Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Birckhoeve
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0603.bpBirckhoeve-VA01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De eigenaren van Birkhoven 15 en 17 - de opstallen, het omliggende erf en de weilanden tot aan de bosrand (zie onderstaande figuur) - hebben het initiatief gevat om boerderijcomplex Birkhoven 15/17 in Rijswijk te ontwikkelen tot een volledige biologische boerenhoeve met ruimte voor zeven huishoudens, waar wonen en hobbymatige activiteiten kunnen worden gecombineerd. Het initiatief zorgt voor een betere landschappelijke inpassing van de locatie en zorgt er voor dat de openheid van het achterliggende perceel behouden blijft. Op dat perceel rust nu de mogelijkheid om de bestaande bestemming (agrarisch) door middel van een wijzigingsbevoegdheid om te zetten naar volkstuinen. Doelstelling is het behoud van het groene uitzicht en meer mensen hiervan te laten genieten.
 
Het initiatief is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Daarom is dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

De locatie is gelegen in het uiterste zuidwesten van de gemeente Rijswijk op de grens met de gemeente Den Haag. De locatie grenst aan nieuwbouwwijk Eikelenburg en maakt deel uit van het oorspronkelijke boerderijenlint. De locatie wordt aan alle zijden begrensd door een watergang. Aan de voorkant nodigt de stedelijke omgeving uit tot deelnemen aan het maatschappelijk leven, de achterkant van de boerderij geeft rust en ruimte door het zicht op de weilanden en bosranden. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied gevisualiseerd.

1.3 Vigerende planologische regelingen

Op dit moment gelden de volgende twee bestemmingsplannen voor het plangebied:
  • bestemmingsplan Eikelenburg, en,
  • parapluherziening parkeernormering Rijswijk

De locatie maakt onderdeel uit van het op 30 juni 2011 door de gemeenteraad van Rijswijk vastgestelde bestemmingsplan “Eikelenburg”. Tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan is ook het beeldkwaliteitsplan “Eikelenburg” vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota.
        
Afbeelding 1 – Bestemmingsplan “Eikelenburg”, uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl incl. luchtfoto projectlocatie

Afbeelding 1 – Bestemmingsplan “Eikelenburg”, uitsnede
www.ruimtelijkeplannen.nl incl. luchtfoto projectlocatie
   

Afbeelding 2.1 - WonenAfbeelding 2.2 - Agrarisch
 
Afbeelding 2.1 – Wonen                                             Afbeelding 2.2 – Agrarisch              
    

Afbeelding 2.3 - GroenAfbeelding 2.4 - Waterkering

Afbeelding 2.3 - Groen                                                Afbeelding 2.4 - Waterkering

Aan de locatie zijn de volgende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen toegekend:
  • Wonen, zie afbeelding 2.1
  • Agrarisch, zie afbeelding 2.2
  • Groen, zie afbeelding 2.3
  • Waterstaat – waterkering (dubbelbestemming), zie afbeelding 2.4
  • Wro – zone – wijzigingsgebied 4 (gebiedsaanduiding), ter plaatse van de bestemming agrarisch

    Ter plaatse van de Wro-zone – wijzigingsgebied 4 geldt een wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van die aanduiding te wijzigen naar de bestemming Recreatie – Volkstuin en bijbehorende parkeervoorziening (art. 24, vierde lid van de planregels). Daarnaast geldt voor het hele gebied de dubbelbestemming Waarde – Archeologie.
Het bestemmingsplan parapluherziening parkeernormering Rijswijk is een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied van de gemeente Rijswijk voor alleen het onderwerp ‘parkeren’.

1.4 Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het vormgeven van dit bestemmingsplan is aangesloten bij de opzet van het bestemmingsplan Eikelenburg. De ligging van de bestemming Wonen is aangepast. Er zijn bouwvlakken toegevoegd. De borging van het landschappelijk karakter, en de inpassing van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het landschap, zijn versterkt door:
  • het laten vervallen van de wijzigingsbevoegdheid (van agrarisch naar Recreatie-volkstuin en bijibehorende parkeervoorziening op basis van Wro-zone - wijzigingsgebied 4)
  • het toevoegen van de dubbelbestemming Waarde - Ecologie ter bescherming en versterking van de ecologische waarden in het gebied
  • het verkleinen van de bestemming ‘Wonen’  en toevoegen van de bestemming ‘Groen’
Een gedetailleerd overzicht van de wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan Eikelenburg is opgenomen in paragraaf 5.2.

1.5 Leeswijzer

Nadat in dit eerste hoofdstuk de aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan, het doel van het bestemmingsplan, de ligging en begrenzing van het plangebied en de vigerende regelingen zijn beschreven wordt in het volgende hoofdstuk een historische, stedenbouwkundige en functionele beschrijving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de beleidskaders die voor het plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische paragraaf. Hier wordt onder andere een toelichting op de bestemmingen en de opzet van de bestemmingsregels gegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 worden de resultaten van overleg en inspraak verwerkt.

2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan in gang wordt gezet heeft – naast het toevoegen van het in paragraaf 1.4 beschreven programma – als doel om de (cultuurhistorische) waarde van de bestaande bebouwing en de openheid van het landschap te behouden. Deze waarden worden in dit hoofdstuk beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Historie geografisch
De boerderij staat niet op zichzelf, maar is gebouwd op een hoger gelegen deel van Rijswijk waar in het verleden nog drie andere boerderij-complexen zijn ontstaan. Speciaal om te weten is dat de vier boerderijen gebouwd zijn op de oeverwal van het riviertje de Gantel. De Gantel was tijdens het begin van de jaartelling een brede kreek die onderdeel was van een wijdvertakt stelsel van getijdekreken die uitliepen in de monding van de Maas. De stroken waar de oorspronkelijk kreken hadden gelopen, kwamen in de loop van de eeuwen hoger te liggen dan het omringende droger wordende en inklinkende veen. De zo ontstane zand- en kleiruggen waren geschikt voor het bouwen van huizen
 
Cultuurhistorisch
door de jaren heen is het landschap rondom het oude lint veranderd. Daar waar ooit de gantel liep is nu een weg. Tussen de weg en het lint is een nieuwe woonwijk in aanbouw.
De ontsluiting van de oude boerderijen is niet meer herkenbaar als oud lint. In ligging en benadering zijn de boerderijen lossen groene erven geworden op de overgang van stad en land.
 
Kenmerkend voor de kavels is de samenhang van:
  • de groene rand waarbinnen de boerderij en de schuren staan
  • waterstructuur
  • gebouwrichting
  • kappen, en,
  • het zicht op de bestaande woning

2.3 Bestaande situatie

Historie agrarisch
De boerderij aan Birkhoven 17 is ruim 400 jaar samen met Birkhoven 15 een grote boerderij geweest met gemengd bedrijf (koeien, landbouw). Er werd ook kaas gemaakt. Na de oorlog is de hoeve gesplitst in twee delen voor twee van de zoons van Van Paassen. Het woonhuis (nr 15) van de boerderij is een ‘beknopte boer’ gebleven. In de grote deel (nr. 17) is een woning bijgebouwd. Verder zijn er diverse stallen/schuren gebruikt voor het boerenbedrijf. Ongeveer 30 jaar geleden is het gestopt als commercieel boerenbedrijf, omdat de oprukkende verstedelijking teveel grond in beslag heeft genomen. De betreffende heer Van Paassen heeft de boerderij kleinschalig in stand gehouden. De boerderij van nr 17 heeft ca. 2 ha grond en is in bezit van de nieuwe eigenaren van nr. 15.

Ligging in context
De oprukkende verstedelijking na 1945 heeft gefaseerd plaatsgevonden. De laatste fase is de realisatie van Villapark Eikelenburgh (direct ten noorden van de locatie door AM). Ook van belang is de VINEX realisatie Wateringseveld. Het gebied is daarmee aan drie kanten ingeklemd door verstedelijking. Alleen ten zuidoosten is er groen. Het is tevens de start van de Zwethzone, een groenverbinding van Den Haag/Rijswijk naar het groengebied Midden Delfland.

2.4 Planbeschrijving

 

2.4.1 Omschrijving plan

Bij het vormgeven van het voorontwerpbestemmingsplan Birckhoeve is aangesloten bij de opzet van het vigerende bestemmingsplan Eikelenburg. Ten opzichte van het bestemmingsplan Eikelenburg zijn slechts een aantal wijzigingen aangebracht. Hiermee wordt het initiatief mogelijk gemaakt (het toevoegen van 5 nieuwe woningen (waarvan 2 in de bestaande schuur), 2 recreatiewoningen, bijbehorende bebouwing en een winkeltje) inclusief de daarbij behorende waarborgen. Het gaat om de volgende wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan:
  1. het beter verankeren van de openheid van het landschap ter plaatse van de agrarische bestemming door het laten vervallen van de wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van volkstuintjes en bijbehorende parkeervoorziening;
  2. het beter beschermen en versterken van de ecologische waarden van het gebied door het toevoegen van de dubbelbestemming Waarde - Ecologie;
  3. het beter verankeren van de inpassing van de bestaande cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het landschap door het toevoegen van de bestemming Groen;
  4. het verkleinen van de bestemming Wonen. Het daarbij toevoegen van woningen (bouwvlakken). In deze bestemming zijn naast de woonfunctie twee ondersteunende functies toegevoegd: kleinschalige ondersteunende productiegebonden detailhandel en daarbijbehorende lichte horeca en verblijfsrecreatie (twee recreatiewoningen);
  5. het toevoegen van een bouwaanduiding in de bestemming ‘Agrarisch’ in verband met de in paragraaf 1.4 genoemde opslagruimte/voerhuis en een kapschuur;
  6. de bouwregels voor schuilgelegenheden van de bestemmingen Agrarisch en Groen zijn geüniformeerd (20 m2, met een bouwhoogte van 2,5 meter) en ter plaatse van de bestemming Groen is een bouwaanduiding opgenomen voor het bestaande bijgebouw;
  7. de oppervlakte voor paardenbakken in de bestemming Agrarisch is begrensd op maximaal 800 m2 (paardenbak van 20 bij 40 m ter plaatse van één van de specifieke bouwaanduidingen - paardenbak, naast de bestaande paddock van 18 bij 18 meter);
  8. het integreren van het paraplubestemmingsplan parkeren in dit bestemmingsplan;
  9. en, het toevoegen van een separaat beeldkwaliteitsplan als uitwerking van het betreffende deel van de welstandsnota. Dit plan wordt betrokken bij het beoordelen van aanvragen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
De onderdelen 1 t/m 3 en 7 t/m 9 betreffen extra waarborgen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Die waarborgen zijn gericht op de bescherming van milieu, landschap, leefomgeving en daarmee ook de omwonenden. De onderdelen 4 t/m 6 bieden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan op onderdelen extra ruimte ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.
 
