direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bospolder - Tussendijken
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het huidige bestemmingsplan 'Bospolder - Tussendijken' is vastgesteld in 2007 (en is onherroepelijk geworden in 2009). In 2019 is het plan ca. 10 oud en aan actualisatie toe. Dit is één van de redenen dat dit plan nu opgepakt wordt. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

Daarnaast spelen er in de directe omgeving van het plangebied ontwikkelingen die aanleiding geven tot herziening van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Het betreft de aanpak van de Mathenesserweg, die deels in het bestemmingsplan 'Bospolder – Tussendijken' valt en deels in het bestemmingsplan 'Spangen', en een programmatische wijziging van de ontwikkelingsmogelijkheden in het Vierhavensstraatgebied (het 'Dakpark'). Om die reden is een klein deel van het geldende bestemmingsplan 'Spangen' onderdeel geworden van het nieuwe bestemmingsplan, alsmede het gehele bestemmingsplan 'Vierhavensstraat e.o.'. Tenslotte is in 2012 een nieuw bestemmingsplan 'Mathenesserdijk e.o.' vastgesteld voor het gebied rondom de Mathenesserdijk, ook dit plan zal onderdeel worden van het nieuwe bestemmingsplan.

1.2 Gekozen planopzet

De basis voor het nieuwe plan wordt gevormd door de vier geldende bestemmingsplannen. De opzet van het nieuwe plan is dan ook in grote lijnen gelijk aan die van de geldende bestemmingsplannen. Dit betekent dat het grootste deel van het plangebied een gedetailleerde bestemming heeft wat betreft bouwmogelijkheden. De gemengde bestemmingen, die met name aan de doorgaande wegen liggen, bieden daarentegen flexibiliteit wat betreft gebruiksmogelijkheden. In de tussenliggende woongebieden wordt minder flexibiliteit geboden qua gebruik. Het gedeelte van het plangebied ter plaatse van het Dakpark kent een andere opzet omdat hier een brede bestemming is opgenomen in verband met ontwikkelingsmogelijkheden.

Dit nieuwe plan is echter geen exacte kopie van de vorige plannen. Bepaalde zaken worden op een andere manier geregeld en op bepaalde locaties worden de mogelijkheden verruimd of juist beperkt. Ook zijn er verschillen met het vorige plan als gevolg van nieuw gemeentelijk, provinciaal en landelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ordening. De zaken die in dit plan op een andere manier geregeld zijn staan beschreven in Hoofdstuk 4, voor een beschrijving van de opzet van de vier geldende plannen wordt verwezen naar paragraaf 1.4.

1.3 Ligging en begrenzing

De noordelijke plangrens wordt gevormd door de achterste perceelgrens van de panden met een gemengde bestemming aan de noordzijde van de Mathenesserweg. Ter plaatse van de panden met een woonbestemming ligt de plangrens direct ten noorden van de Mathenesserweg. Deze panden (en percelen) maken dus geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De westelijke plangrens bestaat uit het Marconiplein, een klein stukje van het Hudsonpad en de Vierhavensstraat. Zowel het Marconiplein als de Vierhavensstraat vallen binnen het plangebied. De zuidelijke plangrens wordt gevormd door de Pelgrimsstraat. De Spanjaardstraat, Noordschans en het hart van de Delfshavense Schie bepalen de oostelijke plangrens.

De gronden van Korfmakersstraat 131 en 139 en Schiedamseweg 227 vallen buiten het vastgestelde bestemmingsplan. Dit vanwege een projectbestemmingsplan voor de nieuwe Nicolaasschool (zie paragraaf 4.4.3). Zie figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0002.png"

Figuur 1.1: ligging plangebied

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied gelden vier bestemmingsplannen, zie ook figuur 1.2:

  • 'Bospolder – Tussendijken' (onherroepelijk geworden in 2009);
  • 'Mathenesserdijk e.o.' (onherroepelijk geworden in 2012);
  • 'Spangen' (deels) (onherroepelijk geworden in 2014);
  • 'Vierhavensstraat e.o.' (onherroepelijk geworden in 2010).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0003.jpg"

Figuur 1.2: geldende bestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een beleidsdocument dat zich kenmerkt door een hoog abstractieniveau en zodoende alleen concreet beleid bevat voor grootschalige ontwikkelingen van nationale betekenis. Er worden met dit bestemmingsplan geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een raakvlak hebben met het beleid van de SVIR. Zodoende kan gesteld worden dat dit plan niet in strijd is met de SVIR.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van het beleid uit de SVIR. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

2.1.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

Net als de SVIR kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017 Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder.

Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

2.1.3.1 Toetsing

Nieuwe woningen

Dit bestemmingsplan maakt op een aantal locaties nieuwe woningen mogelijk, door middel van nieuwbouw of transformatie. Het gaat om de volgende locaties:

  • Nieuwbouwlocaties Dakpark, ca. 350 woningen (zie ook paragraaf 4.3.1 en 4.3.2);
  • Nieuwbouwlocatie Kleine Visserijstraat, ca. 2 woningen (zie ook paragraaf 4.4.4);
  • Transformatie van gemeentelijk vastgoed, maximaal ca. 26 woningen. (zie ook paragraaf 4.4.4);
  • Transformatie van vrijkomende onderwijsgebouwen, maximaal ca. 77 woningen (zie ook paragraaf 4.4.3).

Naast deze mogelijkheden bieden een aantal gemengde bestemmingen ook nog planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen. Omdat in deze gemengde bestemmingen de functie 'woningen' is toegestaan op alle bouwlagen, biedt dit plan de mogelijkheid om bestaande commerciële-, maatschappelijke of bedrijfsruimten te transformeren naar woningen. In dit geval is het echter niet mogelijk concrete aantallen te geven aangezien de transformaties zich moeilijk laten voorspellen. Verder zorgen de nieuwbouwlocaties Van Dorp A3 en The Hudsons voor ca. 180 woningen (zie ook paragraaf 4.4.2). Deze waren echter al mogelijk op basis van het vorige bestemmingsplan en zijn al vergund.

De bovengenoemde mogelijkheden moeten voorzien in een actuele behoefte. De regiogemeenten van de toenmalige Stadsregio Rotterdam hebben de woonvisie 'Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020' (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2014 is deze woonvisie aanvaard door de provincie en daarmee als regionale woonvisie te beschouwen. Woningbouwplannen die overeenstemmen met de nota 'Dat spreken we af' voldoen op basis van de Verordening ruimte aan het onderdeel 'verantwoording van de behoefte' en 'regionale afstemming' van de Ladder.

Uit de woonvisie blijkt dat er een substantiële behoefte is aan nieuwe woningen in de stad en regio: het gaat om 28.000 nieuwe woningen tot 2020. Daardoor voorzien de planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen in overeenstemming in een behoefte. Het plangebied ligt volledig binnen het bestaand stedelijk gebied.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Vastgesteld op 20 januari 2019 door Provinciale Staten van Zuid-Holland, in werking getreden op 1 april 2019

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen makenonderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

De provincie zet in op een groenblauwe structuur als samenhangend stelsel van verschillende groene ruimtes met land en water routes die stad en land met elkaar verbinden. Opgave daarbij is om de groene kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad te versterken en de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.

Zes richtingsgevende ambities zijn daarbij relevant:

  • 1. klimaatbestendige delta;
  • 2. een nieuwe, circulaire economie;
  • 3. een levendige meerkernige metropool;
  • 4. energievernieuwing, geen fossiele brandstoffen meer;
  • 5. bereikbare provincie, geen files;
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Het Omgevingsbeleid krijgt vorm via een opgave gerichte aanpak. Vanuit maatschappelijke opgaven wordt er, samen met belanghebbenden, bepaald welke onderdelen van het omgevingsbeleid worden toegepast. Op deze wijze wordt er een uitnodigend perspectief geboden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven.

De ambities geven vorm aan de volgende provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit':

  • 1. Landschap en cultuurhistorie: beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving.
  • 2. Gezondheid en veiligheid: zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder;
  • 3. Natuur en recreatie: behouden en versterken van natuurwaarden en het ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreëren;
  • 4. Ruimte en verstedelijking: zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied;
  • 5. Wonen: bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen;
  • 6. Bodem en ondergrond: zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond;
  • 7. Cultuurparticipatie en bibliotheken: ondersteunen van cultuurparticipatie en bibliotheken;
  • 8. Klimaatadaptatie: bevorderen van een leefomgeving die de gevolgen van klimaatverandering en weersextremen kan opvangen;
  • 9. Zoetwater en drinkwater: duurzaam voorzien in de behoefte aan zoetwater en waarborgen van de beschikbaarheid van voldoende drinkwater;
  • 10. Bereikbaarheid: bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders;
  • 11. Regionale economie: versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie;
  • 12. Energievoorziening: bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen.

Het bovenstaande heeft betrekking op de fysieke leefomgeving in brede zin en anticipeert op de inwerkingtreding van de omgevingswet. Voor bestemmingsplannen is afdeling 6.2 van de omgevingsverordening (OV) relevant. De inhoud van deze afdeling is gelijk aan die van de Verordening Ruimte 2014, de voorloper van de Omgevingsverordening.

2.2.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

De provinciale ladder voor duurzame verstedelijking is per 29 juni 2018 gelijk aan de ladder uit het Bro, voor zover het gaat om ontwikkelingen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Voor een toetsing aan de ladder wordt dan ook verwezen naar paragraaf 2.1.3.

Artikel 6.11 Kantoren

De OV bevat regels voor ontwikkelingen die uitgaan van nieuwe kantoorfuncties. Zo zijn nieuwe kantoorfuncties alleen toegestaan wanneer ze zijn aangeduid op de bij de OV horende kaart ten aanzien van kantoorlocaties. Er zijn echter een aantal uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld voor kleine zelfstandige kantoren met een b.v.o. van ten hoogste 1.000 m² per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren met een b.v.o. dat minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsoppervlak.

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kantoorlocaties mogelijk die groter zijn dan 1.000 m² bruto per vestiging. De meeste kantoorfuncties binnen het plangebied bevinden zich in de plinten van de gemengde bestemmingen langs doorgaande wegen. Deze zijn gemaximeerd op 750 m² b.v.o. per vestiging. De planologische mogelijkheden voor kantoren in dit plan zijn vrijwel allemaal afkomstig uit de vorige bestemmingsplannen. Alleen op de staart/Diepenveenlocatie zijn nieuwe kleinschalige zelfstandige kantoren mogelijk die nog niet mogelijk waren op basis van het vorige bestemmingsplan. De oppervlakte is ook hier gemaximeerd op 750 m². Hierdoor is er geen strijdigheid met de OV. Overigens zijn deze plintruimten met meerdere functies in te vullen dus het is niet zeker of er ook daadwerkelijk kantoren gerealiseerd zullen worden.

Verder is er ten opzichte van de vorige bestemmingsplannen sprake van een substantiële afname van planologische mogelijkheden voor kantoren. Op diverse locaties zijn mogelijkheden uit het vorige plan komen te vervallen. Voorbeelden hiervan zijn de getransformeerde panden die voorheen een gemengde bestemming hadden en de koplocatie, waar een ongelimiteerd kantoorprogramma mogelijk was. Nu zijn daar alleen woningen toegestaan.

Artikel 6.13 Detailhandel

In artikel 6.13 van de OV is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in nieuwe detailhandel indien deze binnen een bestaande winkelconcentratie ligt of daar direct aan grenst. Verder is detailhandel uitsluitend toegestaan binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk of binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie. In het tweede lid is bepaald dat eventuele nieuwe detailhandel daarnaast in overeenstemming moet zijn met het ontwikkelingsperspectief dat is beschreven in het bij de OV horende Programma Ruimte (PR). Bij nieuwe detailhandel met een oppervlak van 4.000 m² b.v.o. of groter in de centra van Rotterdam of Den Haag dient te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en is een advies nodig van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland. Tenslotte is in het derde lid opgenomen dat bepaalde typen detailhandel algemeen zijn toegestaan, zoals een gemakswinkel of detailhandel in ABC-goederen.

Het provinciaal beleid ten aanzien van detailhandel is er op gericht ontwrichting van de detailhandelsstructuur zo veel mogelijk tegen te gaan. Ontwrichting van de detailhandelsstructuur kan structurele leegstand tot gevolg hebben. Structurele leegstand is ruimtelijk relevant omdat dit gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat. Parallel aan het voorkomen van leegstand wordt beoogd duurzame ontwrichting van het voorzieningenaanbod te voorkomen. Duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau heeft als gevolg dat voorzieningen voor eerste levensbehoeften niet meer binnen een aanvaardbare afstand aanwezig zijn voor bewoners.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van detailhandel dat is vervat in de Nota detailhandel (zie ook 2.3.3) sluit aan bij het provinciaal beleid en pleit voor een evenwichtige detailhandelsstructuur. Een evenwichtige detailhandelsstructuur laat zich vertalen in het zo veel mogelijk voorkomen van leegstand enerzijds en zorgen voor voldoende winkelaanbod binnen een aanvaardbare afstand anderzijds. In de Nota worden winkelgebieden aangewezen die passen in de gemeentelijke detailhandelsstructuur en die om die reden toekomstbestendig zijn. Verspreid liggende detailhandel buiten deze winkelgebieden dient zoveel mogelijk tegengegaan te worden. Voor de winkelgebied die in de Nota aangewezen worden als niet-toekomstbestendig geldt een transformatieopgave.

Toetsing

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandel mogelijk ten opzichte van de bestaande detailhandelsstructuur of ten opzichte van de vorige bestemmingsplannen. Een deel van de detailhandelsmogelijkheden uit de vorige plannen wordt overgenomen. Op veel locaties binnen het plangebied komen detailhandelsmogelijkheden echter te vervallen. Zie paragraaf 2.3.3. Ten opzichte van de vorige plannen is er dan ook sprake van een substantiële afname van planologische mogelijkheden voor detailhandel. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met het provinciale detailhandelsbeleid.

Artikel 6.25 Bescherming Molenbiotoop

Aan de Voorhaven in historisch Delfshaven staat 'De Distilleerketel', een moutmolen die oorspronkelijk in 1899 is gebouwd (de huidige molen is herbouwd/gerestaureerd in 1986). Rondom deze molen ligt een molenbiotoop. De molenbiotoop is in het leven geroepen om de relatie tussen een molen en zijn omgeving te leggen. Bij de molenbiotoop is de ruimte die vrij wordt gehouden voor een goede windvang van belang. Ook staat de zichtbaarheid van de molen centraal. Dit is historisch zo gegroeid en maakt dat een molen vaak zo sfeerbepalend is. De molenbiotoopformule is een eenvoudige manier om de maximaal aanvaardbare hoogte van obstakels rond een molen te berekenen, dusdanig dat de molen hier geen onoverkomelijke hinder van ondervindt. De biotoopformule wordt dus vooral toegepast om te kunnen bepalen of een obstakel op een bepaalde afstand van de molen al dan niet 'te hoog' is. De eerste 100 meter dient in beginsel vrij te zijn van obstakels. Vanaf 100 tot 400 meter geldt een oplopende lijn.

Om de vrije windvang en het zicht op traditionele molens in het Zuid-Hollands landschap te garanderen is een molenbeschermingszone ingesteld met een straal van 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen. Binnen deze zone gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. Binnen bestaand stadsgebied gelden de volgende voorwaarden binnen een straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen: de maximale hoogte van bebouwing/beplanting mag niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel).
  • c. Buiten bestaand stadsgebied gelden de volgende voorwaarden binnen een straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen: de maximale hoogte van bebouwing/beplanting mag niet hoger dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100-regel).

In afwijking van de regel onder a, b en c is het oprichten van nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk indien:

  • er sprake is van een ontwikkeling waarin vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt of
  • zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

Toetsing

De molenbiotoop valt voor een deel over het plangebied en over de ontwikkellocatie staart/Diepeveenlocatie. Alleen deel 'b' van de hierboven beschreven regeling is relevant voor dit bestemmingsplan, de molen staat binnen bestaand stadsgebied en de eerste 100 m van de biotoop liggen buiten het plangebied.

De molen staat op een stelling van 10 m, de afstand tussen de onderste punt van de verticaal staande wiek en de stelling bedraagt 0,9 m en het maaiveld ter plaatse ligt op 2,6 m +NAP. De onderste punt van de verticaal staande wiek bevindt zich dus op 13,5 m +NAP. De molen staat binnen het bestaand stads- en dorpsgezicht, waardoor de hoogtebeperking varieert van ca. 22 m +NAP ter plaatse van de meest oostelijke grens van de ontwikkellocatie tot ca. 27 m + NAP, ongeveer halverwege de ontwikkellocatie. De meest westelijke helft van de ontwikkellocatie kent geen beperkingen, deze ligt buiten de biotoop. Verder ligt de molenbiotoop over de bestaande bebouwing in de zuidoostelijke hoek van het plangebied.

Maatwerk Diepeveen

Drie van de vijf gebouwen op de Diepeveenlocatie vallen binnen de molenbiotoop (blok 1, 4 en 5). Zie figuur 2.1. Blok 5, direct boven het Diepeveencomplex, heeft een bouwhoogte van ca. 15 meter, waarmee de hoogte ten opzichte van NAP uitkomt op ca. 19 meter. Hier is geen strijdigheid met de regels van de molenbiotoop. Blok 1 (naast het Diepeveengebouw aan de Vierhavensstraat) en blok 4 (ten westen van blok 5) hebben een bouwhoogte van respectievelijk 26 en 23 meter ten opzichte van het maaiveld. De hoogtes ten opzichte van NAP zijn respectievelijk 28,6 en 25,8 meter. Ter plaatse van de snedelijn in figuur 2.1 tot aan het 'eind' van de molenbiotoop mag de hoogte van bebouwing maximaal 25,5 m boven NAP bedragen. Dit betekent dat er een overschrijding is van respectievelijk 3,1 en 0,3 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0004.png"

Figuur 2.1: projectie van de molenbiotoop op het plan Diepeveen

Hierover heeft overleg plaatsgevonden met de provincie. De Omgevingsverordening bevat een afwijkingsmogelijkheid voor maatwerk (artikel 6.34). Op basis van dit artikel kan afgeweken worden van de regels van de molenbiotoop, op voorwaarde dat het oppervlak van de overschrijding niet meer dan 100 m² bedraagt. Met 'oppervlak' wordt bedoeld het verticale oppervlak dat de wind richting molen blokkeert, ter plaatse van de rood aangegeven snedelijn in figuur 2.1. In de oorspronkelijke plannen waren de gebouwen nog iets hoger: 28,9 m boven NAP voor gebouw 1 en 25,9 boven NAP voor gebouw 2. Ook was er een technische installatie gepland op gebouw 4. Met deze hoogtes werd de 100 m² overschreden. Naar aanleiding van het overleg met de provincie is de bouwhoogte van de gebouwen verlaagd en wordt de technische installatie ergens anders geplaatst. Hierdoor is het windblokkerende oppervlak gereduceerd tot 99,9 m². De provincie heeft op basis hiervan aangegeven akkoord te zijn met toepassing van artikel 6.34 en af te wijken in verband met maatwerk.

In de regels van de bestemming Wonen, die is opgenomen ter plaatse van de ontwikkellocatie, is een expliciete koppeling opgenomen met de gebiedsaanduiding voor regeling van de molenbiotoop (zie hieronder). Op deze manier zijn de regels ook juridisch geborgd. Daarnaast zal bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning om te bouwen het e-formulier van de provincie ingevuld worden, waarbij de bouwtekeningen geüpload worden die zijn opgesteld voor het maatwerk.

Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'

Voor Diepeveen is een maatwerkoplossing gevonden. De molenbiotoop ligt echter over een groter deel van het plangebied. Hoewel er verder geen ontwikkellocaties binnen de biotoop liggen, is op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. De regels uit de OV vormen voor zover relevant de regeling van deze gebiedsaanduiding, inclusief de afwijkingsmogelijkheid. Voor beplanting binnen de molenbiotoop is een vergunningenstelsel opgenomen.

Artikel 6.23 Buitendijks bouwen

In artikel 6.23 van de OV is bepaald dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het buitendijks gebied dat nieuwe bebouwing mogelijk maakt, een toelichting bevat op het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming. Ook dient een afweging gemaakt te worden voor het toelaten van nieuwe bebouwing op deze gronden.

Toetsing

De gronden ten zuiden van de Hudsonstraat (het Dakpark e.o.) liggen buitendijks. Dit bestemmingsplan maakt nieuwe bebouwing mogelijk ter plaatse. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).

2.3.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Bospolder - Tussendijken en Spangen zijn in de Stadsvisie aangewezen als herstructureringsgebieden. Destijds scoorden de wijken slecht in de Grote Woontest en waren er veel 'kwetsbare' woningen in het gebied. In algemene zin wordt ingezet op sloop en nieuwbouw, investeringen in de buitenruimte, de aanpak van huisjesmelkers, gedwongen woningverbetering en interventie. In de Stadsvisie is niet beschreven welke maatregelen specifiek voor het plangebied van toepassing zijn. Wel zijn de afgelopen jaren op diverse locaties in het gebied woningen gesloopt en reeds vervangen door nieuwbouw, of de gronden worden op dit moment herontwikkeld met nieuwbouw. Het gaat onder andere om blokken aan de Hudsonstraat (The Hudsons), Medinastraat (Le Medi), Puntstraat en Mathenesserdijk/Bruijnstraat (Van Dorp-A3). Verder staat de aanleg van de Parklane (verleggen Vierhavensstraat) en het Dakpark genoemd om een impuls te geven aan de verdere ontwikkeling van Bospolder - Tussendijken. Net als de herstructureringsprojecten zijn deze projecten inmiddels al uitgevoerd.

Dit bestemmingsplan draagt niet specifiek bij aan het verwezenlijken van het beleid uit de Stadsvisie, aangezien de bovengenoemde ontwikkelingen al mogelijk waren op basis van de vorige bestemmingsplannen. Het staat de uitvoering van het beleid echter ook niet in de weg.

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen donder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad,
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden, en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk,
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken,
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt, en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

Bospolder is aangewezen als één van de gebieden waar de herstructurering moet worden voortgezet. Het is de bedoeling dat er woningen uit het midden- en hogere segment worden toegevoegd. Het bestemmingsplan legt geen beperkingen op aan woningtype of -prijs dus in die zin is het in lijn met het beleid uit de woonvisie. Verder worden mogelijkheden geboden om winkel- of bedrijfsruimtes te transformeren naar woningen. Dit is ook milieutechnisch onderzocht, zodat de ruimtes zonder verdere onderzoeken of ruimtelijke procedure getransformeerd kunnen worden. Hierdoor kunnen nieuwe woningen ontstaan, wat bijdraagt aan de vraag naar nieuwe woningen binnen de stad.

2.3.3 Detailhandel Rotterdam 2017: stedelijke ambities en spelregels voor een toekomstbestendige detailhandelsstructuur

Vastgesteld door de Raad op 29 juni 2017

De detailhandel is een belangrijke sector voor de stad. Het is echter ook een sector is met een hoge dynamiek. Om te komen tot een actueel en toepasbaar detailhandelsbeleid is de nota 'Detailhandel Rotterdam 2017: stedelijke ambities en spelregels voor een toekomstbestendige detailhandelsstructuur' vastgesteld. Deze nota is een update van de in 2013 vastgestelde Nota detailhandel. De nieuwe nota bevat de ambities en uitgangspunten ten aanzien van dit onderwerp voor de komende jaren en is opgesteld in samenwerking met ondernemers (verenigingen) en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Per Rotterdams deelgebied is daarnaast een Gebiedskoers vastgesteld waarin de keuzes ten aanzien van detailhandel per deelgebied beschreven staan.

Er zijn vier stedelijke ambities ten aanzien van detailhandel geformuleerd:

  • 1. een evenwichtige detailhandelsstructuur, waarbij de samenhang tussen de verschillende winkelgebieden essentieel is. Ingezet wordt op toekomstbestendige en geconcentreerde winkelgebieden en verspreid liggende winkels dienen zoveel mogelijk tegengegaan te worden. Per gebied heeft een uitwerking van deze ambitie plaatsgevonden. Deze zijn vastgelegd in de Gebiedskoersen die onderdeel zijn van de nota;
  • 2. meer flexibiliteit en dynamiek ter versterking van de detailhandelsstructuur door het geven van ruimte aan nieuwe concepten in toekomstbestendige winkelgebieden;
  • 3. het detailhandelsbeleid als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen, bij nieuwe detailhandelsinitiatieven maar ook bij aanpassing of actualisatie van bestemmingsplannen. Dit betekent dat de gemeente de mogelijkheid heeft om bij actualisatie van bestemmingsplannen de detailhandelsbestemming van panden, buiten de gedefinieerde gebieden, te wijzigen (indien het pand geen detailhandelsfunctie meer heeft). Het stedelijk detailhandelsbeleid fungeert in deze context als voorzienbaar kader;
  • 4. een bruisende binnenstad, in samenhang met andere voorzieningen zoals horeca, leisure, dienstverlening en een aantrekkelijke buitenruimte.

Om de ambities te halen zijn een aantal spelregels opgesteld, zoals geen nieuwe winkels buiten de bestaande detailhandelsstructuur, geen detailhandel op bedrijventerreinen en strenge voorwaarden voor het creëren van nieuwe winkelgebieden.

2.3.3.1 Relevant beleid voor het plangebied

Binnen het plangebied zijn drie grote gebieden aanwezig die functioneren als winkelgebied, of die in het verleden een functie hadden als winkelgebied. Zie figuur 2.1. Daarnaast zijn er op een aantal locaties in met name de woonbuurten solitaire winkels te vinden. Per (voormalig) winkelgebied is een koers bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0005.png"

Figuur 2.1: huidige en voormalige winkelgebieden en de gekozen koers

Het Mathenesserkwartier in het noorden van het plangebied bestaat uit de Mathenesserweg en Grote Visserijstraat. In het verleden was dit een gebied met concentratie aan detailhandel en functioneerde het als boodschappencentrum. In veel ruimtes zijn de winkels verdwenen en vervangen door bedrijfjes of dienstverlening, of de ruimtes zijn getransformeerd tot woning. Doordat veel winkels zijn verdwenen is het aanbod niet compleet genoeg om te functioneren als winkelgebied. Aanhaking op het Mathenesserplein is door de afstand en barrière met de Delfshavense Schie niet kansrijk. In dit gebied ligt een transformatieopgave, waardoor de winkelfunctie op termijn steeds verder zal afnemen. Dit geldt overigens in iets mindere mate voor de blokken aan weerszijden van de Mathenesserweg direct nabij de Mathenesserbrug en het blok nabij het Marconiplein, de 'koppen' van de Mathenesserweg. Hier is nog sprake van een redelijke winkelconcentratie. In deze blokken blijft detailhandel daarom algemeen mogelijk. Ook in de hoekpanden aan de Mathenesserweg blijft detailhandel mogelijk. In het kader van de aanpak Mathenesserweg (zie paragraaf 4.3.3) is het namelijk wenselijk dat deze panden een publieksaantrekkende werking behouden. In deze panden zijn overigens ook andere publieksaantrekkende functies mogelijk.

Voor het meest noordelijke deel van de Grote Visserijstraat (ten noorden van de Zoutziedersstraat) geldt dat de detailhandel in de huidige situatie grotendeels is verdwenen. Op basis van het vorige bestemmingsplan was hier uitsluitend detailhandel en dienstverlening mogelijk. Die bestemming is omgezet in een nieuwe bestemming Gemengd - 6 waarbinnen dienstverlening, bedrijven, kantoren, praktijkruimten en wonen zijn toegestaan. De nog aanwezige detailhandel is positief bestemd door middel van een aanduiding 'detailhandel'.

In het deel van de Grote Visserijstraat ten zuiden van de Zoutziederstraat zijn de winkels vrijwel geheel verdwenen. Op basis van het vorige plan was binnen de gemengde bestemming ter plaatse overal detailhandel mogelijk. Deze mogelijkheid is komen te vervallen. Circa de helft van de panden is getransformeerd naar woning of heeft nooit een niet-woonfunctie gekend. Deze panden zijn als Wonen bestemd. Voor de andere panden is de bestemming Gemengd - 2 opgenomen. De invulbaarheid van de panden is hiermee gewaarborgd. Nog aanwezige detailhandel is positief bestemd met de aanduiding 'detailhandel'.

