Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Natuur- en recreatiegebied Schieveen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0599.BP2066SVNatuurpark-va02

Regels

1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 Plan:
het bestemmingsplan "Natuur- en recreatiegebied Schieveen"
met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2066SVNatuurpark-va02 van de gemeente Rotterdam.
 
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 Verbeelding:
de digitale plankaart.
 
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
 
1.4 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 Agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
 
1.7 Archeologisch deskundige:
het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) of een andere deskundige op het gebied van archeologie.
 
1.8 Archeologisch monument:
monument als bedoeld in artikel 1 onder c. van de Monumentenwet 1988.
 
1.9 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.10 Bebouwingspercentage:
een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen.
  
1.11 Bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
 
1.12 Bedrijven:
de bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
 
1.13 Beperkt kwetsbare objecten:
a.
 
woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet behoren tot de categorie 'kwetsbare objecten';
b.
sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
c.
sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover deze objecten niet behoren tot de categorie 'kwetsbare objecten';
d.
andere objecten die met het onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet behoren tot de categorie 'kwetsbare objecten';
e.
objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
 
1.14 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dat luidt ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan.
 
1.15 Bestaand:
a.
 
t.a.v. bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of mag worden gebouwd krachtens een verleende vergunning;
b.
t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
1.16 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.17 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
 
1.18 Bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak,
zoals aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen.
 
1.19 Bouwaanduidingen:
alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
 
1.20 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.21 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.22 Bouwlaag:
het tussentwee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en een plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, zolder, souterrain, parkeerplint, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als aparte bouwlaag geteld.
 
NB: onder het theoretisch profiel van een kap wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.
 
1.23 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.24 Bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.25 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.26 Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.27 Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
  
1.28 Dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. Een belwinkel en een seksinrichting worden hier niet onder begrepen.
 
1.29 Extensieve dagrecreatie:
die vormen van natuurvriendelijke dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving die verder geen op de activiteit gerichte inrichting of organisatie vergen, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, zwemmen, vissen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte.
 
1.30 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.31 Geluidzone - industrie:
een geluidzone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
 
1.32 Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder):
hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en kinderdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.
 
NB Delen van een onderwijsgebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten, maken voor de toepassing van de Wet geluidhinder geen deel uit van een onderwijsgebouw.
 
1.33 Geurgevoelige objecten:
een object zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij.
 
1.34 Grondgebonden veehouderij:
een agrarisch bedrijf dat overwegend gericht is op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort. Een intensieve veehouderij wordt hier niet toe gerekend.
 
1.35 Hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
  
1.36 Intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is, dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet, het houden van melkrundvee, schapen of paarden en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
 
1.37 Kwetsbare objecten:
a.
 
woningen, met uitzondering van:
  1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
  2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
b.
gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten;
c.
gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot deel van de dag aanwezig zijn, zoals:
  1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
  2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
d.
kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.;
 
1.38 Maaiveld:
de hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing.
 
1.39 Maatschappelijk:
voorzieningen
op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.
 
1.40 Milieudeskundige:
de DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.
 
1.41 NAP:
het
Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.
 
1.42 Openbare nutsvoorzieningen:
op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen)
.
 
1.43 Peil (straat-):
a.
 
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
b.
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein. 
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
 
1.44 Plattelandswoning:
Een voormalige bedrijfswoning als bedoeld in artikel 1.1a sub 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.45 Publieke dienstverlening:
bestuursorganen van de overheid en de daaraan gekoppelde ambtelijke diensten ten behoeve van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering, alsmede politie, brandweer, reinigingsdiensten, gezondheidsdiensten.
 
1.46 Straatmeubilair:
voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
 
1.47 Tuin:
terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.
 
1.48 Verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf.
 
1.49 Verbrede landbouw:
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering;
 
1.50 Water:
waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
 
1.51 Wet geluidhinder:
de Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
 
1.52 Wet ruimtelijke ordening:
de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
 
1.53 Woningwet:
de Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1
Meten
 
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
  
a.
de dakhelling:
 
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
b.
de goothoogte van een bouwwerk:
 
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
c.
de inhoud van een bouwwerk:
 
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
d.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
 
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
e.
de oppervlakte van een bouwwerk:
 
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
agrarische bedrijven, in de zin van een grondgebonden veehouderij;
b.
agrarisch natuur-, landschaps- en waterbeheer;
c.
weidegrond;
d.
bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met aan huis gebonden beroep en bedrijf;
e.
ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch loonbedrijf’ tevens voor een loonwerkbedrijf;
f.
ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ tevens voor glastuinbouw;
g.
ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ tevens voor volkstuinen;
h.
ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ tevens voor een onbebouwd parkeerterrein;
i.
ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’ tevens voor een mast ten behoeve van radiocommunicatieapparatuur ten dienste van het vliegverkeer;
j.
in afwijking van het bepaalde onder a is het op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – 1” toegestaan dieren te houden onder de voorwaarde dat het woon- en leefklimaat op de aangrenzende percelen niet onevenredig wordt aangetast en het gebruik aanvaardbaar is vanuit milieuhygienisch oogpunt.
  
 
met daaraan ondergeschikt:
k.
extensieve dagrecreatie;
  
 
met daarbij behorende:
l.
voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven;
m.
ruiterpaden;
n.
openbare nutsvoorzieningen;
o.
speel- en groenvoorzieningen;
p.
water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
q.
waterbassins;
r.
tuinen en erven.
 
3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
 
Op of in de tot "Agrarisch" aangewezen gronden gelden de volgende algemene bouwregels:
a.
gebouwen, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van kleinschalige voorzieningen van openbaar nut, mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ geen nieuwe bedrijfsgebouwen zijn toegestaan;
b.
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 2’ dienen bouwwerken landschappelijk te worden ingepast;
c.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
d.
per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien meerdere bouwvlakken met elkaar verbonden zijn met een relatielijn, worden deze vlakken gezamenlijk als één bouwvlak beschouwd;
e.
per agrarisch bedrijf is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan, tenzij met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is bepaald dat geen bedrijfswoning is toegestaan;
f.
ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' is één bedrijfswoning of één plattelandswoning toegestaan, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep/bedrijf, waarbij het bepaalde in lid 3.2.4 van toepassing is;
g.
het bebouwd oppervlak, exclusief bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag per bouwvlak niet meer dan 50% bedragen, tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' anders is bepaald.
  