De locatie heeft van oudsher een agrarische functie gehad. De laatste agrariër is zo’n 25 a 30 jaar geleden gestopt met het boerenbedrijf. Sinds die tijd worden op de locatie hobbymatig dieren gehouden. Het gaat daarbij om ca. 7 paarden en ca. 20 schapen. De inrichting van het gebied achter het boerderijlint is op die, oorspronkelijk bedrijfsmatige en later hobbymatige, agrarische functie gericht. Het is die functie die de locatie enerzijds karakteriseert en die de omwonenden anderzijds kennen. Die functie is ook in het vigerende bestemmingsplan opgenomen. In dit bestemmingsplan wordt die lijn gecontinueerd. De (toekomstige) bewoners van de Birckhoeve krijgen namelijk de mogelijkheid om vee aan huis te stallen. Dit gaat dan om één groot dier, zoals een paard, of twee kleine dieren, zoals schapen of shetlandpony's. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan worden een aantal beperkingen aangebracht om enerzijds de inpassing in de omgeving nog verder te verbeteren en anderzijds extra waarborgen te bieden voor omwonenden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het toevoegen van de dubbelbestemming Waarde-Ecologie en het via de bouwregels inperken van de (huidige) mogelijkheden voor het realiseren van paardenbakken en lichtmasten.
  

2.4.2 Programma

Onderstaande figuren bevatten een overzicht van het programma.

  
Afbeelding 3 – Programma (overzicht)
 
Afbeelding 4 - Programma (oppervlakte)
 
In tabelvorm en in vierkante meters betreft dit het volgende programma:
 
aantal
m2
Bestaand
m2
Nieuw
Opmerking
Birkhoven 15
1
106
106
Bestaand
Woning achter Birkhoven 15
1
50
50
Bestaand
Birkhoven 17
1
87
87
Bestaand
Stal 1 (17A)
1
85
85
Verbouw
Stal 2 (17B)
1
87
87
Verbouw
Schuur
0
119
-119
Slopen
Nieuwe boerderij
2
0
180
Nieuw
Woning 17C
1
0
74
Nieuw
Totaal
8
534
669
m2
     
Recreatiewoningen
2
0
80
Nieuw
Opslag, stal, voerhuis en 2 x berging
6
242
234
Nieuw
Winkeltje
1
0
30
Nieuw
Kas
21
21
21
Bestaand
Paardenbox en zadelkamer
53
53
53
Bestaand
Totaal diverse functies
 
316
418
 
Totaal alle functies
 
850
1087
 
 

2.4.3 Stedenbouwkundige verantwoording en landschappelijke inpassing

Bij het vormgeven van dit bestemmingsplan is aangesloten bij de opzet van het bestemmingsplan Eikelenburg. De ligging van de bestemming Wonen is aangepast. Er zijn bouwvlakken toegevoegd. De borging van het landschappelijk karakter, en de inpassing van de bestaande cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het landschap, is versterkt door:
  • het laten vervallen van de wijzigingsbevoegdheid (van agrarisch naar Recreatie-volkstuin en bijibehorende parkeervoorziening op basis van Wro-zone - wijzigingsgebied 4)
  • het toevoegen van de dubbelbestemming Waarde - Ecologie ter bescherming en versterking van de ecologische waarden in het gebied
  • het verkleinen van de bestemming ‘Wonen’  en toevoegen van de bestemming ‘Groen’
Bij de stedenbouwkundige inpassing van het programma vormden de volgende eigenschappen voor de kavels het vertrekpunt:
  • de groene rand waarbinnen de boerderij en de schuren staan.
  • waterstructuur
  • gebouwrichting
  • kappen
  • zicht op de woning
 
Kenmerkend voor het plangebied is de agronatuurlijke uitstraling van weide, tuintjes en erf; een stukje Hollands landschap. Het plangebied en zijn omgeving is opgedeeld in een tweetal gebieden met elk hun eigen uitstraling en gebruik. In hoofdopzet is er een veld- en een erf-zone te onderscheiden. De erf-zone ligt grosso modo in de zone van een oud boerderijenlint en is kleinschalig van karakter. Het veld heeft een open karakter. Beide gebieden zijn gelardeerd met een blauwe structuur. Water is een belangrijk kenmerk van dit gebied, niet alleen ligt het water dicht op het maaiveld, ook de ingenieurskunstwerken als dijken en dammen zijn kenmerkend.

De erven-zone binnen het lint is geprogrammeerd voor divers gebruik en kent ruimtelijke afwisseling tussen open en dicht: in de ruimtelijke open delen is plaats voor diverse faciliteiten voor paarden, schapen en ander vee, zoals voerruiven, schuilstalletjes en een bak. Het erf is intiem en kleinschalig van karakter door afwisseling van bomen, windsingel, boerderij en (woon)schuren. Ze vormen samen een consistent geheel.

Het erf kent een open en groene entree met grastalud en bomen, een centraal gebruikserf het sociale hart van het erf, de tuinen rondom de woning, het parkeren en een functionele zone voor de schuren, stallen en overige boerderijfuncties.

Op het erf staan vier typen bebouwing:
  • het bestaande hoofdhuis met daaraan de bestaande woning in de oude deel en de woonschuur,
  • losse woonschuren,
  • vakantiewoningen, en,
  • de agrarische schuren/stallen
 
Het bestaande hoofdhuis met de schuur vormt het hoofdelement op het erf. De bebouwing is historisch, nieuwe ingrepen worden op zorgvuldige en op eigentijdse wijze vormgegeven met het oog op behoud en versterking van de bestaande historische kwaliteit. Alle nieuwbouw is ondergeschikt ten opzichte van de bestaande boerderij, terughoudend en in samenhang met elkaar vormgegeven.

De functionele schuren hebben hun eigen wetmatigheid en uitstraling en worden als ensemble vormgegeven.

De woningen zijn georiënteerd op de richting van de bestaande schuur, de nieuwe schuren zijn haaks hierop gesitueerd.

In bijgevoegd beeldkwaliteitsplan wordt nader ingegaan op:
  • de bebouwing:
    • bestaand woonhuis met schuur
    • bestaande schuur
    • nieuwe woningen
    • schuren
  • het erf:
    • entree
    • centraal erf
    • tuinen
    • functionele zone
  • landschap:
    • erfbeplanting
    • het gemeenteweitje en de wei met huidige paardenbak
    • de weide
    • blauw raamwerk
 
Het beeldkwaliteitsplan is in de bijlage ingevoegd en maakt onderdeel uit van de toelichting van het bestemmingsplan (bijlagen bij toelichting bijlage 9).

2.4.4 Beeldkwaliteit (welstand)

Landelijk en Kassengebied
Het gebied tussen de Sir Winston Churchilllaan, Mgr. Bekkerslaan, Eikelenburglaan en Reijnerwatering draagt de naam Eikelenburg. Het noordelijke gedeelte werd oorspronkelijk ingenomen door boerderijen en tuinderijen (inmiddels is daar een nieuwbouwwijk gerealiseerd); het zuidelijk deel door een volkstuincomplex. In het gebied hebben altijd boerderijen gestaan. Naar één ervan, de bestaande boerderij Eikelenburg aan de Endehoekseweg, is de buurt vernoemd. Langs de Sir Winston Churchilllaan staan enige boerderijen en een enkel landarbeidershuisje, die het agrarische karakter van het gebied aangeven. Het noordelijke deel van Eikelenburg is de afgelopen jaren ingrijpend veranderd door de komst van woningbouw. Het zuidelijk deel is echter globaal hetzelfde blijven. Voor dit deel zullen de welstandscriteria van ‘Landelijk en Kassengebied’ dan ook leidend blijven.
 
Typering Landelijk en Kassengebied
Dit type buiten de bebouwde kom liggende groengebieden betreffen in de eerste plaats agrarische (rest)gebieden en kassen met (van oorsprong) agrarische bebouwing en al dan niet bebouwde historische structuren als dijken, vaarten en sloten. Het gebied is veranderd van productiegebied naar stedelijk uitloopgebied met een aantal sportieve en recreatieve voorzieningen. De kassengebieden zijn grotendeels mono functioneel, de natuurgebieden hebben een recreatieve functie. De middeleeuwse ontginningen hebben steeds een patroon van evenwijdig liggende kavels met op de kop een boerderij, gelegen aan de ontginningsbasis (kade/dijk). Dit gebiedsthema wordt vooral gekenmerkt door open en gesloten gedeelten. Het open weidegebied biedt vele uitzichten. De spoorlijn en snelverkeerswegen doorkruisen dit landschap en vormen een ruimtelijke barrière.

Bijgevoegd beeldkwaliteitsplan bevat een gebiedsgerichte specificering van de gemeentelijke welstandsnota. In het beeldkwaliteitsplan wordt verduidelijkt hoe wordt omgegaan met onderstaande welstandscriteria voor landelijk en kassengebied bebouwing en omgeving:

Welstandscriteria Landelijk en Kassengebied Bebouwing en omgeving
  • Ingrepen houden rekening met de maat van de bestaande gebouwen en hun omgeving; afwijkingen worden duidelijk gemotiveerd.
  • Behouden en waar mogelijk versterken van de landschappelijke en cultuurhistorisch waardevolle kwaliteiten van het landschap.
  • De positie en oriëntatie van het bouwwerk dienen zich te voegen naar de landschapsstructuur, rekening houdend met bestaande zichtlijnen en landschappelijke verbijzonderingen.
  • Indien er sprake is van clustering van bouwwerken dient het bouwwerk zich te voegen naar de bestaande stedenbouwkundige opzet en landschappelijk te worden ingepast.
  • Bij (vervangende) nieuwbouw altijd rekening houden met het ensemble van alle bebouwing in de directe omgeving; positie en oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing is richtinggevend; het open weidelandschap zoveel mogelijk vrijhouden van bebouwing.
 
Bebouwing op zich:
  • Boerderijen en andere historische bedrijfsgebouwen blijven bij verbouw en uitbreiding herkenbaar.
  • (Vervangende) nieuwbouw dient te worden afgestemd op de bebouwingshoogte en -massa van de omgeving.
  • Bij renovatie of (vervangende) nieuwbouw in het open weidelandschap heeft een herhaling van eigenschappen van de landelijke gebouwen, zoals de in de directe omgeving voorkomende oorspronkelijke boerderijen, de voorkeur.
  • Op de landgoederen dient bij renovatie of (vervangende) nieuwbouw het bouwwerk zich te conformeren aan de bouwstijl en materialisering van de oorspronkelijke bebouwing.
  
Materiaal, detaillering, kleur
  • Materiaal, detaillering en kleur sluiten aan bij het gebiedstype; bij voorkeur natuurlijke materialen toepassen (hout, baksteen).
  • Tegengaan van het gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren.
  • Gevelbepalende ornamenten en daklijsten dienen te worden behouden.
  • Detaillering van de oorspronkelijke/historische bebouwing met rolbogen, sluitstenen, speklagen e.d. is richtinggevend.
  • Bij voorkeur vormgeving en kleur- en materiaal gebruik van bijgebouwen afstemmen op de hoofdbebouwing.
  • Aan- en uitbouwen en toevoegingen aan het dakvlak aan de achterzijde van de hoofdbebouwing situeren.
 