Centraal in het plangebied ligt de Schiedamseweg, wat zowel van oudsher als tegenwoordig één van de belangrijkste winkelgebieden van Delfshaven is. Op basis van de omvang, het aanbod en het bezoekdoel, is de Schiedamseweg te typeren als zogenaamd 'easyshopping' winkelgebied. De consument kiest voor dit soort complete winkelgebieden voor gemak en nabijheid. Er zijn veel verschillende branches vertegenwoordigd, maar het aanbod is in dit type winkelgebied gemiddeld genomen niet zodanig dat de consument met een recreatief doel komt. Efficiënt winkelen voor zowel dagelijkse als niet-dagelijkse artikelen staat centraal. De wekelijkse warenmarkt op het Grote Visserijplein fungeert als publiekstrekker voor het winkelgebied. De Schiedamseweg valt op te delen in twee gebieden: het deel tussen de Lage Erfbrug en het Grote Visserijplein en het deel verder richting het Marconiplein. Voor het eerstgenoemde deel geldt dat het echt moet functioneren als winkelgebied, voor het andere deel geldt dat ook andere functies wenselijk zijn. Om die reden is voor het eerste deel een bestemming opgenomen waarbinnen op de begane grond alleen detailhandel en dienstverlening toegestaan zijn (Gemengd - 3), voor het tweede deel is een ruimere bestemming opgenomen (Gemengd - 1). Deze wijze van bestemmen is één op één overgenomen uit het geldende plan.

In het zuiden van het plangebied ligt de Vierhavensstrip, ook wel Bigshops Parkboulevard genoemd. Dit is een relatief nieuw winkelgebied dat gebouwd is op de plaats van het voormalige rangeerterrein. Het wordt gekenmerkt door een combinatie van perifere branches en winkels met het thema branche vrije tijd in de grootschalige variant. Naast winkels in de woonbranches zijn enkele aanvullende branches, zoals speelgoed, woonwarenhuis en zijn er een supermarkten gevestigd. Voor de toekomst is het belangrijk dat wordt ingezet op een duidelijk profiel en positie in de Rotterdamse structuur. Uitbreiding van het winkelaanbod in het dagelijks segment (levensmiddelen en persoonlijke verzorging) is hier niet gewenst vanwege de nabijheid van de Schiedamseweg. Voor het overige moet de branchering thematisch/perifeer gehandhaafd blijven. Het toegestane programma is daarom herijkt. Zie ook paragraaf 4.4.1 onder 'Gemengd - 5'.

Tenslotte is op basis van de vorige bestemmingsplannen op een aantal locaties op pandniveau nog detailhandel mogelijk. Voor deze verspreid liggende detailhandel geldt dat deze niet bijdraagt aan een versterking van de gemeentelijk detailhandelsstructuur. Onbenutte planologische mogelijkheden voor detailhandel op dergelijke locaties zijn in het nieuwe plan dan ook zo veel mogelijk te vervallen.

2.3.4 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0006.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0007.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0008.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.4.1) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning en exploitatiecategorieën

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.

2.3.4.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het voor het plangebied relevante horecabeleid is vervat in het Horecagebiedsplan Delfshaven. Zie hiervoor paragraaf 2.4.1.

2.3.5 Convenant huisvesting bijzondere doelgroepen Rotterdam

In werking getreden op 15 december 2015

De Rotterdamse samenleving kent een aantal mensen die om verschillende redenen (soms tijdelijk) minder goed in staat om in de maatschappij goed te functioneren. In de praktijk van zorg en huisvesting hebben wordt dan gesproken over bijzondere doelgroepen. Zorgorganisaties, woningcorporaties en de gemeente Rotterdam hebben de afspraak gemaakt samen te werken bij de huisvesting van bijzondere doelgroepen. De samenwerking is vastgelegd in het zogenoemde Convenant Huisvesting Bijzondere Doelgroepen. Het convenant is uitsluitend van toepassing wanneer het gaat om personen met een psycho/sociale problematiek waarvan bepaald is dat er een reëel risico op overlastgevend gedrag is dat zich in het openbaar en in de directe omgeving kan manifesteren. Het convenant is op deze groep mensen van toepassing voor zover zij niet zelfstandig wonen in een open woon/zorgvoorziening of zelfstandig wonen met een huurzorgcontract.

Het Platform Huisvesting Bijzondere Doelgroepen is het gremium waar partners de gezamenlijke verantwoordelijkheid delen voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod in de huisvesting van bijzondere doelgroepen, gezamenlijk de regie voeren en betrokken bestuursorganen adviseren over beleidskwesties. Alle aan het convenant deelnemende partijen hebben de plicht initiatieven tot het realiseren van een nieuwe voorziening voor bijzondere doelgroepen te melden aan het Platform. Ook initiatieven van partijen die het convenant niet hebben ondertekend worden volgens het zoneringskader in het convenant gewogen.

Het zoneringskader is bedoeld om een evenwichtige verdeling van open woon/zorgvoorzieningen en zelfstandige woonruimte met huurzorgcontract over de stad te bewerkstelligen. Het zoneringskader bestaat uit:

  • een protocol voor de realisatie van nieuwe open woon/zorgvoorzieningen (opgenomen in het convenant);
  • de zoneringskaart, een afwegingskader voor de realisatie van nieuwe open woon/zorgvoorzieningen;
  • de buurtsignaleringskaart, een afwegingskader voor de toewijzing van zelfstandige woonruimte met een huurzorgcontract.

Op de zoneringskaart zijn wijken aangegeven, waar de draagkracht onvoldoende is om blijvend te voorzien in een goede sociale omgeving voor huisvesting van mensen uit de doelgroep, zowel gehuisvest in voorzieningen als zelfstandig wonend. In deze wijken wordt door alle partijen naar verdunning gestreefd.

2.3.5.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het plangebied is op de zoneringskaart aangeduid als 'beperkte ruimte'. Er is beperkte ruimte voor nieuwe voorzieningen. Ze worden bij voorkeur niet gerealiseerd in die delen van de wijk die in de Buurtsignalering negatief scoren ten opzichte van het stedelijk gemiddelde.

2.4 Gebiedsgericht beleid

2.4.1 Horecagebiedsplan Delfshaven 2019-2021

Vastgesteld door B&W op 25 juni 2019

Algemene ontwikkelrichting

Op 6 oktober 2018 is Delfshaven door de burgemeester aangewezen als veiligheidsrisicogebied. Dit houdt in dat in Delfshaven sprake is van een verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van (vuur)wapens, dan wel van een ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en dat er een dringende maatschappelijke behoefte bestaat om tegen het bezit en het gebruik van (vuur)wapens op te treden. Ervaring leert dat de verstoring ook vanuit openbare inrichtingen, dus ook horeca-inrichtingen, kan worden veroorzaakt. Gezien het feit dat Delfshaven ruim 200 horeca-inrichtingen telt (circa één horeca-inrichting per 375 inwoners) draagt de nadrukkelijke aanwezigheid van het grote aantal aan horeca-inrichtingen in sterke mate bij aan het beeld en de veiligheidsbeleving van de bewoners van Delfshaven. Ook de vele niet vergunningplichtige (maatschappelijke) inrichtingen zoals stichtingen en verenigingen draagt hier aan bij. Daarnaast zijn de meeste panden in Delfshaven voornamelijk vooroorlogse panden, panden die niet heel goed zijn geïsoleerd en vaak bestaan uit grotendeels houten constructies. Al met al brengt vorenstaande met zich mee dat bepaalde categorieën horeca niet zonder meer overal gevestigd kan worden, zonder rekening te houden met het woon- en leefklimaat van de bewoners in de directe omgeving. Alsook dat terrassen op binnenterreinen en achtertuinen niet wenselijk zijn, omdat deze veel (geluids)overlast kunnen veroorzaken voor de directe omgeving.

2.4.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Ontwikkelrichting Bospolder en Tussendijken (algemeen)

Bospolder-Tussendijken is een wijk met potentie maar ook met een aantal flinke uitdagingen rondom veiligheid, werk en wonen. De aanwezigheid van bepaalde soorten horeca, ondernemers in combinatie met de bebouwing van de wijk zorgt voor overlast. Dit moet als mogelijk voorkomen worden. Totdat de situatie is gestabiliseerd, is verdere uitbreiding van het aantal horeca-inrichtingen in algemene zin niet wenselijk.

Op een aantal locaties binnen het plangebied is nieuwe horeca (uit een specifieke categorie) echter wél wenselijk omdat dit de wijk aantrekkelijker kan maken. Het gaat om het Vrouwen Empowerment Center in Pier 80 (het Huis van de Wijk) en de staart/Diepeveenlocatie. Op de eerstgenoemde locatie is horeca mogelijk binnen de maatschappelijke bestemming omdat het horeca betreft die ondergeschikt is aan de vereniging. Op de staart/Diepeveenlocatie is de toekomstige horeca mogelijk gemaakt door middel van een aanduiding bij één van de nieuwbouwblokken. Daarnaast worden horeca mogelijkheden geboden bij de koplocatie van het Dakpark en bij The Hudsons (één vestiging per locatie). Deze mogelijkheden staan niet genoemd in het nu nog geldende Horecagebiedsplan 2019-2021, maar zullen opgenomen worden in het daaropvolgende Horecagebiedsplan. Verder is in dit bestemmingsplan alleen de bestaande en vergunde horeca bestemd.

2.4.2 Herijkt gebiedsplan Delfshaven 2016-2018

Vastgesteld op 15 maart 2016 door de Gebiedscommissie Delfshaven 

Het Gebiedsplan Delfshaven beschrijft op hoofdlijnen de gewenste ontwikkelrichting van de voormalig deelgemeente voor de komende jaren. Het gebiedsplan is samen met de bewoners van het gebied tot stand gekomen.

2.4.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

Voor de wijken Bospolder en Tussendijken zijn drie doelstellingen geformuleerd: de onderwijs- en arbeidsmarktpositie van jongeren moet beter, het gevoel van veiligheid en waardering van de openbare ruimte moet verbeteren en het woonmilieu moet aantrekkelijker worden. De bijbehorende aanpak heeft vooral een sociaal component, zoals het vergroten van de zelfredzaamheid en het aanpakken van criminaliteit, en minder een fysiek component. Er zijn daarom maar beperkt raakvlakken met dit bestemmingsplan.

Wel draagt dit bestemmingsplan door de veelheid aan brede bestemmingen bij aan het tegengaan van leegstand. De keuze ten aanzien van detailhandelsmogelijkheden kunnen bijdragen aan een versterking van het winkelgebied aan de Schiedamseweg, dat een belangrijke functie heeft voor de wijken. De mogelijkheden voor nieuwe woningen door middel van nieuwbouw en transformatie kunnen bijdragen aan de ambitie om meer kansrijke bewoners naar het gebied te trekken.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorie

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Hiervoor is een zogenaamde Cultuurhistorische Verkenning (hierna: 'CV') op- en vastgesteld, waarin door middel van historisch onderzoek en een ruimtelijke analyse een uiteenzetting wordt gegeven over de ontstaansgeschiedenis en de cultuurhistorisch waardevolle zaken binnen het plangebied. Ook geeft de CV aanbevelingen op het gebied van stedenbouw, openbare ruimte en architectuur. De inhoud en afbeeldingen van deze paragraaf komen voort uit de CV. De CV is opgeleverd in 2009 en is samen met een aantal andere CV'en vastgesteld op 27 juni 2017. In september 2017 is er nog een oplegnotitie opgesteld omdat een aantal in de CV genoemde toekomstige gemeentelijke monumenten inmiddels definitief aangewezen zijn als gemeentelijke monumenten. Dit is relevant omdat toekomstige gemeentelijke monumenten in beginsel beschermd worden door middel van een dubbelbestemming in het bestemmingsplan, en gemeentelijke monumenten beschermd worden door de gemeentelijke monumentenverordening.

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis

1900-1910

Uit de topografische kaart van 1911 (zie figuur 3.1) blijkt dat het plangebied destijds overwegend uit polders, doorsneden door dijken, spoorlijnen en kanalen bestond. In het landschap waren ook elementen als een boerderij, industrie en de tol bij Delfshaven te vinden. Opvallend is het tracé van de elektrische tram van Rotterdam naar Schiedam, de rijbaan die hier bij hoort werd pas later (in 1911) aangelegd. De oudste en tevens belangrijkste structurerende lijn op de kaart is de 12e eeuwse Schielandse Hoge Zeedijk, die op de kaart staat als Schiedamsche Zeedijk en voorbij het Marconiplein de Mathenesserdijk heet. De zeedijk loopt van Schiedam tot Gouda en is één van de belangrijkste dijken van Nederland, die een gebied met 3 miljoen inwoners in Zuid-Holland tegen overstromingen beschermt. Andere opmerkelijke elementen nabij het plangebied waren de molens in het tegenwoordige historische Delfshaven.

Rond 1910 werd het gebied direct ten westen van de grachtenpanden aan de Aelbrechtskolk en Schans aangelegd. De gemeente legde hier de Schans, Watergeusstraat en Spanjaardstraat aan, alsmede riolering en waterleidingen, waarna particuliere bouwers en grondeigenaren binnen de gemeentelijke rooilijnen huizen moesten bouwen. In de (overwegend liberale) politieke en ambtelijke kring leefde in Rotterdam een sterke voorkeur voor particulier bouwondernemerschap. De woningen die hier rond 1910 verrezen waren dan ook voornamelijk het werk van particulieren of aannemers. De bebouwingstypologie rond de drie genoemde straten is onder andere het resultaat van de Rotterdamse bouwverordeningen en bouwpraktijk. De panden zijn gebouwd in gesloten bouwblokken op het stramien van het gemeentelijke stratenplan. Dit gebied hoort overigens bij (historisch) Delfshaven en ligt daarom buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0009.jpg"

Figuur 3.1: De situatie omstreeks 1910. De woningen aan de Schans- en Watergeusstraat zijn reeds gebouwd. De rode contour geeft globaal de ligging van het plangebied aan.

Bospolder, 1910-1940

De noordelijke grens van Bospolder wordt gevormd door de Schiedamseweg, aangelegd in 1910 als eerste directe verbinding tussen Rotterdam en Schiedam. Voor de aanleg van deze weg moest het verkeer tussen de beide steden over de smalle Mathenesserdijk. De eerste bebouwing aan de Schiedamseweg, eveneens gebouwd rond 1910, sluit aan op Delfshaven en werd uitgevoerd in retroarchitectuur geïnspireerd op de 17e eeuw. Verder richting het Marconiplein werd de architectuur moderner, wat resulteerde in langgerekte bouwblokken van drie of vier verdiepingen hoog met een sobere architectuur zoals die ook aan de Mathenesserweg te vinden zijn. Zie figuur 3.2. Eind 1920 was alle bebouwing ten zuiden van de Schiedamseweg voltooid. Een groot deel werd echter weer verwoest door het vergissingsbombardement van 1943.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0010.jpg"

Figuur 3.2: bebouwing in retroarchitectuur en modernere architectuur aan de zuidzijde van de Schiedamseweg.

Ten zuiden van de Schiedamseweg verscheen de eerste bebouwing rond 1910 ter plaatse van het huidige woonbuurtje Le Medi, tussen de Schippersstraat en Zeilmakersstraat. Deze bebouwing sloot dus niet aan op Delfshaven. Hoewel op basis van het Uitbreidingsplan van De Jongh uit 1903 ook de tussenliggende gronden bestemd waren voor woningbouw, had de gemeente het voornemen om direct ten westen van de bebouwde kom van Delfshaven een modern slachthuis met bijbehorende veemarkt te bouwen. Het ging om een terrein van 15,5 hectare. De bewoners kregen hier lucht van en protesten volgden vanwege de overlast die de ontwikkeling zou veroorzaken. Uiteindelijk is het plan niet doorgegaan en is het slachthuis in Crooswijk gebouwd.

In 1911 presenteerde de toenmalige directeur van Gemeentewerken A.C. Burgdorffer drie varianten voor een stedenbouwkundig ontwerp voor Bospolder. De uitgevoerde variant is te zien in figuur 3.3. Vanwege het driehoekige terrein, dat gevormd werd door de Schiedamseweg, de bestaande bebouwing van Delfshaven en de havenspoorlijn, bleek het niet makkelijk een monumentaal plan voor het gebied te maken. Ook moest rekening gehouden worden met het reeds gerealiseerde woonbuurtje. De drie planvarianten gaan ieder uit van een centraal plein, het huidige Bospolderplein, met straalsgewijs naar buiten lopende straten. Aan de woonbebouwing rond het plein werden extra welstandseisen verbonden, en er werden twee monumentale bouwwerken aan het plein gebouwd: een Gemeentelijk Scholencomplex en een Gereformeerde kerk, beide gesloopt in 1978 om plaats te maken voor nieuwbouw. De monumentale werking van het plein is hierdoor sterk verzwakt. Overigens zijn de meeste scholen in Bospolder gebouwd op de binnenterreinen van de woonblokken, in Rotterdam destijds een gebruikelijke bouwwijze.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0011.jpg"

Figuur 3.3: Kaart van de uitgevoerde variant van Burgdorffer. Links is het buurtje te zien waar de eerste bebouwing gerealiseerd werd, ter plaatse van het huidige Le Medi.

De bebouwing van Bospolder was het resultaat van speculatiebouw. De grond werd door de gemeente uitgegeven (zie ook de grondprijzenkaart) en particuliere bouwondernemers bouwden er woningcomplexen van afwijkende grootte, soms een hele straatwand, vaak slechts een aantal panden. Het resultaat was een gefragmenteerd wijkbeeld. De complexen in Bospolder zijn van verschillende architectonische en bouwkundige kwaliteit. Aan de architectuur van hoekpanden werd vaak extra aandacht besteed net als aan gevelwanden langs verbindingswegen, zoals de Spanjaardstraat en de Schiedamseweg. De meeste plannen die ingediend werden bij de gemeente waren niet vernieuwend: gewoonlijk was er nog een alkoof in het ontwerp getekend, officieel verboden, maar in het Rotterdamse nog lange tijd toegepast.

Tussendijken, 1915-1940

Het eerste ontwerp voor Tussendijken is in 1913 door P. Verhagen gemaakt, in sterke samenhang met het ontwerp voor Spangen, dat ook van de hand van Verhagen is. Het ontwerp gaat onder andere uit van een monumentale as vanaf het Sparta-stadion naar de Mathenesserdijk, de grens tussen de wijken. De huidige Mathenesserbrug maakt onderdeel uit van het ontwerp. Vanaf hier ontspringt het hoofdwegenstelsel van Tussendijken. Dit gaat onder meer uit van een 27 m brede laan die uitkomt op een halfrond plein, van waaruit twee brede hoofdstraten richting Schiedamseweg leiden. Langs deze routes en het plein waren de voorzieningen bedacht. Ook is er een groot plein aanwezig is dit ontwerp, ongeveer ter plaatse van het huidige Grote Visserijplein. Opvallend is dat de Mathenesserweg geen onderdeel uitmaakt van het ontwerp; de oost-westverbinding wordt met name gevormd door de Mathenesserdijk.

In 1915 is het ontwerp van Verhagen aangepast, onder andere vanwege omdat het lastig bleek het gewenste ontwerp te realiseren omdat de grond in Tussendijken niet in eigendom was van de gemeente. Overigens was de grond in Spangen wel nagenoeg geheel in eigendom van de gemeente waardoor deze wijk wel gebouwd kon worden volgens het plan uit 1913. Figuur 3.4 maakt de verschillen tussen beide ontwerpen inzichtelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0012.jpg"

Figuur 3.4: links het ontwerp uit 1913, rechts het herziene ontwerp uit 1915

De opzet van het plan uit 1915 is rationeler, met minder openbare ruimtes. Ook is te zien dat er een nieuw element is toegevoegd: de Mathenesserweg. De weg verbindt de Mathenesserbrug met de overweg in de havenspoorlijn, nu het Marconiplein. Verder vervielen de geplande pleinen en de monumentale route naar het Sparta-stadion. Een deel van de in 1913 ontworpen route tussen de Mathenesserdijk en de Schiedamseweg is wel uitgevoerd, dit is nu de Grote Visserijstraat. Op de luchtfoto uit 1934 in figuur 3.5 is te zien dat Tussendijken uiteindelijk in grote lijnen is gebouwd volgens het ontwerp uit 1915. Te zien is dat de blokken van de Gemeentelijke Woningdienst (ontworpen door J.J.P. Oud) achter de vier blokken aan de Schiedamseweg anders uitgevoerd zijn. Ook het plein ter plaatse van het huidige Grote Visserijplein verschilt van het ontwerp uit 1915. Wat ook op te maken valt uit de luchtfoto is dat men het idee van scholen op binnenterrein losgelaten heeft in Tussendijken, anders dan in Bospolder, Spangen en vele andere Rotterdamse wijken. In Tussendijken koos men ervoor de scholen te bouwen op prominente plekken, als belangrijke stedenbouwkundige bouwstenen. Alle openbare scholen in de stad werden ontworpen door de subafdeling Stadsuitbreiding en gebouwen van de Dienst Gemeentewerken. Voorbeelden van schoolgebouwen met een beeldbepalend karakter zijn De Korf, De Driehoek en de Eloutschool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0013.jpg"

Figuur 3.5: Luchtfoto van Tussendijken uit 1934

Speciale aandacht is uitgegaan naar de architectuur aan de Mathenesserweg, hiervoor werd de architect Michiel Brinkman (onder andere bekend van het Justus van Effenblok en de Meneba-fabriek aan de Maashaven) en later L.C. van der Vlugt aangetrokken. Wat bij de lange brokkelige lijn van de Schiedamseweg niet was gelukt, wilde de gemeente hier anders doen: het nieuwe Rotterdam moest op de doorgaande routes getuigen van een monumentale en ritmische stedelijkheid met op de knooppunten Mathenesserplein en Marconiplein beeldbepalende architectuur. Aan de route Mathenesserlaan, Mathenesserplein, Mathenesserbrug en Mathenesserweg werd het karakter van een moderne verkeerscorridor toegedicht. Vooral de architectuur langs de route moest aan hoge eisen voldoen, het streven van de gemeente was een uniform en voornaam straatbeeld. Brinkman maakte voor alle elf bouwblokken langs de weg gedetailleerde gevelontwerpen. Samenhang creëerde Van der Vlugt door een krachtige horizontale geleding, verlevendigd met balkons of erkers. Eenheid werd verkregen door doorlopende bakstenen borstweringen, witgepleisterde vloerbalken en grijze balkonranden en wit gepleisterde overstekken. De plattegronden en woningtypen achter de gevel waren de taak van particuliere bouwers die percelen aan de Mathenesserweg konden kopen. Het is typerend voor deze periode dat de gemeente vooral de nadruk legde op het architectonische beeld, in plaats van zich zorgen te maken over goede woningplattegronden achter de gevel. Voor de andere zijde van de bouwblokken - aan de Korfmakersstraat en Mathenesserstraat, onzichtbaar voor het doorgaand verkeer – golden dergelijke voorschriften dan ook niet. De architectuur aan de zijstraten haaks op de Mathenesserweg en wél zichtbaar werd wel meegenomen. De bebouwing langs de route werd in jaren 1925-1928 voltooid.

Een ander succes en icoon van de Gemeentelijke Woningdienst zijn de blokken J.J.P. Oud, direct achter de vier blokken aan de noordzijde van de Schiedamseweg. In 1920 kocht de gemeente de gronden met een oppervlakte van ca. 31 hectare aan en werd gestart met de bouw van de in totaal 1005 gemeentelijke woningen, destijds een complex van ongekende schaal. Blok IX uit Spangen was prototype voor het project. Oud paste een standaardtype toe (het 'normaaltype'), liet de gevels vlak en accentueerde de hoeken. De essentie van het ontwerp was dat de bewoner het idee had in een grote stad te wonen, maar tegelijk de veiligheid van het gesloten bouwblok ervaarde. Bijzonder waren de gemeenschappelijke binnenterreinen, waarvoor Oud zandbakken en schuurtjes ontwierp. Vanwege het bombardement in 1943 is alleen nog een restant van het complex overgebleven op de hoek Van Duylstraat - Rösener Manzstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0014.jpg"

Figuur 3.6: De geaccentueerde hoeken en het binnenterrein van de blokken van J.J.P. Oud (boven) en de de Mathenesserweg nabij het Marconiplein, voor en na het bombardement (onder).

Ook in de rest van Tussendijken probeerde de Gemeentelijke Woningdienst een strakke regie te krijgen op de particuliere woningbouwers. Het uitbreidingsplan en de bouwverordening waren hierbij belangrijke instrumenten. Aanvragen van particuliere grondexploitanten werden niet alleen getoetst hygiënische aspecten zoals indeling, riolering en waterleiding, maar ook op gevelbeeld, harmonie met naastgelegen panden en het creëren van beeldbepalende hoeken.

Een apart gebied binnen Tussendijken is de strook langs de Schie, ter plaatse van de Spangesekade en de Mathenesserdijk. De smalle strook langs de Schie was van oudsher ingericht met kleine bedrijven en industrie. Met de bouw van de woonwijk Tussendijken werd de strook gesaneerd. Het was echter wel de bedoeling hier de bestemming industrie te houden. Aan de westkant van de dijk verrees een complex van gelijke woningen, met bedrijfsruimte op de begane grond, waar voorheen veelal garages aanwezig waren (nu getransformeerd naar kantoor- en bedrijfsruimtes). Volgens het uitbreidingsplan Tusschendijken van 1915 was het smalle terrein tussen de Mathenesserdijk en de Spangesekade bestemd voor een lage bebouwing met pakhuisruimte langs het water. Door een geringe belangstelling voor dit soort bedrijfsruimte langs de Delfshavensche Schie waagden bouwondernemers het risico niet hier te bouwen. Pas in de jaren '30 veranderde dit. De gemeente besloot de grond te verkopen met het recht op hoge bebouwing, waarop het complex Schiezicht werd gebouwd, in 1934 ontworpen door architect W. Th. H. ten Bosch. Het complex aan de Mathenesserdijk heeft een bijzondere gebouwtypologie. Het heeft twee voorkanten: aan de Mathenesserdijk is het een monumentale straatwand, aan de Schie heeft het een pakhuisuitstraling. Beneden aan de kade kwam een ondergedeelte in beton, dat geheel als pakhuis of garageruimte bestemd was en dat in verschillende gedeelten kon worden gesplitst of geheel door één bedrijf kon worden gebruikt. Op het niveau van de Mathenesserdijk kwamen woningen.

Tussendijken is in 1930 na 15 jaar bouwen 'af' en vormde een cruciaal leerproces voor gemeente, marktpartijen en architecten. Van de fouten en successen, processen en strategieën werd lering getrokken in de volgende fase van de Rotterdamse stedenbouw, waarbij veel geroemde wijken als Blijdorp, Dijkzigt en Bergpolder gestalte kregen, en, na 1945, in de grote uitbreidingen van de tuindorpzone op de zuidoever.

1940-1970

Bij een geallieerd bombardement op 31 maart 1943 werd niet het beoogde complex van de Kriegsmarine in het Vierhavengebied, maar bij vergissing een deel van de woonwijken Bospolder en Tussendijken getroffen. De verwoesting vond plaats in een 18 hectare groot gebied ter weerszijden van de Schiedamseweg. Totaal werden 769 panden verwoest, met 2661 woningen, 190 winkels, 89 bedrijven, werkplaatsen en pakhuizen, 9 cafés, 3 pensions, 13 rijwielstallingen, 1 Gereformeerde Kerk, 3 scholen en 2 kantoren. Direct na de oorlog werd begonnen met het ontwerpen aan een herbouwplan. Het hoofddoel van het plan was het open gooien van de dichtbebouwde wijken. Een eerste schetsontwerp uit 1947 gaat uit van zes flats van acht bouwlagen haaks op de Schiedamseweg, met bebouwing in twee tot vier lagen evenwijdig aan de Schiedamseweg en voorzieningen aan het Grote Visserijplein.