3.2.2
Bedrijfsgebouwen, geen kassen zijnde
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, geen kassen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
a.
de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10 meter bedragen.
  
3.2.3
Kassen
 
Voor het bouwen van kassen gelden de volgende bouwregels:
a.
de goothoogte van kassen mag niet meer dan 6 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte van kassen mag niet meer dan 8 meter bedragen.
  
3.2.4
Bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken
 
Voor het bouwen van een bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken gelden bovendien de volgende regels:
a.
de goothoogte mag niet meer dan 7 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte mag niet meer dan 12 meter bedragen;
c.
gebouwen mogen met kap of opbouw worden afgedekt die blijft onder het theoretisch profiel van 60 graden;
d.
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 60 m² bedragen;
e.
de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag;
f.
de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 respectievelijk 6 meter bedragen.
  
3.2.5
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
a.
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte van een mast ten
behoeve van radiocommunicatieapparatuur voor het vliegverkeer, ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie', mag niet meer dan 30 meter bedragen;
c.
 
de hoogte van hooibergen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's mag niet meer dan 12 meter bedragen;
d.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
 
3.3
Afwijking van de bouwregels
3.3.1
Bouwen buiten bouwvlak
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder a en toestaan dat buiten het bouwvlak gebouwen worden opgericht, met dien verstande dat:
a.
het oppervlak per gebouw niet meer dan 25 m2 mag bedragen;
b.
de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
  
3.3.2
Afwijken van de hoogtematen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
a.
het bepaalde in 3.2.2 onder a en 3.2.4 onder a en toestaan dat de goothoogte voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer dan 8 meter;
b.
het bepaalde in 3.2.2 onder b en toestaan dat de bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot niet meer dan 12 meter;
c.
het bepaalde in 3.2.3 onder a en toestaan dat de goothoogte voor kassen wordt vergroot tot niet meer dan 8 meter;
d.
het bepaalde in 3.2.3 onder b en toestaan dat de bouwhoogte voor kassen wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
e.
het bepaalde in 3.2.5 onder c en toestaan dat de bouwhoogte voor (toren)silo’s en verticale warmteopslagtanks wordt vergroot tot niet meer dan 25 meter.
  
3.3.3
Voorwaarden
 
De in 3.3.1 en 3.3.2 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
a.
de afwijking noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b.
de maximale bouwhoogte geen belemmering vormt voor de toetsingszone, behorende bij de binnen het plangebied aanwezige zend- en ontvangstinstallatie of schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder daarvan en waaruit blijkt dat van belemmeringen geen sprake is.
 
3.4
Specifieke gebruiksregels
3.4.1
Algemeen
 
Bedrijfswoningen mogen mede worden gebruikt voor aan-huis-gebonden beroep/bedrijf, mits:
a.
de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30% mag worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
b.
ten aanzien van een aan huis gebonden bedrijf sprake is van een bedrijf tot en met categorie 1 als bedoeld in de bij deze regels horende lijst van bedrijfsactiviteiten;
c.
de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen;
d.
er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen;
e.
er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van het aan huis gebonden beroep of bedrijf.
  
3.4.2
Verbod van functieverandering
 
Onder strijdig gebruik wordt tenminste verstaan een functieverandering van het gebruik van gebouwen.
  
3.5
Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1
Werken-aan-huisregeling
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder b teneinde andere bedrijfsactiviteiten toe te staan, dan de bedrijfsactiviteiten die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
  
3.5.2
Verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en toestaan dat verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten worden uitgeoefend, onder voorwaarde dat:
a.
de oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m²;
b.
de activiteiten geen sterk verkeersaantrekkende werking hebben;
c.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
  
3.5.3
Kleinschalige detailhandel en/of horeca
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en toestaan dat kleinschalige detailhandel en/of horeca worden uitgeoefend, onder voorwaarde dat:
a.
de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
b.
de activiteiten geen sterk verkeersaantrekkende werking heeft;
c.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
  
   
3.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1
Verbod
 
Het is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
b.
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
c.
het scheuren, omploegen of vernietigen van graslandvegetatie;
d.
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
e.
het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kades en aanlegplaatsen;
f.
het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
g.
het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting, alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
  
3.6.2
Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
3.7
Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1
Wijziging van het bouwvlak
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Agrarisch" te wijzigen ten
behoeve van de vergroting van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een oppervlakte van 1,5 ha per bedrijf, met dien verstande dat de toename van het oppervlak niet meer mag bedragen dan 20% van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
b.
de vergroting moet noodzakelijk zijn vanuit bedrijfseconomisch oogpunt voor een agrarisch bedrijf;
c.
op grond van deze wijziging mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
d.
het woon- en leefklimaat op de aangrenzende percelen niet onevenredig wordt geschaad;
e.
de gebruiksmogelijkheden, overeenkomstig de bestemmingen op naastgelegen
percelen, mogen niet onevenredig worden aangetast.
 
3.7.2
Wijziging naar recreatieve voorziening
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Agrarisch" te wijzigen ingeval van bedrijfsbeëindiging of indien het agrarisch bedrijf niet langer de agrarische functie kan vervullen, ten behoeve van de vestiging recreatieve voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
hergebruik dient plaats te vinden binnen de bestaande bedrijfsgebouwen die zijn gesitueerd binnen een bouwvlak;
b.
het hergebruik mag geen verkeersaantrekkende activiteiten betreffen die de omgeving
onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen,
waaronder extra parkeerplaatsen noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen uit het zicht van de openbare
weg. Dit dient bij de aanvraag aangetoond te worden;
c.
het hergebruik dient aanvaardbaar te zijn in milieuhygiënisch opzicht;
d.
het hergebruik mag geen onevenredige(milieuhygiënische) belemmeringen opleveren voor de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven alsmede voor omliggende
woningen.

 
Artikel 4 Bedrijf - Nutsbedrijf
 
4.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Bedrijf - Nutsbedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
een gemaal;
  
 
met daarbij behorende:
b.
voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven;
c.
water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
d.
tuinen en erven.
 
