkant van de goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het hoogste punt van de snijlijn van de dichtstbij de kruin van de dijk gelegen gevel met het maaiveld;

met dien verstande dat:

  • c. voor zover sprake is van meerdere goot- en/of boeibordhoogten per gebouw, wordt als meetpunt het hoogste punt gehanteerd;
  • d. indien zich aan enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 30% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 50%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als hoogste punt aangemerkt;
  • e. in geval van herbouw of nieuwbouw wordt uitgegaan van hetgeen was vergund dan wel gerealiseerd;
2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen;
  • b. water;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. verblijfs- en speelgebied;
  • f. extensieve recreatie;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. bij deze bestemming behorende voorzieningen waartoe onder meer behoort straatmeubilair en kunstobjecten;
3.2 Bouwregels
3.2.1 gebouwen


Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals gemaalgebouwtjes en transformatorhuisjes;
  • b. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen.

3.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde


Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van masten en palen mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 6 meter bedragen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeren;
  • d. verblijfs- en speelgebied;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. groen;
  • h. water;
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen waartoe onder meer behoren straatmeubilair.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 gebouwen
  • a. de oppervlakte van een gebouw voor voorzieningen van openbaar nut mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen.

4.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 meter bedragen.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en (gebouwde) parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het aantal woningen, zoals aanwezig ten tijde van het in werking treden van dit plan, mag niet worden vergroot;
  • c. de inhoudsmaat van een hoofdgebouw zoals aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan mag niet worden vergroot, behalve door middel van dakkapellen en aanbouwen die op grond van lid 5.2.2 zijn toegestaan als gevolg van renovatie of vervangende nieuwbouw;
  • d. de voorgevel van hoofdgebouwen dient te worden gebouwd in of maximaal 5 m achter de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak;
  • e. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;
  • f. de diepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande diepte;
  • g. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 4 m indien het bestaande gebouw bestaat uit 1 bouwlaag al dan niet met kap;
    • 2. 7 m indien het bestaande gebouw bestaat uit 2 bouwlagen al dan niet met kap;
  • h. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 4 m indien het bestaande gebouw bestaat uit 1 bouwlaag zonder kap;
    • 2. 7 m indien het bestaande gebouw bestaat uit 1 bouwlaag met kap dan wel 2 bouwlagen zonder kap;
    • 3. 10 m indien het bestaande gebouw bestaat uit 2 bouwlagen met kap;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder g en h gelden de bestaande goothoogte en de bestaande bouwhoogte als maximum indien deze bij het bestaande aantal bouwlagen meer bedragen dan de maten die genoemd zijn onder g en h.
  • j. bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in 5.2.1 zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bijhorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, vanaf 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn en op tenminste 1 meter uit de zijerfgrens indien deze grenst aan de openbare weg;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 100 m2 met dien verstande dat de gronden gelegen achter (het verlengde van) de voorgevellijn voor 50% onbebouwd dienen te blijven;
  • c. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd wordt, vermeerderd met 0,3 meter;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c, mag de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken op het zijerf niet meer bedragen dan 5 meter en de goothoogte niet meer dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag, vermeerderd met 0,3 meter;
  • e. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • f. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • g. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan de achterzijde van een hoofdgebouw, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder a mag de voorgevellijn worden overschreden door tot het gebouw behorende erkers en serres, mits:
    • 1. de overschrijding ten hoogste 1 meter bedraagt;
    • 2. de breedte van erkers en andere aanbouwen voor de voorgevel niet meer voor de voorgevel van woningen niet meer dan twee derde van de breedte van de gevel bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorste perceelsgrens ten minste 2 meter bedraagt;
    • 4. uitsluitend op de begane grondlaag wordt gebouwd;
  • i. in afwijking van het bepaalde in 5.2.2 onder a mag, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de erfbebouwing in de voortuin is gerealiseerd, het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen op het voorerf ten hoogste 40% van het gezamenlijk voorerf bedragen, met een maximum van 25 m², met dien verstande dat:
    • 1. de bebouwing op het voorerf op een afstand van ten hoogste 2 meter tot de voorerfgrens dient te worden gebouwd;
    • 2. bij deze woningen op het achtererf ten hoogste één vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag worden gebouwd met een maximum grondoppervlak van 6 m²;
    • 3. achter de achtergevel van de woning een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag worden gebouwd met een diepte van ten hoogste 2 meter;
    • 4. de bebouwing op het achtererf in of op een afstand van ten minste 1 meter uit de zijerf dient te worden gebouwd;
  • j. de afstand tussen aangebouwde bijbehorende bouwwerken op het achtererf en vrijstaande bouwwerken mag niet minder dan 2 meter bedragen.
  • k. bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in 5.2.2 zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