In 1949 komt er een nieuw ontwerp dat uitgaat van hoge woonflats en een lage winkelstrook aan de noordzijde Schiedamseweg, wat doet denken aan het concept van de Lijnbaan. Aan de zuidzijde van de Schiedamseweg is bebouwing in vier woonlagen geprojecteerd. Tussen de Korfmakersstraat en de Mathenesserweg gaat het plan uit van vijf bouwlagen. Ter plaatse van het Grote Visserijplein moesten maatschappelijke voorzieningen komen. Deze zijn er op het huidige wijkcentrum Pier 80 nooit gekomen, wat verklaart dat het plein geen duidelijke wanden heeft, het was immers nooit gepland als plein. Groen- en recreatievoorzieningen spelen een prominente rol in het nieuwe ontwerp aangezien de hoeveelheid groen in Bospolder, Tussendijken en Spangen zeer schaars was. Door het groen tussen de woongebouwen bij het groen van Park 1943 te betrekken ontstond een maximum aan recreatieruimte bij een minimale opoffering van bouwrijpe grond. Dit is later deels weer teniet gedaan door de bouw van de woningblokken evenwijdig aan de Gijsinglaan, vrijwel haaks op de vijf hoge flats.

1970-heden

Gedurende de stadsvernieuwingsperiode begin jaren '80 heeft er op een aantal locaties sloop en nieuwbouw plaatsgevonden. De cultuurhistorische waarden van de wijken zijn destijds niet onderzocht, waardoor de nieuwbouw op een aantal locaties contrasteert met de oorspronkelijke bebouwing. Ook is op een aantal locaties het gevelbeeld vervlakt. De oorspronkelijke karakteristieken kunnen enkel door verregaande restauratie teruggebracht worden of als uitgangspunt bij nieuwbouw worden genomen. Na de stadsvernieuwingsperiode heeft op nog meer locaties sloop en nieuwbouw plaatsgevonden, met name in Bospolder, zoals aan de Hudsonstraat en Puntstraat. Omstreeks 2006 is het woonbuurtje Le Medi ontwikkeld ter plaatse van de eerste woonbebouwing van Bospolder.

3.1.2 Cultuurhistorische waardering

In de CV is een waardering opgenomen voor de verschillende gebouwen en complexen binnen het plangebied. Voor de architectonische waardering is een onderscheid gemaakt tussen objecten met een reeds bestaande beschermde status (Rijksmonument, toekomstig monument en beschermd stadsgezicht) en overige bebouwing. De waardering (beeldbepalend, beeldondersteunend, indifferent of detonerend) is gebaseerd op een aantal criteria: de architectuurhistorische, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde van een object en de gaafheid of herkenbaarheid van het gebouw/ complex.

Beeldbepalend zijn vooral de gebouwen langs de voegen en de randen van Bospolder Tussendijken, zoals de complexen aan de Mathenesserweg. De bebouwing aan de Mathenesserdijk is beeldbepalend door de bijzondere gebouwtypologie en de architectonische uitstraling van de panden. De bebouwing aan de noordzijde van de Grote Visserijstraat en aan de zuidzijde van de Schiedamseweg zijn net beeldbepalend door de gaafheid en herkenbaarheid van de complexen. Een aantal gebouwen zijn beeldbepalend omdat ze van belang zijn voor het verhaal van de experimentele woningbouw in Rotterdam, zoals de complexen aan de Schans, de Watergeusstraat en de Spanjaardstraat. Bij de als beeldondersteunend aangegeven gebouwen gaat het vooral om het ontwerp en de architectonische uitstraling. Wanneer gebouwen als indifferent zijn aangeduid betekent dit dat vervanging eerder voor de hand ligt dan bij beeldbepalend of beeldondersteunend, maar dat dat altijd afhangt van de schaal en de maat van het bouwinitiatief en de architectonische uitwerking. Detonerend wil zeggen: qua architectuur of stedenbouwkundige situering niet passend in het weefsel. De waarderingskaart is opgenomen in figuur 3.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0015.jpg"

Figuur 3.7: Waardering van de gebouwen binnen het plangebied (blauwe contour)

Uit figuur 3.7 blijkt dat de volgende gebouwen en complexen beeldbepalend zijn (globaal van noord naar zuid, van west naar oost).

Tussendijken:

  • de bebouwing aan weerszijden van de Mathenesserweg die niet verloren is gegaan tijdens het bombardement in 1943;
  • Nicolaasschool, Korfmakersstraat 127;
  • Lucasschool, Korfmakersstraat 68-74;
  • Nicolaasschool, Korfmakersstraat 12;
  • Grote Visserijstraat 1 t/m 33, 49 t/m 107, 4 t/m 34, 40 t/m 116;
  • OBS De Driehoek (voormalig), Jan Kobellstraat 2;
  • Mathenesserdijk 275 t/m 311, 315 t/m 367, 328 t/m 346 en 354 t/m 396;
  • Spangesekade 150 t/m 200 / Mathenesserdijk 220 t/m 320 (dit blok heeft adressen aan zowel de Spangesekade als de Mathenesserdijk);
  • het blok van J.J.P. Oud dat is omsloten door de Gijsingstraat, Jan Kobellstraat, Rösener Manzstraat en Van Duylstraat;
  • het blok dat is omsloten door de Schiedamseweg, Grote Visserijstraat, Gijsingstraat en Van Duylstraat;
  • Schiedamseweg 61 t/m 127 en Jan Kruijffstraat 35 t/m 51.

In figuur 3.7 staat ook het blok tegenover Mathenesserdijk 284 t/m 320 aangeduid als beeldbepalend. Dit is echter een omissie aangezien het blok al enige jaren geleden gesloopt is. Inmiddels staat hier nieuwbouw.

Bospolder:

  • Schippersstraat 10-20;
  • Schiedamseweg 132 t/m 156 en Wattierstraat 7 t/m 15;
  • Schiedamseweg 50 t/m 126;
  • Rosier Frasenstraat 29-31 en 22;
  • Rosier Frasenstraat 2-14 en Spanjaardstraat 9-11;
  • Bospolderstraat 5 t/m 7;
  • 1e Schansstraat 34 t/m 38 en Spanjaardstraat 47 t/m 109;
  • 2e Schansstraat 34 t/m 50, Spanjaardstraat 111 t/m 151, Hudsonstraat 1 t/m 4 en Albregt Engelmanstraat 76-78;
  • 2e Schansstraat 56 t/m 76, Albregt Engelmanstraat 65 t/m 99 en Hudsonstraat 9 t/m 31;
  • Diepeveencomplex, Vierhavensstraat 5.

Verder staan er nog vier toekomstige gemeentelijke monumenten aangegeven op de kaart in figuur 3.7. Deze vier gebouwen (OBS De Korf, voormalige School met den bijbel, politiebureau Marconiplein en Scholencomplex Gijsbert Karel van Hogendorp) zijn in 2012 aangewezen als gemeentelijk monument (zie ook paragraaf 3.1.3). Dit is vastgelegd in de eerder genoemde oplegnotitie die bij de CV hoort.

Het niet-rijksmonumentale deel van het Diepeveengebouw is niet als beeldbepalend aangeduid in figuur 3.7. Dit komt omdat gebouw vanwege de ligging tussen Bospolder - Tussendijken en het Merwe-Vierhavensgebied per abuis niet is meegenomen in één van de CV'en voor deze gebieden. Omdat herontwikkeling (zie 4.3.2) nu aan de orde is heeft er alsnog onderzoek plaatsgevonden naar de cultuurhistorische waarden van het complex, dat behalve het rijksmonumentale hoekgebouw bestaat uit de voormalige fabriekshal en kantoren. Uit het onderzoek blijkt dat het gehele Diepeveencomplex cultuurhistorische waarde heeft. Het representatieve hoekgebouw heeft de status rijksmonument. De rest van het complex is ondergeschikt hieraan aan maar heeft een beeldbepalend karakter. Elke toevoeging en verandering van het fabriekscomplex komt vort uit het blijven verbeteren van de functionaliteit van het bedrijf. De stapsgewijze verandering van het complex is goed afleesbaar en toont de ontwikkeling van het bedrijf Diepeveen.

3.1.3 Monumenten

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een monument kan een gebouw, water, terrein of een ander object zijn dat van nationaal belang is (rijksmonument), of dat van algemeen belang is voor Rotterdam (gemeentelijk monument). Monumenten zijn van belang vanwege de schoonheid, de betekenis voor de wetenschap en architectuur of de cultuurhistorische waarde. Dit is voor rijksmonumenten vastgelegd in de Erfgoedwet en voor gemeentelijke monumenten in de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Plangebied

Naast de in de vorige paragraaf genoemde beeldbepalende gebouwen en complexen staat er een rijksbeschermd monument in het plangebied, dit is het Diepeveenkantoor aan de Pelgrimsstraat 1-3. Het pand is gebouwd in 1930 naar ontwerp van W. Kromhout Czn. in kubustisch expressionele stijl en diende als kanoor, woning en magazijn van de handelsmaatschappij W.B. Diepeveen & Co. In de huidige situatie is het in gebruik als kantoor- en atelierruimte.

Verder staan er nog een aantal gemeentelijke monumenten in het plangebied:

  • Politiebureau Marconiplein, Schiedamseweg 300, gebouwd in 1950;
  • Openbare basisschool De Korf, Korfmakersstraat 80, gebouwd in 1926;
  • Voormalige School met den Bijbel, Zoutziederstraat 18-20, gebouwd in 1926;
  • Scholencomplex Gijsbert Karel van Hogendorp, Mathenesserdijk 455-457, gebouwd in 1925.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0016.jpg"

Figuur 3.8: Gemeentelijke monumenten in het plangebied. Van linksboven met de klok mee het politiebureau Marconiplein, De Korf, School met den Bijbel en het scholencomplex G.K. van Hogendorp.

3.1.4 Vertaling in het bestemmingsplan

Beeldbepalende gebouwen en complexen

In de vorige paragrafen zijn alle cultuurhistorisch waardevolle objecten en complexen binnen het plangebied beschreven. De beeldbepalende gebouwen en complexen worden in dit bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2. Het opnemen van deze regeling volgt uit de aanbevelingen van de CV. Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop, in die zin dat een omgevingsvergunning voor het slopen alleen wordt verleend onder een aantal voorwaarden:

  • sloop is noodzakelijk vanwege zwaarwegende maatschappelijke, technische of economische redenen, en;
  • nieuwbouw mogelijk is, en;
  • de aanvrager van de omgevingsvergunning aannemelijk heeft gemaakt dat de nieuwbouw op de plaats van het te slopen object gebouwd zal worden en dat bij het ontwerp van de nieuwbouw de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden in acht genomen worden, die onder andere gevormd worden door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing.

Er zijn ook een aantal situaties waarin niet voldaan hoeft te worden aan deze voorwaarden, bijvoorbeeld als een gebouw door een calamiteit verloren is gegaan, of in geval van een aanschrijving van B&W op grond van de Woningwet.

Het uitgangspunt is dat alle beeldbepalende gebouwen en complexen zoals aangeduid in figuur 3.7 beschermd worden door middel van de genoemde dubbelbestemming. Per gebouw of complex heeft echter een afweging plaatsgevonden om deze dubbelbestemming wel of niet toe te kennen, met name omdat de dubbelbestemming redelijk zware eisen stelt aan de eventuele nieuwbouw in geval van sloop. Als vooraf al bekend is dat niet kan worden voldaan aan deze eisen zorgt de dubbelbestemming er voor dat een gebouw of complex in principe niet gesloopt kan worden. Dit kan in bepaalde situaties onwenselijk zijn, zeker als bekend is dat een complex of gebouw op termijn gesloopt zal moeten worden omdat het bijvoorbeeld vanwege de grootte of bouwtechnische staat niet meer geschikt is voor de huidige of toekomstige functie. De afweging heeft er toe geleid dat alle in figuur 3.7 aangeduide gebouwen of complexen (met inachtneming van de passages over de omissie en de toekomstige gemeentelijke monumenten) worden beschermd met de genoemde dubbelbestemming.

Rijks- en gemeentelijke monumenten

Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Erfgoedwet en hebben daarom geen aanvullende beschermde regeling gekregen in dit bestemmingsplan. Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de monumentenverordening Rotterdam 2010. Deze monumenten hoeven daarom niet extra beschermd te worden tegen mogelijke sloop.

Wel hebben gemeentelijke monumenten een strak bouwvlak gekregen en een specifieke maatvoering die aansluit bij de feitelijke situatie, afhankelijk van de wijze van afdekking. Indien een gebouw plat is afgedekt, is alleen een maximum bouwhoogte opgenomen, is een gebouw voorzien van een kap, dan is een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen. Dit draagt er in combinatie met het strakke bouwvlak aan bij dat de oorspronkelijke bouwmassa blijft behouden in het geval van sloop/nieuwbouw.

3.2 Archeologie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid.

Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam heeft een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die deel uitmaakt van de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Bewonersgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een klei-op-veen-gebied aan de rechteroever van de Nieuwe Maas. Hoewel archeologische locaties uit het bestemmingsplangebied vooralsnog niet bekend zijn, kan op grond van nabijgelegen vindplaatsen aangenomen wordt dat het gebied in de Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Christus) werd bewoond. Ook bewoning op het onderliggende veen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) is mogelijk.

Het gebied werd in 10e-11e eeuw ontgonnen. Ten gevolge van de ontwatering kwam het maaiveld lager te liggen, waardoor de overstromingskans toenam. Rond het midden van de 12e eeuw werd het gebied overstroomd en werd een kleipakket afgezet. In de 13e eeuw werden de Schielands Hoge Zeedijk en de Mathenesserdijk (huidige naam) aangelegd. Ten zuiden van de zeedijk werd vóór 1400 de Nieuw Mathenesserpolder gevormd, mede door de aanleg van de binnen het plangebied gelegen zuidelijke dijk van genoemde polder. Na de aanleg werden de dijken vaak als woonplaats benut.

De dijk van de Nieuw-Mathenesserpolder en de Mathenessedijk komen in het midden-oostelijk deel van het plangebied samen, daar waar zich het noordelijk deel van historisch Delfshaven bevindt. Delfshaven ontstond aan de monding van de Delfshavense Schie, een vaart waarvan men met de aanleg begon in 1389. Bewoningssporen van het middeleeuwse Delfshaven zijn in het genoemde deel van het plangebied aan te treffen, terwijl ook vestingwerken van de nederzetting zich op deze plaats bevonden.

3.2.3 Archeologische potentie

Vanwege een intacte geologische gesteldheid van het klei-op-veen-gebied zijn in het gehele plangebied bewoningssporen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen te verwachten. Op en langs de dijktracés zijn laatmiddeleeuwse bewoningssporen te verwachten. Speciale aandacht verdient het zuidoostelijk deel van het plangebied, een gebied dat deel heeft uitgemaakt van de middeleeuwse nederzetting Delfshaven.

3.2.4 Vertaling in het bestemmingsplan

De beschermingswaardige zaken in de bodem binnen het plangebied worden door middel van vier dubbelbestemmingen beschermd. Zie figuur 3.9 en onderstaande tekst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0017.jpg"

Figuur 3.9: dubbelbestemmingen archeologie

Waarde - Archeologie 1

Voor het gebied waar het noordelijk deel van historisch Delfshaven is gesitueerd (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld, ongeacht de oppervlakte van de ingreep.

Waarde - Archeologie 2

Voor het dijktracé van de Mathenesserdijk (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

Waarde - Archeologie 3

Voor de rest van het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 2,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

Waarde - Archeologie 4

Voor het binnen het plangebied gelegen water (Waarde - Archeologie 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

3.3 Huidig gebruik

Bospolder en Tussendijken zijn beide vooroorlogse stadswijken met een hoge dichtheid. Aan de doorgaande wegen vindt men een veelheid aan voorzieningen terwijl de binnengebieden overwegend een woonfunctie hebben, afgewisseld met maatschappelijke voorzieningen. Figuur 3.10 geeft een globale impressie van de functies die voorkomen binnen het gebied. Daar onder volgt een beschrijving per gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0018.jpg"

Figuur 3.10: functies binnen het plangebied

Schiedamseweg

De Schiedamseweg scheidt de wijken Bospolder en Tussendijken en verbindt de Nieuwe Binnenweg via de Lage Erfbrug en het Marconiplein met Schiedam. Het is een levendige straat die overwegend een winkelfunctie heeft, aangevuld met dienstverlening en horeca. Deze functies zijn aanwezig in de plint, daarboven wordt gewoond (overwegend in meerdere lagen). Ten westen van de Grote Visserijstraat is de winkelfunctie minder aanwezig, daar zijn ook woningen op de begane grond. Een deel van de bebouwing aan de Schiedamseweg is naoorlogs als gevolg van het bombardement van 1943. Een voorbeeld hiervan is het voormalige klooster nabij het Marconiplein, dat recentelijk getransformeerd is naar woongebouw. Beide metrostations (Marconiplein in het westen en Delfshaven in het oosten) hebben in- en uitgangen aan de Schiedamseweg. Ook zijn er meerdere tramhaltes aanwezig.

Vierhavensstraat en Vierhavensstrip/Bigshops

De Vierhavensstraat is een belangrijke doorgaande weg die de Westzeedijk met het Marconiplein verbindt. De Vierhavensstraat ontsluit de grootschalige detailhandel in de Vierhavensstrip (ook wel Big Shops Dakpark genoemd). In dit winkelcentrum, met daar bovenop het Dakpark, zijn een aantal grote landelijke ketens te vinden zoals Beter Bed, Mc Donalds, Jysk, Action en Pets Place XL. Achter de winkels ligt een grote parkeergarage die via de ventweg op de Vierhavensstraat ontsloten wordt. Het winkelcentrum is samen met het Dakpark gebouwd tussen 2004 en 2011 ter plaatse van het voormalige rangeerterrein. De Vierhavensstraat is destijds ook heringericht en verlegd.

Dakpark

Het Dakpark is prominent aanwezig in het zuiden van het plangebied. Het is gebouw op het dak van de onderliggende winkels en loopt schuin af richting de Hudsonstraat. Ter plaatse van de winkels ligt het park op 9 meter hoogte ten opzichte van het aangrenzende maaiveld. Het heeft een belangrijke recreatieve functie voor de wijk, aangezien groen en speelvoorzieningen daar schaars zijn. Ook vormt het een barrière tussen het woongebied en het gezoneerde industrieterrein Merwe-Vierhavens. In het Dakpark zijn een restaurant, een buurttuin met schapen, speeltuin, watertrap, barbecueplaatsen en een aantal bijzondere tuinen aanwezig. Met een lengte van 1.200 m en een breedte van 85 m is het het grootste dakpark van Europa. Het Dakpark is in 2013 geopend en bij het ontwerp heeft de inbreng van bewoners een grote rol gespeeld.

Mathenesserweg

De Mathenesserweg en aangrenzende bebouwing is tussen 1925 en 1928 aangelegd. De weg verbindt de Rotterdamse binnenstad via de West-Kruiskade, Middellandstraten, Vierambachtsstraat en het Marconiplein met Schiedam. De bebouwing langs de weg is onder strenge regie van de gemeente ontworpen. Vroeger was de Mathenesserweg dan ook een winkelstraat met allure. In 1943 is een deel van de oorspronkelijke bebouwing vernietigd door het vergissingsbombardement. Tegenwoordig is de allure van vroeger minder zichtbaar, en zijn veel van de winkels verdwenen. Op de koppen zijn nog wel winkels te vinden. Verspreid door de straat zijn ook nog andere voorzieningen aanwezig, met name dienstverlening en horeca. Veel voormalige winkelpanden zijn echter getransformeerd naar woningen. De bebouwing bestaat uit vier of vijf bouwlagen en op de verdiepingen wordt gewoond. De straat heeft een periode van verloedering en veiligheidsproblematiek gekend, via een intensief traject is de situatie echter aanzienlijk verbetert en uiteindelijk is het de bedoeling dat de straat zijn vroegere allure weer terugkrijgt. Zie ook paragraaf 4.3.3.

Grote Visserijstraat

Ook de Grote Visserijstraat is van oudsher een winkelstraat waar de winkelfunctie in behoorlijke mate verdwenen is. Ter plaatse van de aansluiting met de Mathenesserbrug zijn nog wel winkels aanwezig, alsmede dienstverlening en bedrijfjes. Verder heeft de straat overwegend een woonfunctie, met hier en daar een winkel, horeca of bedrijfje. De bebouwing bestaat uit vier of vijf bouwlagen, al dan niet afgedekt met een kap. Op de verdiepingen wordt gewoond. Vrijwel alle bebouwing heeft nog de oorspronkelijke opzet en uitstraling, anders dan in de rest van het plangebied heeft de stadsvernieuwing uit de jaren '80 hier geen ingrijpende veranderingen veroorzaakt.

Visserijplein en Park 1943

Centraal in het plangebied ligt het Visserijplein, waar twee keer per weekt een markt aanwezig is met ca. 175 kramen. Het plein heeft daarom een belangrijke functie voor de omgeving. Aan de noordzijde van het plein staat het gebouw van de bibliotheek Delfshaven en het Huis van de Wijk 'Pier 80'. Het gebouw heeft een belangrijke maatschappelijke functie voor de wijk. Ten westen van het Visserijplein ligt het Park 1943, vernoemd naar en ter plaatse van het vergissingsbombardement uit 1943. Een deel van het park is ingericht als sport- en speelterrein.

Woongebied

De rest van het plangebied bestaat overwegend uit woongebied. Vrijwel alle bebouwing bestaat uit meergezinswoningen in vier of vijf bouwlagen, waarvan slechts 5% is voorzien van een lift. Eengezinswoningen zijn alleen aanwezig in het buurtje Le Médi en ter plaatse van de nieuwbouw in de omgeving van de Hudsonstraat. Circa 55% van de woningen bestaat uit de oorspronkelijke bebouwing, de rest is vlak na de oorlog gebouwd (ter plaatse van het bombardement), gedurende de stadsvernieuwing (met name in Bospolder) of recentelijk (nieuwbouw Hudsonstraat en omgeving). Ongeveer 15% van de woningen bestond in 2018 uit koopwoningen, de rest is overwegend sociale huur. Door de nieuwbouw in de omgeving van de Hudsonstraat is het aandeel koopwoningen is echter toegenomen. Op sommige locaties binnen het woongebied is een winkel, dienstverlening, horeca of bedrijf aanwezig, met name in de hoekpanden. Opvallend is het hoge aantal basisscholen in het gebied. Ten slotte staat er nog een groot woonzorgcomplex aan de Jan Kruijfstraat.

Figuur 3.11 geeft een impressie van het plangebied. Vanaf linksboven met de klok mee: Park 1943 met op de achtergrond de flats aan de Gijsinglaan, de Schiedamseweg ter plaatse van het metrostation Delfshaven, de markt op het Visserijplein, het Dakpark met op de achtergrond de Europoint-torens en het Merwe-Vierhavensgebied en tot slot de Grote Visserijstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0019.jpg"

Figuur 3.11: impressies van het plangebied

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft het nieuwe bestemmingsplan Bospolder - Tussendijken. In paragraaf 4.2 wordt de opzet van het plan beschreven en in paragraaf 4.3 de concrete ontwikkelingen die door middel van dit plan mogelijk gemaakt worden. In paragraaf 4.4 worden de zaken beschreven die in dit plan anders geregeld zijn ten opzichte van het vorige plan. Deze zaken hebben betrekking op systematiek of op ontwikkelingen die planologisch mogelijk gemaakt worden, maar die nog niet concreet of zeker zijn. Paragraaf 4.5 tenslotte betreft de juridische planbeschrijving, waarin de Regels uitgelegd worden.

4.2 Opzet van het plan

De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een nieuw planologische en juridisch kader voor het gebied voor de komende tien jaar. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan zijn onder andere de oude bestemmingsplannen en het nieuwe beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het bestemmingsplan zal conform het vorige bestemmingsplan gedetailleerd van aard zijn, met zoveel mogelijk informatie op de verbeelding van het plan. Een meer specifieke beschrijving van de opzet is te vinden in de volgende paragrafen.

4.3 Ontwikkelingen

4.3.1 Koplocatie Vierhavensstrip

Het vorige bestemmingsplan biedt ontwikkelingsmogelijkheden op de zogenaamde kop- en staartlocatie van het Dakpark. De koplocatie betreft de meest noordelijke punt van de Vierhavensstrip, hier zijn op basis van het vorige bestemmingsplan bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen (met de nadruk op onderwijs), horeca en detailhandel mogelijk (de twee laatsgenoemde functies zijn gemaximeerd op 500 m²). Aan de zijde van het Marconiplein mag op basis van het vorige bestemmingsplan tot 70 m hoog gebouwd worden, aan de zijde van het Dakpark tot 25 m. De locatie is de afgelopen planperiode niet ontwikkeld en is onbebouwd. Het pad dat de noordelijke grens van de ontwikkellocatie vormt is de opgang van het Dakpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0020.png"

Figuur 4.1: begrenzing van de koplocatie

De kantorenmarkt is sinds de vaststelling van het vorige bestemmingsplan drastisch veranderd. In algemene zin kan gesteld worden dat er een overschot aan kantoormeters is in Rotterdam. Om die reden zijn veel kantoorgebouwen getransformeerd naar bijvoorbeeld woningen. Nieuwe kantoormeters zijn in beginsel alleen toegestaan op bepaalde locaties binnen de stad, bijvoorbeeld nabij het Centraal Station. Het Dakpark is in ieder geval geen aangewezen kantoorlocatie. Ook aan nieuwe onderwijsvoorzieningen of maatschappelijke voorzieningen anderszins is hier geen behoefte. Hetzelfde geldt voor detailhandel en een grootschalig programma met bedrijvigheid.

In Rotterdam is wel een grote behoefte aan nieuwe woningen (zie ook paragraaf 2.2.1.1). Daarom is de koplocatie in dit bestemmingsplan bestemd ten behoeve van wonen. In de plint is ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid, horeca, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige kantoren. Het bestemmingsvlak in dit bestemmingsplan is in grote lijnen gelijk aan het vlak uit het oude plan, maar er zijn enkele verschillen. De begrenzing is afgestemd op de aanwezige paden, het trottoir van de Vierhavensstraat en het toegangspad van het Dakpark, en de westelijke entree van de parkeergarage. Toen het vorige bestemmingsplan vastgesteld werd was deze infrastructuur nog niet aanwezig, vandaar dat het bestemmingsvlak in dat plan wat globaler is. Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan is er een beperking van de bouwhoogte en -massa. De maximum bouwhoogte is nu 25 m, waarbij de helft van de plot bebouwd mag worden tot een hoogte van 50 m. De locatie van dit hoogteaccent ligt nog niet vast, hier is in de regels rekening mee gehouden.

Vanwege de aanwezigheid van de Europoint-torens nabij de koplocatie is een bouwhoogte van 50 m hier stedenbouwkundig acceptabel. Een hoogteaccent op deze locatie kan ook dienen als 'eyecatcher' voor het op korte termijn te herontwikkelen Merwe-Vierhavensgebied en geeft ruimte voor een bijzonder gebouw op de kop van Bospolder en Tussendijken zelf. De footprint van de koplocatie is ongeveer 5.000 m². De woonbestemming houdt rekening met het waterstaatswerk ter plaatse, er worden geen bouwmogelijkheden geboden binnen het waterstaatswerk. Parkeren wordt opgelost in een gebouwde voorziening, al dan niet onder maaiveld. Het benodigde aantal parkeerplaatsen volgt uit het geldende parkeerbeleid.

Op het moment van vaststellen van het bestemmingsplan is er nog geen uitgewerkt bouwplan voor de locatie. Wel is er een Nota van Uitgangspunten (NvU) vastgesteld, is er een ontwikkelaar in beeld en zijn er massastudies opgesteld. Op basis van de NvU mogen er 155 woningen op de locatie gebouwd worden. Dit aantal is ook vastgelegd op de verbeelding van het bestemmingsplan. Verder is bepaald dat de gevels waar de maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder overschreden worden (zie paragraaf 6.2.2.3) moeten worden uitgevoerd als dove gevels, of dat anderszins voldaan moet worden aan de Wet geluidhinder. In samenwerking met een ontwikkelaar zal nagedacht worden over de exacte woningaantallen en -types, prijsklasse en inrichting van de buitenruimte. Op basis van het gemeentelijke beleid 'Kwaliteitsbeleid kleine woningen' zullen hier in ieder geval geen woningen kleiner dan 50 m² gerealiseerd worden.