4.2
Bouwregels
4.2.1
Algemeen
 
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
  
4.2.2
Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a.
de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 7 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 12 meter bedragen;
c.
gebouwen mogen met kap of opbouw worden afgedekt die blijft onder het theoretisch profiel van 60 graden;
d.
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 60 m² bedragen;
e.
de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag;
f.
de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 respectievelijk 6 meter bedragen.
  
4.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
a.
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 5 Gemengd - 1
 
5.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Gemengd - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
een agrarisch bedrijf, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.4.1:
b.
agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
c.
agrarisch waterbeheer;
d.
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens een bedrijfswoning;
e.
extensieve dagrecreatie;
  
 
met daaraan ondergeschikt:
f.
horeca;
g.
detailhandel;
h.
voorzieningen ten behoeve van activiteiten gericht op educatie en voorlichting;
i.
vergader- en/of trainingsruimten;
j.
kantoor;
k.
verblijfsrecreatie;
  
 
met de daarbij behorende:
l.
voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven;
m.
ruiterpaden;
n.
openbare nutsvoorzieningen;
o.
speel- en groenvoorzieningen;
p.
water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
q.
waterbassins;
r.
(moes)tuinen, boomgaarden en erven.
 
5.2
Bouwregels
5.2.1
Algemeen
 
Op of in de tot "Gemengd - 1" aangewezen gronden gelden de volgende algemene bouwregels:
a.
gebouwen, met uitzondering van bebouwing ten behoeve van kleinschalige voorzieningen van openbaar nut, mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
b.
ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)', mag een bouwvlak voor niet meer dan het aangegeven percentage bebouwd worden;
c.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
  
5.2.2
Bedrijfsgebouwen
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bouwregels:
a.
de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  
5.2.3
Bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken
 
Voor het bouwen van een bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken gelden bovendien de volgende regels:
a.
de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 7 meter;
b.
de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 12 meter;
c.
gebouwen mogen met kap of opbouw worden afgedekt die blijft onder het theoretisch profiel van 60 graden;
d.
de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het aangrenzende hoofdgebouw;
e.
de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 respectievelijk 6 meter bedragen.
  
5.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
a.
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
b.
 
de hoogte van hooibergen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's mag niet meer dan 12 meter bedragen;
c.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
 
5.3
Afwijking van de bouwregels
5.3.1
Afwijken van de hoogtematen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
a.
het bepaalde in 5.2.2 onder a en 5.2.3 onder a en toestaan dat de goothoogte voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer dan 8 meter;
b.
het bepaalde in 5.2.2 onder b en toestaan dat de bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot niet meer dan 12 meter.
  
5.3.2
Voorwaarden
 
De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de afwijking noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
 
5.4
Specifieke gebruiksregels
5.4.1
Dieren
 
Met betrekking tot het bepaalde in lid 5.1 onder a geldt dat het houden van dieren uitsluitend is toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.
de dieren worden gehouden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - 1” of “specifieke vorm van bedrijf – 2”; buiten deze aanduiding is het houden van dieren niet toegestaan;
b.
diersoorten waarvoor op basis van de Wet geurhinder en veehouderij/het Activiteitenbesluit een vaste afstand vanaf het emissiepunt van minimaal 50 meter tot geurgevoelige objecten geldt, te weten onder meer koeien, kalfjes, paarden en pony’s, mogen alleen gehouden worden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - 2”;
c.
voor andere diersoorten dan genoemd onder b geldt dat zij ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – 1” en/of “specifieke vorm van bedrijf – 2” alleen gehouden mogen worden indien voldaan kan worden aan de geurnormen genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij/het Activiteitenbesluit.
  
5.4.2
Horeca
 
Horeca als bedoeld in 5.1 onder f is toegestaan met dien verstande dat:
a.
het lichte horeca betreft, wat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee en frisdranken en met uitzondering van alcoholische dranken. Hierbij kan gedacht worden aan koffie- of theehuis;
b.
het totale bruto vloeroppervlak niet meer dan 300 m2 bedraagt, waarbij geldt dat het totale bruto vloeroppervlak inclusief de in 5.4.2 bedoelde detailhandel niet meer dan 360 m2 bedraagt;
c.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
 
5.4.3
Detailhandel
 
Detailhandel als bedoeld in 5.1 onder g is toegestaan met dien verstande dat:
a.
het detailhandel in streekeigen producten of ter plaatse vervaardigde goederen/producten betreft;
b.
het totale bruto vloeroppervlak niet meer dan 80 m2 bedraagt, waarbij geldt dat het totale bruto vloeroppervlak inclusief met de in 5.4.1 bedoelde horeca niet meer dan 360 m2 bedraagt;
c.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
  
5.4.4
Voorzieningen ten behoeve van activiteiten gericht op educatie en voorlichting
 
Voorzieningen ten behoeve van activiteiten gericht op educatie en voorlichting als bedoeld in 5.1 onder h zijn toegestaan met dien verstande dat:
a.
het totale bruto oppervlak niet meer dan 50 m2 bedraagt;
b.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
  
5.4.5
Vergader- en/of trainingsruimten
 
Vergader- en/of trainingsruimten als bedoeld in 5.1 onder i zijn toegestaan met dien verstande dat:
a.
het totale bruto oppervlak niet meer dan 70 m2 bedraagt;
b.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
  
5.4.6
Verblijfsrecreatie
 
Verblijfsrecreatie als bedoeld in 5.1 onder k is toegestaan, met dien verstande dat:
a.
het totale bruto oppervlak niet meer dan 100 m2 mag bedragen;
b.
ten hoogste ruimte wordt geboden voor 8 slaapplaatsen;
c.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
 
5.5
Afwijking van de gebruiksregels
5.5.1
Andere diersoorten en dieraantallen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 onder a en toestaan dat andere dan de genoemde diersoorten worden gehouden en/of het aantal dieren van de genoemde diersoorten wordt uitgebreid, met dien verstande dat:
a.
het woon- en leefklimaat op de aangrenzende percelen niet onevenredig wordt geschaad;
b.
het gebruik aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt.
 

Artikel 6 Gemengd - 2
 
6.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Gemengd - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde geluidsgevoelige functies;
b.
vergader- en/of trainingsruimten;
c.
tentoonstelling-, atelier en hobbyruimten;
d.
voorzieningen ten behoeve van activiteiten gericht op educatie en voorlichting;
  
 
met de daarbij behorende:
e.
kantoor- en werkruimten;
f.
voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven;
g.
openbare voorzieningen;
h.
tuinen, erven, speel- en groenvoorzieningen;
i.
water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen.
 