Aanvullende criteria voor kleine bouwwerken
  • Voor toetsing van bouwaanvragen die vallen onder de zogenaamde veel voorkomende kleinere bouwwerken wordt verwezen naar de sneltoetscriteria.
  • Voor het aanbrengen van gevelreclames wordt verwezen naar de welstandscriteria voor (gevel) reclames.
 
Bij de uitwerking van het initiatief wordt voldaan aan bovengenoemde criteria. De bebouwing voldoet daarnaast ook aan de op bladzijde 4 van bijgevoegd beeldkwaliteitsplan opgenomen criteria.

3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Birckhoeve vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, regio (intergemeentelijke samenwerking) en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'), minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. In de visie wordt onderkend dat landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten identiteit geven aan een gebied en van belang zijn voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid.

3.2.2 Nationale omgevingsvisie (in voorbereiding)

Vanaf 2021 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Daarbij hoort ook 1 rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI wordt de integrale langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. In februari 2017 is een eerste stap gezet richting de NOVI met de Startnota. De hierin benoemde maatschappelijke opgaven zijn samengevat in 4 prioriteiten:
 
  • duurzaam economisch groeipotentieel voor Nederland;
  • ruimte voor de klimaat- en energietransitie;
  • sterke, leefbare en klimaatbestendige steden en regio’s met voldoende ruimte om te wonen, werken en bewegen;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met dit voorgenomen beleid.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de bepalingen van het Barro. In het Barro wordt daartoe een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het Barro heeft geen consequenties voor dit bestemmingsplan.

3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting.
 
Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, waarbij ook de Ladder voor duurzame verstedelijking aangepast is.
 
De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
 
Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
 
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en dient overprogrammering te worden voorkomen. Door de 'ladder voor duurzame verstedelijking' vindt een toetsing door de gemeente plaats.
 
In de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt beschreven wat de behoefte aan de betreffende ontwikkeling is, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
 
Het initiatief dat in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft geen stedelijke ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Zuid-Hollandse Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn per 1 april 2019 in werking getreden. Al het sectorale beleid is samengevoegd in een digitaal systeem, dubbele teksten zijn er uit gehaald en samenhang is inzichtelijker gemaakt. Hiermee is een einde gekomen aan sectorale visies en nota’s. Het beleid kan nu modulair worden aangepast en daarmee kan het Omgevingsbeleid doorontwikkeld worden richting inwerkingtreding van de Omgevingswet. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om 1 Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken.
 
De visie biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Eén van de rode draden die richting geeft aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie betreft het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Dit bestemmingsplan geeft invulling aan dit provinciale beleid.

3.3.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. De provincie heeft aarom onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen. Nieuwe bestemmingsplannen moeten voldoen aan deze verordening. De verordening zet in op behoud en versterken van ruimtelijke kwaliteit. In de verordening is vastgelegd dat een bestemmingsplan onder voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen inpassen, aanpassen en transformeren. In dit geval is sprake van inpassen. Dat betekent dat de ruimtelijke ontwikkeling geen wijzigingen op structuurniveau voorziet.
 
De voorwaarden daarbij zijn dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  • past binnen de bestaande gebiedsidentiteit,
  • past bij de aard en schaal van het gebied, en,
  • voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart
 
In hoofdstuk 2 en 5 van deze toelichting wordt beschreven dat het initiatief past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en de aard en schaal van het gebied.
Het plangebied is op het beleidsbeeld Stad en land verbonden en op de kwaliteitskaart van de structuurvisie aangeduid stedelijke groen- en waterstructuur (indicatief) . Als richtpunt is daarbij opgenomen dat ontwikkelingen bijdragen aan het behouden en versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur. Daarbij gaat het om de recreatieve kwaliteit, de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de verbinding tussen stad en land.
Dit bestemmingsplan zet in op:
  • het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het algemeen,
  • het behouden en versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur in het bijzonder,
  • het verbeteren van de recreatieve kwaliteit, en,
  • het versterken van de verbinding tussen stad en land.
 
Daarmee sluit het bestemmingsplan aan bij het voor de stedelijke groen- en waterstructuur geformuleerde richtpunt. Het bestemmingsplan voldoet aan de in de provinciale verordening genoemde voorwaarden.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020

Op 16 april 2008 is het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) vastgesteld. Dit plan heeft onder de huidige Wet ruimtelijke ordening de status van provinciale structuurvisie. In het RSP wordt de ruimtelijke visie voor Haaglanden aangegeven. Haaglanden is een regio met een heel eigen karakter. Dit karakter moet in de toekomst behouden blijven en daar waar mogelijk versterkt worden. Het regionale structuurplan bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen. Voor Rijswijk staat de ontwikkeling van de Beatrixlaan, nieuwe woon- en werkmilieus in Rijswijk Zuid in combinatie met een nieuw station en een kwaliteitsverbetering van de landgoederenzone centraal. Het plangebied staat aangegeven als robuuste groenblauwe schakel tussen groengebieden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hiertoe voorgeschreven beleid.

3.4.2 Regionaal Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan is een uitwerking van het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020. Hierin wordt benadrukt welke verschillende functies de groengebieden voor de bewoners en voor de natuur vervullen. Groene gebieden zijn een belangrijke succesfactor voor een goed vestigingsklimaat voor bedrijven en inwoners. Gebieden van regionale betekenis komen aan de orde, waaronder de grote landschapsparken en de duinen. Ook gaat het plan in op de stadsrandparken en de onderlinge verbindingen, de ‘groen-blauwe aders’. Groen heeft een waarde en een functie voor gezondheid, ontspanning, duurzaamheid, natuur, economie en recreatie en toerisme. Het stadsgewest wil met het Groenbeleidsplan een extra stimulans geven aan de uitvoering van projecten. Voor het aanjagen van de uitvoering worden twee nieuwe beleidsinstrumenten voorgesteld:
  • het uitvoeringsprogramma, een programma van concrete regionale uitvoeringsprojecten;
  • het Regionale Groenfonds; een door gemeenten en partners gevoed fonds dat de nodige financiële prikkels kan geven.
 
Veel van die groenprojecten zijn grensoverschrijdend. Het plangebied maakt onderdeel uit van het robuust en toegankelijk groen raamwerk en is in overeenstemming met het daartoe geformuleerde beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Stadsvisie Rijswijk 2030

In de stadvisie zijn de ambities voor Rijswijk beschreven, waarbij drie gebieden zijn onderscheiden waarbinnen de verschillende, toekomstige vraagstukken het best kunnen worden ondergebracht: de pijlers sociaal, ruimtelijk en economisch. Voor de beoogde ontwikkeling is met name de ruimtelijke pijler relevant, waarvoor de volgende algemene ambitie is beschreven: Groene buitenplaats voor stedelijk wonen: In Rijswijk kan je ruim wonen in een lommerrijke omgeving of in een stedelijk gebied met groen altijd in de nabijheid. Dit kan individueel, met een partner en/of jong gezin of als oudere. De voorgaande ambitie is uitgewerkt in belangrijke keuzes voor Rijswijk op het gebied van ruimtelijke ordening. De beoogde ontwikkeling geeft in het bijzonder invulling aan de volgende keuzes:
  • Groen en water worden op meer creatieve manieren geïntegreerd in stedelijke gebieden.
  • Meer investeren in de kwaliteit van groen: meer kleur en variëteit.
  • Groen en water inzetten om de effecten van klimaatverandering te temperen.
  • Breed palet aan vrijetijdsbestedingsmogelijkheden.

Op basis van het voorgaande wordt geconstateerd dat het met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte initiatief invulling geeft aan de ruimtelijke ambitie en bijbehorende keuzes uit de stadsvisie.

3.5.2 Woonvisie 2015 - 2025

In de Woonvisie 2015 -2025 zijn de ambities van gemeente Rijswijk opgenomen op het gebied van wonen. Hierin is ook de uitvoeringsagenda opgenomen waarin maatregelen staan die de gemeente wil nemen om deze ambities te bereiken. Hierbij zijn vierpijlers onderscheiden:
  1. de kwalitatieve en kwantitatieve groei van de woningvoorraad;
  2. betaalbaar wonen in Rijswijk;
  3. wonen in een duurzaam Rijswijk;
  4. wonen met zorg, aandacht voor kwetsbare doelgroepen.
 
Ten aanzien van de eerste pijler is in de woonvisie opgenomen dat RijswijkBuiten kansen biedt voor een gemêleerd, uniek en duurzaam woonmilieu dat voorziet in de groeiende vraag naar rustig stedelijke woonmilieus en woningen. Onder andere voor het behouden en aantrekken van jonge gezinnen is een combinatie van een ruime woning, in een onderscheidende woonomgeving, voor een goede prijs noodzakelijk. RijswijkBuiten wordt ingezet om de vraag van de nieuwe instroom en de doorstroom vanuit de bestaande wijken te bedienen. Daarnaast zet de gemeente in op de realisatie van betaalbaar aanbod het vergroten van het duurdere segment. Aan alle huishoudenstypen wordt zo woonmogelijkheid geboden.

Het groene karakter van Rijswijk wordt verder versterkt door bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen gericht afspraken te maken met corporaties en ontwikkelaars. Het gaat hierbij om een goede balans tussen groen en bebouwd gebied. De gemeente zet ook in op versterking van de biodiversiteit.  Het Groenbeleidsplan is het leidend afwegingskader voor alle (nieuwe) ontwikkelingen in Rijswijk. Ter bevordering van een klimaatbestendige leefomgeving worden met corporaties en ontwikkelaars afspraken gemaakt over maatregelen die zij in zowel de bestaande voorraad als bij nieuwbouw kunnen nemen. De gemeentelijke adaptatiestrategie vormt hiervoor de basis.

De ontwikkeling die met het bestemmingsplan wordt gefaciliteerd geeft invulling aan de in de woonvisie genoemde acties.

3.5.3 Nota Parkeernormen Gemeente Rijswijk 2011

Het parkeerbeleid vormt een onderdeel van het Mobiliteitsbeleid. Het parkeerbeleid, de parkeer-normen-en kengetallen alsmede het beleid tot toepassing hiervan zijn opgenomen in de ‘Nota Parkeernormen Gemeente Rijswijk’, vastgesteld op 8 februari 2011. Deze parkeernota is het uitgangspunt bij het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid. In de Parkeernota Rijswijk is aangegeven dat degene die een bouwaanvraag indient het aantal te realiseren parkeerplaatsen in eerste instantie aan dient te leggen op eigen terrein. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten ontheffing te verlenen op de gemeentelijke parkeereis. Het is mogelijk van de parkeernormen af te wijken. Indien de wens bestaat om (naar boven of beneden) van de parkeernormen af te wijken, of geen overeenstemming bestaat over de toe te passen parkeernormen dan dient een voorstel voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen en een onderbouwing voor het afwijken van de parkeernormen te worden opgesteld. Vervolgens beslist het college van burgemeester en wethouders over de (bouw)aanvraag.
 