Tot slot ligt de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' over een klein deel van de ontwikkellocatie. Om die reden zal de beheerder van de hoogspanningsleiding (TenneT) betrokken worden bij de verdere uitwerking van deze locatie. Vanwege de nabijheid van de waterkering en de toekomstige dijkversterking zal ook het Hoogheemraadschap van Delfland betrokken worden bij de verdere uitwerking.

4.3.2 Staartlocatie Vierhavensstrip en Diepeveenpand

De meest zuidelijke punt van het Dakpark is de zogenaamde staart/Diepeveenlocatie, ingeklemd tussen het Diepeveenpand en het Dakpark. De staartlocatie was in het vorige bestemmingsplan ook een ontwikkellocatie. Hier is het zelfde programma mogelijk als bij de koplocatie, met uitzondering van detailhandel en kantoren. Op basis van het vorige plan mag tot 10 m hoog gebouwd worden. De staartlocatie is onbebouwd en maakt geen onderdeel uit van het Dakpark. Het programma van de staartlocatie op basis van het vorige bestemmingsplan is om dezelfde reden als bij de koplocatie niet meer wenselijk. Ook voor deze ontwikkellocatie zijn woningen voorzien. In figuur 4.2 is de globale ligging van de ontwikkellocatie te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0021.png"

Figuur 4.2 ligging van de projectlocatie ('2') met Diepeveenpand ('1A' en '1B')

Stedenbouwkundige opzet en programma

De nieuwbouw gaat uit van vijf blokken. De blokken hebben een hoogte van 4 tot 11 bouwlagen en in totaal komen er ca. 190 woningen op de locatie. Eén van de gebouwen heeft een plint met commerciële voorzieningen. Tussen de gebouwen komt een gemeenschappelijke binnentuin en het parkeren wordt opgelost onder het maaiveld. De al bestaande trap naar het Dakpark aan de Bospolderzijde wordt doorgetrokken naar de Vierhavensstraat en tussen de bouwblokken komen paden die de Vierhavensstraat met het Dakpark verbinden. Hiermee wordt de toegankelijkheid van het Dakpark vergroot. Zie figuur 3.4 voor een impressie van de stedenbouwkundige opzet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0022.png"

Figuur 3.4: stedenbouwkundige opzet Diepeveenlocatie. Het donkergrijs aangeduide gebouw rechtsonder is het Diepeveencomplex.

Wijze van bestemmen

In het ontwerpbestemmingsplan, dat halverwege 2019 ter inzage heeft gelegen, was voor deze locatie een groot, globaal bestemmingsvlak met een maximum bouwhoogte van 35 meter opgenomen. Op dat moment was er namelijk nog geen sprake van een uitgewerkt bouwplan maar slechts van een globale Nota van Uitgangspunten. Nu is het bouwplan verder uitgewerkt. Daarom is deze locatie in het vastgestelde bestemmingsplan meer nauwkeurig bestemd, afgestemd op het uiteindelijke bouwplan. Per saldo is het te bebouwen oppervlak afgenomen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, te meer omdat de woonbestemming aan de westelijke zijde komt te vervallen. Hier wordt nu een nieuwe opgang naar het Dakpark gerealiseerd. Ook de maximum bouwhoogte van 35 meter die voor een groot deel van het globale bestemmingsvlak geldt wordt ingeperkt en vervangen door een bouwhoogte per gebouw. Deze varieert van 11,5 meter tot 35 meter. Afhankelijk van het blok gaat het om 4 tot 11 bouwlagen. Tussen de woongebouwen komt een gebouwde parkeervoorziening. Het dak wordt ingericht als gemeenschappelijke binnentuin die overdag publiekelijk toegankelijk is. Hier wordt de bestemming 'Tuin' met de aanduiding 'parkeergarage' opgenomen. TenneT, het Hoogheemraadschap van Delfland en de provincie Zuid-Holland zijn intensief betrokken bij de planvorming vanwege respectievelijk een hoogspanningsleiding, de Delflandsedijk en de molenbiotoop van molen De Distilleerketel.

Aanvankelijk zou ook het monumentale Diepeveencomplex onderdeel uitmaken van de herontwikkeling. Op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan werd uitgegaan van transformatie naar wonen en commerciële functies in de plint, en een optopping van het magazijngebouw met één of twee lagen. De bestemming in het ontwerpbestemmingsplan was daarom 'Wonen', waarbij ook andere functies in de plint zijn toegestaan. Later is de eigenaar afgestapt van het idee van transformatie naar woningen en ontstond het idee voor herontwikkeling naar kleinschalige maakbedrijven, horeca, kantoorruimtes en een kleinschalige evenementenlocatie. Transformatie van het complex blijkt nu op korte termijn helemaal niet meer aan de orde. Daarom is de bestemming 'Wonen' uit het ontwerpbestemmingsplan nu gewijzigd naar de bestemming 'Bedrijf', op basis van het bestemmingsplan uit 2009. De regeling uit het bestemmingsplan uit 2009 is inhoudelijk één op één overgenomen. De plintfuncties uit het ontwerpbestemmingsplan komen daarmee ook te vervallen. Wanneer er wel een concreet plan is voor transformatie kan hiervoor een aparte ruimtelijke procedure gevolgd worden.

4.3.3 Aanpak Mathenesserweg

Aanleiding

De Mathenesserweg in Delfshaven kent een lange geschiedenis van problematiek en daaruit volgende projecten en interventies. De straat heeft in de decennia na de Tweede Wereldoorlog haar functie als winkelstraat steeds meer verloren, mede omdat de middenstand steeds meer weg trok. De opening van de tippelzone aan de Keileweg en de sluiting van Perron 0 in de jaren '90 zorgden voor een verdere toename van problematiek en overlast. De Mathenesserweg ligt op de route tussen de tippelzone en Spangen, destijds berucht vanwege de drugsproblemen. Zodoende kreeg de straat te maken met forse drugsproblematiek, die het woon- en leefklimaat ernstig onder druk zette. Ongeveer 20 jaar gelden begonnen de eerste interventies door politie en gemeente: drugspanden werden ontruimd, malafide cafés werden dichtgetimmerd en drugsrunners en prostituees werden aangepakt. In 1997 startte de gemeente met de aankoop van ca. 100 panden aan de kop van de Mathenesserweg om deze op te knappen en zo de leefbaarheid te verbeteren, het project Loper I. In die tijd is ook de Wijk Ontwikkelings Maatschappij (WOM) ontstaan waarin vastgoed van gemeente en woningcorporaties is samengevoegd om zo tot andere bewoning te komen. Hierna volgde het opknappen van de panden in het middengedeelte van de straat (Loper II). In 2001 werd het Mathenesserplein aan de andere zijde van de Delfshavense Schie echter opgeknapt, wat er voor zorgde dat een aantal ketens uit de Mathenesserweg naar dit plein vertrokken, met langdurige leegstand tot gevolg. Pandeigenaren werden na een lange periode van leegstand minder kritisch op eventuele nieuwe huurders van de panden. Hierdoor kwam er kwalitatief minder goede detailhandel naar de straat, alsmede pseudo-maatschappelijke functies en horeca die het woon- en leefklimaat onder druk zetten. Alle interventies van de afgelopen jaren hebben op zichzelf steeds wel verbetering gebracht, maar enige tijd later was er toch weer sprake van overlast en moest opnieuw (extra) inzet plaatsvinden.

Huidige aanpak

Na de derde schietpartij op klaarlichte dag in 2015 en de toenemende overlast op straat, mede veroorzaakt door bezoekers van winkels en de vele verenigingen/stichtingen, hebben bewoners van de Mathenesserweg de publiciteit gezocht. Burgemeester en Wethouder Veiligheid brachten een werkbezoek. Dit heeft geleid tot een opdracht van de driehoek (burgemeester, politiechef en hoofdofficier van justitie) aan de stadsmarinier Bospolder-Tussendijken om maatregelen (te laten) uitvoeren om de overlast te verminderen en het woon-leefklimaat structureel te verbeteren. De aanpak bestaat met name uit het bestuursrechtelijk aanpakken van misstanden en eventueel sluiten van panden waar malafide functies aanwezig zijn. Deze maatregel heeft echter telkens slechts tijdelijk effect. Om het woon- en leefklimaat structureel te verbeteren is het noodzakelijk om nieuwe ongewenste functies te weren en zoveel mogelijk panden te transformeren naar woning, aangezien woningen geen negatieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat en de woonfunctie al in grote mate aanwezig is in de bebouwing. De ruime gebruiksmogelijkheden van de panden op basis van de vorige bestemmingsplannen zorgen er echter voor dat er telkens opnieuw onwenselijke functies in de panden ontstaan. Door de veelheid aan functies die bij recht is toegestaan binnen de gemengde bestemmen uit de vorige bestemmingsplannen is er geen sprake van een afwegingsmoment waarmee ongewenste nieuwe initiatieven geweerd kunnen worden. Nieuwe (onwenselijke) functies kunnen zich nu zonder ruimtelijke procedure in de panden vestigen als de betreffende functie is toegestaan in het bestemmingsplan. Het is daarom noodzakelijk dat de aanpak ook juridisch-planologisch doorwerking krijgt zodat ongewenste functies op basis van het bestemmingsplan geweerd kunnen worden, en de aanpak op die manier voor de lange termijn geborgd is. Concreet betekent dit dat een deel de gemengde bestemmingen aan de Mathenesserweg in dit bestemmingsplan verengt worden of komen te vervallen. Aanvragen voor initiatieven die niet binnen de verengde bestemming passen kunnen dan geweigerd worden. Eventuele aanvragen voor initiatieven die wel wenselijk zijn kunnen met een ruimtelijke (kruimel) procedure alsnog vergund worden.

Ook de aanpak om zoveel mogelijk pandeigenaren te enthousiasmeren om hun bezit naar woning te transformeren is nog in volle gang. Hierover wordt intensief gecommuniceerd met de pandeigenaren, onder andere via bijeenkomsten. De aanpak is redelijk succesvol, de afgelopen twee jaar zijn 17 bedrijfspanden getransformeerd naar woning, en in de jaren daarvoor ook een behoorlijk aantal. Wanneer een eigenaar wil transformeren kan een beroep gedaan worden op advies van gespecialiseerde bureaus. De gemeente neemt de advieskosten voor haar rekening.

Tegelijk met het veiliger en rustiger maken van de straat bestaat de ambitie de straat weer de vroegere allure terug te geven, alleen dan als overwegend woongebied in plaats van winkelgebied. Hiervoor is een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd, dat handvaten geeft voor de herinrichting van het openbaar gebied en het gewenste gevelbeeld na renovatie. Als praktisch vervolg hierop is er een handleiding opgesteld voor het gevelonderhoud van de vooroorlogse panden op de Mathenesserweg. Het heeft als doel pandeigenaren te stimuleren om het onderhoud van hun gevels op een gelijke manier uit te voeren. Zowel het cultuurhistorisch onderzoek als de handleiding zijn onderdeel van de verbeteringsaanpak op gebied van leefbaarheid.

Planologie vorige bestemmingsplannen

In totaal golden er op basis van de vorige bestemmingsplannen vijf verschillende bestemmingen aan weerszijden van de weg. Aan de zuidzijde zijn dat Winkels waarboven wonen (detailhandel en dienstverlening) en Gemengde Bebouwing I (detailhandel, dienstverlening, bedrijven t/m categorie 2, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en wonen). Aan de noordzijde gaat het om Gemengd – 1 (detailhandel en dienstverlening) en – 2 (dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en wonen). De bestemming Wonen komt voor aan beide zijden van de weg. In totaal gaat het om 165 panden, waarvan er 126 een gemengde bestemming hebben.

Gewenste eindsituatie

De winkel- en publieksaantrekkende functie van het middendeel van de straat moet zoveel mogelijk afgebouwd worden zodat er een rustig woon- en leefklimaat ontstaat. Met 'middendeel' wordt het gedeelte van de weg bedoeld met de huisnummers 34 t/m 128 (zuidzijde) en 33 t/m 181 (noordzijde), minus de tien hoekpanden van de vijf blokken. In de drie blokken op de koppen (nummers 2 t/m 32 aan de zuidzijde, 1 t/m 29 en 197 t/m 217 aan de noordzijde) is nog wel ruimte voor publieksaantrekkende functies, in hoofdzaak winkels en dienstverlening. Ook in de tien hoekpanden van de blokken blijft ruimte voor publieksaantrekkende functies. Voor de hoekpanden geldt dat het niet overwegend om dienstverlening of detailhandel hoeft te gaan, er is ook ruimte voor bedrijfjes en gezondheidszorg. Eventueel kan er ook gewoond worden in de hoekpanden. De publieksaantrekkende functies zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan, daarboven wordt gewoond.

Op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan zijn een deel van de panden in het middendeel nog gevuld met publieksaantrekkende functies zoals winkels, dienstverlening, gezondheidszorg of maatschappelijke voorzieningen. Het gaat met name om kappers, afhaalzaakjes en kleine winkels. Er zijn geen zittende functies wegbestemd. Wel heeft er per pand een afweging plaatsgevonden die er toe heeft geleid dat de gemengde bestemming op bepaalde locaties in het middendeel is komen te vervallen en vervangen is door een woonbestemming plus een aanduiding voor het huidige gebruik. Bij de afweging is gekeken naar de potentie als transformatieobject, eigendomssituatie, huidige invulling en financiële uitvoerbaarheid. De panden met een gemengde bestemming in het middendeel die de afgelopen jaren zijn getransformeerd naar woningen hebben een woonbestemming gekregen zonder nadere aanduiding. De hoekpanden in het middendeel behouden wel een brede gemengde bestemming.

Het afbouwen van de winkelfunctie wordt ook onderschreven door de gemeentelijke detailhandelsnota. Het Gebiedsplan Delfshaven, het Horecagebiedsplan en de Woonvisie onderschrijven het creëren van een zo rustig mogelijk woon- en leefklimaat. Een groot aantal panden is in eigendom van de Wijk Ontwikkelings Maatschappij (WOM), die bestaat uit een grote particuliere vastgoedeigenaar, Havensteder en Woonbron. De WOM is opgericht om de hier boven beschreven gewenste eindsituatie zoveel mogelijk te verwezenlijken. Verder worden ondernemers, overige pandeigenaren en bewoners intensief betrokken bij het lopende traject, onder andere door informatieavonden, een speciale website en nieuwsbrieven. De aanpak kan rekenen op veel draagvlak en er sprake van een hoge mate van participatie.

4.4 De verschillen tussen de oude plannen en het nieuwe plan

4.4.1 Gemengde bestemmingen

De vorige bestemmingsplannen bevatten in totaal negen gemengde bestemmingen: 'Gemengde bebouwing I t/m III' en 'Winkels waarboven wonen' (Bospolder - Tussendijken), Gemengd - 1 en - 2 (Spangen) en 'Gemengde Doeleinden I t/m III' (Vierhavensstraat e.o.). Vanwege de voorschriften uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn deze bestemmingen omgezet in zogenaamde SVBP-bestemmingen. Maar ook inhoudelijk en op de verbeelding zijn er verschillen tussen de bestemmingen uit het oude plan en dit plan. In tabel 4.1 is inzichtelijk gemaakt hoe de bestemmingen zijn omgezet. Ook zijn er twee nieuwe gemengde bestemmingen ontstaan. Voor alle bestemmingen geldt dat zowel op basis van de vorige plannen als op basis van het nieuwe plan op de verdiepingen uitsluitend woningen zijn toegestaan. Onder de tabel volgt een uitleg van de veranderingen.

Vorige plan   Bestemming   Toegestane functies begane grond   Nieuwe plan   Toegestane functies begane grond  
BoTu   GB I   -detailhandel
-dienstverlening
-bedrijven
-maatschappelijk
-kantoren
-wonen  
Gemengd - 1

 
-detailhandel
-dienstverlening
-bedrijven
-maatschappelijk
-kantoren
-wonen  
BoTu   GB II   -bedrijven
-maatschappelijk
-kantoren
-wonen  
Gemengd - 2
 
-dienstverlening
-bedrijven
-maatschappelijk
-kantoren
-wonen  
BoTu   GB III   -maatschappelijk
-wonen  
Wonen 
 
wonen  
BoTu   Ww en Wi   -detailhandel
-dienstverlening  
Gemengd - 3 
 
-detailhandel
-dienstverlening  
Spangen   GD-1   -detailhandel
-dienstverlening  
Gemengd - 3 
 
-detailhandel
-dienstverlening  
Spangen   GD-2   -dienstverlening
-maatschappelijk
-kantoren
-wonen  
Gemengd - 2 
 
-dienstverlening
-bedrijven
-maatschappelijk
-kantoren
-wonen  
Spangen   GD-2   -dienstverlening
-maatschappelijk
-kantoren
-wonen  
Gemengd - 4 
 
-detailhandel
-dienstverlening
-bedrijven
-gezondheidszorg
-wonen  
VHS   GD I   -detailhandel
-bedrijven
-maatschappelijk
-kantoren
-horeca  
Wonen
 
wonen, met voorzieningen in de plint
 
VHS   GD II   Vanaf begane grond tot aan niveau Dakpark:
-bedrijven
-kantoren
-perifere detailhandel
-thematische detailhandel
-horeca
-één supermarkt
waarvan één en ander gemaximeerd/gespecificeerd

Vanaf het niveau van het Dakpark:
-park en kinderboerderij en bijbehorende voorzieningen;
-één (commerciële) publieksvoorziening;
-één horecavoorziening.  
Gemengd - 5 
 
Vanaf begane grond tot aan niveau Dakpark:
-perifere detailhandel
-thematische detailhandel
-detailhandel in dagelijks segment
-detailhandel in huishoudelijke en luxe artikelen
-horeca
waarvan één en ander gemaximeerd/gespecificeerd

Vanaf het niveau van het Dakpark:
-groen;
-horeca (ter plaatse van aanduiding)
-een speelvoorziening met bijbehorende gebouwen (ter plaatse van aanduiding)  
VHS   GD III   -bedrijven
-maatschappelijk
-horeca  
Wonen 
 
wonen, met voorzieningen in de plint
 
n.v.t.   -   -   Gemengd - 6 
 
-bedrijven
-kantoren
-dienstverlening
-praktijkruimten
-wonen  
n.v.t.   -   -   Gemengd - 7 
 
-maatschappelijk (geluidgevoelig)
-wonen
-tuin  

Tabel 4.1: omzetting gemengde bestemmingen

Nb. In de tweede kolom staat 'GB' staat voor Gemengde bebouwing, 'Ww' voor Winkels waarboven woningen, 'Wi' voor Winkels en 'GD' voor Gemengde doeleinden. In de vierde kolom staat 'GD' voor Gemengd. Waar 'kantoren' staat worden kleinschalige kantoren met een maximum b.v.o. van 750 m² bedoeld. Waar 'bedrijven' staat worden bedrijven t/m categorie 2 bedoeld.

Gemengde bebouwing I (BoTu), nu Gemengd - 1

Deze bestemming is vrijwel één op één omgezet in Gemengd - 1. GB I komt in het vorige bestemmingsplan voor aan de Grote Visserijstraat, Mathenesserweg, het westelijk deel van de Schiedamseweg en ter plaatse van een aantal hoekpanden in de woonbuurten. Hoewel de oude regeling inhoudelijk vrijwel gelijk is aan de nieuwe, hebben er op de verbeelding wel een aantal wijzigingen plaatsgevonden met betrekking tot deze bestemming, met name om uitvoering te geven aan het in paragraaf 2.2.1.1 en 2.3.2 beschreven detailhandelsbeleid.

Zo is met name aan de Grote Visserijstraat de oude GB-I bestemming vervangen door de nieuwe Gemengd - 6 bestemming en Wonen. Ook ter plaatse van een aantal hoekpanden met de bestemming GB-I waar de detailhandelsfunctie is verdwenen is deze omgezet in Gemengd - 2. Aan de Mathenesserweg is de gemengde bestemming in het kader van de aanpak Mathenesserweg komen te vervallen en overwegend vervangen door Wonen, in combinatie met maatbestemmingen voor afwijkende functies. Zie hiervoor paragraaf 4.3.3. Ter plaatse van de vier hoekpanden aan de zuidzijde van de Mathenesserweg is de GB-I bestemming vervangen door Gemengd - 4.

Gemengde bebouwing II (BoTu), nu Wonen en Gemengd - 2

GB II is één op één overgezet in Gemengd - 2. De functie 'dienstverlening' is toegevoegd omdat deze bestemming op een aantal locaties de oude GB I bestemming vervangt. In het oude plan is de GB II bestemming opgenomen op een aantal woningbouwontwikkellocaties aan de Hudsonstraat (ter plaatse van 'The Hudsons') en Schipperstraat (ter plaatse van 'Le Medi'). Er is destijds bewust een bredere bestemming opgenomen zodat er eventueel ook nog voorzieningen gerealiseerd kunnen worden. De gronden zijn of worden inmiddels ontwikkeld met uitsluitend woningen. Hier is de GB II bestemming dan ook omgezet in een woonbestemming. Op de overige GD II locaties uit het vorige plan is de bestemming gehandhaafd.

Gemengde bebouwing III (BoTu), nu vervallen

Deze bestemming is in het vorige bestemmingsplan opgenomen ter plaatse van de Van Dorp-A3 locatie aan de Mathennesserdijk (zie ook paragraaf 4.4.2). Deze gronden zijn op een naschoolse opvang na ontwikkeld met uitsluitend woningen. De gemengde bestemming is hier vervangen door een woonbestemming. Aangezien GB III nergens anders voorkomt is deze bestemming komen te vervallen. De naschoolse opvang is geregeld met een functieaanduiding.

Winkels waarboven woningen (BoTu), nu Gemengd - 3

Winkels waarboven woningen is in het vorige plan opgenomen aan een deel van de Mathenesserweg, het begin van de Grote Visserijstraat en aan de Schiedamseweg tussen de oostelijke plangrens en het Grote Visserijplein. Inhoudelijk wordt de regeling één op één overgenomen en vertaald naar Gemengd - 3 maar op de verbeelding zijn er wel wijzigingen aangebracht. Aan de Grote Visserijstraat is de bestemming omgezet naar Gemengd - 6 zodat deze gebieden kunnen transformeren naar een meer gemengd gebied, één en ander in samenhang met het gemeentelijk detailhandelsbeleid. Nog aanwezige winkels worden positief bestemd door middel van een functieaanduiding 'detailhandel'.

Aan de Schiedamseweg en ter plaatse van de kop van de Mathenesserweg is de in Gemengd - 3 omgezette bestemming gehandhaafd. Hier is immers geen sprake van een transformatieopgave. Wel is ter plaatse van een aantal panden aan de Schiedamseweg wonen mogelijk gemaakt op de begane grond, omdat de panden in de feitelijke situatie bewoond worden. Andere afwijkende functies zijn ook voorzien van een maatbestemming. De éénlaagse achterbouw bij Ww was bestemd als 'Winkels'. Dit is nu ook Gemengd - 3 geworden.

Gemengd - 1 (Spangen), nu Gemengd - 3

Deze gemengde bestemming is opgenomen aan de koppen van de Mathenesserweg. Algemeen zijn alleen dienstverlening en detailhandel mogelijk, maar met name op de kop bij de Mathenesserbrug zijn door middel van aanduidingen een aantal andere functies mogelijk. Deze bestemming is inhoudelijk gelijk aan de bestemming 'Winkels waarboven woningen' en dus ook vertaald naar de hierboven genoemde bestemming Gemengd - 3.

Gemengd - 2 (Spangen), nu Wonen, Gemengd - 2 en Gemengd - 4

Een groot deel van de panden aan de noordzijde van de Mathenesserweg is in het vorige plan bestemd als Gemengd - 2. In het kader van de aanpak Mathenesserweg is deze bestemming op een aantal locaties gewijzigd of komen te vervallen. Ter plaatse van de getransformeerde panden is de bestemming gewijzigd in Wonen. Op bepaalde andere locaties is de bestemming vervangen door Wonen met een aanduiding voor het feitelijk aanwezige gebruik. In de zes hoekpanden is de bestemming gewijzigd in Gemengd - 4, die ook detailhandel toestaat en op de overige locaties is de bestemming omgezet in de Gemengd - 2 bestemming uit bestemmingsplan Bospolder - Tussendijken. Op de mogelijkheid voor bedrijven t/m categorie 2 na zijn deze bestemmingen gelijk.

GD I en III (VHS), nu Wonen

Beide bestemmingen maken diverse niet-woonfuncties mogelijk, respectievelijk detailhandel, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en horeca en bedrijven, maatschappelijk en horeca. De gronden zijn destijds aangemerkt als ontwikkellocatie maar de afgelopen planperiode is deze mogelijkheid niet benut. De gronden zijn onbebouwd en deels ingericht als onderdeel van het dakpark. In paragraaf 4.3.1 en 4.3.2 is beschreven dat de locaties herontwikkeld kunnen worden met woningen. De gemengde bestemmingen uit het vorige bestemmingsplan zijn daarom vervangen door de bestemming Wonen.

GD II (VHS), nu Gemengd - 5

Gemengde doeleinden II beslaat het deel van de Vierhavensstrip waar nu winkels aanwezig zijn. Het is een ontwikkelingsgerichte bestemming en voor een deel van de functies is een programma of specificatie ten aanzien van de toegestane functies opgenomen.

  • bedrijven, kantoren (tot 750 m² per vestiging) en perifere detailhandel zijn algemeen toegestaan;
  • horeca is toegestaan tot 2.500 m²;
  • één supermarkt is toegestaan met een maximaal bvo van 3.000 m²;
  • thematische detailhandel is toegestaan tot een maximum van 12.000 m² bvo, onderverdeeld in dierenspeciaalzaken (maximaal 2.100 m²), sport- en /of kampeerzaken (maximaal 6.700 m²), speelgoedwinkels (maximaal 3.500 m²), rijwielhandel (maximaal 5.500 m²), muziekwinkels en bloemenwinkels. Voor bovengenoemde functies geldt dat een vestiging minimaal 1.000 m² moet zijn.

In totaal is er ca. 22.500 m² winkelvloeroppervlak aanwezig. Vanwege ontwikkelingen in de retailsector is de feitelijke invulling anders geworden dan het hierboven beschreven programma. De thematische detailhandel bijvoorbeeld bleek moeilijk naar de strip te trekken. Hierdoor is het aanbod in het dagelijks segment groter dan in 2011 beoogd (nu ca. 3.600 m²), en is het aandeel thematische detailhandel beperkt gebleven tot ca. 2.300 m². Het aandeel perifere detailhandel daarentegen is substantieel: ca. 13.400 m². Er is ca. 2.700 m² detailhandel in huishoudelijke en luxe artikelen aanwezig. Verder is er ca. 600 m² horeca. Alle genoemde oppervlakten betreffen w.v.o. (winkelvloeroppervlak).

De genoemde afwijkingen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan zijn allemaal vergund. Hierbij geldt dat de afwijkingen voor het dagelijks segment en de detailhandel in huishoudelijke en luxe artikelen destijds gemotiveerd kon worden vanwege de verwachte bevolkingsgroei in het gebied als gevolg van de herontwikkeling van het M4H-gebied. De hierboven genoemde invulling was de situatie in mei 2018. Bedrijven en kantoren waren toen niet aanwezig.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt overwegend vastgehouden aan het programma uit het vorige bestemmingsplan in combinatie met de vergunde afwijkingen. Het programma in dit bestemmingsplan ziet er als volgt uit:

  • perifere detailhandel (niet gemaximeerd);
  • thematische detailhandel - vrije tijd: maximaal 12.000 m² w.v.o. (zonder nadere onderverdeling);
  • detailhandel in het dagelijks segment: maximaal 3.600 m² w.v.o.;
  • detailhandel in huishoudelijke en luxe artikelen: maximaal 2.700 m² w.v.o.;
  • horeca: maximaal 2.500 m² w.v.o.

Bovenstaand programma kan in als volgt gemotiveerd worden. Ten eerste zijn alle afwijkingen vergund en dienen daarom positief bestemd te worden. In algemene zin moet ook voorkomen worden dat vigerende rechten komen te vervallen. Het dagelijks segment en detailhandel in huishoudelijke en luxe artikelen is gemaximeerd vanwege de nabijheid van het winkelgebied aan de Schiedamseweg, zoals ook beschreven in de Nota detailhandel. Bovendien lenen de grote bedrijfsruimten in de strip zich niet voor kleinere speciaalzaken.