6.2
Bouwregels
6.2.1
Algemeen
 
Op of in de tot "Gemengd - 2" aangewezen gronden gelden de volgende algemene bouwregels:
a.
gebouwen, met uitzondering van bebouwing ten behoeve van kleinschalige voorzieningen van openbaar nut, mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
b.
ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)', mag een bouwvlak voor niet meer dan het aangegeven percentage bebouwd worden.
  
6.2.2
Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
a.
de goothoogte mag niet meer dan 7 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte mag niet meer dan 12 meter bedragen.
  
6.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
a.
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 7 Gemengd - 3
 
7.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Gemengd - 3" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
een agrarisch bedrijf in de vorm van een grondgebonden veehouderij, met dien verstande dat:
 
1.
uitsluitend de volgende diersoorten gehouden mogen worden:
  
I.
vleeskoeien, waarbij het maximum aantal vleeskoeien is begrensd op 150;
  
II.
schapen, waarbij het maximum aantal schapen is begrensd op 10;
  
III.
paarden.
 
2.
de dieren genoemd onder 1 uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - 1’ gehouden mogen worden;
b.
paardenpension;
c.
loonbedrijf;
d.
agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
e.
agrarisch waterbeheer;
f.
weidegrond;
g.
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens een bedrijfswoning;
h.
ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' tevens voor het wonen in een plattelandswoning, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep/bedrijf;
i.
dagrecreatief medegebruik;
  
 
met daaraan ondergeschikt:
j.
horeca;
k.
detailhandel;
l.
voorzieningen ten behoeve van activiteiten gericht op educatie en voorlichting;
m.
vergader- en/of trainingsruimten;
n.
verblijfsrecreatie;
  
 
met de daarbij behorende:
o.
voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven;
p.
ruiterpaden, paardenbak en paddocks;
q.
openbare nutsvoorzieningen;
r.
speel- en groenvoorzieningen;
s.
water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
t.
waterbassins;
u.
(moes)tuinen, boomgaarden en erven.

 
7.2
Bouwregels
7.2.1
Algemeen
 
Op of in de tot "Gemengd - 3" aangewezen gronden gelden de volgende algemene bouwregels:
a.
gebouwen, met uitzondering van bebouwing ten behoeve van kleinschalige voorzieningen van openbaar nut, mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
 
7.2.2
Bedrijfsgebouwen
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bouwregels:
a.
de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10 meter bedragen.
  
7.2.3
Woningen en bijbehorende bouwwerken
 
Voor het bouwen van een woning, als bedoeld in artikel 7.1 onder g en h, en de bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 7 meter;
b.
de bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 12 meter;
c.
gebouwen mogen met kap of opbouw worden afgedekt die blijft onder het theoretisch profiel van 60 graden;
d.
de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 respectievelijk 6 meter bedragen.
  
7.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
a.
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
b.
 
de hoogte van hooibergen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's mag niet meer dan 12 meter bedragen;
c.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen;
d.
paardenbakken en/of paardenstapmolens zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
 
1.
niet meer dan 2 paardenbakken en 1 paardenstapmolen zijn toegestaan;
 
2.
het oppervlak van een paardenbak niet meer dan 1.200 m2 mag bedragen;
 
3.
het oppervlak van een paardenstapmolen niet meer dan 350 m2 mag bedragen;
 
4.
de afstand van een paardenbak en/of paardenstapmolen tot een woning van derden niet minder dan 50 meter mag bedragen;
 
5.
de hoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;
 
6.
per paardenbak vier lichtmasten zijn toegestaan, met dien verstande dat de hoogte van een lichtmast niet meer dan 8 meter mag bedragen.
  
7.3
Afwijking van de bouwregels
7.3.1
Afwijken van de hoogtematen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
a.
het bepaalde in 7.2.2 onder a en 7.2.3 onder a en toestaan dat de goothoogte voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer dan 8 meter;
b.
het bepaalde in 7.2.2 onder b en toestaan dat de bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot niet meer dan 12 meter;
  
7.3.2
Voorwaarden
 
De in 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
a.
de afwijking noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b.
vooraf advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijk agrarisch deskundige.
 
7.4
Specifieke gebruiksregels
7.4.1
Diersoorten
 
Met betrekking tot de in 7.1 onder a sub 1 genoemde dieren geldt, dat indien sprake is van diersoorten waarvoor op grond van de Wet geurhinder en veehouderij of het Activiteitenbesluit een vaste afstand vanaf het emissiepunt tot omliggende geurgevoelige objecten van minimaal 50 meter geldt, deze diersoorten onbegrensd zijn toegestaan.
  
7.4.2
Horeca
 
Horeca als bedoeld in 7.1 onder j is toegestaan, met dien verstande dat:
a.
het lichte horeca betreft, wat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee en frisdranken en met uitzondering van alcoholische dranken. Hierbij kan gedacht worden aan koffie- of theehuis;
b.
het totale bruto vloeroppervlak niet meer dan 250 m2 bedraagt;
c.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
  
7.4.3
Detailhandel
 
Detailhandel als bedoeld in 7.1 onder k is toegestaan, met dien verstande dat:
a.
het detailhandel in streekeigen producten of ter plaatse vervaardigde goederen/producten betreft;
b.
het totale bruto vloeroppervlak niet meer dan 100 m2 bedraagt;
c.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
  
7.4.4
Voorzieningen ten behoeve van activiteiten gericht op educatie en voorlichting
 
Voorzieningen ten behoeve van activiteiten gericht op educatie en voorlichting als bedoeld in 7.1 onder l zijn toegestaan, met dien verstande dat:
a.
het totale bruto oppervlak niet meer dan 100 m2 bedraagt;
b.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
  
7.4.5
Vergader- en/of trainingsruimten
 
Vergader- en/of trainingsruimten als bedoeld in 7.1 onder m zijn toegestaan, met dien verstande dat:
a.
het totale bruto oppervlak niet meer dan 100 m2 bedraagt;
b.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
  
7.4.6
Verblijfsrecreatie
 
Verblijfsrecreatie als bedoeld in 7.1 onder n is toegestaan, met dien verstande dat:
a.
het totale bruto oppervlak niet meer dan 300 m2 mag bedragen;
b.
de oppervlakte per verblijfsruimte niet meer dan 75 m2 mag bedragen;
c.
ten hoogste ruimte wordt geboden voor 24 slaapplaatsen;
d.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
 
7.5
Afwijking van de gebruiksregels
7.5.1
Andere diersoorten en dieraantallen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met
een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in 7.1 onder a en toestaan dat andere dan de genoemde diersoorten worden gehouden en/of het aantal dieren van de genoemde diersoorten wordt uitgebreid, met dien verstande dat:
a.
het woon- en leefklimaat op de aangrenzende percelen niet onevenredig wordt geschaad;
b.
het gebruik aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt.