3.5.4 Groenbeleidsplan 2010 - 2020

Op 16 februari 2010 is het groenbeleidsplan vastgesteld. De groenstructuur van Rijswijk bestaat uit de boomstructuur, natuurstructuur en recreatiestructuur. De principes die hier sturend bij zijn, zijn duurzaamheid, verbinden en beleven. Deze structuren vormen samen de groene hoofdstructuur van Rijswijk. Deze hoofdgroenstructuur is kort samen te vatten als de twee grote groene groengebiedenplus het bomenraster plus een groene dooradering van de stad. De twee grote groengebiedenzijn de landgoederenzone in het noorden en de stadsparkzone in het zuiden van de stad en zijn door hun omvang ook onderdeel van de regionale structuur. De bomenlanen in rasterstructuur zijn kenmerkend voor Rijswijk en een deel van Rijswijks groene identiteit.
 
Afbeelding 5 - Fragment Rijswijkse Hoofd Groenstructuur
  
Afbeelding 5 - Fragment Rijswijkse Hoofd Groenstructuur
 
De bestemmingsplanlocatie maakt onderdeel uit van de in de Rijswijkse Hoofd Groenstructuur opgenomen grote groengebieden. Specifiek gaat het om deelgebied O. Karakteristieke elementen in dit deelgebied zijn de strook met drie oude boerderijen en de Endehoekseweg. Dit boerderijlint op de oude stroomrug is bij de herinrichting van het gebied blijvend herkenbaar in het landschap ingepast. Die inpassing wordt met dit bestemmingsplan versterkt. De karakteristieke bomenrijen blijven behouden. De herkenbaarheid van het boerderijlint en de sfeer en het karakter van deze waardevolle elementen worden behouden door het initiatief en de in dit bestemmingsplan opgenomen regeling. Het initiatief versterkt het fundament van het Rijswijkse groen en past daarmee goed in het gemeentelijk groenbeleidsplan.

3.5.5 Welstandsnota

De gemeente Rijswijk heeft op 1 juli 2004 haar Welstandsnota Rijswijk vastgesteld. De welstandsnota is het gereedschap voor de gemeente om bouwplannen te controleren of deze voldoen aan redelijke eisen van ruimtelijke vormgeving. In deze Welstandsnota valt de planlocatie onder het welstandsgebied ‘Landelijk en Kassengebied’. Een uitgebreide beschrijving van de consequenties daarvan is opgenomen in paragraaf 5.3.

4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Wat kan of moet men bij de ruimtelijke ordening onder ‘milieu’ verstaan? De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:
 
  • ‘milieuhygiëne’: gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico’s;
  • ‘ecologische duurzaamheid’: bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn.
 
In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de thema’s bedrijven en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, duurzaamheid, water, archeologie, natuur en landschap en de vormvrije Mer-beoordeling aan de orde.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
 
  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
 
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype.

Milieucategorie
Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
Rustafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1
10 m
0 m
2
30 m
10 m
3.1
50 m
30 m
3.2
100 m
50 m
4.1
200 m
100 m
4.2
300 m
200 m
5.1
500 m
300 m
5.2
700 m
500 m
5.3
1.000 m
700 m
6
1.500 m
1.000 m
Richtafstanden bedrijven en milieuzonering
 
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Er is sprake van een aantal wijzigingen ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan Eikelenburg. Deze wijzigingen zijn beschreven in paragraaf 5.4. Met de wijzigingen wordt het woon- en leefklimaat verbeterd.
 
Nieuwe gevoelige functies
In het plangebied is de functie wonen opgenomen met daarbij een klein oppervlak winkel/horeca. Dit winkeltje is bedoeld voor verkoop van producten uit de boerderij (fruit, groente, hooi, producten van het boerenland) en een samenwerkingsverband met Ons Ideaal (volkstuinen). Door de kleinschaligheid en afhankelijkheid van beschikbaarheid van de bewoners, zal de gelegenheid niet iedere dag open zijn. Er wordt geen geluidoverlast verwacht.
 
Specifiek voor geur geldt dat vanwege het hobbymatig houden van dieren geen sprake is van een inrichting. Dat betekent dat althans onder het regime van de Wet milieubeheer en de Wabo geen normen gelden voor geurhinder en daarbij behorende minimum afstanden tot gevoelige objecten, waaronder woningen. De dichtstbij gelegen inrichting waarvoor wel een afstandsnorm voor geur bestaat is Stadsboerderij Op den Dijk, Bovendijk 141 te Den Haag. Deze boerderij ligt op ongeveer 150 meter van de planlocatie. 
Voor geur geldt een richtafstand van 100m binnen de bebouwde kom (artikel 3, lid 2 Wgv).
Vanwege deze afstand wordt die inrichting hier verder buiten beschouwing gelaten.

Voor het overige zijn er ook geen bedrijven in de omgeving die tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat bij de nieuw te realiseren woningen leiden.
 
Houden van dieren
Op basis van de VNG brochure is het hobbymatig houden van paarden met een paardenbak het meest vergelijkbaar met een manege of paardenfokkerij. Dit type bedrijven valt onder milieucategorie 3.1. Voor het realiseren van een goed woon- en leefklimaat bij woningen in de omgeving van een paardenhouderij/manege wordt hierbij een richtafstand van 50 meter voor geur en 30 meter voor stof en geluid geadviseerd. Een richtafstand is een afstand waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied' mag de richtafstand met één 'afstandstap' worden teruggebracht.
In de VNG-brochure wordt het omgevingstype "gemengd gebied" als volgt omschreven:
"Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."
De strook met drie oude boerderijen en de Endehoekseweg vormen een gemengd gebied langs de rand van woonwijk Eikelenburg, waarbij naast de oude boerderijen sprake is van diverse functies zoals volkstuinen en de scouting. Het gebied kwalificeert als gemengd gebied als bedoeld in de richtlijn bedrijven en milieuzonering.
De richtafstand voor geur betreft derhalve 30 meter en voor stof en geluid 10 meter.
De aanduiding voor de paardenbak ligt buiten deze richtafstanden. Er is hier bovendien geen sprake van een bedrijfsmatige paardenfokkerij/manege; het initiatief betreft een paardenbak voor hobbymatig gebruik.
Er is geen sprake van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.
Er is namelijk geen sprake van het bedrijfsmatig houden van dieren. De activiteiten hebben een hobbymatig karakter. Daarbij is rekening gehouden met de volgende aspecten:
●        Continuïteit van de activiteit (hoe lang duurt de activiteit?)
●        Winstoogmerk van de activiteit (verhouding tussen kosten en baten)
●        Hinder van de activiteit
●        Omvang van de dierstapel (hoeveel dieren en van welk soort?)
●        Huisvesting van de dieren (zijn er speciale voorzieningen?)
●        Commerciële doeleinden (bijvoorbeeld advertenties)
●        Gebruik van de dieren (voor hobby of eigen gebruik)
●        Perceelsgrootte
 
Omgeving (in landelijk of stedelijk gebied
De (toekomstige) bewoners van de Birckhoeve krijgen de mogelijkheid om vee aan huis te stallen. Dit gaat dan om één groot dier, zoals een paard, of twee kleine dieren, zoals schapen of shetlandpony's. De bewoners zorgen samen voor elkaars dieren. De paarden staan 24/7 buiten, ook in de winter. De paarden hebben zelf de keuze om in de schuilstal te staan. Dit zal dus de enige huisvesting voor de dieren zijn. In de kudde hebben ze alle ruimte om te spelen en zichzelf te zijn. Doordat er een kleine kudde van maximaal 7 paarden komt, blijft de rust behouden.

De bewoners zorgen gezamenlijk voor de paarden. Het plan is om op termijn een paddock paradise te realiseren op de Birckhoeve. Dat is het zo goed mogelijk nabootsen van de natuurlijke leefomgeving. De paarden van verschillende bewoners kunnen op deze manier in een kudde samenleven. Er wordt een track van ongeveer 300 meter omtrek aangelegd. Zolang het weer het toelaat is er mogelijkheid tot weidegang. Er wordt een 20x40 verlichte all-weather rijbak aangelegd. Verder is er al een 18x16 gedraineerde loswerkbak en uiteraard elektriciteit, verlichting en stromend water.

De dochter van de initiatiefnemer is gecertificeerd Freestyle instructeur. Op afspraak kunnen eventueel incidenteel ter plaatse lessen worden gevolgd. Dit kan zowel met een eigen paard als met een van de lespaarden. Uiteraard is instructie op locatie (zoals trailerladen) ook mogelijk. Er is geen sprake van intensieve bedrijfsmatige continuïteit van activiteiten op de locatie.

Mede naar aanleiding van de inspraakreacties is besloten om de Vennootschap onder firma, Birckhoeve op te heffen. Er is geen sprake van een commercieel oogmerk en slechts hobbymatige activiteiten zullen worden uitgevoerd binnen het gebied, wat zorgt voor kleinschaligheid.

Al met al maakt dit dat er geen sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (zie nadere onderbouwing daarvan onder punt 1.4 van de  Nota van Inspraak als opgenomen in bijlage 9). In het bestemmingsplan is naar aanleiding van ingediende zienswijzen verduidelijkt dat uitsluitend het hobbymatig houden van dieren is toegestaan.
 
De paardenbak is dan ook naar aard en omvang niet gelijk te stellen aan een gemiddelde bedrijfsmatige paardenfokkerij/manege. De feitelijke milieubelasting in onderhavige situatie is in belangrijke mate minder dan een gemiddelde bedrijfsmatige paardenfokkerij/manege.
 
Naar aanleiding van ingediende zienswijzen is ook in het bestemmingsplan geborgd dat de activiteiten geen bedrijfsmatig karakter mogen krijgen. Het bedrijfsmatig houden van dieren is uitgesloten. Alleen het hobbymatig houden van dieren wordt toegestaan.
De belangen van omwonenden worden aanvullend aan de regels in het bestemmingsplan ook via het milieuspoor geborgd. Als de activiteiten met de paarden in de toekomst in intensiteit zouden toenemen kwalificeren deze activiteiten al snel als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.
Het begrip inrichting klinkt weliswaar alsof het moet gaan om activiteiten die bedrijfsmatig worden verricht. Dat hoeft echter niet het geval te zijn. Ook als de activiteiten niet bedrijfsmatig zijn, maar wel een zodanige omvang hebben alsof het bedrijfsmatig is, kan sprake zijn van een inrichting  (het begrip ‘inrichting’ is namelijk gedefinieerd als ‘elke door de mens bedrijfsmatige of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht’).
Als daar sprake van is en bovendien de grens van het aantal paarden, als genoemd in het Activiteitenbesluit wordt overschreden, dan is zo’n inrichting meldplichtig in de zin van het Activiteitenbesluit en de Wet milieubeheer (zie artikel 1.18 Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.111 Activiteitenbesluit milieubeheer). In dat geval zijn de regels uit het Activiteitenbesluit over het houden van dieren van toepassing (zie paragraaf 3.5.8 Activiteitenbesluit milieubeheer).
 