Gemengd - 6 (nieuw)

Deze bestemming is nieuw en opgenomen aan weerszijden van het noordelijk deel van de Grote Visserijstraat. Zoals in paragraaf 2.3.3 beschreven is moet dit voormalige winkelgebied transformeren naar een meer gemengd gebied en dient nieuwe detailhandel hier zo veel mogelijk tegengaan te worden. De nog aanwezige detailhandel is positief bestemd door middel van een aanduiding 'detailhandel'. Maatschappelijke functies zijn hier niet gewenst en daarom zijn deze niet mogelijk op basis van de gemengde bestemming.

Gemengd - 7 (nieuw)

Deze bestemming is bedoeld voor een aantal schoolgebouwen die in de huidige situatie nog als zodanig in gebruik zijn, maar die in de toekomst wellicht getransformeerd worden naar woongebouwen. Zie ook de uitleg in paragraaf 4.4.3. Naast het wonen zijn ook tuinen mogelijk binnen deze bestemming. Bij het pand Taanderstraat 121 is ook nog de aanduiding 'bedrijf' opgenomen, zie ook paragraaf 4.4.4. In de huidige situatie wordt het pand gebruikt voor bedrijvigheid met een maatschappelijk oogpunt. Dit gebruik zal blijven voortbestaan, maar wellicht dat het pand in de toekomst breder gebruikt zal worden. Daarom worden hier naast de maatschappelijke doeleinden ook mogelijkheden geboden voor kleinschalige bedrijfjes of transformatie naar woningen.

4.4.2 The Hudsons en Van Dorp-A3

Het vorige bestemmingsplan bied op verschillende locaties mogelijkheden voor nieuwe woningen. Het gaat onder andere om Le Médi ten zuiden van de Blokmakersstraat (reeds gerealiseerd), een aantal gronden ten noorden van de Hudsonstraat (project The Hudsons) en de gronden in de oksel van de Mathenesserdijk en Van Duijlstraat (project Van Dorp-A3).

In 2011 is het woningblok gesloopt dat ontsloten werd door de Mathenesserdijk, Rösener Manzstraat, Bruijnstraat en Van Duylstraat. In de jaren daarna is op een deel van de gronden nieuwbouw verrezen, maar ca. 1/3 van de plot is tot 2018 braak blijven liggen, onder andere in verband met de crisis. Nu is men begonnen met het afmaken van het woningblok door de bouw van 40 vrije sector huurappartementen in vier en vijf bouwlagen. De eerder gereedgekomen nieuwbouw gaat eveneens uit van woningen in vier en vijf bouwlagen en een naschoolse opvang in de plint aan de zijde van de Rösener Manzstraat. Toen het vorige bestemmingsplan is vastgesteld was het nog niet volledig duidelijk hoe het nieuwbouwprogramma eruit zou zien. Daarom is in de dat plan een gemengde bestemming opgenomen waarbinnen woningen en maatschappelijke voorzieningen op alle verdiepingen toegestaan zijn, en bedrijven en kantoren op de begane grond aan de zijde van de Mathenesserdijk en op de hoekpunten. Nu duidelijk is dat de nieuwbouw vrijwel volledig uit woningen bestaat, en er evenmin behoefte is aan de andere functies die mogelijk waren op basis van het oude plan, is een woonbestemming opgenomen en is de oude gemengde bestemming komen te vervallen. De naschoolse opvang is door middel van een functieaanduiding mogelijk gemaakt.

Het tweede nieuwbouwproject dat de afgelopen planperiode nog niet gerealiseerd is zijn The Hudsons. De gronden hebben lange tijd braak gelegen maar zijn nu herontwikkeld. Het gaat om vijf blokken. Zoals de naam het al zegt staan The Hudsons aan de Hudsonstraat in het zuidelijk deel van het plangebied, tegen het Dakpark aan. De nieuwbouw bestaat uit vijf half gesloten blokken met in totaal 142 woningen in een mix van grondgebondenwoningen en appartementen. Een deel van de woningen heeft privé-tuinen, bij de andere woningen wordt een gemeenschappelijke tuin aangelegd. Aan de Hudsonstraat varieert de bouwhoogte van drie tot vijf bouwlagen, aan de Punt- en Medinastraat is dit drie of vier bouwlagen. De huidige verbinding van de Haspel- en Schippersstraat naar de Hudsonstraat blijft behouden. Hier zijn op de begane grond twee kleinschalige bedrijfsruimtes aanwezig. Omdat de vergunningen voor The Hudsons in 2019 nog niet onherroepelijk waren is in het ontwerpbestemmingsplan een globale bestemming opgenomen. In het vastgestelde bestemmingsplan is de uiteindelijke situatie bestemd.

Omdat beide projecten al mogelijk waren op basis van het vorige bestemmingsplan en al geheel vergund zijn worden deze in de rest van dit bestemmingsplan niet als een nieuwe ontwikkeling beschouwd. Om die reden komen deze locaties ook niet terug in de milieuonderzoeken in Hoofdstuk 6.

4.4.3 Onderwijsgebouwen

In Bospolder - Tussendijken staan veel schoolgebouwen uit begin 20e eeuw. Deze panden hebben stedenbouwkundige en architectonische waarden maar zijn voor hedendaagse onderwijsvragen vaak minder geschikt. Sommige gebouwen staan daardoor deels leeg, andere gebouwen zijn juist te krap en er zijn gebouwen die bouwtechnisch verouderd zijn. De gemeente is met een aantal scholen in het gebied in gesprek gegaan om een plan te maken om vestigingen samen te voegen, vestigingen af te stoten en bestaande bebouwing te vervangen door nieuwbouw. De volgende schoolgebouwen zijn hierbij betrokken:

  • Nicolaasschool, locaties Schiedamseweg 227 en 282 (inmiddels gesloopt) en Korfmakersstraat 12 en 127/129;
  • De Korf, Korfmakersstraat 80;
  • Lucasschool, Korfmakersstraat 68;
  • Shri Saraswatieschool, Blokmakersstraat 46.

Nicolaasschool

Het onderwijs wordt op dit moment op drie verschillende locaties gegeven: aan de Schiedamseweg 227 (hoofdlocatie) en Korfmakersstraat 127 en 12 (dependances). Tot voor kort werd ook het pand aan de Schiedamseweg 282 gebruikt, dit pand is in het voorjaar van 2021 gesloopt. De gymzaal aan de Kormakersstraat 139 wordt ook gebruikt door de Nicolaasschool. De hoofdlocatie aan de Schiedamseweg 227 blijft behouden en de locaties aan de Korfmakersstraat 127 en 12 worden afgestoten. Nummer 127 kan getransformeerd worden tot woongebouw met maatschappelijke voorzieningen in de plint, nummer 12 kan getransformeerd worden tot woongebouw. Daarom hebben beide panden de bestemming Gemengd - 7, waarbinnen zowel maatschappelijk als wonen zijn toegestaan. Indien de panden transformeren hoeft er geen aparte ruimtelijke procedure gevolgd te worden.

De gymzaal en de naastgelegen kerk (Korfmakersstraat 131) worden gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw ter uitbreiding van de hoofdlocatie. De sloop en nieuwbouw is pas concreet geworden na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Voor deze ontwikkeling is besloten een projectbestemmingsplan in procedure te brengen ('Bestemmingsplan Nicolaasschool'). Daarom is deze locatie uit het vastgestelde bestemmingsplan gehaald. Dit om te voorkomen dat de procedure van het projectbestemmingsplan en de procedure van dit bestemmingsplan elkaar gaan doorkruisen. Op het Grote Visserijplein worden nieuwe gymzalen gebouwd, in combinatie met een aantal woningen. Dit ter compensatie van de gymzaal die aan de Korfmakersstraat wordt gesloopt. Voor de nieuwe gymzalen met woningen zal op termijn ook een projectbestemmingsplan opgesteld worden. Deze gronden zijn echter niet uit het plangebied gehaald omdat er nog geen ruimtelijke procedure is opgestart voor deze ontwikkeling. Er is daarom geen risico op doorkruising van procedures. De gronden behouden daarom vooralsnog hun bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied'.

Shri Sarawatieschool

Ook rondom de Shri Sarawatieschool spelen ontwikkelingen. De voormalige locatie van de Nicolaasschool aan de Schiedamseweg 282 is gesloopt om plaats te maken voor de nieuwbouw van de Shri Sarawatieschool die nu aan de Blokmakersstraat 46 gevestigd is. De nieuwbouw aan de Schiedamseweg 282 wordt ook mogelijk gemaakt door een eigen ruimtelijke procedure. Een vergunning hiervoor is inmiddels aangevraagd. Deze is nog niet onherroepelijk op het moment van vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarom is de bestemming uit het vorige bestemmingsplan hier overgenomen. Het af te stoten gebouw aan de Blokmakersstraat 46 is geschikt voor transformatie naar wonen en heeft daarom de bestemming Gemengd - 7.

Lucasschool en De Korf

De schoolgebouwen aan de Korfmakersstraat 68 (Lucasschool) en 80 (De Korf) worden in de toekomst mogelijk ook afgestoten. Ook deze gebouwen zijn geschikt voor transformatie en hebben daarom de bestemming Gemengd - 7.

Nieuwe woningen

Op basis van de footprints en bouwhoogte van de gebouwen zouden er in de Korfmakersstraat 12 ca. 13 appartementen gerealiseerd kunnen worden, in de Korfmakersstaat 68 eveneens ca. 13 appartementen, in de Korfmakersstraat 127 ca. 12 appartementen, in de Korfmakersstraat 80 ca. 17 appartementen en in de Blokmakersstraat 46 ca. 22 appartementen. Bij de bovenstaande oppervlaktes is uitgegaan van 100 m² per appartement (waarvan 85 m² woonvloeroppervlak). In totaal kan het dus om maximaal 77 appartementen gaan indien alle vijf de gebouwen getransformeerd worden.

Ruimtelijk gezien bestaan er geen bezwaren tegen eventuele transformatie aangezien scholen vanwege de schoolpleinen en verkeersaantrekkende werking een grotere ruimtelijke impact hebben op de omgeving dan woningen. Omdat het nadrukkelijk de bedoeling is dat het gaat om transformatie en niet om sloop en nieuwbouw zijn de strakke bouwvlakken uit het vorige bestemmingsplan overgenomen. Verder zijn de gebouwen aan de Korfmakersstraat 12 en 127 en 68 aangewezen als 'beeldbepalend' (zie paragraaf 3.1.2) en om die reden voorzien van een dubbelbestemming die bescherming biedt tegen sloop. Kormakersstraat 80 is aangewezen als gemeentelijk monument en mag daarom ook niet gesloopt worden.

4.4.4 Gemeentelijk vastgoed

Er staan gemeentelijke panden in het plangebied die verkocht worden als transformatiepand. Kopers zijn verplicht te transformeren naar woningen. Het gaat om de Zoutziedersstraat 18-20 (voormalige School met den Bijbel, nu in gebruik als antikraak woon- en werkruimte) en Jan Kobellstraat 2-3 (voormalige OBS de Driehoek, reeds getransformeerd). Om die reden is de maatschappelijke bestemming in dit bestemmingsplan gewijzigd in 'Wonen' en 'Tuin'. Het aantal nieuwe woningen dat ontstaat uit deze transformaties is niet bekend, aangezien er op dit moment nog geen sprake is van een concreet initiatief. Wel kunnen aannames gedaan worden op basis van de footprint en hoogte van de gebouwen. Uitgaande van 100 m² per woning, waarvan 85 m² daadwerkelijk woonvloeroppervlak (de overige 15 m² bestaat uit verkeersruimte, gemeenschappelijke ruimte, facilitaire ruimtes etc.) kunnen in de Zoutziederstraat 18-20 ca. 14 appartementen gerealiseerd worden en in de Jan Kobellstraat 2-3 ca. 12. In totaal gaat het om maximaal 26 appartementen.

Naast de mogelijkheden voor nieuwe woningen als gevolg van transformatie bij de Zoutziedersstraat 18-20, biedt dit bestemmingsplan ook nog mogelijkheden voor nieuwe woningen in de vorm van nieuwbouw. In de huidige situatie is het oude schoolplein aan de Kleine Visserijstraat afgesloten met een hoog hek met daarop puntenkammen, en het schoolgebouw aan deze straat is voorzien van een blinde muur. Dit levert een matige beeldkwaliteit op en bovendien een onderbreking van de bebouwingswand aan de Kleine Visserijstraat. De onbebouwde ruimte, ca. 9 m breed, biedt mogelijkheden om nieuwbouw te realiseren. Hoewel er nog geen concreet initiatief is valt te denken aan twee woningen met een beukmaat van 4,5 m en een hoogte die aansluit bij het schoolgebouw en het naastgelegen woningcomplex. Een terugliggende derde laag behoort ook tot de mogelijkheden. Om die reden is op deze locatie een bestemmingsvlak 'wonen' opgenomen met een footprint van 9 m (breedte) bij 10 m (diepte) en een maximum bouwhoogte van 13 m. Dit plot is voldoende groot om twee ruime stadswoningen te bouwen, met als gevolg een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en een bijdrage aan de Rotterdamse behoefte aan nieuwe woningen.

4.5 Juridische planbeschrijving

4.5.1 Parkeerregeling (geldt voor meerdere bestemmingen)

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 40.1 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

In de regels van de vrije kavels is, los van het parkeerbeleid, expliciet bepaald dat er per woning twee parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd moeten worden.

4.5.2 Bouwregels (geldt voor meerdere bestemmingen)

Maximum aantal bouwlagen

Voor de meeste gemengde bestemmingen, de woonbestemmingen en de bestemming Kantoor geldt dat de maximale bouwhoogte wordt uitgedrukt in aan maximum aantal bouwlagen. Het maximum toegestane aantal bouwlagen is aangeduid op de verbeelding. Ongeacht het aantal bouwlagen is bovenop het maximum aantal bouwlagen nog een kap, vliering of zolderverdieping toegestaan (een dakopbouw is niet toegestaan). Ook een souterrain wordt niet als afzonderlijke bouwlaag gezien.

Maximum bouwhoogte

Bij de bestemmingen Bedrijf, Horeca, Gemengd - 5, Gemengd - 7, Maatschappelijk - 1, - 2 en Sport- Sport en Speelterrein is de maximum bouwhoogte in meters aangegeven op de verbeelding. Dit geldt ook voor de kop- en staart/Diepeveenlocatie met de bestemming Wonen. De maximum bouwhoogte in meters voor de overige bestemmingen is bepaald in de regels.

Bouwvlak en bebouwingspercentage

Sommige bestemmingsvlakken zijn voorzien van een bouwvlak. Indien er een bouwvlak opgenomen is moet de bebouwing binnen dat vlak opgericht worden. Indien er geen bouwvlak opgenomen is geldt het bestemmingsvlak als bouwvlak, dat volledig bebouwd mag worden. Hierop is één uitzondering: bij de bestemming Sport - Sport en speelterrein is een bebouwingspercentage opgenomen.

Onderdoorgang

Binnen diverse bestemmingen komt de bouwaanduiding 'onderdoorgang' voor. Ter plaatse van deze aanduiding moet een vrije doorgang in acht genomen worden van minimaal 2,5 m hoog. Dit om het achterliggende terrein bereikbaar te houden.

Parkeergarages

Op meerdere locaties zijn boven- en ondergrondse parkeergarages toegestaan en aanwezig. Deze locaties zijn aangeduid met 'parkeergarage'. Garages mogen op deze locaties ondergronds of tot 1 m boven maaiveld gebouwd worden. Op gesloten binnenterrein mogen parkeergarages ter plaatse van deze aanduiding tot 3 m boven maaiveld gebouwd worden, mits ze zijn afgedekt met groenvoorzieningen of een tuin.

Metrotunnel

Het ondergrondse tracé van de metro is geregeld met de aanduiding 'tunnel'. Ook de twee stations met bijbehorende voorzieningen en gebouwen zijn mogelijk binnen deze aanduiding. De vrijwaringszone 'spoor' is opgenomen omdat de gronden boven en nabij de tunnel niet bebouwd mogen worden.

4.5.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen (algemeen)

Dubbelbestemmingen

Een zogenaamde dubbelbestemming regelt een medegebruik van gronden naast het primaire gebruik. Een dubbelbestemming kan meerdere enkelbestemmingen overlappen. Vaak is dit een niet-tastbaar gebruik of een beschermende regeling zoals een archeologische verwachtingswaarde of de beschermingszone van een waterkering. Ook is er sprake van een rangorde tussen de enkel- en dubbelbestemming. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

Waarde - Archeologie 1 t/m Waarde - Archeologie 4 zijn opgenomen ten behoeve van de bescherming van eventuele archeologisch waardevolle resten in de bodem. De regeling gaat uit van een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek wanneer er vanaf een bepaalde diepte onder NAP bodemverstorende werkzaamheden met een bepaalde oppervlakte worden uitgevoerd. Deze onderzoeksverplichting geldt ter plaatse van Waarde - Archeologie 1 voor bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden NAP, ongeacht de oppervlakte. Voor Waarde - Archeologie 2 geldt de verplichting voor werkzaamheden van 100 m² of groter én dieper dan 1,0 meter beneden NAP, voor waarde - Archeologie 3 geldt een oppervlakte van 100 m² of groter én een diepte van 2,0 meter beneden NAP en voor Waarde - Archeologie 4 geldt de verplichting voor alle ingrepen dieper dan de huidige onderwaterbodem met een oppervlakte van 100 m² of meer.

Om de cultuurhistorische waarden van een aantal gebouwen en complexen te beschermen is op een aantal locaties de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 3.1.4.

Waterkeringen zijn bestemd als Waterstaat - Waterkering. Evenwijdig aan de Schie ligt een onderhoudsstrook van 5m breed. Hier is Waterstaat - Waterstaatkundige functie opgenomen. In de regels van beide bestemmingen is opgenomen dat er niet gebouwd mag worden zonder vergunning.

Tenslotte zijn er nog twee dubbelbestemmingen opgenomen voor ondergrondse leidingen: Leiding - Hoogspanning voor ondergrondse hoogspanningsleidingen en Leiding - Water voor waterleidingen. Nieuwe bebouwing is in beginsel niet toegestaan (tenzij het ter vervanging van bestaande bebouwing is) tenzij het belang van de hoogspanningsleiding hierdoor niet wordt geschaad. Daarnaast is voor bepaalde werkzaamheden een vergunning nodig, zoals het aanbrengen van diepwortelende beplanting of het wijzigen van het maaiveldniveau. Bij de ontwikkeling van de kop- en staartlocatie zal daarom overlegd worden met Tennet, de beheerder van de hoogspanningsleidingen ter plaatse.

Gebiedsaanduidingen

Er komen drie gebiedsaanduidingen voor in dit plan. De aanduiding vrijwaringszone - dijk is opgenomen ter plaatse van de beschermingszone van de hierboven genoemde waterkeringen. Deze sluit aan op de dubbelbestemmingen ten behoeve van de waterkering en bevat een bouwverbod waar bij vergunning van kan worden afgeweken. De aanduiding vrijwaringszone - spoor bevat eveneens een bouwverbod en ter plaatse van de ondergrondse metro. Binnen de vrijwaringszones mag wel gebouwd worden ten behoeve van de waterkering cq. de metro en bijbehorende voorzieningen, zoals stations.

Verder is de aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen rondom de molen in historisch Delfshaven. Deze is relevant voor de staart/Diepeveenlocatie. Alleen de provinciale regeling voor de zone tussen de 100 en 400 m is opgenomen, de zone tussen de 0 en 100 m ligt geheel buiten het plangebied. De gebiedsaanduiding bepaalt hoe hoog gebouwd mag worden zonder dat de windvang van en het zicht op de molen belemmerd wordt. De maximale bouwhoogte voor gebouwen en de maximale hoogte van beplanting op de gronden binnen de aanduiding volgt uit de formule 13,5 + de afstand in meters van de bebouwing tot aan het hart van de molen vermenigvuldigd met 0,033. De uitkomt is de maximale bouwhoogte of maximale hoogte van beplanting ten opzichte van het NAP. Er dient dus ook rekening gehouden te worden met het maaiveld ter plaats. In figuur 4.3 is schematisch weergeven hoe hoog gebouwd mag worden of hoe hoog beplanting mag worden binnen de molenbiotoop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0023.jpg"

Figuur 4.3: maximale hoogte van bebouwing en beplanting binnen de molenbiotoop (blauwe onderbroken lijn)

4.5.4 Bedrijven

Bedrijven t/m categorie 2 zijn mogelijk in de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 4 en Gemengd - 6. Er zijn een aantal garagebedrijven in de wijk gevestigd in de plinten van de bebouwing met een gemengde of woonbestemming. Grotere nutsvoorzieningen zijn bestemd als Bedrijf - Nutsvoorziening Kleinere nutsvoorzieningen zijn algemeen mogelijk binnen de verkeers- en groenbestemmingen.

Garagebedrijven zijn niet algemeen mogelijk gemaakt binnen de bedrijfsbestemming van dit plan vanwege hun grotere impact op het woon- en leefklimaat. Dit is gedaan door de betreffende sbi-codes te schrappen uit de bedrijvenlijst in de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Dergelijke bedrijven zijn in het grootste deel van het plangebied uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'garage'. Deze aanduiding is alleen toegekend aan de bestaande garages binnen het gebied. Uitbreiding van het aantal garages binnen het gebied is dus niet mogelijk. Daarnaast zijn de garagebedrijven belast met een uitsterfconstructie, deze is overgenomen uit de vorige bestemmingsplannen. Wanneer een garagebedrijf vertrekt en het pand daarna gebruikt wordt voor een andere functie die mogelijk is op basis van de bestemming, is een garagebedrijf in de toekomst niet meer mogelijk. De uitsterfconstructie is overgenomen omdat het gemeentelijk beleid ten aanzien van garagebedrijven in de woongebieden niet veranderd is.

In het oosten van het plangebied, nabij de Mathenesserdijk, zijn garages en aanverwante bedrijven zeer specifiek bestemd op basis van hun bedrijfsactiviteiten. Deze regeling is één op één overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. Hier zijn dergelijke bedrijven ook mogelijk gemaakt door middel van de functieaanduiding 'garage'. In de regels is echter verder gespecificeerd welk type garagebedrijf is toegestaan, bijvoorbeeld een autobandenservicebedrijf of handel in personenauto's. In de regels is verder de wijzigingsbevoegdheid uit het vorige plan overgenomen om de aanduiding 'garage' te verwijderen wanneer de bedrijfsvoering is beëindigd of onderbroken voor een langere periode dan 8 weken.

Hoog-risico biologische laboratoria

Binnen bedrijfsbestemmingen en maatschappelijke bestemmingen zijn in principe ook laboratoria toegestaan. Voorheen waren binnen deze bestemmingen dus ook hoog-risico biologische laboratoria toegestaan. Dit is vanuit het oogpunt van veiligheid niet wenselijk, daarom zijn hoog-risico biologische laboratoria nu in beginsel niet toegestaan binnen de maatschappelijke bestemmingen en bedrijfsbestemmingen (met inbegrip van de gemengde bestemmingen). Daartoe is in de regels van het bestemmingsplan een verbodsbepaling opgenomen. Het betreft hoog-risico biologische laboratoria die onder de werking van het bij dit plan gevoegde beleidskader “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond” vallen en genoemd zijn in artikel 4.4 onder k, categorie 4, onderdeel C van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. In geval van het werken met genetisch gemodificeerde organismen zijn dat alle categorieën van fysische inperking op inperkingsniveaus III en IV, zoals genoemd in Bijlage 4 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013. Kort gesteld zijn het laboratoria met biologische veiligheidsklasse 3 of hoger.

Na nadere afweging is het wel mogelijk om een hoog-risico laboratorium toe te staan. Burgemeester en wethouder kunnen daarvoor bij omgevingsvergunning afwijken. Ook daartoe is in de regels een bepaling opgenomen. Bij de afweging wordt een advies van de GGD/VRR betrokken. Deze instanties geven een advies op basis van het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”. Aan de hand van het beleidskader kan worden beoordeeld of de risico's van een hoog-risico biologisch laboratorium voldoende beheersbaar zijn bij calamiteiten en of een hoog-risico biologisch laboratorium al dan niet wenselijk is op de voorgenomen locatie.

4.5.5 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels (belhuizen) wordt in Rotterdam in menig deelgebied in toenemende mate als problematisch ervaren. Voor belwinkels die alleen de mogelijkheid bieden om (goedkoop) te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week, mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Via de inmiddels vervallen leefmilieuverordening Belhuizen, is een beperkt aantal belhuizen gelegaliseerd onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zodra het gebruik als belwinkel definitief is beëindigd of vervangen door een andere toegelaten functie, een belwinkel niet langer is toegestaan. De planologische inzichten hierover zijn niet gewijzigd, zodat deze belhuizen dienovereenkomstig in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

In de vorige bestemmingsplannen waren elf belhuizen positief bestemd. Op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan zijn er nog vier van deze belhuizen aanwezig. Deze belhuizen krijgen een positieve bestemming door middel van de functieaanduiding 'belwinkel' op de betreffende adressen, maar behouden de hierboven genoemde 'uitsterfconstructie'. Het gaat om de volgende adressen:

  • Mathenesserweg 131;
  • Rösener Manzstraat 54;
  • Schiedamseweg 81;
  • Schiedamseweg 199.

De adressen waar geen belwinkel meer aanwezig is zijn bestemd conform het huidige gebruik. Een belwinkel is hier niet meer mogelijk.

4.5.6 Detailhandel, dienstverlening en kantoren

Binnen detailhandel zijn winkels mogelijk die goederen verkopen, leveren of verhuren. Op de meeste locaties maakt het bestemmingsplan geen onderscheid tussen het type winkels (branchering), behalve bij het Dakpark. Bij dienstverlening moet men denken aan kappers, nagelstudio's, reisbureaus en dergelijke. Bij dienstverlening wordt het publiek rechtstreeks te woord gestaan, al dan niet via een balie. Het verschil met kantoren is dat het publiek bij kantoren niet of in zeer beperkte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan.

Deze drie functies zijn op een groot aantal locaties mogelijk, met name binnen de gemengde bestemmingen (zie hiervoor de matrix in paragraaf 4.4.1). Binnen de woonbuurten zijn deze functies incidenteel ook aanwezig en mogelijk gemaakt met een functieaanduiding. Op één locatie is de bestemming Kantoor opgenomen, dit betreft het torentje nabij het Marconiplein. Binnen deze bestemming is het kantoorvloeroppervlak niet gemaximeerd, binnen de overige bestemmingen die kantoren mogelijk is een maximum

4.5.7 Gemengde bebouwing

In totaal zijn er zeven gemengde bestemmingen. Zie hiervoor paragraaf 4.4.1. Voor alle gemengde bestemmingen geldt dat op de verdiepingen uitsluitend gewoon mag worden (niet van toepassing bij  Gemengd - 5). Bij de meeste gemengde bestemmingen is wonen ook toegestaan op de begane grond.

Bij de woonbestemming op de staart/Diepeveenlocatie is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' opgenomen, hier zijn naast het wonen ook kantoren, horeca, maatschappelijke voorzieningen en bedrijfjes toegestaan in de plint. Binnen de woonbestemming aan de Mathenesserdijk/Spangesekade is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' opgenomen. Ter plaatse zijn naast het wonen kantoren (tot 750 m²), maatschappelijke voorzieningen en bedrijven t/m categorie 2 (met uitzondering van autobedrijven) toegestaan in de plint die is ontsloten via de Spangesekade.

4.5.8 Groen en speelterrein

Structurele groengebieden zijn bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden en speeltoestellen toegestaan. Ook is de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Op het Dakpark is in deze bestemming een aanduiding opgenomen om de bebouwing van de speeltuin daar mogelijk te maken. Deze aanduiding is overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. In het westelijk deel van park 1934 is een speeltuinvereniging aanwezig met enige bebouwing. Deze gronden zijn bestemd als Sport - Sport- en speelterrein.

4.5.9 Horeca

In de Horecanota Rotterdam 2017-2021 worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan. Voor een nadere uitleg over het horecabeleid op gebiedsniveau wordt verwezen naar paragraaf 2.4.1.