Artikel 8 Groen
 
8.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
groenvoorzieningen;
b.
voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven;
c.
ruiterpaden;
d.
kleinschalige speelvoorzieningen;
e.
water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
f.
uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
g.
openbare nutsvoorzieningen;
  
 
met daarbij behorende:
h.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
8.2
Bouwregels
 
Op of in de tot "Groen" aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
a.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke in de bestemming passen, zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers niet groter dan 10 m³ (al dan niet ondergronds), bruggen en duikers;
b.
uitstekende delen aan gebouwen, niet dieper dan twee meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld;
c.
kleine gebouwen voor openbaar nut en verkeer en vervoer, zoals gemaalgebouwtjes, transformatorhuisjes en dergelijke, niet groter dan 80 m³.
 
Artikel 9 Natuur
   
9.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
behoud, versterking en ontwikkeling van:
 
1.
de cultuurhistorische waarden in de vorm van het waardevolle verkavelingspatroon;
 
2.
de landschapswaarden in de vorm van de waardevolle openheid;
 
3.
de natuurwaarden in de vorm van waardevolle graslanden, weidevogelgebieden, sloot- en oevervegetaties;
b.
weidegrond;
c.
agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
d.
agrarisch waterbeheer;
  
 
met daaraan ondergeschikt:
e.
extensieve dagrecreatie;
  
 
met daarbij behorende:
f.
voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven;
g.
ruiterpaden;
h.
openbare nutsvoorzieningen;
i.
speel- en groenvoorzieningen;
j.
water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
k.
waterbassins.
 
9.2
Bouwregels
9.2.1
Algemeen
 
Op of in de tot "Natuur" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a.
gebouwen voor openbaar nut en verkeer en vervoer, zoals gemaalgebouwtjes, transformatorhuisjes en dergelijke,
b.
in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  
9.2.2
Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen voor openbaar nut en verkeer en vervoer geldt, dat deze niet meer dan 80 m³ mogen bedragen.
  
9.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.
 

 
9.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1
Verbod
 
Het is verboden op of in de gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
b.
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
c.
het scheuren, omploegen of vernietigen van graslandvegetatie;
d.
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
e.
het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kades en aanlegplaatsen;
f.
het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
g.
het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting, alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
  
9.3.2
Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 9.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  
9.3.3
Voorwaarden verlening omgevingsvergunning
 
De in 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor de onder 9.1 lid a bedoelde cultuurhistorische, landschaps- en/of natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheid voor herstel van die waarden niet onevenredig wordt of kan worden verkleind.

Artikel 10 Tuin
 
10.1
Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
tuin;
b.
uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende  bestemming;
c.
bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een woning die krachtens een aangrenzende woonbestemming zijn toegelaten, dan wel bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het hoofdgebouw die krachtens de aangrenzende bestemming “Gemengd - 2” zijn toegelaten;
d.
voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein uitgesloten” voorzieningen voor rijdende en stilstaande voortuigen niet zijn toegestaan;
e.
water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen.
  
10.2
Bouwregels
10.2.1
Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a.
uitstekende delen aan gebouwen zijn toegestaan;
b.
bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zijn toegestaan, waarbij geldt dat per hoofdgebouw en per bouwperceel:
 
1.
de gezamenlijke maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m2, indien de oppervlakte van het bouwperceelsgedeelte met de bestemming “Tuin” minder dan 300 m2 bedraagt;
 
2.
de gezamenlijke maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 100 m2, indien de oppervlakte van het bouwperceelsgedeelte met de bestemming “Tuin” tussen de 300 en 500 m2 bedraagt;
 
3.
de gezamenlijke maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 150 m2, indien de oppervlakte van het bouwperceelsgedeelte met de bestemming “Tuin” meer dan 500 m2 bedraagt;
 
4.
het bouwperceelsgedeelte met de bestemming “Tuin” in ieder geval niet meer dan 50% mogen worden bebouwd, waarbij de lid 10.2.1 genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten worden meegerekend;
c.
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het aangrenzende hoofdgebouw;
d.
voor de bouwpercelen die aan de Oude Bovendijk liggen, geldt dat bijbehorende bouwwerken op minimaal 1 meter achter de gevel gesitueerd moeten worden, die gericht is op de Oude Bovendijk en het verlengde daarvan;
e.
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ geldt dat:
 
1.
in afwijking van het bepaalde onder b niet meer dan 5% van de gronden met de bestemming “Tuin” mag worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, waarbij de in 10.2.1 genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten worden meegerekend;
 
2.
in afwijking van het bepaalde onder c ten behoeve van de realisatie van een hooischuur de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen;
f.
in afwijking van het bepaalde onder b, c en d geldt dat:
 
1.
in geval de maatvoering van bestaande gebouwen de maximaal toegestane maatvoering overschrijdt, deze overschrijding voor de desbetreffende gebouwen als maximaal toegestane maatvoering geldt;
 
2.
in geval de afstand van bestaande gebouwen minder is dan de minimaal toegestane afstand, deze afstand voor de desbetreffende gebouwen als minimale afstand geldt.
  
10.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pergola's, erfafscheidingen, keermuren, gebouwde terrassen, hellingbanen, (brand)trappen, tuinmeubilair, speeltoestellen, vlaggenmasten en vijvers zijn toegestaan.
    