Er zijn van uit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering dan ook geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.3 Parkeren

Parkeren wordt in dit geval opgelost op eigen terrein.  Er wordt een parkeerkoffer gerealiseerd met 11 parkeerplaatsen. Daarnaast worden 3 parkeerplaatsen gerealiseerd naast Birkhoven 15. Dit aantal voldoet, zoals uit onderstaande tabel blijkt, aan de in dit bestemmingsplan geïntegreerde parapluherziening parkeernormering Rijswijk. Met de 4 bestaande parkeerplaatsen zijn na realisatie van het initiatief 18 parkeerplaatsen beschikbaar.
      
 
Nota Parkeernormen 2011        
Op basis van CROW
(70% van de bandbreedte)
Type
Norm
Aantal
Totaal
Norm
Aantal
Totaal
2x 2-1 kap
(koop)
2,1
2
4,2
2,1
2
4,2
2x Geschakeld in de stal
(grondgebonden woning)
2,1
2
4,2
1,9
2
3,8
Woning
1,8
1
1,8
1,8
1
1,8
Recreatiewoning
Niet gedefinieerd
2
2,6*
1,5
2
3,0
Winkeltje
Niet gedefinieerd
30 m2
1,3
4,4
30 m2
1,3
Totaal
  
14,1
  
14,1
*1,3 bij 50% bandbreedte. Voor functies die niet weergegeven zijn in de Parkeernota wordt een bandbreedte van 50 procent gebruikt.
 
De parkeerbehoefte bedraagt 14 parkeerplaatsen. Daarin wordt voorzien.
Het aspect parkeren levert dan ook geen belemmering op voor het plan. Bij toetsing van de aanvragen omgevingsvergunning wordt getoetst aan de in dit bestemmingsplan opgenomen regels over parkeren.
Er wordt daarbij ingezet op maximaal 1 auto per huishouden en 2 verplichte deelauto’s (opgeladen met eigen elektriciteit).

4.4 Verkeer

De toename van de verkeersintensiteit ten gevolge van het plan hebben een beperkte omvang. Het gaat om de verkeersbewegingen vanwege 5 nieuwe woningen, 2 recreatiewoningen en een winkeltje. Op basis van de kentallen en vuistregels van de betreffende CROW-publicatie leidt dit (worst case) tot ca. 30 extra vervoersbewegingen per etmaal. In de praktijk wordt ingezet op maximaal 1 auto per huishouden en 2 verplichte deelauto’s (opgeladen met eigen elektriciteit), waardoor het aantal vervoersbewegingen aanzienlijk minder zal zijn (aangezien dat niet juridisch afdwingbaar is, is daar geen rekening mee gehouden in de berekeningen). De verkeerstoename en de daaruit voortvloeiende gevolgen zijn dan ook zodanig beperkt van omvang dat dit niet ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. De geringe toename kan bovendien gemakkelijk worden opgevangen door de 30 km/h wegen in Eikelenburg. De beperkte toename van verkeer als gevolg van dit initiatief kan gemakkelijk via deze interne ontsluitingsstructuur en bijbehorende capaciteit van de weg worden afgewikkeld.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Bij de wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan moet nagegaan worden of onderzoek verricht moet worden naar de omvang van deze drie geluidsbronnen. Als het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor het realiseren van (andere) geluidsgevoelige gebouwen in de geluidzone van een weg of spoorweg, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Bij de reconstructie van (spoor)wegen wordt eveneens een akoestisch onderzoek ingesteld.

Wegverkeer
De geluidzones van een weg in stedelijk gebied strekt zich uit tot de 200 meter aan weerszijden van een weg, bestaande uit een of twee rijstroken. De locatie bevindt zich op ruim 300 meter van de Monseigneur Bekkerlaan en ruim 400 meter van de Sir Winston Churchilllaan. De wegen binnen het meer nabijgelegen Eikelenburg zijn 30-km/h wegen. Er is dan ook geen onderzoek nodig.
In paragraaf 5.5 van de toelichting bij het bestemmingsplan Eikelenburg wordt ingegaan op wegverkeerslawaai. Er is destijds onderzoek uitgevoerd naar de herontwikkeling van het gebied Eikelenburg. Deze herontwikkeling bevond zich namelijk wel binnen de wettelijke geluidszones van de SirWinston Churchilllaan en de Mgr. Bekkerlaan. Uit dit onderzoek kan worden afgeleid dat de geluidbelasting op deze locatie onder de voorkeursgrenswaarde ligt.

Spoorwegverkeer
De locatie bevindt zich buiten de 300 m brede geluidszone van het traject Haarlem-Leiden. Het aspect spoorweglawaai staat de uitvoering van het project niet in de weg.
 
Industrie
De locatie bevindt zich niet binnen een zone van een gezoneerd industrieterrein.
 
De Wet geluidhinder staat de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Op basis van wet- en regelgeving over luchtkwaliteit kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • grenswaarden niet worden overschreden,
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft,
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
 
De belangrijkste wet- en regelgeving over luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet milieubeheer, titel 5.2: luchtkwaliteitseisen. Deze titel is  beter bekend als de Wet luchtkwaliteit. Het Besluit NIBM en de Regeling NIBM geven aan wanneer een initiatief in betekenende mate bijdraagt. Projecten die minder bijdragen dan 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxide (NO2), worden geacht niet in betekenende mate bij te dragen. Voor dergelijke projecten hoeft geen luchtkwaliteitsonderzoek te worden uitgevoerd. Ook is toetsing aan normen niet nodig.
 
Dit bestemmingsplan valt onder bovengenoemde regeling NIBM. Het bestemmingsplan blijft vanwege de omvang van het initiatief ver onder het daarvoor ingestelde 3%-criterium voor woningbouwlocaties (1500 woningen bij één ontsluitingsweg).

Uit de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat de jaargemiddelde concentratie van zowel stikstofdioxide als fijnstof minder dan 35 μg/m3 bedraagt in 2017. De concentraties voldoen hiermee ruimschoots aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet luchtkwaliteit. Op provinciaal niveau wordt continu gestreefd naar verbetering van de luchtkwaliteit. Het plangebied betreft geen knelpunt in de provinciale luchtkwaliteit. Daarmee is de luchtkwaliteit ook naar de toekomst toe gewaarborgd.

4.7 Externe veiligheid

Algemeen
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen;
 
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Bij het GR wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde. De gemeenteraad heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer gevaarlijke stoffen
De dichtst bij gelegen nationale hoofdweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zijn de snelweg A4 en de Haagse rondweg N211. Zowel de A4 als de N211 ligt op meer dan 1.000 meter afstand van de planlocatie. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze wegen vormt daarom geen belemmering voor onderhavige planvorming.

De gemeente Rijswijk kent net zoals de naastgelegen gemeente Den Haag een routering voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit deze routeringen blijkt dat op de wegen die grenzen aan de planlocatie geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, tenzij vervoerders gebruik maken van een ontheffing. Dit betekent dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Sir Winston Churchilllaan, de Monseigneur Bekkerslaan en de Endehoeksweg waarschijnlijk zeer beperkt is. Het uitvoeren van risicoberekeningen naar dit aspect is dan ook niet noodzakelijk. Overschrijdingen van de grenswaarde van het PR en/of de oriëntatiewaarde van het GR ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze wegen zijn onwaarschijnlijk.

Hogedruk aardgastransportleidingen
Het initiatief ligt buiten de inventarisatieafstand van de rond het plangebied gelegen hogedruk aardgastransportleidingen.

Conclusie
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) op geen enkel plaats in en rond het plangebied wordt overschreden en dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar groepsrisico.
Verantwoording van het groepsrisico is alleen vereist wanneer het plangebied binnen 200 m van een transportroute is gelegen. De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door het vervoer van gevaarlijke stoffen behorende tot categorie GF3 (LPG, LNG en propaan). De gemeenteraad van Rijswijk heeft de bevoorradingsroutes naar de LPG-tankstations aangewezen in het routeringsbesluit van 13 november 2007. Het plangebied ligt op meer dan 200 m van deze transportroutes. De percelen in en nabij het plangebied zijn aangesloten op het aardgasnetwerk. Er vindt dus geen vervoer van propaan in de omgeving van het plangebied plaats.
Het vervoer van overige gevaarlijke stoffen (benzine, dieselolie) heeft een verwaarloosbare invloed op het groepsrisico.
De 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour van de transportroutes in Rijswijk, met inbegrip van de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en afslag 12, ligt op de weg.

4.8 Bodem

 

4.8.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuuriijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld weIke gevolgen dit heeft.

4.8.2 Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)moblliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
  1. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  2. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  3. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

4.8.3 Situatie in het plangebied

Het plangebied betreft een weiland met een (woon)boerderij en enkele andere opstellen. Binnen het plangebied zijn geen bedrijven met bodembedreigende activiteiten gevestigd (geweest). Wel is in het verleden een aantal watergangen gedempt, en zijn dammen aangelegd. Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater en binnen het plangebied zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend.
Uit de bodemkwaliteitskaart van Gemeente Rijswijk blijkt dat het plangebied zich bevindt in zone 9 'Kassengebied & TNO en zone 10 'Buiten zuid'. De te verwachten kwaliteit van zowel de boven- als ondergrond (respectievelijk 0,0-0,5 en 0,5-1,0 m-mv) in zone 9 is klasse 'Wonen'. De te verwachten kwaliteit van de boven- en ondergrond in zone 10 is klasse 'AW 2000'.
Binnen het plangebied zijn twee bodemonderzoeken uitgevoerd, te weten:
      
  • Verkennend milieukundig bodemonderzoek Sir Winston Churchilllaan achter 1027-1029 te Rijswijk, opgesteld door VanderHelm Milieubeheer B.V., kenmerk OLRY161099, datum 12 September 2016; bijlagen bij toelichting bijlage 1)
  • Verkennend en nader milieukundig bodemonderzoek Sir Winston Churchilllaan 1027-1029 te Rijswijk, opgesteld door VanderHelm Milieubeheer B.V., kenmerk OLRY161098, datum 12 September 2016; bijlagen bij toelichting bijlage 2).

Voor de voorgenomen herontwikkeling van het gebied is aanvullend verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Daarnaast is de bodem binnen het plangebied asbestverdacht, vanwege aangetroffen bijmenging met puin in de bodem. Er dient binnen het plangebied tevens een verkennend onderzoek naar asbest in de bodem te worden uitgevoerd. Dit onderzoek wordt voorafgaand het roeren in de bodem (start (ver)bouw) uitgevoerd.