5.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3,50 meter bedragen.

5.2.4 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan:
    • 1. voor (het verlengde van) de voorgevel: 1 m;
    • 2. achter (het verlengde van) de voorgevel 2 m;
  • c. de bouwhoogte van masten en palen niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • e. bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in 5.2.4 zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Als een gebruik strijdig met de bestemming wordt bedoeld:

  • a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte
  • b. het gebruik ten behoeve van onzelfstandige wooneenheden en/ of bijzondere woonvormen

5.3.2 Toegestaan gebruik

Als een gebruik toegestaan binnen de bestemming wordt bedoeld:

  • a. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met dien verstande dat:
    • 1. niet meer dan 30% van de woning voor dit doel mag worden aangewend, tot een maximum van 40 m²;
    • 2. uitsluitend bedrijfsactiviteiten behorende tot categorie 1, zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan, alsmede bedrijfsactiviteiten die voor wat betreft de invloed op de omgeving daaraan gelijk te stellen zijn;
    • 3. de activiteiten geen nadelige invloed mogen hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Onzelfstandige wooneenheden/ bijzondere woonvormen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 5.3.1 ten behoeve van het toestaan van onzelfstandige wooneenheden, al dan niet ten behoeve van bijzondere woonvormen, verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. per woning zijn maximaal 4 onzelfstandige wooneenheden toegestaan;
  • b. per onzelfstandige wooneenheid mag maximaal 1 persoon worden gehuisvest;
  • c. per straat mag maximaal 2% van de woningen ten behoeve van onzelfstandige woonruimte worden gebruikt;
  • d. aansluitende percelen kunnen niet beide gebruikt worden voor onzelfstandige wooneenheden;
  • e. per woongebouw en woonlaag mag maximaal 2% van de aanwezige woonruimte ten behoeve van onzelfstandige woonruimte worden gebruikt;
  • f. voor de berekening van het toegestane maximum aantal onzelfstandige wooneenheden per straat en/of woongebouw geldt, dat een afronding naar beneden op een geheel getal dient plaats te vinden, met dien verstande dat altijd tenminste één onzelfstandige wooneenheid per straat en/of woongebouw is toegestaan;
  • g. de parkeersituatie mag niet onevenredig worden aangetast.

Aan een vergunning kunnen door burgemeester en wethouders voorwaarden worden verbonden.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Onzelfstandige wooneenheden / bijzondere woonvormen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het percentage in 5.4.1 sub c en e te verhogen, met dien verstande dat:

  • a. de parkeersituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 6 Wonen - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. bijzondere woonvormen en daarbij behorende dienstverlening;
  • c. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • d. bij deze bestemming behorende ontsluitingen en voorzieningen, waartoe onder meer wordt begrepen tuinen, erven, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en (gebouwde) parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen, niet zijnde nutsvoorzieningen, mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. zowel grondgebonden woningen als beneden-bovenwoningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' tevens gestapelde woningen in de vorm van appartementen zijn toegestaan;
  • c. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, dit met inachtneming van de realisatie van ten minste 77 woningen met een oppervlak kleiner dan 65m2;
  • d. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 3 m indien het hoofdgebouw bestaat uit 1 bouwlaag met kap;
    • 2. 6 m indien het hoofdgebouw bestaat uit 2 bouwlagen al dan niet met kap;
    • 3. 9,50 m indien het hoofdgebouw bestaat uit 3 bouwlagen al dan niet met kap;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is aangegeven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m) gestapeld', uitsluitend voor gestapelde woningen kan worden afgeweken van de bouw- en goothoogte, tot ten hoogste de aangegeven maximale bouw- c.q. goothoogte.
  • f. de woningen mogen uitsluitend met een kap worden afgedekt;
  • g. de afstand van de voorgevel van woningen tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens bedraagt minimaal 2 meter;
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden voor bijbehorende bouwwerken de volgende bouwregels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan bij grondgebonden woningen;
  • b. de gezamenlijke grondoppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    • 1. bij hoekwoningen en/of eindwoningen van een blok aaneengesloten woningen: 75 m² per woning;
    • 2. bij tussenwoningen in een blok aaneengesloten woningen: 30 m² per woning;