 


Artikel 11 Verkeer - Wegverkeer
 
11.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Verkeer – Wegverkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven;
b.
ruiterpaden;
c.
groenvoorzieningen;
d.
water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
e.
openbare nutsvoorzieningen;
  
 
met de daarbij behorende:
f.
geluidswerende voorzieningen;
g.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
11.2
Bouwregels
 
Op de voor "Verkeer - Wegverkeer" bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a.
huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet meer dan 10 m³ mogen bedragen;
b.
gebouwen voor openbaar nut en verkeer en vervoer, zoals gemaalgebouwtjes, transformatorhuisjes en dergelijke, niet meer dan 80 m³ mogen bedragen.
Artikel 12 Water
 
12.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
waterpartijen en waterlopen;
  
 
met daaraan ondergeschikt:
b.
groenvoorzieningen;
c.
openbare nutsvoorzieningen;
d.
oeververbindingen;
  
 
met de daarbij behorende:
e.
in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
f.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
12.2
Bouwregels
 
Op de voor "Water" bestemde gronden mag
niet worden gebouwd, behoudens:
a.
in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde) van waterstaatkundige aard, zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d.
b.
gebouwen voor openbaar nut en verkeer en vervoer, zoals gemaalgebouwtjes, transformatorhuisjes en dergelijke, niet groter dan 80 m³.

 
Artikel 13 Wonen
 
13.1
Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep/bedrijf;
  
 
met daarbij behorende:
b.
tuinen en erven;
c.
voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven;
d.
speel- en groenvoorzieningen;
e.
water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen.
 
13.2
Bouwregels
13.2.1
Algemeen
 
Op de voor "Wonen" bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a.
woningen;
b.
bijbehorende bouwwerken;
c.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
  
13.2.2
Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a.
maximaal één hoofdgebouw is toegestaan;
b.
de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 7 meter bedragen;
c.
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 12 meter bedragen;
d.
gebouwen mogen met kap of opbouw worden afgedekt die blijft onder het theoretisch profiel van 60 graden;
e.
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het aangrenzende hoofdgebouw.
  
13.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel en tot één meter achter de voorgevelrooilijn van het aangrenzende hoofdgebouw, maximaal één meter mag bedragen;
b.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan drie meter bedragen.
 
13.3
Specifieke gebruiksregels
13.3.1
Algemeen
 
Woningen mogen mede worden gebruikt voor aan-huis-gebonden beroep/bedrijf, mits:
a.
de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30% mag worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
b.
ten aanzien van een aan huis gebonden bedrijf sprake is van een bedrijf tot en met categorie 1 als bedoeld in de bij deze regels horende lijst van bedrijfsactiviteiten;
c.
de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen;
d.
er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen;
e.
er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van het aan huis gebonden beroep of bedrijf.
  
13.3.2
Verbod van functieverandering
 
Onder strijdig gebruik wordt tenminste verstaan een functieverandering van het gebruik van gebouwen.
  
13.4
Afwijken van de gebruiksregels
13.4.1
Werken-aan-huisregeling
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.3.1 onder b, teneinde andere bedrijfsactiviteiten toe te staan, dan de bedrijfsactiviteiten die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
 

Artikel 14 Leiding - Gas
 
14.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Leiding – Gas” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding met een maximale werkdruk van 40 bar en een diameter zoals aanwezig in de bestaande situatie.
 
14.2
Bouwregels
14.2.1
Verbod
 
Op de voor “Leiding – Gas” bestemde gronden mag, in afwijking van de bouwregels voor de andere voorkomende bestemming(en) dan “Leiding – Gas”, binnen bedoelde zone niet worden gebouwd.
  
14.2.2
Uitzondering op verbod
 
Het bouwverbod bedoeld in 14.2.1 geldt niet voor bebouwing welke is toegestaan ingevolge de bestemming “Leiding – Gas” en (vervangende nieuwbouw van) bebouwing welke aanwezig is op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
  
14.2.3
Toegestane bouwwerken
 
Ten behoeve van de functie “Leiding – Gas” mogen worden gebouwd in de bestemming passende bouwwerken zoals pomp-, regel-, meetstations e.d., elk niet groter dan 80 m3.
 
14.3
Omgevingsvergunning voor afwijking van de bouwregels
14.3.3
Omgevingsvergunning   
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen waarbij wordt afgeweken van het bepaalde in 14.2.1 ten behoeve van bouwwerken welke toegelaten zijn krachtens de andere toegelaten bestemming(en) dan “Leiding – Gas”.
  
14.3.2
Advies
 
Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van de beheerder van de leiding aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van het belang van de leiding.
 
14.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1
Verbod
 
Op de voor “Leiding – Gas” bestemde gronden is het verboden zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de onderstaande werken (geen bouwwerken zijnde) en/of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanbrengen/rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
b.
het indrijven van voorwerpen in de bodem (incl. heiwerkzaamheden);
c.
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven alsmede door ophogen;
d.
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
e.
het verrichten van grondroer werkzaamheden, anders dan ten behoeve van leidingen;
f.
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
g.
het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
h.
het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen afvalstoffen;
i.
werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
  
14.4.2
Uitgezonderde werkzaamheden
 
Zulks geldt niet voor werken en werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en evenmin voor werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren.
  
14.4.3
Omgevingsvergunning
 
Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de uitvoering van de werken c.q. werkzaamheden zoals vermeld in 14.4.1 geen gevaar oplevert voor de ondergrondse leidingen of het goed functioneren ervan.
  
14.4.5
Advies
 
Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van de beheerder van de leiding, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van het belang van de leiding.
 

Artikel 15 Leiding - Olie
 
15.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Leiding – Olie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse olietransportleiding.
 
15.2
Bouwregels
15.2.1
Verbod
 
Op de voor “Leiding – Olie” bestemde gronden mag, in afwijking van de bouwregels voor de andere voorkomende bestemming(en) dan “Leiding – Olie”, binnen bedoelde zone niet worden gebouwd.
  
15.2.2
Uitzondering op verbod
 
Het bouwverbod bedoeld in 15.2.1 geldt niet voor bebouwing welke is toegestaan ingevolge de bestemming “Leiding – Olie” en (vervangende nieuwbouw van) bebouwing welke aanwezig is op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
  
15.2.3
Toegestane bouwwerken
 
Ten behoeve van de functie “Leiding – Olie” mogen worden gebouwd in de bestemming passende bouwwerken zoals pomp-, regel-, meetstations e.d., elk niet groter dan 80 m3.
 