4.9 Duurzaamheid

Nationaal klimaatbeleid
Teneinde de Kyotodoelstellingen te realiseren, is landelijk klimaatbeleid geformuleerd. Op de lange termijn wil de overheid de overgang naar een duurzame energiehuishouding bereiken (een aandeel van twintig procent duurzame energie in 2020) en verdere beperking van de CO2-uitstoot realiseren (30% in 2020 ten opzichte van 1990). Dit is verwoord in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). De Nederlandse overheid wil de helft van de nodige emissiereductie behalen met binnenlandse maatregelen en de andere helft uit het buitenland met behulp van de flexibele instrumenten uit het Kyotoprotocol. Uit een energieonderzoek (of energievisie) met betrekking tot het te ontwikkelen gebied moet blijken in hoeverre doelstellingen relevant en haalbaar zijn. Duurzaam bouwen. Het kabinetsvoornemen is om dit beleid verder te verankeren in een klimaatakkoord, waarvan op dit moment een ontwerp is gepresenteerd.

Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Natuurinclusief bouwen
Zowel de gemeentelijke ambitie als de ambitie van de initiatiefnemer richten zich op het stimuleren van natuurinclusief bouwen . Daarbij wordt zodanig gebouwd en ingericht dat een bouwwerk bijdraagt aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden.

Plangebied
Bij het initiatief wordt op de volgende manieren invulling gegeven aan duurzaamheid
  • de energievoorziening: er wordt ingezet op zonne-energie winning vanaf de daken van de woningen, schuren, stallen en opslag voor zover mogelijk. Ook wordt er gebruik gemaakt van een warmte-koude-opslag door toepassing van warmtepompen (water-water systeem) i.c.m. bodemlussen.
  • duurzame bouw: er wordt gestreefd naar een lagere EPC-waarde dan de wettelijk minimaal vereiste waarde van 0,4.
  • ciculariteit: er wordt ingezet op circulair bouwen door middel van hergebruik van materialen uit de te slopen delen (stenen en hout). Aan de bewoners worden authentieke bouwmaterialen uit het plan kosteloos aangeboden om het gebruik van nieuwe materialen terug te dringen. Daarnaast wordt bouwafval zoveel mogelijk ingezet binnen het plan door deze in een lagere waarde te gebruiken. Een voorbeeld hiervan is beton als wegfundatie gebruiken.
  • duurzame mobiliteit: er wordt ingezet op maximaal 1 auto per huishouden en 2 verplichte deelauto’s (opgeladen met elektriciteit vanuit zonnepanelen uit het plan zelf).

4.10 Water

4.10.1 Waterbeleid

Water is een zeer belangrijk element in de Nederlandse ruimtelijke ordening. Vanuit het rijk zijn kaders gesteld waaraan ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van water moeten voldoen. Deze kaders hebben betrekking op veiligheid, het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat, waterkwaliteit en duurzaamheid, ook in de toe-komst. Verschillende nationale beleidsplannen als het Nationaal Waterplan “Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst”, “Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21)” en “Watervisie; Nederland veroveren op de toekomst” geven deze kaders aan. Het verplicht opstellen van een watertoets, waarin inzicht wordt gegeven in hoe met het beheer van water (oppervlaktewater en riolering, regenwaterafvoer, omgang met waterkwaliteit) wordt omgegaan, is één van de concrete gevolgen van dit beleid.

Ter plaatse van het plangebied is het Hoogheemraadschap Delfland bevoegd gezag betreffende de waterhuishouding.

4.10.2 Watertoets

De watertoets dient drie doelen:
  • Voorkomen dat (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het bestaande watersys-teem;
  • Indien (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen toch negatieve effecten op het watersysteem hebben, dan kunnen de noodzakelijke mitigerende (binnen het plangebied) en/ of compenserende maatregelen (buiten het plan-gebied) direct bij de planvorming worden meegenomen. Mitigerende maatregelen hebben de voorkeur boven compenserende maatregelen;
  • Onderdeel van de watertoets vormt het overleg met de gezaghebbend waterbeheerder. Dit overleg geeft de mogelijkheid om bestaande waterknelpunten op te lossen bij het realiseren van de nieuwe plannen en voor het realiseren van een veerkrachtiger, robuuster en veiliger watersysteem.

Deze paragraaf bevat de bevindingen van deze watertoets.

Opppervlaktewater
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan Eikelenburg is geconstateerd dat in dat plangebied voldoende waterberging aanwezig is. Dat geldt ook voor het onderhavige plangebied.

Oppervlakteverharding
Bij oppervakteverharding kan onderscheid worden gemaakt tussen erfverharding en bebouwd oppervlakte.

Voor wat betreft de erfverharding bedraagt de huidige oppervlakte ca. 1391 m2. In de nieuwe situatie bedraagt dit ca 1203 m2. Dat betreft een afname van het verhard oppervlakte van ca. 188 m2. Daarnaast wordt ca. 267 m2 nieuwe grasbetontegels gerealiseerd.
Het Hoogheemraadschap van Delfland hanteert bij halfverharding (waaronder grasbetontegels) als uitgangspunt, dat deze voor de helft als verhard en voor de helft als onverhard in de berekening van de wateropgave mogen worden meegeteld.

De toename van bebouwd oppervlakte is aangegeven in de in paragraaf 1.4 opgenomen tabel. Effectief is dus (incl. de voor de helft als verharding meetellende grasbetonegels) sprake van een beperkte toename van het verhard oppervlakte. Aan de hand van de watersleutel
(http://www.hhdelfland.nl/watersleutel) is geconstateerd dat er geen wateropgave voortvloeit uit de ontwikkeling.

Polderkade en boezemkade
In het plangebied liggen polderkaden en een boezemkade. In het bestemmingsplan zijn deze op de huidige locatie weergegeven, inclusief kern en beschermingszone. De regels uit de bestemming Waterstaat-Waterkering zijn overgenomen uit het bestemmingsplan Eikelenburg. Ten bate van een goede af-stemmingsmogelijkheid tussen de benodigde waterkering en de inrichting van de parkzone is in het vigerende bestemmingsplan Eikelenburg direct ten noorden van het plangebied een wijzigingszone opgenomen. Op grond hiervan kan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 6’ de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ worden opgenomen met inachtneming van de op die bestemming van toepassing zijnde regels.

Rioolstelsel: hemelwater, afvalwater en waterkwaliteit
Er worden geen wijzigingen aangebracht in het bestaande rioolstelsel.

Conclusie water
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding. Er wordt rekening gehouden met het nationale en regionale waterbeleid en er wordt ingezet op een goede waterkwaliteit met een goede ecologische functionaliteit. In de in hoofdstuk 6 genoemde intentieovereenkomst is opgenomen dat de initiatiefnemer gezamenlijk met gemeente in overleg treedt met het Hoogheemraadschap Delfland omtrent de mogelijke aanpassing van de legger.

4.11 Cultuurhistorie en archeologie

4.11.1 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

Regioprofielen Cultuurhistorie De provincie Zuid-Holland wil waardevolle cultuurhistorische elementen behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit richting te geven, zijn Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie.

Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke nota ‘Actualisering Nota Cultureel Erfgoed’ zijn ook cultuurhistorische waardenkaarten opgenomen. In deze nota zijn diverse gebieden / structureren beschreven die vanuit het oogpunt van cultuurhistorie waardevol zijn.

Beoordeling
In de huidige en toekomstige situatie bevinden zich binnen het plangebied geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle objecten die een bijzondere bescherming behoeven.

4.11.2 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: “de veroorzaker betaalt”. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief “in situ” (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.

Gemeentelijk beleid
Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de ‘Actualisering Nota Cultureel Erfgoed’ en bijbehorende archeologische waardenkaarten vastgesteld. In de nota wordt ingegaan op de vraag hoe resten uit het verleden kunnen worden behouden, zonder moderne ontwikkelingen buiten te sluiten.

4.11.3 Plangebied

Het plangebied heeft geen relevante aanduiding op  de  Cultuurhistorische  Hoofdstructuur  van  de  Provincie  Zuid-Holland. De gemeentelijke archeologische waarden-en beleidskaart heeft twee niveaus (kaartbladen) op basis van de ouderdom en diepteligging in de bodem. De bewoningsresten uit de Neolithicum, Brons-en IJzertijd liggen in een groot deel van Rijswijk op een diepte van meer dan 1,5-2 meter beneden maaiveld. De bewoningsresten uit de Romeinse tijd en jonger liggen in heel Rijswijk op een diepte vanaf de onderzijde van de bouwvoor. De dikte van de bouwvoor verschilt in Rijswijk echter per gebied. Op het kaartblad Neolithicum, Brons-en IJzertijd (legenda nr. 3) heeft het plangebied de status:
  • Middelhoge verwachting Neolithicum, Lage Verwachting Brons-en IJzertijd (bebouwingslint), en,
  • Hoge verwachting Neolithicum, Lage Verwachting Brons-en IJzertijd (bestemming Agrarisch)

Het beleid is het betrekken van het gemeentelijk taakveld Archeologie bij de ontwikkeling van plannen. Een (verkennend) booronderzoek is nodig bij plannen die dieper reiken dan het Laagpakket van Walcheren en het Hollandveen (en is dus nodig voor plannen waarbij het grondwerk reiken tot in de top van het Laagpakket van Wormer doordringen. Dit is ongeveer 2 tot 5 m -NAP). Verderonderzoek (of beschermende maatregelen) is (zijn) afhankelijk van de resultaten van het vooronderzoek. De vrijstelling is tot 100 m².
 
Op het kaartblad Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd (legenda nr. 2) heeft het plangebied de status ‘Hoge verwachting Romeinse tijd, Hoge verwachting Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd’. Het beleid is het opnemen van een dubbelbestemming in het bestemmingsplan. Er geldt een vrijstelling tot 50 cm beneden maaiveld.
In het vigerende bestemmingsplan heeft onderliggend plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. In het bestemmingsplan is deze dubbelbestemming ongewijzigd overgenomen. Potentieel aanwezige archeologische waarden worden dan ook beschermd door de in het plan opgenomen dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (bijlagen bij toelichting bijlage 3). Uit dat onderzoek blijkt dat delen van het plangebied een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische waarden hebben. Het onderzoek bevat aanbevelingen voor het verrichten van vervolgonderzoek voordat met bodemverstorende activiteiten of activiteiten die voorbereiden op bodemverstoringen wordt aangevangen. De gemeente neemt op basis van dit rapport een besluit over de vervolgstappen. Er zijn van uit het oogpunt van archeologie geen belemmeringen om het bestemmingsplan vast te stellen.