Terrassen

Binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied zijn ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

Horeca binnen het bestemmingsplangebied

Eén locatie heeft de bestemming Horeca. De meeste horeca binnen het plangebied is echter aanwezig in de plint van de bebouwing met een gemengde bestemming. Op enkele locaties komt horeca voor binnen de woonbestemming. Ongeacht de bestemming, is exploitatievergunningplichtige horeca in dit bestemmingsplan uitsluitend toegestaan waar de functieaanduiding 'horeca' op de verbeelding is opgenomen, of de bestemming Horeca. Uitsluitend horeca waarvoor een exploitatievergunning is afgegeven is positief bestemd. De betreffende adressen zijn ook genoemd in de regels.

4.5.10 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

Geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt met de bestemmingen Maatschappelijk - 1 en Gemengd - 7. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor de schoolgebouwen en de schoolgebouwen die op termijn mogelijk gaan transformeren naar woningen (zie paragraaf 4.4.3). Op twee locaties zijn zelfstandige kinderdagverblijven aanwezig. Deze maken dus geen onderdeel uit van een school. Hier is de aanduiding 'kinderdagverblijf' opgenomen.

Niet-geluidgevoelige bestemmingen zijn mogelijk binnen Maatschappelijk - 2. Deze bestemming is bijvoorbeeld opgenomen voor het politiebureau, het buurthuis Pier 80 en de gymzalen binnen het gebied. Verder zijn niet-geluidgevoelige voorzieningen op een groot aantal locaties mogelijk binnen de gemengde bestemmingen, zie hiervoor paragraaf 4.4.1. Binnen een aantal gemengde bestemmingen zijn geen maatschappelijke doeleinden toegestaan, maar wel gezondheidszorg of praktijkruimten. Praktijkruimten kunnen worden gebruikt voor maatschappelijke doeleinden, die gericht zijn op gezondheidszorg, zoals een tandartsenpraktijk of fysiotherapie.

Het ontmoetings- en reactiveringscentrum van Pameijer aan de Mathenesserweg 26-32 heeft een specifieke aanduiding gekregen die alleen deze specifieke maatschappelijke functie mogelijk maakt. Andere maatschappelijke functies zijn hier niet gewenst. Verder is er binnen de woonbestemming aan de Mathenesserdijk 421-423 nog een naschoolse opvang aanwezig. Deze is geregeld met de gelijknamige functieaanduiding. Verder zijn op twee locaties op pandniveau nog maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt door middel van de aanduiding 'maatschappelijk'.

4.5.11 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de 'Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015' staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

Binnen dit bestemmingsplan is één seksinrichting vergund en aanwezig aan de Mathenesserweg 15. Deze is bestemd met de aanduiding 'seksinrichting'.

4.5.12 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m² aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat. In dit bestemmingplan zijn de aanvullende bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied uit het vorige bestemmingsplan overgenomen.

4.5.13 Verkeer

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming Verkeer - Wegverkeer gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen, en daarnaast ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen deze bestemming zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs en voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Verkeer - Garagebox is opgenomen voor de garageboxen nabij de Gijsinglaan. Verkeer - Erf is opgenomen voor het semi-publieke binnenterrein van Le Médi.

4.5.14 Wonen

Wonen is de meest voorkomende bestemming en het meest voorkomende gebruik binnen het plangebied. Ook binnen alle gemengde bestemmingen behalve Gemengd - 5 is deze functie mogelijk, maar in een aantal gemengde bestemmingen alleen op de verdiepingen. Er staan twee complexen voor seniorenhuisvesting binnen het plangebied, al dan niet met ondersteunende maatschappelijke voorzieningen. Deze zijn bestemd als Wonen - Bijzonder woongebouw. Bergingen die geen onderdeel uitmaken van de wooncomplexen, zoals aan de Mathenesserweg, zijn bestemd als Wonen - Berging. Hier mag niet in gewoond worden.

Bij alle bestemmingen waar wonen is toegestaan is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden zelfstandige detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.5.15 Dakterrassen en dakopbouwen

Het bestemmingsplan uit 2009 bevat geen regeling voor dakterrassen en dakopbouwen, waardoor deze zaken niet toegestaan zijn. De afdeling stedenbouw (SO) heeft aangegeven dat dakterrassen en -opbouwen wenselijk zijn in Bospolder – Tussendijken. Bestaande woningen kunnen zo worden vergroot en er kan meer woonkwaliteit ontstaan. De regeling is opgenomen in artikel 37.12. Hierin is bepaald dat een dakterras inclusief dakopbouw voor de toegang is toegestaan indien de maximum bouwhoogte of het maximum aantal bouwlagen is bereikt. Er gelden wel regels voor de terrasafscheiding en maatvoering van de opbouw.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid
5.1.1.1 Waterwet en Nationaal Waterplan

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Op 1 januari 2017 zijn nieuwe normen voor de primaire waterkeringen opgenomen in de Waterwet. In het nieuwe waterveiligheidsbeleid, dat opgenomen is in het Nationaal Waterplan 2016-2021 staat de bescherming van mensen en economische waarde centraal. Dit is vertaald in de volgende twee doelen:

  • 1. Dat iedereen die in Nederland achter een primaire waterkering woont uiterlijk per 2050 kan rekenen op een beschermingsniveau van ten minste 10-5 per jaar (d.w.z. dat de kans op overlijden als gevolg van een overstroming voor een individu niet groter is dan 1 op 100.000 per jaar);
  • 2. Dat meer bescherming wordt geboden op plaatsen waar sprake kan zijn van grote groepen dodelijke slachtoffers, grote economische schade of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang.

Met de nieuwe waterveiligheidsaanpak krijgt iedere bewoner van Nederland die woont achter een primaire kering een vergelijkbaar beschermingsniveau. Waterkeringen die nu al het gewenste beschermingsniveau bieden, worden goed op orde gehouden. Waar de waterkeringen een hoger beschermingsniveau moeten bieden, vindt dijkversterking of rivierverruiming plaats.

Een deel van het plangebied, het Dakpark, ligt buitendijks. Op basis van de normspecificatie van de primaire waterkering ter plaatse (de Delflandsedijk) is de kans op overlijden van een individu als gevolg van een overstroming 1 op 100.000 per jaar. Verder is de Delflandsedijk getypeerd als 'Sterke Urbane Dijk'. In de tussentijdse wijziging van het Waterplan is opgenomen dat de ruimte rond deze dijken intensief en voor verschillende functies wordt gebruikt. Daarom vraagt de uitwerking van opgaven en oplossingen om een brede blik op de verschillende vormen van ruimtegebruik. Bij een urbane dijk is vaak sprake van integratie van dijkversterking met stadsontwikkeling rond de dijk.

5.1.1.2 Buitendijks gebied

Voor bouwen en aanleggen in het rivierbed (het buitendijks gebied) van de grote rivieren is, op grond van de Waterwet en het bijbehorende Waterbesluit, een vergunning nodig van Rijkswaterstaat. Nieuwe (bouw)werken in het rivierbed mogen geen afbreuk doen aan de waterhuishoudkundige functie van de rivier. In het Waterbesluit zijn een aantal (vooral stedelijke) gebieden aangewezen waarop de vergunningplicht niet van toepassing is aangezien die gebieden rivierkundig van minder belang zijn. Het buitendijks gebied van dit bestemmingsplan behoort tot het gebied waar geen vergunning van Rijkswaterstaat is vereist.

Buitendijks gebied kan bij hoog water overstromen. Eigenaren in het buitendijks gebied zijn zelf aansprakelijk voor schade door hoog water en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid in openbaar gebied. Bij bestaande situaties kan de gemeente bijdragen aan een goede veiligheidssituatie door het opstellen van evacuatieplannen, bij nieuwe situaties kan dit ook door het opnemen van bepalingen in het ruimtelijk plan.

5.1.1.3 Barro

Rijksvaarwegen (titel 2.1)

Om een vlotte en veilige doorvaart op de bestaande rijksvaarwegen te handhaven zijn in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening regels opgenomen over zogenoemde vrijwaringzones langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas. In de vrijwaringszone moet rekening gehouden worden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten;
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

De vrijwaringszone is voor een Zeehaventoegang 40 m gerekend vanaf de begrenzing van de vaarweg en voor een splitsing 50 m. Gaat het alleen om een vaarweg waar de grootste schepen mogen varen dan is de vrijwaringszone 25 m. Ter hoogte van het plangebied is de vrijwaringszone 25 meter (IJsselhaven).

Grote rivieren (titel 2.4)

In deze titel worden algemene eisen gesteld aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Hiermee wordt voorkomen dat zonder meer werken worden toegestaan die een bedreiging vormen voor de waterafvoer.

Primaire waterkeringen buiten het kustfundament (titel 2.11)

Deze titel legt vast dat primaire waterkeringen de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering krijgen in het bestemmingsplan. De beschermingszone krijgt de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk. Voor nieuwe bestemmingen binnen de zones van de waterkering geldt dat deze geen nadelige invloed mogen hebben op de waterkering.

5.1.2 Provinciaal beleid

Waterverordening Zuid-Holland

Normen voor regionale keringen in het plangebied zijn vastgelegd in de waterverordening van de Provincie.

Buitendijkse gebieden 

De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten moeten bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de Provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de Provinciale Verordening Ruimte (VR). De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die de gemeenten hierbij kunnen gebruiken en raadplegen. De oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) die in deze methodiek wordt gebruikt, bedraagt 1x10-5.  

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders (ter plaatse van het plangebied het Hoogheemraadschap van Delfland) aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerder.
De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Behalve ter plaatse van de meest oostelijke strook van het plangebied, de Delfshavense Schie, is er geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied. De plangrens loopt over het midden van dit oppervlaktewaterlichaam. In het zuidwesten grenst het plangebied aan de IJsselhaven.

Het plangebied valt grotendeels binnen de boezem, peilgebied GPG2007BZM I (-0,43 m t.o.v. NAP). In het noorden valt een deel van het plangebied in peilgebied GPG2013OME II (-2,30 m t.o.v. NAP).

5.3.2 Grondwater

Voor grondwatermonitoring liggen er veel peilbuizen in het plangebied. De gemiddelde ontwateringsdiepte is in het plangebied bij elke peilbuis groter dan de vereiste 0,80 meter. In het plangebied staan een groot aantal huizen met houten paalfunderingen. Grondwateronderlast en paalrot zijn hier daarom zeker aandachtspunten. In de delen van het plangebied met vooroorlogse bebouwing is er bij 5 tot 30% van de panden sprake van een funderingsrisico.

5.3.3 Waterkeringen en waterveiligheid

Waterkeringen

In het plangebied ligt een primaire waterkering, de Delflandsedijk. Het waterstaatswerk zelf heeft een breedte van ca. 26 m. De breedte van de beschermingszone en het profiel van de vrije ruimte in noordoostelijke richting is ca. 33 m, in zuidoostelijke richting reikt de beschermingszone tot aan de plangrens, hier is geen sprake van een profiel van de vrije ruimte. Beide afstanden zijn gemeten vanuit de grens van het waterstaatswerk. Het waterstaatswerk zelf is bestemd met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering en de beschermingszone en het profiel van de vrije ruimte zijn beiden voorzien van de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk.

De Delflandsedijk moet in de toekomst versterkt worden. In principe mag niet gebouwd worden op de locatie van het toekomstig waterstaatswerk. Deze ligt tussen de kruinlijn en 26 meter van de kruinlijn. Met maatwerk wordt er op deze locatie toch een ontwikkeling mogelijk gemaakt, hier worden voor de watervergunning echter wel verschillende voorwaarden aan gesteld, waaronder het niet verlagen van het maaiveld en een voldoende hoog vloerpeil. Zie ook 5.4.3.

Ter plaatse van de Spangesekade ligt een regionale waterkering van de polder Schiedam Oost. De waterkering zelf heeft een breedte van ca. 14 m. De beschermingszone heeft een breedte van ca. 15 m in beide richtingen. De Mathenesserdijk is een secundaire binnenwaterkering (de Maasdijk). De breedte van de waterkering is ca. 25 m en de beschermingszone is ca. 15 m breed. Er is geen sprake van een profiel van de vrije ruimte bij deze waterkeringen. De wijze van bestemmen is gelijk aan die van de primaire waterkering.

Waterveiligheid binnendijks

Het plangebied ligt voor een groot deel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen. De primaire waterkeringen worden zo ontworpen dat iedereen die achter de waterkering woont, kan rekenen op een beschermingsniveau van ten minste 10-5 per jaar (d.w.z. dat de kans op overlijden als gevolg van een overstroming voor een individu niet groter is dan 1 op 100.000 jaar). Dit uitgangspunt is vertaald in een norm per dijktraject. Voor de primaire waterkering in het plangebied/die het plangebied beschermt, betekent dit dat de kans op overstromen per jaar vastgesteld is op 1:100000.

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen is er een landelijk informatie systeem overstromingen. Bij een eventuele overstroming als gevolg van de doorbraak van een primaire waterkering zal vrijwel het gehele plangebied droog blijven. Alleen nabij de Mathenesserdijk bestaat de kans dat het er gronden overstromen. Het water komt dan 1,5 tot 2,5 m hoog te staan. Dit beperkt zich echter tot de kades omdat het maaiveld in het plangebied een stuk hoger ligt (zo'n 4 tot 5 m boven N.A.P.). De kans op slachtoffers is in het geval van een dijkdoorbraak van de primaire kering daarom klein binnen dit plangebied.

Waterveiligheid buitendijks

Een klein deel van het plangebied ligt in buitendijks gebied, dit betreft de Vierhavensstrip met het Dakpark en de aangrenzende Vierhavensstraat. Buitendijks betekent dat hoog water niet wordt tegengehouden door een waterkering. De kans dat een buitendijks gelegen locatie last krijgt van hoog water, wordt bepaald door de terugkeertijden van hoge waterstanden in de Nieuw Waterweg en de Nieuwe Maas en de maaiveldhoogte van het plangebied ten opzichte van dat hoge water. Door de doorgaans relatief hoge ligging van het buitendijks gebied is de kans op grote waterdieptes relatief klein.

De kans op slachtoffers in het buitendijks gebied is dan ook gering. Bovendien gaat het overstromen van buitendijks gebied in het algemeen langzaam en is het goed voorspelbaar. De kans op verdrinking is daardoor klein. Materiele schade en maatschappelijke ontwrichting zijn beiden afhankelijk van de waterdiepte die optreedt en de functies en objecten die hier last van hebben. Op basis van de huidige maaiveldhoogtes bij maatgevende waterhoogtes van 1/4.000 jaar blijkt dat er nauwelijks wateroverlast in het gebied ontstaat. Alleen in het westen van het plangebied kan heel lokaal wateroverlast met maximaal 0 tot 0,2 m water op straat ontstaan. De twee woningbouwlocaties op het Dakpark liggen zo'n 6 m boven NAP. De kans op slachtoffers of wateroverlast is hier vrijwel nihil.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 11 (Tussendijken). Alleen in het noorden valt het plangebied op 2 locaties binnen rioleringsdistrict 5 (Spangen).

In het plangebied ligt een gemengd stelsel, wat betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). De districten 5 en 11 voeren het afvalwater via district 3 (Het Westen) af naar de AWZI Dokhaven. Ook bevinden zich binnen deze districten verschillende overstorten naar de Nieuwe Maas. Deze vallen echter buiten het plangebied. Binnen het plangebied is wel een vuilwateroverstort aanwezig die overstort naar de Delfshavense Schie. Zowel voor uitstroom als voor overstort is het gebied dus afhankelijk van de Delfshavense Schie. Verder loopt dwars door het plangebied een persleiding (005AB). In het zuiden van het plangebied bevindt zich een streng van een regenwaterstelsel wat ten zuiden van het plangebied is gelegen. Ook wordt er momenteel een dwa-gemaal ontworpen ter plaatse van Park 1943, dit gemaal blijft onderdeel van het gemengde stelsel.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Dit bestemmingsplan biedt mogelijkheden om panden te transformeren naar woningen of andere functies. Transformatiemogelijkheden hebben geen direct invloed op het oppervlaktewatersysteem, er geldt dan ook geen watercompensatie-eis voor de transformatiemogelijkheden. Er wordt een kleinschalige nieuwbouwmogelijkheid geboden aan de Kleine Visserijstraat. Op de hoek Hudsonstraat/Zeilmakersstraat (Schipper III) liggen gronden braak en kunnen ca. 45 woningen gebouwd worden. Deze mogelijkheid zat al in het vorige bestemmingsplan en is overgenomen in dit bestemmingsplan. Beide locaties zijn in de huidige situatie geheel verhard waardoor er geen sprake is van een toename van de verharding. Het realiseren van tuinen bij de nieuwe woningen zorgt voor een afname van verharding. Watercompensatie is daarom niet aan de orde.

Verder zijn er plannen voor de bouw van maximaal 155 woningen op de Koplocatie en maximaal 190 woningen op de Staartlocatie van de Vierhavenstrip. Deze locaties zijn momenteel grotendeels onverhard en zullen waarschijnlijk grotendeels verhard worden. Omdat deze ontwikkelingen zich in buitendijks gebied bevinden, hanteert het HHD hier geen compensatienorm.

Voor eventuele nu nog niet bekende sloop/nieuwbouw ontwikkelingen in het gebied, buiten de genoemde ontwikkelingen dus, is het nodig dat de noodzaak van de compensatieplicht bij een verhardingstoename in binnendijks gebied duidelijk is. De houding die het HHD opstelt bij een verhardingstoename in binnendijks gebied is gebaseerd op het 'stand-stil' beginsel. Dit betekent dat er geen toename mag zijn van de kans op wateroverlast binnen het gebied. Compensatie kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door middel van het realiseren van extra waterberging of de trits vasthouden-bergen-afvoeren op de locatie waar de verslechtering optreedt. Het HHD heeft een online applicatie ontwikkeld die hier handvaten aan kan geven: de Watersleutel. Indien sprake is van een verhardingstoename in binnendijks gebied, wordt geadviseerd om samen met het HHD en passende oplossing of maatregel te zoeken.

In de plannen zijn geen veranderingen in de huidige geldende waterpeilen voorzien.

5.4.2 Grondwater

Er vindt geen grootschalige toename van de verharding in het gebied plaats en er zijn daarnaast ook geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. De voorziene woningen/appartementen zullen worden gerealiseerd in een relatief groene en onverharde omgeving (Kop en Staart van de Vierhavenstrip). Hemelwater wat van de woningen en bijbehorende (verharde) tuinen komt, zal daarom redelijk goed kunnen infiltreren in de directe omgeving.

In het gebied is geen oppervlaktewater aanwezig en het ligt tegen een primaire waterkering aan. Dit heeft invloed op het grondwater en ook op de infiltratie mogelijkheden ('badkuip effect'). Hier dient vooraf rekening mee gehouden te worden bij het dimensioneren van afkoppel en bergingsmaatregelen. Aanvullend hierop dient te worden opgemerkt dat de leeftijd van de riolering in het gebied van invloed zal zijn op de gemeten grondwaterstand. Het is aannemelijk dat de ontwateringsdiepte zal afnemen bij vervangen van de riolering, gezien het feit dat het riool nu lekkages heeft en daarmee de grondwaterstand beïnvloedt.

Bij het wijzigen van de grondwaterstanden door bijvoorbeeld extra infiltratie of de aanleg van een nieuwe riolering, dient rekening gehouden te worden met de kans op funderingsproblemen in het gebied. Ook met ondergrondse bouwlagen als kelders en souterrains dient rekening gehouden te worden. Een gedegen analyse hiervan is daarom noodzakelijk.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterkeringen

In de kritische zones van de waterkering (de waterstaatswerken zelf, bestemd als Waterstaat - Waterkering) worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel grenzen de ontwikkelingslocaties op het Dakpark aan de waterkering. Deze locaties vallen dan ook binnen de beschermingszone van de betreffende waterkering (bestemd als vrijwaringszone - dijk). Er is overleg geweest met het HHD over deze ontwikkellocaties. Conform de beleidsregel medegebruik Delflandsedijk moet medegebruik (o.a. woningbouw) buiten het 'medegebruikvrije profiel' liggen. Om het medegebruikvrije profiel te kunnen bepalen is het van belang om het toekomstig profiel van de waterkering te bepalen. Toekomst wil hierbij zeggen, 100 jaar vooruit (DTH 100). Het blijkt dat op lange termijn verhoging van de waterkering op deze locatie nodig is, maar dat deze verhoging past binnen het huidige waterstaatswerk. Er heeft overleg met het HHD plaatsgevonden over de ontwikkeling van de Diepeveenlocatie aan de hand van de uitgewerkte bouwplannen en dwarsdoorsnedes. Hierover het volgende.

Twee van de vijf nieuwbouwblokken staan in een zone waar in de toekomst werkzaamheden gaan plaatsvinden voor de dijkversterking. Daarom zijn vanuit het HHD een aantal randvoorwaarden meegegeven (maatwerk). Zo mag het bestaande maaiveld niet verlaagd worden, het medegebruik vrije profiel niet worden doorsneden en geldt er een bepaalde aanlegdiepte en vloerhoogte voor de parkeergarage. Daarnaast is één van de vijf blokken een fractie verplaatst ten opzichte van de oorspronkelijke opzet. Er wordt een strook van 5 meter vrijgehouden voor onderhoud en inspectie. Met inachtneming van deze voorwaarden is het HHD akkoord met de ontwikkeling van de Diepeveenlocatie. Aan de exacte (technische) randvoorwaarden wordt getoetst bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning om Diepeveen te bouwen. Dan zal ook aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend belang om op deze locatie te bouwen.

Over de koplocatie van het dakpark heeft nog geen detailoverleg met het HHD plaatsgevonden. Er kan pas overleg gevoerd worden wanneer er sprake is van een min of meer gedetailleerd bouwplan. Op dit moment is er slechts sprake van een massastudie. Aan de ontwikkelaar is meegegeven contact te zoeken met het HHD zodra de plannen verder uitgewerkt zijn.

Waterveiligheid binnendijks

De ontwikkelingen (overwegend transformatiemogelijkheden) in het plangebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks. Ook neemt de economische waarde in het binnendijks gebied niet significant toe.

Waterveiligheid buitendijks

Om inzicht te krijgen in de toekomstbestendigheid van het buitendijkse gebied ten aanzien van de waterveiligheid, is de maaiveldhoogte van het gebied vergeleken met een waterstand gebaseerd op een terugkeertijd van 1/4.000 jaar in het jaar 2100. Hierbij is uitgegaan van de bovengrens van het KNMI G-scenario met een overstromingsdiepte tot NAP +3,84 meter. Hieruit blijkt dat het gebied op de lange termijn kwetsbaar is voor hoog water. Dit gegeven kan worden meegenomen bij het bepalen van de aanleghoogtes van de ontwikkelingen in het gebied.

Eind 2014 is een nieuw concept-uitgiftepeilen beleid vastgesteld door het directieoverleg stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam. De gemeente wil uitgaan van een hoger veiligheidsniveau dan het Lokaal Individueel risico van de provincie. Zo wordt de kans op maatschappelijke ontwrichting door het uitvallen van functies verkleind. Daarom worden de volgende waterpeilen geadviseerd voor het buitendijkse gebied binnen het plangebied: een uitgiftepeil van NAP +3,60 m voor de basisfuncties en een uitgiftepeil van NAP + 3,90 m voor kwetsbare functies.

5.4.4 Riolering

Afvalwater

Indien de planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen benut worden, komen er ca. 400 nieuwe woningen bij in het plangebied (ca. 190 op de staart/Diepeveenlocatie, ca. 155 op de koplocatie en ca. 50 bij Schipper III) wat leidt tot een toename van de afvalwaterproductie ten opzichte van de huidige situatie. Ook de transformatiemogelijkheden die dit plan biedt voor een aantal schoolgebouwen en het gemeentelijk vastgoed, alsmede de transformatiemogelijkheden binnen de bestaande gemengde bestemmingen, kunnen zorgen voor een verandering in de invulling van de panden en hebben dus effect op de afvalwaterproductie. In algemene zin bestaat de verwachting dat het aantal woningen hierdoor toeneemt en het aantal m² niet-woonfuncties afneemt. Op basis van het aantal woningen en het aantal vierkante meters gebouwen met een niet-woonfunctie is een inschatting te maken van de verandering van de afvalwaterbelasting als gevolg van de ontwikkelingen. Het gaat om de volgende aantallen (deels bestaande uit aannames omdat niet alle ontwikkelingen zeker zijn):

  • a. Nieuwbouwlocaties Dakpark, ca. 350 woningen;
  • b. Nieuwbouwlocatie Kleine Visserijstraat, 2 woningen;
  • c. Nieuwbouwlocatie Schipper III, ca. 45 woningen (al mogelijk op basis van het vorige bestemmingsplan);
  • d. Transformatie van gemeentelijk vastgoed, maximaal ca. 9 woningen (12 van de 21 woningen reeds vergund en gerealiseerd);
  • e. Transformatie van vrijkomende onderwijsgebouwen, maximaal ca. 77 woningen.

De nieuwbouwlocaties Van Dorp-A3 en The Hudsons zijn buiten beschouwing gelaten omdat dit vervangende nieuwbouw van gesloopte woningen betreft. Bovendien zijn deze ontwikkelingen al mogelijk op basis van het vorige bestemmingsplan en reeds vergund. De nieuwe woningen als gevolg van transformatiemogelijkheden binnen de gemengde bestemmingen zijn ook buiten beschouwing gelaten omdat deze niet te voorspellen (of kwantificeren) zijn. De zittende te transformeren functies produceren bovendien ook al in bepaalde mate afvalwater.

Uit het bovenstaande volgt dat er sprake kan zijn van een maximale toename van ca. 500 woningen binnen het plangebied. Hier staat tegenover dat de te transformeren gebouwen in de huidige situatie ook afvalwater produceren. Het maximaal te transformeren vloeroppervlak is ca. 10.000 m² en bestaat voornamelijk uit onderwijsfuncties. Voor het bereken van de effecten op de afvalwaterproductie kunnen de onderstaande uitgangspunten aangehouden worden. De effecten staan beschreven in tabel 5.1. Omdat de transformatie-ontwikkelingen niet zeker zijn, is worst-case gerekend (ca. 10.000 m² onderwijsfuncties transformeert in ca. 100 nieuwe woningen).

  • in een woning zijn gemiddeld 2,5 personen aanwezig die gemiddeld 12 liter afvalwater per persoon per uur produceren;
  • gemiddelde belasting schoolgebouw: 2 tot 3 liter per uur/per leerling, in de berekening wordt uitgaan van 2,5 l/uur. Het maximaal aantal leerlingen is berekend door de bruto vloeroppervlakte van het gebouw te delen door de ruimte per leerling (ongeveer 7 m2 voor middelbare scholen, ongeveer 3,5 m2 voor basisscholen).

Ontwikkeling   Toe- en afname als gevolg van de ontwikkeling   Productie afvalwater (m³/uur)  
Dakpark (350 woningen)   +350 woningen   +10,5 m³/uur  
Kleine Visserijstraat (2 woningen)   +2 woningen   +0,06 m³/uur  
Transformatie vastgoed (26 woningen)   +26 woningen
-3.700 m² onderwijsfuncties  
+0,78m³/uur
-2,6 m³/uur  
Schipper III (ca. 45 woningen)   +45 woningen   +1,35 m³/uur  
Transformatie scholen (77 woningen)   +77woningen
-6,500 m² onderwijsfuncties  
+2,31 m³/uur
-4,55 m³/uur  
    +7,84 m³/uur  

Tabel 5.1: effecten op de afvalwaterproductie

De gemeente Rotterdam ambieert het scheiden van de verschillende afvalstromen. Bij de nieuwbouw ontwikkelingen dient gekeken te worden naar de mogelijkheden om deze ambitie te realiseren. Bij transformatie zijn de mogelijkheden beperkter aangezien de gebouwen vaak reeds aangesloten zijn op een gemengd stelsel.

Hemelwater

Bij nieuwbouw bestaat de wens om schoon en vuil water te scheiden. De gemeente Rotterdam heeft daarbij een voorkeur voor het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. Rotterdam heeft bij nieuwe ontwikkelingen als uitgangspunt dat gebouweigenaren zelf hun hemelwater moeten verwerken. Concreet betekent dit het realiseren van een waterberging voor 50 mm regen per uur en 80 mm regen per dag, gerekend over het verhard oppervlak.