15.3
Omgevingsvergunning voor afwijking van de bouwregels
15.3.1
Omgevingsvergunning   
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen waarbij wordt afgeweken van het bepaalde in 15.2.1 ten behoeve van bouwwerken welke toegelaten zijn krachtens de andere toegelaten bestemming(en) dan “Leiding – Olie”.
  
15.3.2
Advies
 
Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van de beheerder van de leiding aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van het belang van de leiding.
 
15.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1
Verbod
 
Op de voor “Leiding – Olie” bestemde gronden is het verboden zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de onderstaande werken (geen bouwwerken zijnde) en/of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanbrengen/rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
b.
het indrijven van voorwerpen in de bodem (incl. heiwerkzaamheden);
c.
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven alsmede door ophogen;
d.
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
e.
het verrichten van grondroer werkzaamheden, anders dan ten behoeve van leidingen;
f.
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
g.
het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
h.
het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen afvalstoffen.
  
15.4.2
Uitgezonderde werkzaamheden
 
Zulks geldt niet voor werken en werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en evenmin voor werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren.
  
15.4.3
Omgevingsvergunning
 
Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de uitvoering van de werken c.q. werkzaamheden zoals vermeld in 15.4.1 geen gevaar oplevert voor de ondergrondse leidingen of het goed functioneren ervan.
  
15.4.4
Advies
 
Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van de beheerder van de leiding, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van het belang van de leiding.
 

Artikel 16 Waarde - Archeologie 1
16.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Waarde – Archeologie 1” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
 
16.2
Bouwregels
16.2.1
Rapport archeologisch deskundige
 
In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 16.3.1.
  
16.2.2
Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen
 
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
 
16.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1
Verbod
 
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in 16.3.2 onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan.
  
16.3.2
Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden
 
Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:
a.
grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
b.
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
c.
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
d.
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
e.
het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
f.
het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
  
16.3.3
Uitgezonderde werkzaamheden
 
Het vergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
  
16.3.4
Vergunning
 
Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  
16.3.5
Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning
 
Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
 
Artikel 17 Waarde - Archeologie 2
 
 
17.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Waarde – Archeologie 2” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
 
17.2
Bouwregels
17.2.1
Rapport archeologisch deskundige
 
In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 17.3.1.
  
17.2.2
Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen
 
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
 
17.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1
Verbod
 
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in 17.3.2 onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1,5 meter beneden maaiveld. en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan.
  
17.3.2
Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden
 
Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:
a.
grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
b.
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
c.
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
d.
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
e.
het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
f.
het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
  
17.3.3
Uitgezonderde werkzaamheden
 
Het vergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
  
17.3.4
Vergunning
 
Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  
17.3.5
Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning
 
Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
c.
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
 
Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie 2
18.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Waarde - Cultuurhistorie 2" aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aan het gebied eigen zijnde cultuurhistorische waarden.
 
18.2
Bouwregels
18.2.1
In aanvulling op de bouwregels voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen, geldt voor de als "Waarde - Cultuurhistorie 2" bestemde gronden, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan afgedekt zijn met een kap, voor zover deze kap vanaf de straatzijde zichtbaar is, bij herbouw afgedekt dienen te worden met een kap in de oorspronkelijke vorm (d.w.z. de kapvorm zoals die was ten tijde van de eerste oplevering van het gebouw).
 
18.3
Omgevingsvergunning voor het slopen
18.3.1
Op de voor "Waarde - Cultuurhistorie 2" bestemde gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.
  
18.3.2
In afwijking van het bepaalde in 18.3.1 is geen vergunning vereist ingeval van:
a.
een aanschrijving van burgemeester en wethouders op grond van de Woningwet (hoofdstuk III);
b.
bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is;
c.
een vergunning voor het slopen van een bouwwerk vereist is ingevolge een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening en deze vergunning verleend is;
d.
sloopwerkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
e.
gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
  
18.3.3
Vergunning wordt verleend indien:
a.
sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, technische, dan wel economische overwegingen, en;
b.
nieuwbouw mogelijk is en aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat op de plaats van het (gedeeltelijk) te slopen bouwwerk nieuwbouw zal plaatsvinden met inachtneming van de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden, die onder andere worden gevormd door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing.
  
18.3.4
Alvorens te beslissen op een aanvraag, winnen burgemeester en wethouders het advies in van de commissie voor Welstand en Monumenten.
 

Artikel 19 Waterstaat - Waterbergingsgebied
 
19.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Waterstaat – Waterberging” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterberging.
 
19.2
Bouwregels
19.2.1
Verbod
 
Ter plaatse van de bestemming “Waterstaat – Waterberging”, mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan “Waterstaat – Waterberging”, niet binnen bedoelde zone worden gebouwd.
  
19.2.2
Uitzondering op verbod
 
Het bouwverbod bedoeld in 19.2.1 geldt niet voor bebouwing welke is toegestaan ingevolge de bestemming “Waterstaat – Waterberging” en (vervangende nieuwbouw van) bebouwing welke aanwezig is op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
  
19.2.2
Toegestane bouwwerken
 
Ten behoeve van de functie waterstaat - waterberging mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals kademuren, duikers, keerwanden, beschoeiingen e.d.
 
19.3
Afwijken van de bouwregels
19.3.1
Afwijking
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.2.1 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits de waterbergende functie niet wordt belemmerd.
  
19.3.2
Advies
 
Alvorens vergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van de waterbeheerder, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van genoemd belang.

Artikel 20 Waterstaat - Waterkering
 
20.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Waterstaat – Waterkering” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering.
 
20.2
Bouwregels
20.2.1
Verbod
 
Ter plaatse van de bestemming “Waterstaat – Waterkering”, mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan “Waterstaat – Waterkering”, niet binnen bedoelde zone worden gebouwd.
  
20.2.2
Uitzondering op verbod
 
Het bouwverbod bedoeld in 20.2.1 geldt niet voor bebouwing welke is toegestaan ingevolge de bestemming “Waterstaat – Waterkering” en (vervangende nieuwbouw van) bebouwing welke aanwezig is op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
  
20.2.2
Toegestane bouwwerken
 
Ten behoeve van de functie waterstaat - waterkering mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals kademuren, duikers, keerwanden, beschoeiingen e.d.
 
20.3
Afwijken van de bouwregels
20.3.1
Afwijking
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2.1 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits het belang van de waterkering hierdoor niet wordt geschaad.
  