4.12 Natuur en landschap

4.12.1 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen zijn alleen huismuis, bruine en zwarte rat niet beschermd. Van de vissen, ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen de in de wet genoemde soorten beschermd. De Wet natuurbescherming gaat uit van het ‘nee, tenzij’-principe. Dit betekent dat alleen onder bepaalde (zeer stringente) voorwaarden een inbreuk mag worden gemaakt op de bescherming van soorten en hun leefomgeving. Daarnaast beschermt de wet niet alleen soorten in het algemeen, maar ook individuen van soorten. Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en / of zijn leefgebied moet een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in de volgende vier categorieën.
  1. Meer algemene soorten: voor deze soorten is een algemene vrijstellingsregeling van kracht in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
  2. Andere, niet algemeen voorkomende soorten, met uitzondering van beschermde inheemse vogels: ontheffing is alleen mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een gedragscode. Deze code dient door een sector of ondernemer zelf opgesteld te worden en dient vervolgens goedgekeurd te zijn door het verantwoordelijke ministerie.
  3. Strikt beschermde soorten: voor deze soorten dient in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling altijd ontheffing te worden aangevraagd. Ontheffing wordt alleen verleend indien er geen alternatief is en geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor sommige soorten wordt ontheffing echter alleen nog maar verleend indien er daarnaast een dwingende reden van groot openbaar belang is.
  4. Beschermde inheemse vogels: deze vallen onder de Europese Vogelrichtlijn (VR). Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn volgens rechtspraak van de ABRS geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de VR zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
 
Indien soorten bedoeld onder 1 en 2 en/of vogels voorkomen, geldt dat een ontheffingsaanvraag niet aan de orde is indien mitigerende maatregelen (voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkeling) getroffen kunnen worden die het behoud van de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van de soorten garanderen. Ontheffing is dan niet nodig, omdat er geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming. Er kan worden volstaan met het werken volgens een ecologisch werkprotocol, dat moet worden opgesteld door een deskundige; ook bij het overzetten van dieren moet een deskundige worden betrokken. Eventueel kan overigens wel ontheffing worden aangevraagd (die dan wordt afgewezen) om de mitigerende maatregelen te laten goedkeuren. Overigens geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht. Dit houdt in dat ‘voldoende zorg’ in acht moet worden genomen voor alle planten en dieren en hun leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren

4.12.2 Gebiedsbescherming

Het voormalig Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV; het huidige Ministerie van Economische Zaken) heeft het Natuurnetwerk Nederland aangewezen. Dit is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel hiervan is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. In het Natuurnetwerk Nederland liggen:
  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, het Nederlandse deel van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000-gebieden.
  
Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen beschermde natuurgebieden, en tevens voor ontwikkelingen buiten beschermde natuurgebieden die van invloed kunnen zijn op beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht.
Het plangebied ligt buiten  beschermde natuurgebieden. Directe effecten  zoals areaalverlies en versnippering  zijn  hierdoor  uitgesloten.  Gezien  de  ruime  afstand  tot  natuurgebieden,  kunnen negatieve effecten als gevolg van verstoring en verandering van de waterhuishouding eveneens worden  uitgesloten.  Effecten  als  vermesting/verzuring  zijn  onderzocht  aan  de  hand  van  een AERIUS berekening (zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Uit de uitgevoerde berekening volgt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Dat betekent dat er van uit het oogpunt van stikstofdepositie geen belemmering is om het bestemmingsplan vast te stellen.

4.12.3 Onderzoek

 In voorbereiding op het bestemmingsplan is een ecologische quick scan uitgevoerd (ecologische quickscan Sir Winston Churchillaan achter 1027-1029 te Rijswijk; huidig adres: Birkhoven 15/17; bijlagen bij toelichting bijlage 5).  In deze quick scan wordt geconcludeerd dat:
  • rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van enkele genoemde beschermde soorten (aanwezig: zwanenbloem, haas en waterhoen; op basis van het biotoop verwacht: diverse grondgebonden zoogdieren en amfibieën, kleine modderkruiper, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger, bittervoorn, boomkruiper, ekster, grote bonte specht, koolmees, pimpelmees, spreeuw, zwarte kraai en algemene broedvogels);
  • geen nader onderzoek nodig is i.v.m. de Natuurbeschermingswet 1998;
  • geen vervolgstappen nodig zijn voor het Natuurwerk Nederland;
  • de volgende vervolgstappen dienen te worden genomen:
    • een aanvullend onderzoek uit te laten voeren naar:
      • de aanwezigheid van geschikte holtes, kieren, en/of los schors in de aanwezige bomen (indien deze gekapt worden) om de geschiktheid voor vleermuizen vast te stellen dan wel uit te sluiten. Dit onderzoek kan ieder moment in het jaar worden uitgevoerd.
      • indien de bomen geschikt blijken dient er een jaarrond vleermuisonderzoek te worden uitgevoerd om te bepalen of er zich vaste rust- en verblijfplaatsen bevinden in de aanwezige bomen;
      • vissen: als er watergangen worden gedempt is er een visinventarisatie nodig om Bittervoorn (tabel 3) en Kleine modderkruiper (tabel 2) binnen het projectgebied aan te tonen dan wel uit te sluiten.
    • Wanneer er in het voorjaar of in de zomer wordt gewerkt: voor de start van de werkzaamheden het projectgebied en de directe omgeving (‘invloedssfeer van de werkzaamheden’) te controleren op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn, is het aan de deskundige om te bepalen of met de werkzaamheden kan worden aangevangen.
    • Tijdens de werkzaamheden alert te zijn op het voorkomen van (beschermde) dieren op en rond het projectgebied. Bij het voorkomen van (beschermde) dieren, deze de tijd te gunnen om te kunnen vluchten.
    • Indien met onverwachts zwaarder (tabel 2 of 3) beschermde soorten aantreft, altijd het advies van een deskundige te raadplegen.
    • Bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten de hulp van een deskundige in te roepen.
    • Met betrekking tot de schaduw van de bomen: de bomenrij langs de westrand en de zuidrand van de aan te leggen volkstuinen zal enkele uren per dag schaduw geven. In de zuidwesthoek en op een strook van circa vijf meter breed langs de bomen kan dit als hinderlijk ervaren worden, hoewel er teelttechnisch voldoende licht is. Mogelijk kunnen deze plaatsen gebruikt worden voor ondersteunende functies, zoals een pad, parkeerplaatsen, containeropslag en dergelijke.
Daarnaast is een ecologisch inrichtingsadvies opgesteld bijlagen bij toelichting bijlage 6. Dit advies bevat een aantal ecologische inrichtingsmaatregelen. Deze maatregelen worden betrokken bij het realiseren van de in dit bestemmingsplan opgenomen initiatieven.
 
Door IDDS is een aanvullende quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd voor de renovatie van 2 oude schuren naar appartementen. Het terrein zal worden ingericht als tuin, de aanwezige loods wordt hiervoor gesloopt. Deze quikscan is bij het bestemmingsplan bijgevoegd bijlagen bij toelichting bijlage 7. De daarin opgenomen aanbevelingen worden uitgevoerd.
 
Het thema natuur & landschap vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan. In de uitvoeringsfase worden bovengenoemde vervolgstappen gevolgd.

4.13 Vormvrije mer-beoordeling

Om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, wordt in een vroeg
stadium beoordeeld of initiatieven mogelijk significante negatieve gevolgen
op milieu, natuur of landschap hebben. Een eerste stap hierin is het uitvoeren van een vormvrije
m.e.r-beoordeling. Ook voor een activiteit onder de zogenaamde D-drempel moet het bevoegd gezag nagaan of deze activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen heeft en er dus een m.e.r.-beoordeling nodig is. Naar aanleiding van de vereisten van de gewijzigde M.e.r.-richtlijn bestaat er sinds 16 mei 2017 nauwelijks nog verschil tussen de formele en de vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure.

Het bevoegd gezag beoordeelt of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit gebeurt aan de hand van wettelijke beoordelingscriteria:
 
  1. De kenmerken van de activiteit
  2. De plaats van de activiteit
  3. De kenmerken van mogelijke effecten.
 
Kenmerken van het project
Het planvoornemen betreft het toevoegen van 5 nieuwe woningen (waarvan 2 in de bestaande schuur), 2 recreatiewoningen, bijbehorende bebouwing, een winkeltje en een paardenbak, inclusief de daarbij behorende waarborgen. De omvang van het project in relatie tot de drempelwaarden in lijst D is relatief klein.
 
Plaats van het project
Het plangebied maakt onderdeel uit van een oud boerderijlint dat als gevolg van de VINEX realisatie Wateringseveld inmiddels aan drie kanten is ingeklemd door verstedelijking. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en
versnippering zijn hierdoor uitgesloten.

Kenmerken potentiële effecten
Uit de beoordelingen en onderzoeken van de omgevingsaspecten blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het planvoornemen.
 
Door de initiatiefnemer is een aanmeldingsnotitie opgesteld, die is ingediend bij de gemeente Rijswijk (bijlagen bij toelichting bijlage 8). Hierin wordt geconstateerd dat de toelichting van dit bestemmingsplan de vormvrije mer-beoordeling vormt. Hieruit blijkt dat in het kader van het opstellen van het bestemmingsplan in voldoende mate inzicht is gekregen in de milieugevolgen van het initiatief. Het plan leidt niet tot milieueffecten van dusdanige omvang dat er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (zoals deze in de Europese richtlijn zijn benoemd). De conclusie van deze notitie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, waardoor een m.e.r.(-beoordeling) niet noodzakelijk is.
 
Op grond van het Besluit m.e.r. wordt voorgesteld de conclusie van deze notitie door het bevoegd gezag, te weten burgemeester en wethouders van Rijswijk, over te nemen en in een collegebesluit vast te leggen. Het opstarten van een m.e.r.-beoordelings- of m.e.r.-procedure is niet aan de orde.

5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de aanleiding (Hoofdstuk 1), de bestaande situatie (Hoofdstuk 2), het beleidskader (Hoofdstuk 3) en de omgevingsaspecten (Hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. Aan de hand hiervan wordt in dit hoofdstuk een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gegeven.

5.2 Planopzet

Zoals in paragraaf 2.4.1 aangegeven is bij het vormgeven van het bestemmingsplan aangesloten bij de opzet van het bestemmingsplan Eikelenburg. Ten opzichte van het bestemmingsplan Eikelenburg zijn slechts een aantal wijzigingen aangebracht. De belangrijkste wijzigingen zijn:
  • het beter verankeren van de openheid van het landschap ter plaatse van de agrarische bestemming door het laten vervallen van de wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van volkstuintjes en bijbehorende parkeervoorziening;
  • het beter beschermen en versterken van de ecologische waarden van het gbied door het toevoegen van de dubbelbestemming Waarde - Ecologie;
  • het beter verankeren van de inpassing van de bestaande cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het landschap door het toevoegen van de bestemming Groen, en;
  • het verkleinen van de bestemming Wonen. Het daarbij toevoegen van woningen (bouwvlakken). In deze bestemming zijn naast de woonfunctie twee ondersteunende functies toegevoegd: kleinschalige ondersteunende productiegebonden detailhandel en daarbijbehorende lichte horeca en verblijfsrecreatie (twee recreatiewoningen).
     
De onderdelen 1 t/m 3 en 7 t/m 9 betreffen extra waarborgen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Die waarborgen zijn gericht op de bescherming van milieu, landschap, leefomgeving en daarmee ook de omwonenden. De onderdelen 4 t/m 6 bieden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan op onderdelen extra ruimte ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Het gaat dan specifiek om het toevoegen van 3 nieuwe woningen, 2 recreatiewoningen, bijbehorende bebouwing en een winkeltje.

