Plan: | Polderwetering |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0606.BP0016-0002 |
De gemeente Schiedam onderschrijft de uitwerking van het “Verdrag van Malta”: behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld. Schiedam heeft in 2008 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden en Beleidskaart van Schiedam een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Schiedam daarmee wenst om te gaan. In bestemmingsplannen worden voor de verschillende plangebieden het archeologisch beleid nader uitgewerkt.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren (inventariserend veldonderzoek). De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Het plangebied ligt in een regio met een lange en dynamische geschiedenis. De oudste bewoningssporen zijn afkomstig van jagers, verzamelaars en vissers, die ook al bekend waren met akkerbouw en veeteelt. Het gaat om vondsten, die afkomstig zijn van ongeveer 8 meter diepte bij Wilton-Feijenoord te Schiedam. Ze dateren uit het Midden-Neolithicum, circa 3500 voor Christus. In dezelfde tijd ontwikkelt zich een veen-/moeraslandschap, doorsneden door slingerende getijdengeulen. Nabij Vlaardingen zijn op de oeverwallen van deze geulen bewoningsresten gevonden uit het Laat-Neolithicum, circa 2500 voor Christus. Het gaat nu om mensen met een meer vaste woonplaats en een agrarische bestaanswijze, al deden ze ook nog aan de jacht, de visserij en het verzamelen van wilde planten, zaden, vruchten, knollen en dergelijke.
In de periode tussen ongeveer 2000 voor Christus tot ongeveer 600 voor Christus was sprake van een min of meer voortdurende veengroei. Plaatselijk werd het veen overdekt met klei, dat vanuit geulen werd afgezet (Afzettingen van Duinkerke 0). In deze periode moet het gebied onbewoond zijn geweest. Pas vanaf 600 voor Christus, en in het bijzonder vanaf 400 voor Christus, raakte het veen- en kleigebied weer bewoond. Het gaat in deze periode - de Ijzertijd - om een agrarische samenleving, die het land exploiteerde vanuit houten boerderijen van circa 5 meter breed en 12 tot 30 meter lang.
Ook in de Romeinse tijd was het gebied bewoond; er is zelfs sprake van een zeer dichte bewoning, die vooral georiënteerd was op de geulafzettingen die in de Ijzertijd waren gevormd (Afzettingen van Duinkerke I). Het is een periode van rust en economische bloei. Er is sprake van specialisatie en de landbouw wordt geïntensiveerd. Om de waterhuishouding te beheersen worden sluisjes aangelegd, waarvan er één in de West-Abtspolder in Schiedam is gevonden. Aan het eind van de 3de eeuw na Christus eindigt de bewoning in het gebied. Vernatting, veengroei en politieke onrust waren er de oorzaak van.
Lange tijd was het gebied onbewoond. In de 7de en 8ste eeuw ontstond een nederzetting langs het riviertje de Vlaarding, en in de 9de-10de eeuw ontstond er een nederzetting langs de Rotte, op de plaats van het huidige Rotterdam. Ook langs de Schie zijn aanwijzingen voor bewoning gevonden, maar tot nu toe zijn ze van iets jongere datum: 11de-12de eeuw. Ook de veengebieden werden ontgonnen, in de (10de), 11de en 12de eeuw. Overstromingen in de 12de eeuw maakten op veel plaatsen langs de Maasmonding een eind aan deze ontginningen. Grote delen van het toenmalige land gingen verloren. Vanaf het eind van de 12de eeuw werd het verloren gegane land met bedijkingen teruggewonnen, waarna de ontginningen weer opnieuw van start gingen. In deze periode (1200-1400) ontstonden ook de steden Schiedam en Rotterdam. Ook werden er vaarten gegraven, zoals de Poldervaart, die uit de 13de eeuw dateert.
In de directe omgeving van en in het plangebied zelf zijn vindplaatsen uit de Ijzertijd, Romeinse tijd en de Middeleeuwen vanaf de (10de en) 11de eeuw bekend. Het plangebied bevat vindplaatsen, die mede door opgravingen bekend zijn geworden, uit de Ijzertijd, Romeinse tijd en de Middeleeuwen vanaf de (10de en) 11de eeuw. De ligging van de vindplaatsen lijkt samen te hangen met de aanwezigheid van een voormalige geul (Afzettingen van Duinkerke) die min of meer het tracé van de huidige Polderweg volgt. Bijzonder is het agrarische complex aan de oostzijde van de Polderwetering, dat in 1984-1985 is opgegraven en dat bestond uit drie omgrachte woonheuvels. Het complex dateert uit de 12de-14de eeuw. Het kan een ontginningscentrum zijn geweest, dat in verband te brengen is met de abdij van Egmond.
In 2006 heeft in zes deelgebieden binnen het plangebied een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen plaatsgevonden. Daarbij werden 12 vindplaatsen aangetroffen, waarvan er een door middel van een proefsleuvenonderzoek is gewaardeerd. Het onderzoek toont de grote archeologische waarde en verwachting van het plangebied aan. Het grootste deel van het plangebied (uitgezonderd het gebied ten noorden van de 's-Gravelandseweg) is (sub)recent sterk opgehoogd
Voor het gebied ten noorden van de 's-Gravelandseweg , waar de archeologische waarden zich direct onder de bouwvoor kunnen bevinden, geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,3 meter beneden het maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 vierkante meter beslaan (Waarde – Archeologie -1) .
Voor de rest van het plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 3,0 meter beneden het maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 vierkante meter beslaan (Waarde – Archeologie -2).