20.3.2
Advies
 
Alvorens vergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van de dijkbeheerder, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van genoemd belang.

3 Algemene regels
Artikel 21 vrijwaringszone - buisleidingenstraat
 
21.1
Bouwregels
 
Ten aanzien van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-buisleidingenstraat' geldt dat:
a.
geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gebouwd;
b.
geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen worden gebouwd.
  
21.2
Afwijkingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 21.1 onder b voor het bouwen van beperkt kwetsbare objecten indien een verantwoording van het groepsrisico is gegeven. Alvorens de omgevingsvergunning voor het afwijken wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij de beheerder van de buisleidingenstraat.
  
21.3
Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigingen in die zin dat de aanduiding ´vrijwaringszone–buisleidingenstraat´ wordt gewijzigd, indien de wijziging van de aanduiding op grond van de Structuurvisie Buisleidingen of het Besluit externe veiligheid buisleidingen noodzakelijk is. Alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, wordt advies ingewonnen bij de beheerder van de buisleidingenstraat.
 
Artikel 22 vrijwaringszone - molenbiotoop
 
22.1
Beperking bouwhoogte
 
Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘Vrijwaringszone - molenbiotoop’ geldt met betrekking tot de bouw van bouwwerken, dat de hoogte ten opzichte van NAP niet meer bedraagt dan 1/30 van de afstand tussen het betreffende bouwwerk en het middelpunt van de molen, vermeerderd met 6 meter.
  
22.2
Afwijken beperking bouwhoogte
 
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.2.1, ten behoeve van het bouwen tot een grotere bouwhoogte, zoals toegestaan in of krachtens de overige bepalingen van het plan, mits de windvangzone van de molen of de waarde van de molen als landschapsbepalend element daardoor niet onevenredig wordt aangetast.
 

Artikel 23 wetgevingszone - wijzigingsgebied 1
 
23.1
Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied 1’ te wijzigen in de bestemming "Natuur" ten behoeve van de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:
a.
de gronden dienen voor de nieuwe functie/bestemming te zijn aangekocht door
een erkende natuur- of landschapsbeherende instantie, het waterschap of de gemeente of een dergelijke aankoop dient in voldoende mate verzekerd te zijn.
  
23.2
Toepassingscriteria
 
aan de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in 23.1 kan slechts toepassing worden gegeven indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a.
de milieusituatie;
b.
de verkeersveiligheid;
c.
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Artikel 24 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 25 Algemene bouwregels
 
25.1
Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
25.1.1
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als toelaatbaar worden aangehouden.
  
25.1.2
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in artikel 25.1.1 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
  
25.2
Wijze van afdekking van gebouwen
 
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding informatie verschaft over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
Artikel 26 Algemene aanduidingsregels
26.1
Gezoneerd industrieterrein
 
Binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn - in afwijking van het bepaalde in de betreffende bestemmingen - geen nieuwe geluidgevoelige functies toegestaan.
  
26.2
Luchtvaartverkeerszone
 
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' zijn nieuwe geluidgevoelige functies niet toegestaan.
  
26.2
Vogelkijkhut
 
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur – 2’ geldt, dat binnen het gehele aanduidingsvlak één vogelkijkhut gebouwd mag worden.
Artikel 27 Algemene afwijkingsregels
27.1
Algemeen
27.1.1
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijkenvan de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane goothoogte, bouwhoogte, afstands-, oppervlakte- en inhoudsmaten met ten hoogste 10%.
  
27.1.2
De in 27.1.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a.
de milieusituatie;
b.
de verkeersveiligheid;
c.
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 28 Algemene wijzigingsregels
 
28.1
Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 meter mag bedragen, de afwijking ten opzichte van het bestaande bouwvlak niet meer dan 20% van het oppervlak betreft en geen belangen van derden worden geschaad.
Artikel 29 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
29.1
Parkeerbehoefte
a.
Het gebruik op grond van de regels in hoofdstuk 2 (oprichting van een gebouw of verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik) is slechts toegestaan als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en/of ruimte voor laden en lossen op eigen terrein.
b.
De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de parkeernormen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in de bijlage Parkeernormen behorende bij deze regels.
  
29.2
Nadere regels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere regels stellen ten aanzien van:
a.
de aard, de plaats en de inrichting van de parkeer- of de stallinggelegenheid;
b.
de aard, de capaciteit, de plaats en de inrichting van de gelegenheid voor het laden of lossen;
c.
de aanwezigheid en aanduiding van parkeer- of stallinggelegenheid uitsluitend ten behoeve van invaliden.
  
29.3
Afwijken van de regels
29.3.1
Voorwaarden omgevingsvergunning
 
Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in 29.1 indien:
a.
uit een door de aanvrager van een omgevingsvergunning over te leggen parkeerbalans blijkt dat op eigen terrein door middel van dubbelgebruik voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn;
b.
de aanvrager van een omgevingsvergunning de parkeereis door middel van een parkeereisovereenkomst financieel compenseert aan de gemeente Rotterdam en met de verwezenlijking van het bouwplan, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een gemeentelijk belang is gemoeid;
c.
er sprake is van een totale gebiedsontwikkeling en naar het oordeel van burgemeester en wethouders een gemeentelijk belang rechtvaardigt dat op straat parkeerplaatsen worden aangelegd uit de grondopbrengst;
d.
de onderdelen a tot en met c zich niet voordoen en naar het oordeel van burgemeester en wethouders met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid.
  
29.3.2
Nadere regels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij de omgevingsvergunning nadere regels stellen aan de afwijkingsmogelijkheden als bedoeld in 29.3.1.
  
29.4
Vaststellen beleidsregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd beleidsregels vast te stellen, welke in de plaats treden van de in dit artikel opgenomen parkeernormen (inclusief de bijbehorende bijlage).
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 30 Overgangsrecht
 
30.1
Overgangsrecht bouwwerken
30.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  
30.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig afwijken van het bepaalde in 30.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  
30.1.3
Het bepaalde in 30.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
30.2
Overgangsrecht gebruik
30.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  
30.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 30.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  
30.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in 30.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  
30.2.4
Het bepaalde in 30.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 31 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Natuur- en recreatiegebied Schieveen”, gemeente Rotterdam.