Voor de ontwikkelingen in het plangebied kan dat bijvoorbeeld door te kiezen voor het laten afstromen van regenwater naar oppervlaktewater in de directe omgeving. Het lozen van hemelwater op oppervlaktewater moet altijd in overleg met het HHD. Ook dient te worden opgemerkt dat alle oppervlaktewaterlichamen die aan het gebied grenzen KRW-waterlichamen zijn. Een deel van de ontwikkelingen betreft functieverandering van bestaande gebouwen. Ook hier is de eerste keus om afval- en hemelwater gescheiden te verwerken. Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar.

Voor het bepalen van een locatie specifieke en effectieve manier voor het scheiden van waterstromen heeft de gemeente Rotterdam een hemelwatermatrix ontwikkeld. Deze matrix kan helpen bij het maken van een keuze van de juiste hemelwatervoorziening. De matrix is op te vragen bij cluster Stadsbeheer, afdeling Water van de gemeente Rotterdam.

Verder stimuleert de gemeente toepassing van groene daken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verharding. Andere maatregelen die een bijdragen kunnen leveren aan het langer vasthouden van hemelwater op eigen terrein zijn: waterpasserende verhardingen, groene tuinen en bijvoorbeeld regentonnen.

5.4.5 Waterkwaliteit

De ontwikkelingen hebben geen directe invloed op de waterkwaliteit van het oppervlaktewater in het plangebied. Wanneer wordt gekozen voor het laten afstromen van hemelwater naar het oppervlaktewater kan dit zowel positieve als negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit. Afstemming met de waterbeheerder over deze maatregelen is daarom noodzakelijk.

5.4.6 Klimaatkansen

Het realiseren van nieuwe woningen biedt kansen om in te spelen op de verwachte klimaatveranderingen. Hiervoor zijn een groot scala aan potentiele toepassingen voorhanden. Een deel van deze toepassingen zijn ook toepasbaar bij de transformatie van gebouwen. Hieronder worden er een aantal benoemt en kort toegelicht:

  • groene daken. Het toepassen van groene daken zorgt voor een groen uiterlijk, extra waterberging en verminderd de kans op stedelijke hittestress. Goed te combineren met andere multifunctionele daken;
  • waterpasserende verharding. Het toepassen van waterpasserende verhardingen zorgt voor een duurzame afvoer van regenwater naar de ondergrond en een afname van de belasting van het riool tijdens extreme regenbuien;
  • helofytenfilters/wadi's. Het toepassen van een helofytenfilter of een wadi zorgt voor een groen uiterlijk, het natuurlijk zuiveren van regenwater en extra waterberging in de wijk;
  • ondergrondse waterberging. Het toepassen van een ondergrondse waterberging zoals infiltratiekratten of een waterbergende funderingslaag zorgt voor extra waterberging. Ook hierbij geldt een afname van de belasting op het riool;
  • scheiden van waterstromen. Het toepassen van waterscheiding zorgt voor een duurzame omgang met de verschillende waterstromen. De verschillende waterstromen in de wijk zijn: hemelwater, afvalwater en grijs water (douche, wasmachine en keuken). Voordeel hiervan is dat waterstromen kunnen worden hergebruikt. Bijvoorbeeld door het sproeien van de tuin met hemelwater of het doorspoelen van het toilet met grijs water;
  • hemelwaterafvoer naar de Nieuwe Maas. Gezien de ligging van het plangebied naast de Nieuwe Maas, kan hier nuttig gebruik van gemaakt worden. Hemelwater kan relatief snel via het verharde oppervlak of via drainage/regenwaterafvoer naar het oppervlaktewater worden afgevoerd.

Bovenstaande toepassingen zullen onderzocht worden wanneer de ontwikkelingen concreet worden. Bij Diepeveen, de koplocatie van het Dakpark en Schipper III zullen in ieder geval groene daken gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg -en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

6.2.1 Wetgeving, normen en beleid
6.2.1.1 Wet geluidhinder (Wgh)

Voor de geluidbronnen wegverkeer, railverkeer en industrielawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. Uitzondering hierop zijn 30 km/uur wegen. Deze zijn vrijgesteld van toetsing aan de Wgh.

Geluidzone

Wegverkeerslawaai
Alle wegen of stedelijke spoorwegen (trams) met een maximumsnelheid die hoger is dan 30 km/uur hebben een geluidzone. De zonebreedte langs een weg of (tram)spoorweg is afhankelijk van de ligging van de weg of (tram)spoorweg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en het aantal rijstroken of (tram)sporen van die weg of spoorweg. De voor dit onderzoek relevante wegen zijn stedelijke wegen bestaande uit twee of meer rijstroken, zoals de Mathenesserdijk, Vierhavensstraat en de Schiedamseweg.

Het onderzoek naar wegverkeerslawaai is opgenomen in paragraaf 6.2.2.1.

Railverkeerlawaai
De spoorlijnen ten noorden van het plangebied zijn aangegeven op de geluidplafondkaart. De geluidzone van deze spoorlijnen is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond (GPP) op het betrokken referentiepunt. De GPP's langs de spoorlijnen ten noorden van het plangebied, variëren ter hoogte van het plangebied van 66,0 dB tot maximaal 75,3 dB. De geluidzone langs deze spoorlijnen bedraagt derhalve maximaal 1.200 meter.

Het onderzoek naar railverkeerlawaai is opgenomen in paragraaf 6.2.2.2.

Industrielawaai

In het Rijnmondgebied is voor meerdere industrieterreinen waarop zogenaamde grote lawaaimakers aanwezig zijn een geluidcontour van 50 dB(A) vastgesteld. Deze vastgestelde geluidcontour mag door de op het industrieterrein aanwezige bedrijven niet worden overschreden. Het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de daaromheen vastgestelde 50 dB(A)-geluidcontour is de geluidzone.

Het gehele plangebied ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein 'Waal-Eemhaven'. Tevens bevindt een groot deel van het plangebied zich binnen de geluidzone van het industrieterrein 'Havens Noordwest Oost-Frankenland'. Deze industrieterreinen zijn daarom relevant voor het akoestisch onderzoek van dit bestemmingsplan.

Het onderzoek naar industrielawaai is opgenomen in paragraaf 6.2.2.3.

Geluidgevoelige bestemmingen
Als een bestemming als geluidgevoelig is aangemerkt gelden de regels uit de Wgh. In de Wgh worden woningen als geluidgevoelig aangemerkt. Ziekenhuizen, verpleeghuizen, onderwijsinstellingen en kinderdagverblijven worden als andere geluidgevoelige gebouwen aangemerkt. Standplaatsen voor woonwagens en ligplaatsen in het water voor woonschepen worden als geluidgevoelige terreinen aangemerkt. Dit bestemmingsplan maakt nieuwe woningen en geluidgevoelige maatschappelijke functies mogelijk.

Optrektoeslag

Door de aanwezigheid van kruispunten en snelheidsbeperkende maatregelen kan de geluidbelasting vanwege het wegverkeer door het afremmen en optrekken toenemen. De Wgh schrijft voor om een straffactor toe te passen bij de berekende geluidbelasting voor de situaties waarbij sprake is van een met verkeerslichten geregeld kruispunt of snelheidsbeperkende maatregelen waardoor de gemiddelde snelheid ten minste gehalveerd wordt.

Voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidbelasting
In tabel 7.2 zijn de relevante voorkeurswaarden en maximaal toelaatbare geluidbelasting voor de geplande woningen voor wegverkeers-, industrie- en railverkeerslawaai weergegeven. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde is onderzoek naar maatregelen noodzakelijk en/of kan ontheffing in de vorm van een hogere grenswaarde worden aangevraagd bij het college van Burgemeester en Wethouders. De geluidbelasting op de gevel van de locaties mag de in de Wgh genoemde maximale grenswaarde niet overschrijden.

Geluidgevoelige
Bestemming  
Voorkeurswaarde   Maximaal toelaatbare geluidbelasting
(met ontheffing)  
  Wegverkeer
[dB]  
Railverkeer
[dB]  
Industrie
[dB(A)]  
Wegverkeer
[dB]  
Railverkeer
[dB]  
Industrie[dB(A)]  
Woning   48   55   50   63   68   55/60**  
Woning (vervangende nieuwbouw)   48   55   50   68   68   65  

Tabel 7.2: voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wgh voor weg-, industrie- en railverkeerslawaai

Vervangende nieuwbouw

Daarnaast kent de Wgh nog het begrip 'vervangende nieuwbouw', specifiek voor woningen. Wanneer er geen sprake is van een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden of een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur, kan een hogere waarde tot 68 dB voor stedelijke wegen verleend worden, en een hogere waarde tot 63 dB voor snelwegen. Het principe van vervangende nieuwbouw is van toepassing op een groot aantal locaties binnen het plangebied. Het gaat om de plinten van gemengde bebouwing die getransformeerd kunnen worden in woningen. Omdat er op de verdiepingen al wordt gewoond is er geen sprake van een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden of een ingrijpende wijziging van stedenbouwkundige functie of structuur.

Zeehavennorm

In de Wet geluidhinder is ten aanzien van de voorkeurs- en maximale ontheffingswaarden voor industrielawaai een uitzondering gemaakt voor industrieterreinen met activiteiten die zeehavengebonden zijn en die noodzakelijkerwijs in de open lucht plaatsvinden. Maatregelen om lawaai bij de bron te beperken zijn daarom niet goed mogelijk. Ook ligt verplaatsing niet voor de hand vanwege de industriële ontwikkeling van een grootschalig havengebied. In geval van zeehaven gebonden activiteiten in de open lucht mag daarom een hogere waarde van ten hoogste 60 dB(A) worden verleend als de geluidbelasting op de gevel hoofdzakelijk bepaald wordt door zeehavengebonden activiteiten. Verder is de zeehavennorm alleen toepasbaar indien de woningen worden gebouwd in het kader van een herstructurering, planmatige verdichting van een bestaand woongebied of wanneer de woningen worden gebouwd aansluitend aan het bestaande woongebied en slechts sprake is van een beperkte uitbreiding van het bestaande woongebied.

In paragraaf 6.2.2.3 is onderbouwd hoe de Zeehavennorm toegepast is bij dit bestemmingsplan.

6.2.1.2 Rotterdams Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder

Het Rotterdamse ontheffingsbeleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld en geldt niet voor aanwezige woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Conform dit beleid wordt een gevel als geluidluw aangemerkt indien de geluidcumulatie van alle zoneplichtige (deel)bronnen binnen één bronsoort een bepaalde waarde niet overschrijdt. Voor wegverkeerslawaai is die waarde 53 dB en voor railverkeerslawaai 55 dB.

De toetsing aan het Rotterdams Ontheffingsbeleid is opgenomen in paragraaf 6.2.3.4.

6.2.1.3 Actieplan Geluid Rotterdam

Uit de Geluidkaarten 2012 blijkt dat 374.000 Rotterdammers op een plek wonen met te veel geluid. Hiervan zijn ruim 105.000 Rotterdammers (ernstig) gehinderd door geluid. Door de geluidkaarten is de hinder door wegverkeer, railverkeer, luchtvaart en het industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen in kaart gebracht. Het stedelijk wegverkeer geeft de meeste hinder (92.230 gehinderden). Om deze problematiek aan te pakken en om te voldoen aan de wettelijke verplichting heeft Rotterdam het Actieplan geluid 2013-2018 opgesteld. Dit actieplan richt zich dan ook met name op het wegverkeer. Bij de aanpak van geluid is uitgegaan van een geluidbelasting van 55 dB, de zogenaamde plandrempel, voor het gehele Rotterdamse grondgebied. De plandrempel is afgeleid van een advies van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Vanaf 55 dB treden negatieve gezondheidsgevolgen op. In grote delen van de stad wordt de plandrempel van 55 dB overschreden. De plandrempel heeft betrekking op alle geluidbronnen afzonderlijk, dus zonder cumulatie van verschillende geluidbronsoorten. Wat de plandrempel voor wegverkeer betreft, is dat de gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh. De plandrempel is een signaalwaarde en wordt alleen gebuikt voor het kiezen en afwegen van maatregelen in het kader van het actieplan.

6.2.1.4 Nestgeluid

Nestgeluid is het geluid van afgemeerde schepen in havengebieden, dat niet is opgenomen in individuele vergunningen van bedrijven. Op dit moment is er nog geen wettelijk kader voor nestgeluid. Er wordt nu wel in het project facetbestemmingsplan geluid (FBG) gewerkt aan een nieuw juridisch ruimtelijk kader voor het industrielawaai inclusief het nestgeluid van hele Rotterdamse Haven- en industriecomplex (HIC). De voorwaarde daarbij is een binnenwaarde van maximaal 33 dB (Lden) voor nieuw te bouwen woningen als gevolg van industrielawaai. Daarom is bij het onderzoek naar nestgeluid gekeken naar de extra gevelisolatie die nodig is om aan deze binnenwaarde te voldoen wanneer het nestgeluid energetisch opgesteld wordt bij het bestaande industrielawaai op grond van de Wgh. De benodigde geluidwering is het verschil tussen het gezamenlijke geluid (industrielawaai en nestgeluid) per bronsoort (per gezoneerd industrieterrein) en de vereiste binnenwaarde voor aanwezige woningen (33 dB Lden), met een minimum van 20 dB.

In het onderzoek is ook gekeken welke mate van gevelisolatie benodigd is om te voldoen aan de Omgevingswet. Op grond van de Omgevingswet geldt voor aanwezige woningen een maximale binnenwaarde van 36 dB als gevolg van het gecumuleerde geluid van alle wettelijke geluidbronnen (wegverkeer, railverkeer, industrie en nestgeluid). Ook hier volgt de benodigde geluidwering uit het verschil tussen het gezamenlijke geluid en de vereiste binnenwaarde voor aanwezige woningen (36 dB), met een minimum van 20 dB.

6.2.2 Onderzoeksresultaten

Dit bestemmingsplan bevat een aantal ontwikkellocaties waar nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt worden. Zie figuur 6.1 en de kaart in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0024.png"

Figuur 6.1: onderzoekslocaties akoestisch onderzoek

In totaal gaat het om ca. 100 locaties. Bij het overgrote merendeel van de locaties gaat om de begane grond van gemengde bebouwing. Het betreft panden met een gemende bestemming waar de functie wonen op de begane grond mogelijk is, maar waar in de huidige situatie niet-geluidgevoelige functies aanwezig zijn, zoals winkels of dienstverlening. Op de andere locaties is het onderzoek uitgevoerd over meerdere bouwlagen. Het betreft transformatie- of nieuwbouwlocaties, zoals de nieuwbouwlocaties op het Dakpark en aan de Kleine Visserijstraat.

Overigens geldt niet voor alle onderzochte locaties dat er ook daadwerkelijk geluidgevoelige functies zijn toegestaan. Per locatie heeft nog een afweging plaatsgevonden, of is onderzoek uitgevoerd in het kader van voortschrijdend inzicht. Verder geldt dat The Hudsons zijn vergund en worden gerealiseerd op basis van de hogere waarden die bij het vorige bestemmingsplan verleend zijn, en dat deze ontwikkellocatie daarom niet meegenomen is in dit onderzoek.

6.2.2.1 Wegverkeerslawaai

In tabel 6.1 in Bijlage 2 is de maximaal berekende geluidbelasting per locatie als gevolg van zoneplichtige wegen weergeven. Uit de tabel volgt dat op alle locaties voldaan kan worden aan de maximale ontheffingswaarde voor wegverkeerslawaai (63 dB) al dan niet met toepassing van het principe van vervangende nieuwbouw (68 dB). Op ca. de helft van de locaties wordt voldaan aan de voorkeurswaarde en voor de overige locaties worden hogere waarden aangevraagd (voor zover daar daadwerkelijk geluidgevoelige functies worden toegestaan in dit bestemmingsplan).

De geluidbelastingen vanwege de Tjalklaan, Westzeedijk inclusief trams, Lage Erfbrug inclusief trams, P.C. Hooftplein inclusief trams, Rochussenstraat, Groshansstraat, Marconistraat, Galvanistraat, Van Helmontstraat, Keilestraat, tramverkeer op de Nieuwe Binnenweg, Speedwellstraat, Lekstraat, IJsselstraat, Mathenesserplein inclusief trams, Mathenesserlaan inclusief trams, Vierambachtsstraat inclusief trams en Van Cittersstraat zijn onderzocht en liggen ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB. Omwille van de overzichtelijkheid van dit rapport zijn deze rekenresultaten niet in de tabel opgenomen.

6.2.2.2 Railverkeerslawaai

In tabel 6.2 in Bijlage 2 is de maximaal berekende geluidbelasting op de gevels van de locaties weergegeven als gevolg van het railverkeer op de spoorlijnen ten noorden van het plangebied. Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen op locatie A, B en I wordt overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB voor woningen wordt daarbij niet overschreden. De geluidbelasting bij de overige locaties voldoet aan de voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen.

6.2.2.3 Industrielawaai

In tabellen 6.3.1 en 6.3.2 in Bijlage 2 is de maximaal berekende geluidbelasting op de gevels van de locaties weergegeven als gevolg van industrielawaai. Het industrielawaai is afkomstig van de gezoneerde industrieterreinen Waal-Eemhaven (tabel 6.3.1) en Havens Noordwest en Oost-Frankenland (tabel 6.3.2), dat voor een groot deel bestaat uit het Merwe-Vierhavensgebied.

Waal-Eemhaven

Op ca. twee derde van de onderzoekslocaties wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij het merendeel van de overige locaties ligt de geluidbelasting tussen 50 en 55 dB(A). Ter plaatse van de kop- en staartlocatie zijn belastingen van 57 dB(A) berekend. Deze liggen boven de reguliere maximale ontheffingswaarde maar met gebruikmaking van de zeehavennorm kunnen toch hogere waarden verleend worden. Op het industrieterrein Waal-Eemhaven vindt namelijk veel containeropslag en -overslag plaats. Deze zeehavengebonden activiteiten worden noodzakelijkerwijs in de openlucht verricht. Bij de kop- en staartlocatie gaat het om nieuwbouw in aansluiting op het bestaande woongebied. Qua ruimtebeslag en aantal nieuwe woningen is sprake van een beperkte uitbreiding van het bestaande woongebied. Verder gaat het om een beperkte overschrijding van de reguliere maximale ontheffingswaarde. Op grond van bovenstaande motivatie kan voor deze twee ontwikkellocaties de zeehavennorm toegepast worden. Indien de zeehavennorm niet toegepast zou worden hadden grote delen van zowel de kop- als de staart/Diepeveenlocatie met dove gevels uitgevoerd moeten worden. Overigens moeten grote delen van de koplocatie in beginsel alsnog uitgevoerd worden met dove gevels, zie hieronder.

Havens Noordwest en Oost-Frankenland

Op vrijwel alle locaties binnen de geluidzone wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 50 dB (A). Voor de locaties D1.1 t/m D1.6 en G geldt dat wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 55 dB (A). Op een groot deel van de gevels locaties B en C, de koplocatie van het Dakpark, worden belastingen berekend tussen de 55 en 60 dB(A). Hiervoor kan geen hogere waarden verleend worden omdat de zeehavennorm niet toegepast kan worden. In het gezoneerde industrieterrein Havens Noordwest en Oost-Frankenland vinden namelijk geen zeehavengebonden activiteiten plaats. In figuur 6.2 zijn de betreffende geveldelen gevisualiseerd. Zie ook Bijlage 4 van de regels, waar een meer uitgebreide visualisatie opgenomen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1095BospTussend-va01_0025.png"

Figuur 6.2: geveldelen van de koplocatie waar de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) wordt overschreden (rood aangeduid)

Omdat niet kan worden voldaan aan de Wgh moeten maatregelen getroffen worden aan de geluidbelaste zijden van de nieuwbouw. Te denken valt aan gebouwgebonden geluidschermen, dove gevels, een akoestisch gunstige indeling van de woningen of toepassing van loggia's. Voor de groen aangeduide geveldelen zijn wel hogere waarden verleend.

Zowel het Rotterdamse deel van Haven Noordwest Oost-Frankenland (HNOF), het Merwe-Vierhavensgebied (M4H), als het Schiedamse deel zal de komende jaren grotendeels geherzoneerd worden. Dit betekent dat grote delen van het gebied aan het gezoneerde industrieterrein onttrokken worden. Voor het M4H-gebied gebeurt dit omdat het de bedoeling is dat gebied herontwikkeld gaat worden naar een gemengd woon- en werkgebied. Er is reeds gestart met de ruimtelijke planvorming voor het herzoneren en de herontwikkeling van M4H. De herzonering kan er voor zorgen dat de geluidbelasting vanuit HNOF daalt, en dat het niet meer nodig is dove gevels toe te passen bij de koplocatie. Tegen de tijd dat deze locatie daadwerkelijk herontwikkeld gaat worden kan opnieuw akoestisch onderzoek gedaan worden op basis van de dan beschikbare inzichten. Indien de geluidbelasting daadwerkelijk onder de maximale ontheffingswaarde blijkt te liggen kan worden afgezien van de gevelmaatregelen. Vooralsnog is het echter niet mogelijk af te wijken van de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A). Daarom is in de regels van dit bestemmingsplan bepaald dat de gevels waar de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden in beginsel uitgevoerd moeten worden als dove gevel. Figuur 6.2 is ook in de bijlagen van de regels van dit bestemmingsplan opgenomen, en wordt vanuit het artikel 'Wonen' verwezen naar deze bijlage (Bijlage 4). Door middel van een afwijkingsbevoegdheid kan afgeweken worden van de bepaling over dove gevels indien nader akoestisch onderzoek uitwijst dat alsnog voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde.

6.2.2.4 Nestgeluid

Voor het gebiedsbestemmingsplan is ook onderzoek gedaan naar nestgeluid, zie Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat bij een aantal onderzoekslocaties extra gevelisolatie nodig is vanwege het nestgeluid. Zoals in paragraaf 6.2.1 is beschreven wordt de benodigde extra gevelwering vanwege het nestgeluid op twee verschillende manieren berekend: op basis van de Chw en op basis van de Omgevingswet. De systematiek die het meeste gevelisolatie voorschrijft is bepalend voor de te realiseren extra gevelisolatie.

De onderzoekslocaties waar extra gevelisolatie nodig is, zijn te onderscheiden in drie verschillende types: nieuwbouwlocaties waarvoor een concreet bouwplan is, nieuwbouwlocaties waarvoor nog geen concreet bouwplan is en transformatielocaties (bestaande bebouwing waar planologische mogelijkheden geboden worden om woningen te realiseren). De eerste categorie is de staart/Diepeveenlocatie. Hier is de benodigde extra gevelisolatie afgestemd met de ontwikkelaar en verwerkt in het bouwplan. De tweede categorie betreft de Koplocatie van het Dakpark en Schipper III. Voor deze beide locaties is een Nota van Uitgangspunten (NvU) vastgesteld. In de NvU is vastgelegd dat extra gevelisolatie noodzakelijk is, zodat dit in een vroeg stadium bekend is bij de partij die gaat ontwikkelen. In beginsel volgt de mate van gevelisolatie uit het rapport, maar afhankelijk van het moment van bouwen kan actualiserend onderzoek aan de orde zijn, zodat goed aangesloten is bij de meest actuele uitgangspunten van het FBG. De derde categorie zijn transformatielocaties van bestaande bouw. Indien er een omgevingsvergunning voor het bouwen aangevraagd wordt moet getoetst worden aan het onderzoek, zoals is opgenomen in Bijlage 4.

6.2.2.5 Cumulatie van geluid

Op meerdere locaties is er op een aantal rekenpunten sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege wegverkeer, railverkeer en of industrie. Derhalve is een cumulatie van meerdere bronsoorten aan de orde.

6.2.3 Hogere waarden en maatregelen

Wet geluidhinder

Bij een overschrijding van een voorkeurswaarde uit de Wgh bestaat de verplichting om te onderzoeken of de geluidbelasting mogelijkerwijs door middel van maatregelen tot de voorkeurswaarde teruggebracht kan worden. Bij het toepassen van maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen aan de bron, in de overdracht en bij de ontvanger. Een belangrijk criterium van het al dan niet treffen van maatregelen is de doeltreffendheid of redelijkheid van de maatregelen. In de volgende paragrafen is er per geluidbron ingegaan op mogelijke maatregelen.

Actieplan geluid

De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen is bij 47 van de in totaal 105 locaties lager dan of gelijk aan 55 dB. De geluidbelasting op deze locaties voldoet aan de plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018.

Bij de overige locaties is de cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen hoger dan 55 dB. De plandrempel van 55 dB wordt bij deze locaties overschreden. Net als bij het verlenen van hogere waarden moeten in het kader van het Actieplan geluid geluidreducerende maatregelen ter beperking van de geluidbelasting worden overwogen.

6.2.3.1 Wegverkeerslawaai

Op 56 locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelastingen vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) dan wel voor woningen met toepassing van vervangende nieuwbouw (68 dB) worden daarbij niet overschreden. Er is onderzoek gedaan of er bron-, overdracht- of ontvangermaatregelen.

Bij bronmaatregelen kan gedacht worden aan vermindering van (vracht)verkeer, snelheidsverlaging en/of toepassing van stillere wegdekken. Uit het onderzoek blijkt dat het verminderen van verkeer en een snelheidsverlaging niet aan de orde is vanwege de belangrijke verkeersfunctie van de wegen. Door het vervangen van het bestaande wegdek op een aantal wegen zoals de Schiedamseweg, Mathenesserweg of Marconiplein, kan de een geluidreductie van 2 á 3 dB gerealiseerd worden. Door op een aantal wegen de tramrails te vervangen kan een reductie tot 6 dB behaald worden. Met deze maatregelen kan op een beperkt aantal locaties voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar op de overige locaties is de geluidbelasting niet voldoende teruggebracht worden om aan deze waarde te voldoen. De kosten van het vervangen van wegdek wegen naar verwachting niet op tegen de baten en bovendien hebben stillere asfalttypes een aantal nadelen, zoals een hogere slijtagegevoeligheid.

Bij overdrachtsmaatregelen kan gedacht worden aan afstandsvergroting of afschermende maatregelen, zoals een geluidscherm. Afstandvergroting is geen optie omdat het veelal om bestaande bebouwing gaat. Voor zover de ontwikkellocaties nog niet bestaand zijn is afstandsvergroting evenmin aan de orde vanwege de beperkte beschikbare ruimte. Afschermende maatregelen in de vorm van een geluidsscherm zijn om stedenbouwkundige redenen niet wenselijk of mogelijk.

Indien bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende blijken te zijn om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken, moet bij woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB (norm voor de geluidluwe gevel conform het ontheffingsbeleid Rotterdam) door een akoestisch gunstige indeling van woningen een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht aan de situering van niet-geluidgevoelige functies aan de wegzijde en de situering van geluidgevoelige ruimtes, met name (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels. Volgens het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege een weg in een verblijfsgebied 33 dB. Het realiseren van een binnenwaarde van 33 dB in de beoogde woningen is door middel van aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.

6.2.3.2 Railverkeerslawaai

Als gevolg van het railverkeer wordt de voorkeurswaarde voor woningen (55 dB) op locatie B met maximaal 1 dB overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen (68 dB) wordt daarbij niet overschreden. Uit het onderzoek blijkt bron- of overdrachtsmaatregelen financieel niet haalbaar zijn, niet doelmatig zijn of niet haalbaar zijn. Wat betreft ontvangersmaatregelen geldt hetzelfde als bij wegverkeerslawaai.

6.2.3.3 Industrielawaai

De voorkeurswaarde van 50 dB(A) wordt op 7 locaties vanwege het industrieterrein Havens Noordwest en Oost-Frankenland overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege dit industrieterrein voor nieuwe woningen (55 dB(A)) wordt daarbij op locaties B en C overschreden. Verder wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) op 25 locaties vanwege het industrieterrein Waal-Eemhaven overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege het industrieterrein Waal-Eemhaven voor nieuwe woningen met toepassing van de zeehavennorm (60 dB(A)) wordt daarbij niet overschreden.