5.3 Artikelgewijze toelichting

5.3.1 Inleidende regels

De inleidende regels (artikel 1 en artikel 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte etc.) die moeten worden gehanteerd. De ruimte, bedoeld in de definitie van ‘beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte is inclusief aan- en uitbouwen.
Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels.

5.3.2 Bestemmingsregels

De bestemming Agrarisch is in de basis gelijk aan de regeling in het bestemmingsplan Eikelenburg. Ten opzichte van dat plan is de wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigen van het gebruik naar volkstuintjes verwijderd en is een aanlegvergunningenstelel opgenomen. Binnen deze bestemming mag, naast de bestaande paddock van 18 bij 18 meter, een paardenbak worden gerealiseerd. De oppervlakte daarvan is begrensd.
Doordat een beperkt aantal dieren worden gehouden,
namelijk niet meer dan oorspronkelijk op de locatie aanwezig was (zie par. 2.4.1), blijft de rust behouden.
Er mogen alleen hobbymatig dieren worden gehouden. Dat is geborgd doordat het bedrijfsmatig houden van dieren is uitgesloten uit het begrip ‘agrarisch bedrijf’.

Binnen de bestemming Wonen zijn vier bouwvlakken opgenomen. Hoofdgebouwen (woningen) moeten binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd. Per bouwvlak is het maximaal aantal te bouwen woningen aangeduid. Per hoofdgebouw mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 75 m2 bedragen, mits niet meer dan 40% van het zij- en achtererf van het hoofdgebouw wordt bebouwd. Stallen/opslagschuren mogen ter plaatse van de bouwaanduiding bijgebouwen worden gerealiseerd.

In deze bestemming zijn twee functieaanduidingen opgenomen:
  • detailhandel: dit betreft een optie voor een kleinschalig winkeltje voor de buurt bedoeld voor de verkoop van producten uit de boerderij (fruit, groente, hooi, producten van het boerenland). Het betreft een samenwerkingsverband met Ons Ideaal (volkstuinen). Hier is ook de mogelijkheid voor kleinschalige horeca opgenomen (lichte horeca, uitsluitend overdag). Het winkeltje is bedoeld voor verkoop van producten uit de boerderij (fruit, groente, hooi, producten van het boerenland) en een samenwerkingsverband met Ons Ideaal (volkstuinen). Door de kleinschaligheid en afhankelijkheid van beschikbaarheid van de bewoners, zal de gelegenheid maximaal drie dagdelen per week open zijn. Dat is geborgd in de regels van het bestemmingsplan.
  • recreatiewoningen: ter plaatse van die aanduiding is uitsluitend de functie verblijfsrecreatie (recreatief nachtverblijf) toegestaan.

De bestemming Groen is toegekend aan het gemeenteweitje (conform huidig bestemmingsplan) en de wei met huidige paddock. Deze gronden zijn primair bestemd voor groenvoorzieningen. Het betreft de in paragraaf 5.2 genoemde erven-zone. De oppervlakte van schuilgelegenheden bedraagt net als in de bestemming Agrarisch maximaal 20 m2.
Een schuilgelegenheid is in de planregels gedefinieerd als een overdekte ruimte, die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, waarvan het/de betreffende dier(en)gebruik moet(en) kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit het oogpunt van dierwelzijn.
Er is een bouwaanduiding opgenomen voor het bestaande bijgebouw. Binnen deze bestemming mogen geen lichtmasten worden gerealiseerd.
 
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is overgenomen uit het bestemmingsplan Eikelenburg. Deze regeling is opgenomen om de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen.
 
De dubbelbestemming Waarde - Ecologie is opgenomen ter bescherming en versterking van de ecologische waarden in het gebied. Ter plaatse van deze dubbelbestemming mogen bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de bouwregels van de bestemming Agrarisch van toepassing. 

Ook de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering is overgenomen uit het bestemmingsplan Eikelenburg. Deze regeling is opgenomen om de kern- en beschermingszone van de aanwezige polder- en boezemkade te beschermen.

5.3.3 Algemene regels

De antidubbeltelregel (artikel 9) is opgenomen conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. De algemene bouwregels en gebruiksregels zijn op het hele plangebied van toepassing (artikel 10 en artikel 11). De aanduidingsregels (artikel 12) zijn gesteld voor de bescherming van de cultuurhistorische waardevolle bestaande bebouwing. In artikel 14 zijn regels voor parkeren opgenomen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

De overgangsregels (artikel 15) hebben als doel om tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd, of nog gebouwd kunnen worden – dat wil zeggen waarvoor een omgevingsvergunning is verleend of nog te verlenen is – en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik afwijkt van dit plan. Deze bepaling is voorgeschreven in artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De slotregel (artikel 16) geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: ‘regels van het bestemmingsplan Birckhoeve van de gemeente Rijswijk’.

6 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening is een regeling voor kostenverhaal opgenomen. In dat verband is het van belang of het nieuwe bestemmingsplan een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening mogelijk maakt, zie kader:
 
Bouwplan
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten miste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m2
Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening
 
In dit geval is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening. Dat betekent dat de gemeente verplicht is een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Op 4 februari 2019 is voor de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt een intentieovereenkomst getekend tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Het doel van die overeenkomst is het vastleggen van afspraken met betrekking tot de door de initiatiefnemer uit te voeren haalbaarheidsstudie naar de mogelijkheden om het initiatief te realiseren en het maken van afspraken over een vergoeding van de gemeentelijke kosten om dit te ondersteunen. Voorafgaand aan het in procedure brengen van de bestemmingsplanwijziging is een zogeheten anterieure overeenkomst van grondexploitatie afgesloten als bedoeld in artikel 6.24 en 6.12 Wro, waarin het verplichte kostenverhaal is geregeld.

Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

7 Procedure

7.1 Participatie

De beoogde plannen zijn bij het ontwikkelen daarvan met verschillende belanghebbende in de omgeving besproken. De buurt is vooraf op de hoogte gebracht, met de gemaakte opmerkingen is waar mogelijk rekening gehouden in de uitwerking van de plannen. Het allerbelangrijkst is dat het gebied een open, agrarisch, natuurlijk karakter heeft. Functies voor de buurt worden zeer op prijs gesteld mits extensief en kleinschalig.
Ook is er gesproken met de ontwikkelaar van de noordelijk gelegen wijk.

Op 25 oktober 2019 en 23 januari 2020 heeft de initiatiefnemer de omwonenden, op de locatie nader geïnformeerd over de voorgenomen plannen. De op 23 januari gepresenteerde wijzigingen ten opzichte van het eerdere initiatief zijn positief ontvangen door de aanwezige buurtbewoners.
 
Tijdens de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zijn omwonenden via videobellen (in verband met de corona-maatregelen) nader geïnformeerd door de initiatiefnemer. Naar aanleiding van dat overleg is met omwonenden overeenstemming bereikt over een aantal in het bestemmingsplan aan te passen punten. Die punten zijn in de Nota van zienswijzen opgenomen en in het bestemmingsplan verwerkt.

7.2 Inspraak

Op 16 juli 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk het voorontwerpbestemmingsplan Birckhoeve vrijgegeven. Het plan lag – overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening – gedurende acht weken ter inzage. Dit gebeurde van vrijdag 19 juli tot en met donderdag 12 september 2019. Een papieren versie van het plan lag bij de publieksbalie van het stadhuis aan het Bogaardplein. Een pdf-versie van het plan stond op de gemeentelijke website, www.rijswijk.nl. De digitale, direct doorklikbare, versie van het plan was te vinden op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.

Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn 12 inspraakreacties ontvangen. Naar aanleiding van de inspraakreacties zijn diverse functies geschrapt (tussen voorontwerp en ontwerp). Dat betreft onder andere de volgende wijzigingen:
  • De bestemming ‘Gemengd’ is in het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd naar de bestemming ‘Wonen’;
  • de functie ‘recreatieve voorzieningen’ is geschrapt;
  • de functie ‘sport- en spelvoorzieningen’ is geschrapt;
  • de functie ‘het houden van dieren, inclusief stallen en bergingen’ is geschrapt;
  • de functies ‘recreatief medegebruik’ is geschrapt;
  • de functie ‘cultuur en ontspanning’ is geschrapt, en;
  • de functie ‘detailhandel’ is beperkt tot productiegebonden detailhandel en de functie horeca is beperkt tot ‘lichte horeca’ (conform Staat van horeca-activiteiten). Daarmee wordt de kleinschaligheid van zowel de detailhandel als de horeca benadrukt.
In de bij dit plan gevoegde Nota van Inspraak en Overleg zijn de inspraakreacties van een antwoord voorzien en is aangegeven op welke punten het bestemmingsplan is aangepast
(bijlagen bij toelichting bijlage 10).

7.3 Vooroverleg

Op 16 juli 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk het voorontwerpbestemmingsplan Birckhoeve vrijgegeven. Het voorontwerpbestemmingsplan is voor vooroverleg toegezonden aan een aantal overleginstanties, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Denk hierbij aan de Provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap en de Veiligheidsregio. Er werd een kennisgeving gemaild naar de overlegpartners, met daarin de verwijzing naar de digitale vindplaatsen van het plan.
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft een vooroverlegreactie verstuurd. Naar aanleiding van die reactie is de ligging van de dubbelbestemming ‘Waterstaat-Waterkering’ op de verbeelding aangepast, zijn enkele door het hoogheemraadschap voorgestelde wijzigingen in de regels en de toelichting doorgevoerd en is de zogenaamde watersleutel toegepast.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is  6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze term kon een ieder zijn of haar zienswijze tegen de voorgenomen vaststelling van het bestemmingsplan kenbaar maken. Er zijn 5  zienswijzen ontvangen. Naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn diverse aanpassingen in het bestemmingsplan doorgevoerd. Dat betreft onder andere de volgende wijzigingen:
  • het bedrijfsmatig houden van dieren is uitgesloten;
  • de mogelijkheden om een paardenbak (en masten) te realiseren is uit de bestemming Groen verwijderd;
  • op de verbeelding is één van de specifieke bouwaanduidingen – paardenbak verwijderd (de meest zuidelijk gelegen aanduiding), en;
  • in de regels is vastgelegd dat het winkeltje maximaal 3 dagdelen per week is geopend.
Na afloop van de ter inzage termijn zijn de ingekomen zienswijzen van een gemeentelijke reactie voorzien en is het bestemmingsplan aan de gemeenteraad aangeboden. 
In de Nota van zienswijzen (bijlagen bij toelichting bijlage 11) zijn een aantal wijzigingen in het bestemmingsplan voorgesteld naar aanleiding van ingekomen zienswijzen en overleg met omwonenden.

7.5 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Belanghebbenden die in eerder een zienswijze hebben ingediend kunnen bij de Raad van State beroep instellen tegen dit vaststellingsbesluit. Na afloop van de beroepstermijn of behandeling van een ingediend beroep wordt het bestemmingsplan onherroepelijk.