waarbij het perceelgedeelte achter de woning, gelegen tussen de verlengde zijgevels van de woning, voor niet meer dan 50% van de oppervlakte mag worden bebouwd of overdekt en een oppervlakte van ten minste 35 m² onbebouwd en onoverdekt zal blijven;

  • c. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd 1 meter achter de (verlengde) voorgevel;
  • d. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen, vermeerderd met 0,3 meter;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d, mag de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken op het zijerf niet meer bedragen dan 5 meter en de goothoogte niet meer dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag, vermeerderd met 0,3 meter;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • g. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • h. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan de achterzijde van een hoofdgebouw, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder c mag de voorgevellijn worden overschreden door tot het gebouw behorende erkers en serres, mits:
    • 1. de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
    • 2. de breedte van erkers en andere aanbouwen voor de voorgevel niet meer voor de voorgevel van woningen niet meer dan twee derde van de breedte van de gevel bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorste perceelsgrens ten minste 2 meter bedraagt;
    • 4. uitsluitend op de begane grondlaag wordt gebouwd.
  • j. de afstand tussen aangebouwde bijbehorende bouwwerken op het achtererf en vrijstaande bouwwerken mag niet minder dan 2 meter bedragen.

6.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3,5 meter bedragen.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende bouwregels:

  • a. de hoogte van erfafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 1 meter indien de terreinafscheiding is gelegen vóór de (verlengde) voorgevel;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en toestaan dat:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen worden afgedekt met een dakhelling van niet meer dan 55 graden, op voorwaarde dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter mag bedragen;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
    • 3. de bouw geen afbreuk mag doen aan de gebruiksmogelijkheden en bezonning van aangrenzende percelen;
  • b. een balustrade op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd, op voorwaarde dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag mag reiken;
    • 2. de bouw geen afbreuk mag doen aan de gebruiksmogelijkheden en bezonning van aangrenzende percelen;
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot een hoogte van niet meer dan 5 meter;
  • d. afgeweken wordt van het bepaalde in 6.2.1 sub f bij woningen op een hoekperceel alsmede ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', voor de bouw van een hoofdgebouw met een plat dak, op voorwaarde dat:
    • 1. de afwijking stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 9,50 meter bedraagt, tenzij er met een maatvoeringsaanduiding een andere bouwhoogte is aangegeven;
    • 3. de bouw geen afbreuk mag doen aan de gebruiksmogelijkheden en bezonning van aangrenzende percelen;
  • e. afgeweken wordt van het bepaalde in 6.2.1 sub g ten behoeve van een kleinere minimale afstand.

6.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de kapvorm van gebouwen;
  • c. het bouwen van een vrijstaand bijgebouw;

mits voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning stedenbouwkundig advies wordt ingewonnen,

en onder voorwaarde dat deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

  • 1. de woonsituatie in de directe omgeving;
  • 2. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, zoals neergelegd in het vastgestelde 'Beeldkwaliteitsplan Staatsliedenbuurt'van de gemeente Sliedrecht, als Bijlage 3 bij deze regels gevoegd;
  • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 4. de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • 5. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Als een gebruik strijdig met de bestemming wordt bedoeld:

  • a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte;
  • b. het gebruik ten behoeve van onzelfstandige wooneenheden.

6.5.2 Toegestaan gebruik

Als een gebruik toegestaan binnen de bestemming wordt bedoeld:

  • a. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met dien verstande dat:
    • 1. niet meer dan 30% van de woning voor dit doel mag worden aangewend, tot een maximum van 40 m²;
    • 2. uitsluitend bedrijfsactiviteiten behorende tot categorie 1, zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan, alsmede bedrijfsactiviteiten die voor wat betreft de invloed op de omgeving daaraan gelijk te stellen zijn;
    • 3. de activiteiten geen nadelige invloed mogen hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;

6.5.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • a. alvorens een omgevingsvergunning, gericht op (bouw)werkzaamheden in het kader van de doeleinden zoals bedoeld in 6.1 verleend kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt dat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij geldt dat:
    • 1. de door de gemeente voor de Staatsliedenbuurt vastgestelde parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Notitie parkeren in de Staatsliedenbuurt', die als Bijlage 2 bij deze regels zijn gevoegd, in acht moeten worden genomen;
    • 2. nieuwe hoofdgebouwen niet eerder in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van de functie(s), die op grond van de desbetreffende bestemming is (of zijn) toegelaten, dan nadat ten behoeve van die hoofdgebouwen voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, conform de parkeernormen als bedoeld onder 6.5.3 sub a onder 1;
  • b. parkeervoorzieningen, die zijn opgenomen in een verleende omgevingsvergunning, mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan de parkeernormen als bedoeld in 6.5.3 sub a onder 1.

6.5.4 Voorwaardelijke verplichting groene inrichting
  • a. alvorens een omgevingsvergunning, gericht op (bouw)werkzaamheden in het kader van de doeleinden zoals bedoeld in 6.1 verleend kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt dat ter plaatse van de aanduiding 'groen' zal worden voorzien in een groene inrichting, waarbij geldt dat:
    • 1. voldaan wordt aan het voor de Staatsliedenbuurt opgestelde inrichtingsplan openbare ruimte;
    • 2. binnen afzienbare tijd, nadat hoofdgebouwen in gebruik zijn genomen, de groene inrichting zoals bedoeld onder a, tot stand wordt gebracht;
  • b. groenvoorzieningen, die tot stand zijn gekomen op basis van het inrichtingsplan, niet zodanig mogen worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan het inrichtingsplan, zoals bedoeld in 6.5.3 sub a onder 1.

6.5.5 Voorwaardelijke verplichting akoestiek
  • a. alvorens een omgevingsvergunning, gericht op (bouw)werkzaamheden in het kader van de doeleinden zoals bedoeld in 6.1 verleend kan worden, dient door middel van een akoestisch vervolgonderzoek inzichtelijk te worden gemaakt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Onzelfstandige wooneenheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.5.1 ten behoeve van het toestaan van onzelfstandige wooneenheden, al dan niet ten behoeve van bijzondere woonvormen, verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. per woning zijn maximaal 4 onzelfstandige wooneenheden toegestaan;
  • b. per onzelfstandige wooneenheid mag maximaal 1 persoon worden gehuisvest;
  • c. per straat mag maximaal 2% van de woningen ten behoeve van onzelfstandige woonruimte worden gebruikt;
  • d. aansluitende percelen kunnen niet beide gebruikt worden voor onzelfstandige wooneenheden;
  • e. per woongebouw en woonlaag mag maximaal 2% van de aanwezige woonruimte ten behoeve van onzelfstandige woonruimte worden gebruikt;
  • f. voor de berekening van het toegestane maximum aantal onzelfstandige wooneenheden per straat en/of woongebouw geldt, dat een afronding naar beneden op een geheel getal dient plaats te vinden, met dien verstande dat altijd tenminste één onzelfstandige wooneenheid per straat en/of woongebouw is toegestaan; ;
  • g. de parkeersituatie mag niet onevenredig worden aangetast.

Aan een vergunning kunnen door burgemeester en wethouders voorwaarden worden verbonden.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Onzelfstandige wooneenheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het percentage in 6.6.1 sub c en e te verhogen, met dien verstande dat:

  • a. de parkeersituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;

8.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

8.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft de ruimte tussen bouwwerken;

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden - bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerst lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Staatsliedenbuurt'