Voor beide industrieterreinen is reeds een saneringsprogramma vastgesteld en uitgevoerd. Daarin zijn alle mogelijke bronmaatregelen onderzocht en uitgevoerd. Havens Noordwest en Oost-Frankenland wordt in de toekomst grotendeels gedezoneerd. Het plaatsen van lange en hoge schermen langs het industrieterrein of het plangebied is niet doelmatig, financieel niet haalbaar en stedenbouwkundig ongewenst. Wat betreft ontvangersmaatregelen geldt hetzelfde als bij rail- en wegverkeerslawaai.

6.2.3.4 Rotterdams ontheffingenbeleid

Wegverkeer

De gecumuleerde geluidbelasting inclusief aftrek conform artikel 110g van de Wgh is vanwege de zoneplichtige wegen bij de locaties per bouwlaag berekend. Uit het onderzoekt blijkt dat het merendeel van de ontwikkellocaties beschikt over minimaal één geluidluwe gevel en daarmee voldoet aan het ontheffingenbeleid. Locaties 2, 4, 5, 7 t/m 12, 15, 16, 20, 25, 58, 75, 76, B, C en D1.1 t/m 1.6 (of delen daarvan) beschikken echter niet over een geluidluwe gevel. Realisatie van minimaal één geluidluwe gevel per woning op deze locaties vraagt aandacht. Indien dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld om dat het bestaande bebouwing betreft (transformatie), dan is het mogelijk gemotiveerd af te wijken van het ontheffingenbeleid.

Motivatie afwijken

De hierboven genoemde locaties 2 t/m 20 liggen aan de Mathenesserweg. Voor deze locaties is er voor gekozen om af te wijken van het ontheffingenbeleid omdat de aanpak van de Mathenesserweg (het verbeteren van de leefbaarheid, zie paragraaf 4.3.3) prevaleert boven het ontheffingenbeleid. Een groot deel van de locaties heeft overigens een achtertuin, wat extra woonkwaliteit met zich meebrengt ter compensatie van het ontbreken van een geluidluwe gevel. Bij locatie 25 wordt afgeweken omdat het terugdringen van onbenutte detailhandelsmogelijkheden op basis van het gemeentelijk detailhandelsbeleid prevaleert. Ook hier zijn een achtertuinen aanwezig ter compensatie. Overigens kunnen de winkelruimten ook transformeren naar andere functies dan woningen.

Voor locaties 75 en 76 wordt afgeweken omdat het voorkomen van leegstand, het laten vervallen van onbenutte detailhandelsmogelijkheden en het zoveel mogelijk creëren van een rustig woon- en leefklimaat hier prevaleert. Bovendien dragen deze mogelijkheden bij aan het oplossen van het woningtekort in de stad.

Locatie 58 is deels ingevuld met een apotheek en deels met woningen. Mocht de apotheek ooit verdwijnen dan zal op dat moment onderzocht worden hoe extra woonkwaliteit gerealiseerd kan worden. Er is een binnenterrein aanwezig dat hiervoor wellicht kansen biedt.

Locaties B t/m D betreffen nieuwbouwlocaties en dragen substantieel bij aan de woningbehoefte binnen de stad. Deze locaties zijn hard nodig om bij te dragen aan de doelstelling van het college wat betreft woningbouw. Bij de uitwerking van het ontwerp zal onderzocht worden op welke manier er een zo goed mogelijk akoestisch klimaat gecreëerd kan worden. Ook kan door bijvoorbeeld binnentuinen extra woonkwaliteit toegevoegd worden.

Railverkeer

Uit de rekenresultaten blijkt dat alle locaties vanwege railverkeerslawaai over minimaal één geluidluwe gevel beschikken en daarmee aan het ontheffingsbeleid voldoen.

Industrie

De gecumuleerde geluidbelasting vanwege de industrieterreinen Waal-/Eemhaven en Havens Noordwest Oost-Frankenland is bij de locaties per bouwlaag berekend en weergegeven in de laatste kolom van bijlage 7c. Uit het onderzoek blijkt dat delen (veelal in de kopgevels) van locaties 26, 30, 32, 48, 65, 68, 73, 77, B, C, G, D1.1 en D1.3 niet beschikken over een geluidluwe gevel. Realisatie van minimaal één geluidluwe gevel per woning op deze locaties vraagt aandacht. Indien dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld om dat het bestaande bebouwing betreft (transformatie), dan is het mogelijk gemotiveerd af te wijken van het ontheffingenbeleid.

Motivatie afwijken

Bij locatie 26 wordt afgeweken omdat het terugdringen van onbenutte detailhandelsmogelijkheden op basis van het gemeentelijk detailhandelsbeleid prevaleert. Wanneer de te transformeren ruimtes bij de bovenliggende woningen worden getrokken ontstaat de kans om op de achterbouw een dakterras aan te leggen en zo extra woonkwaliteit te bieden. Overigens kunnen de winkelruimten ook transformeren naar andere functies dan woningen. Voor locaties 30 en 32 geldt dezelfde motivatie, alleen zijn hier vrijwel overal achtertuinen aanwezig voor de extra woonkwaliteit. Op locatie 48 is nu een garagebedrijf aanwezig, met uitsterfconstructie. Mocht het garagebedrijf vertrekken en het pand wordt getransformeerd naar woningen dan draagt dit substantieel bij aan een beter woon- en leefklimaat. Locaties 65, 68, 73, 76, 77 en 84 liggen in een rustige woonbuurt en transformatie naar een woning draagt bij aan een rustiger woon- en leefklimaat. Er zijn achtertuinen aanwezig, wat zorgt voor extra woonkwaliteit ter compensatie. Voor locaties B, C en G geldt dezelfde motivatie om af te wijken als bij wegverkeerlawaai.

Locaties D1.1 en D1.3 betreffen de Diepeveenlocatie, waarvoor een uitgewerkt bouwplan is en waar de woningbouw binnenkort zal starten. Op grond van onderstaande motivatie wordt afgeweken van het ontheffingenbeleid:

  • er wordt een geluidsluwe binnentuin aangelegd met een hoge verblijfskwaliteit;
  • er wordt extra woonkwaliteit geboden door de directe nabijheid van het Dakpark;
  • de woningen zijn zoveel mogelijk op meerdere zijden georiënteerd;
  • ruimtelijk is de stedenbouwkundige opzet zeer gewenst: de compositie met relatief kleine bouwblokken zorgt voor een herkenbaar plan met een menselijke maat. Door de bouwblokken los te knippen met waar mogelijk een portiekontsluiting, worden massieve bouwblokken met lange galerijen voorkomen. Door in vorm en hoogte te variëren ontstaat een levendig spel van bouwblokken naast het Diepeveen ensemble en het Dakpark;
  • de woningen liggen in de directe nabijheid van voorzieningen (bigshops en programmering Diepveen) en de woningen liggen op een goed bereikbare locatie (OV en auto). Dit zorgt voor extra woonkwaliteit;
  • de nieuwe woningen (ca. 190) dragen substantieel bij aan het terugdringen van het woningtekort.

Voor locaties B en C (de koplocatie van het Dakpark) en G (Schipper III), is het creëren van geluidluwe gevels opgenomen als ontwerpopgave in de Nota van Uitgangspunten. Op dit moment is er namelijk nog geen concrete invulling voor de locatie bekend. Door het ontheffingenbeleid op te nemen in de Nota's van Uitgangspunten wordt al in een vroeg stadium van de herontwikkeling aandacht besteed aan het beleid.

Voor alle locaties geldt dat met transformatie wordt bijgedragen aan het tegengaan van het woningtekort in de stad. Het geluid als gevolg van Havens Noordwest en Oost-Frankenland zal overigens de komende jaren verminderen vanwege het grotendeels dezoneren van dit gezoneerde industrieterrein.

6.2.3.5 Hogere waarden

In de vorige paragrafen is aangetoond dat het niet haalbaar of doelmatig is om bron- en overdrachtsmaatregelen te treffen vanwege de verschillende geluidsbronnen. Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, is het niet mogelijk om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken. In dat geval dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn in Bijlage 3. weergegeven. Deze waarden zijn bij het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van het bestemmingsplan als hogere waarden aangevraagd en vastgesteld, zie Bijlage 3.

6.2.4 Conclusie

Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai (inclusief nestgeluid) en naar omliggende individuele inrichtingen. Daaruit blijkt dat op een groot deel van de ontwikkellocaties voldaan kan worden van de voorkeurs- of maximale ontheffingswaarden. Voor de andere locaties kunnen overwegend hogere waarden verleend worden. Voor één ontwikkellocatie (de koplocatie van het Dakpark) kunnen geen hogere waarden verleend worden omdat de maximale ontheffingswaarde voor industrielawaai overschreden wordt. Hier moet een dove gevel gerealiseerd worden. Dit is vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Bij de locaties waar nestgeluid van invloed is wordt extra gevelisolatie gerealiseerd.

6.3 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU m.e.r.-richtlijn 2014/52/EU. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden. Dit bestemmingsplan is vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig.

6.3.1 m.e.r.-beoordelingsplicht

Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. Het mogelijk gemaakte programma moet worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het aantal nieuwe woningen bedraagt maximaal ca. 500 (waarvan ca. 50 al mogelijk waren op basis van het vorige bestemmingsplan) en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen.

Gelet op bovenstaande geldt dat voor dit bestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden opgenomen. Op basis van deze beoordeling dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden. Als uitgangspunt geldt dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld indien het bevoegd gezag (in dit verband het college) van oordeel is dat dit noodzakelijk is vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de drie criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de EU richtlijn milieubeoordeling projecten:

1. Kenmerken van het project

De nieuwe woningen bestaan deels uit nieuwbouwprojecten (locaties Dakpark en Kleine Visserijstraat) en deels uit transformatiemogelijkheden (gemeentelijk vastgoed en vrijkomende onderwijsgebouwen). Vanwege de relatief hoge dichtheid is het ruimtebeslag van de nieuwbouwwingen beperkt, voor de transformatiemogelijkheden geldt dat er geen sprake is van ruimtebeslag. Er kan in beperkte mate sprake zijn van cumulatie met de ontwikkelingen in het aangrenzende M4H-gebied. Gebruik van natuurlijke hulpbronnen en productie van afvalstoffen (anders dan huisvuil) is niet aan de orde bij de nieuwe woningen, evenmin is er sprake van grootschalige verontreiniging. Weliswaar trekken de nieuwe woningen extra verkeer aan, maar in paragraaf 6.5 is aangetoond dat dit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de huidige luchtkwaliteit. Andere vormen van hinder zijn niet aan de orde en ook van een toename van risico op ongevallen is geen sprake.

2. Plaats van het project  

De nieuwbouw- en transformatielocaties liggen verspreid binnen het plangebied, dat reeds een sterk stedelijk karakter heeft. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bedraagt ca. 7 km en de afstand tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt ca. 250 m. Door de grote afstand tot deze gebieden en de relatieve kleinschaligheid van de ontwikkelingen zijn negatieve gebieden effecten op deze natuurgebieden uitgesloten.

3. Kenmerken van het potentiële effect

De nieuwe woningen en voorzieningen trekken verkeer aan, dit heeft gevolgen voor de luchtkwaliteit en het veroorzaakt geluid. Voor zover het om nieuwe woningen door transformatie gaat staat daar tegenover dat er ook verkeersbewegingen komen te vervallen (die van de huidige functie). Het verkeer zal hoofdzakelijk via de doorgaande wegen aan de randen van het plangebied afgewikkeld worden. De effecten van de ontwikkelingen verspreiden zich op die manier over een groot gebied en worden gezien de aard en stedelijkheid van dit gebied aanvaardbaar geacht.

6.3.2 Actualisatie als gevolg van ambtshalve wijzigingen bij vaststelling

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan heeft het college besloten geen MER op te stellen voor dit bestemmingsplan. De motivering van dit m.e.r.beoordelingsbesluit is opgenomen in paragraaf 6.3.1. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat het niet nodig is een MER op te stellen, omdat er geen belangrijke nadelige effecten voor het milieu te verwachten zijn. Door de ambtshalve wijzigingen in het raadsvoorstel voor vaststelling maakt het bestemmingsplan onder andere een aantal extra nieuwe woningen mogelijk, wat van invloed is op de milieueffecten van dit bestemmingsplan. De effecten van de wijzigingen zijn beschouwd, hierover het volgende.

De milieueffecten van dit bestemmingsplan nemen slechts in zeer geringe mate toe door de voorgestelde wijzigingen. Er worden ca. 70 nieuwbouwwoningen extra mogelijk gemaakt ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan en er wordt op bepaalde locaties lichte horeca toegestaan dat eerder niet voorzien was. Deze nieuwe functies leiden niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De extra verkeersgeneratie ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan is zeer gering.

De luchtkwaliteit neemt nog steeds niet in betekende mate toe (zie paragraaf 6.5.1). Tevens blijkt uit het aangepaste akoestisch onderzoek dat voor een deel van de woningen de voorkeurswaarde overschreden wordt. Het akoestisch onderzoek en het Besluit hogere waarden Wet geluidhinder tonen aan dat voor de onderzochte locaties hogere waarden verleend kunnen worden. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor een deel van de locaties komt de geluidbelasting boven de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Voor deze woningen worden (gevel)maatregelen toegepast om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. In het akoestisch onderzoek naar nestgeluid van afgemeerde schepen heeft er tevens toe geleid dat de nieuwe woningen extra worden geïsoleerd.

Het besluit om geen MER op te stellen dat genomen is bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is dus nog steeds van toepassing.

6.3.3 Conclusie

Gezien de bovenstaande m.e.r.-beoordeling heeft het college besloten dat voor dit bestemmingsplan geen MER wordt gemaakt. Het aspect 'milieueffectrapportage' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

6.4 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.4.1 Plangebied

Bospolder - Tussendijken kan zowel gezien worden als een levendig gebied met functiemenging (aan de doorgaande wegen) als een rustige woonwijk (het binnengebied). De meeste bedrijvigheid bestaat uit kleinschalige bedrijfjes, winkels, dienstverlening en horeca en is gevestigd in de plinten van de gemengde bebouwing aan de randen van het gebied. Dergelijke bedrijvigheid valt in milieucategorie 1 of 2 en is op basis van het type gebied direct naast of onder woningen toelaatbaar. Er is in de huidige situatie dan ook geen sprake van milieuhinder als gevolg van de in het gebied aanwezige bedrijven. Grootschalige bedrijfslocaties of bedrijven uit een hogere categorie dan 2 komen niet voor binnen het gebied. Het opnemen van maatbestemmingen is daarom niet aan de orde.

6.4.2 M4H-gebied

Ten zuidwesten van het plangebied ligt het M4H-gebied. Dit is een haven- en bedrijventerrein dat is aangewezen als gezoneerd industrieterrein, wat betekent dat er grote lawaaimakers aanwezig mogen zijn. De geldende planologische kaders voor dit gebied bestaan uit twee beheersverordeningen: 'Keileweg en omgeving' die geldt voor de gronden rondom de Keileweg en 'Handels- en Industrieterreinen Merwehavens/Vierhavens' die voor de rest van het gebied geldt.

De eerstgenoemde beheersverordening staat bedrijvigheid t/m categorie 4.2 toe en ter plaatse van de voormalige Ferrofabriek categorie 5.3. De Ferrofabriek heeft echter recentelijk een andere functie gekregen door middel van een ruimtelijke procedure, dus hier is geen sprake meer van bedrijvigheid. De richtafstand van categorie 4.2-bedrijvigheid is 200 m tot aan een gemengd gebied. De andere beheersverordening betreft een voortzetting van het planologische regime uit 1936. Hierin is slechts bepaald dat de gronden gebruikt mogen worden voor handel, nijverheid en verkeer. Bedrijfscategorieën en richtafstanden bestonden toen nog niet.

Op het Dakpark worden op relatief korte afstand van het M4H-gebied twee woningbouwontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit zijn de twee ontwikkellocaties die het dichtst bij het M4H-gebied liggen en dus maatgevend zijn. Voor de koplocatie zijn beide beheersverordeningen relevant, voor de staartlocatie is alleen 'Handels- en Industrieterreinen Merwehavens/Vierhavens' relevant. Omdat deze beheersverordening niet uitgaat van richtafstanden zijn de feitelijk aanwezige bedrijven beschouwd. anwege de breedte van de Vierhavensstraat (ca. 50 m) zijn alleen bedrijven uit categorie 3.2 of hoger relevant, aangezien deze een richtafstand van 50 m of meer hebben tot aan een gemengd gebied.

Koplocatie

Toetsing aan 'Handels- en Industrieterreinen Merwehavens/Vierhavens'

Aan de Van Helmontstraat, evenwijdig aan de Vierhierhavensstraat en het dichst bij de koplocatie, zijn een autobedrijf (categorie 2), een nutsvoorziening (categorie 2) en een kantoorgebouw aanwezig. De overige bedrijven tussen de Galvanistraat en Van Helmontstraat vallen overwegend in categorie 3.2 of 2, en ten noorden van de Galvanistraat zijn helemaal geen bedrijven aanwezig, hier staan de Europointtorens en de KFC. Er is één bedrijf tussen de Galvanistraat en Van Helmontstraat dat in een hogere milieucategorie valt. Dit is de chocoladefabriek van Baronie-De Heer uit categorie 5.1 (richtafstand 300 m), op ca. 80 m van de Koplocatie. Het bedrijf vervaardigt chocolade en suikerwerk. Het aspect 'geur' veroorzaakt de meeste hinder, en bepaalt de richtafstand van 300 m. De overige richtafstanden zijn 30 m voor stof, 50 m voor geluid en 30 m voor gevaar.

Dit bedrijf is onderzocht in het kader van de ruimtelijke procedure om Europoint II en III (direct ten noorden van dit bedrijf) te transformeren naar woongebouwen. Uit dit onderzoek blijkt het volgende. Bij het productieproces komen geen dampen vrij. Het productieproces houdt in dat er vloeibare chocolade met eventuele toevoegingen in diverse vormen worden gegoten. Dit wordt daarna afgekoeld en verpakt. Er is eerder door de toezichthouder milieu bij bezoeken geen geuroverlast buiten de inrichting geconstateerd en er zijn bovendien geen (recente) geurklachten bekend met betrekking tot deze inrichting. Op basis van deze constateringen kan worden geconstateerd er geen onaanvaardbare geuremissie is ter plaatse van de Europoint-torens. Omdat de Koplocatie op grotere afstand van de fabriek ligt geldt deze constatering voor de beoogde woningbouwlocatie. Aan de overige richtafstanden voor stof, geluid en gevaar wordt voldaan omdat dit bedrijf op meer dan 50 m afstand van de Koplocatie ligt.

De bedrijven die binnen het plangebied van deze beheersverordening liggen vormen geen beperking voor de ontwikkeling van de koplocatie.

Toetsing aan 'Keileweg en omgeving'

Deze beheersverordening staat bedrijven t/m categorie 4.2 toe, deze hebben een richtafstand van 200 m t/m een gemengd gebied. Een aantal bedrijfspercelen ligt op kortere afstand dan 200 m vanaf de koplocatie. Het gaat om de Praxis en Leen Bakker tussen de Van Helmontstraat en Keileweg (milieucategorie 3.2), een installatie- en bouwmaterialenbedrijf aan de Keileweg 10 (categorie 3.1), een bedrijfsverzamelgebouw aan de Keileweg 8 (categorie 2) en de Keilewerf aan de Vierhavensstraat 56 (categorie 3.2) en een werkplaats/atelier (categorie 3.2). Hoewel niet voldaan wordt aan de algemene richtafstand van 200 m, worden de nu aanwezige bedrijven niet in hun bedrijfsactiviteiten belemmerd, aangezien wel wordt voldaan aan de richtafstand voor een 3.2-bedrijf (50 m). Evengoed moet gekeken worden naar de planologische situatie, en niet naar de feitelijke situatie. Een nu aanwezig bedrijf kan namelijk vertrekken waarna er op basis van de beheersverordening alsnog een 4.2 bedrijf kan ontstaan. Hierover het volgende.

Het M4H-gebied wordt de komende jaren herontwikkeld tot gemengd woon-werkgebied op basis van het Ruimtelijk Raamwerk (RR) en bijbehorend bestemmingsplan. De gronden aan de zuidzijde van de Keileweg zijn in het RR aangewezen als onderdeel van het gebied 'Makersmix Keilekwartier', waarbinnen een mix van bedrijven t/m categorie 3.1, wonen en voorzieningen mogelijk is. In het in opstelling zijnde bestemmingsplan voor het M4H-gebied zullen de gronden zoveel mogelijk ontwikkelingsgericht worden bestemd. Dit is echter afhankelijk van eigendomssituatie en/of lopende erfpacht- of huurcontracten. Voor de genoemde gronden (dus binnen een afstand van 200 m vanaf de koplocatie) aan de zuidzijde van de Keileweg geldt dat deze vanwege de eigendomssituatie een bestemming krijgen die aansluit bij het programma uit het RR. Binnen deze bestemming is ten hoogste milieucategorie 3.1 toegestaan, waarmee ruimschoots voldaan wordt aan de richtafstand tot de koplocatie. Met de lopende erfpacht- en huurcontracten wordt de komst van zware bedrijvigheid tegengegaan in de periode tot aan de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan, waarmee onaanvaardbare milieuhinder bij de koplocatie voorkomen wordt. De gronden binnen de 200 m-zone ten noorden van de Keileweg krijgen in het nieuwe bestemmingsplan waarschijnlijk een bedrijfsbestemming vanwege waarbinnen de huidige activiteiten toegestaan zijn (milieucategorie 3.2). Hier is sprake van een langlopend erfpachtcontract. Een wijziging van de bedrijfsactiviteiten zonder toestemming van de gemeente is daarom niet mogelijk, waardoor de komst van een bedrijf uit een hogere milieucategorie niet aan de orde is.

De huidige bedrijven vormen geen beperking voor de ontwikkeling van de koplocatie. Door middel van grondpositie, erfpachtconstructies en het toekomstige gebiedsbestemmingsplan kan de komst van zware bedrijvigheid tegengegaan worden.

Staartlocatie

De kortste afstand tussen de Staartlocatie en de grens van het M4H-gebied is ca. 60 m. Daarom zijn net als bij de Koplocatie alleen bedrijven uit de categorie 3.2 of hoger relevant. Rondom de IJsselhaven ligt het bedrijf HIWA, dat gekoelde sappen op- en overslaat en verwerkt. De containers met de drums waarin het sap zit worden aangevoerd met zelflossende binnenvaartschepen. Heftrucks en terminaltrekkers zorgen ervoor dat de producten intern worden getransporteerd naar de koelcellen of productiegebouwen. Het bedrijf heeft meerdere loodsen rondom de IJssel- en Lekhaven en de kortste afstand tussen het terrein en de Staartlocatie bedraagt ca. 60 m. Het bedrijf valt in categorie 5.1 (richtafstand tot gemengd gebied 300 m) vanwege het aspect geluid. In paragraaf 6.2 is aangetoond dat voldaan wordt aan de relevante grenswaarden voor geluid. De richtafstanden voor de aspecten geur, stof en gevaar bedragen respectievelijk 10, 0 en 50 m. Vanwege de afstand tot de Staartlocatie vormen deze aspecten geen beperking.

6.4.3 Conclusie

Ter plaatse van de toekomstige woningen is geen sprake van onaanvaardbare hinder als gevolg van nabijgelegen bedrijven. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Voor enkel woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime en bij een tweezijdige ontsluiting 3.000 woningen.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Onderzoek planologische mogelijkheden

De luchtkwaliteit is in gemengde- en woongebieden met name afhankelijk van de verkeersaantrekkende werking van de in dat gebied aanwezige functies. Elke functie (wonen, detailhandel, bedrijvigheid etc.) heeft een bepaalde verkeersaantrekkende werking. Zo heeft detailhandel de grootste verkeersaantrekkende werking, terwijl een kantoor of horeca relatief weinig verkeer aantrekt. Op bepaalde vormen van onderwijs na (middelbaar, hoger en voortgezet onderwijs) hebben woningen de laagste verkeersaantrekkende werking. Door het bieden van bepaalde planologische mogelijkheden kunnen functies van gronden en gebouwen in een gebied wijzigen. Wanneer functies wijzigen heeft dat gevolgen voor de verkeersaantrekkende werking van de betreffende gebouwen en gronden, en dat heeft weer gevolgen voor de luchtkwaliteit in een gebied. Dit bestemmingsplan biedt planologische mogelijkheden waardoor functies van gebouwen en gronden kunnen wijzigen. Het gaat om de volgende mogelijkheden:

  • Nieuwbouwlocaties Dakpark, ca. 350 woningen (zie ook paragraaf 4.3.1);
  • Nieuwbouwlocatie Kleine Visserijstraat, ca. 2 woningen (zie ook paragraaf 4.4.4);
  • Nieuwbouw Schipper III, ca. 45 woningen (al mogelijk op basis van het vorige bestemmingsplan);
  • Transformatie van gemeentelijk vastgoed, maximaal ca. 26 woningen. (zie ook paragraaf 4.4.4);
  • Transformatie van vrijkomende onderwijsgebouwen, maximaal ca. 77 woningen (zie ook paragraaf 4.4.3);
  • Transformatie van een onbekend aantal ruimtes in de plinten van bestaande bebouwing.

Nieuwe woningen

Uit het bovenstaande volgt dat dit bestemmingsplan maximaal ca. 500 nieuwe woningen mogelijk maakt, waarvan een deel al mogelijk was op basis van het vorige bestemmingsplan. Dit aantal ligt onder het maximum van 1.500 nieuwe woningen uit de Regeling NIBM wat betekent dat er geen nadere toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Overigens hebben het gemeentelijk vastgoed en de eventueel vrijkomende onderwijsgebouwen in de huidige situatie ook een bepaalde verkeersaantrekkende werking die komt te vervallen in geval van transformatie. Bij de transformatiepanden is dus niet uitsluitend sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen.

Transformatie plinten

Binnen de gemengde bestemmingen zijn legio aan transformatiemogelijkheden. Deze hebben ook gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vanwege de veelheid aan panden en mogelijkheden is het echter onmogelijk een concreet scenario vast te stellen. De verwachting is dat de verdeling van de functies detailhandel, dienstverlening, bedrijven en horeca over panden in grote lijnen gelijk blijft. Wel kan gezien de huidige trends aangenomen worden dat het aandeel detailhandel af zal nemen. Ook zijn er de afgelopen periode een aantal winkelpanden getransformeerd in woningen, bijvoorbeeld aan de Mathenesserweg. Het bovengenoemde betekent voor de luchtkwaliteit dat deze in ieder geval niet zal verslechteren. Indien winkelpanden getransformeerd worden in woningen of een andere functie, heeft dat een gunstig effect op de luchtkwaliteit aangezien detailhandel de hoogste verkeersaantrekkende werking heeft.

6.5.2 Onderzoek huidige luchtkwaliteit

Grenswaarden

De in de Wet luchtkwaliteit genoemde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) geldt vanaf 01- 01-2015 en is 40 µg/m3. De grenswaarde voor fijnstof (PM10) is 40 µg/m3 en geldt sinds 01- 07-2011. Het aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 voor PM10 mag worden overschreden is 35. Deze daggemiddelde grenswaarde wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie van 32,4 µg/m3 en hoger.

Actuele waarden

Volgens de NSL Monitoringstool-2017 wordt in het plangebied aan de grenswaarde voor NO2 voldaan. Ook wordt aan de grenswaarden (daggemiddelde en jaargemiddelde) voor fijnstof voldaan. De concentraties van de overige stoffen die ingevolge de Wet luchtkwaliteit moeten worden getoetst zijn zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood en de uurgemiddelde grenswaarde van stikstofdioxide (NO2). De waarden van deze stoffen liggen in Rotterdam en omgeving ruim onder de grenswaarden en worden daarom buiten beschouwing gelaten.

6.5.3 Conclusie

De planologische mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek kan achterwege blijven. De transformatiemogelijken in de plinten kunnen een verbetering van de luchtkwaliteit tot gevolg hebben. De huidige luchtkwaliteit voldoet aan de relevante grenswaarden. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Wat algemene bodemkwaliteit betreft is het plangebied zowel in de contactzone (van 0 tot 1 m beneden maaiveld) als in de zone van 1 tot 2 m beneden maaiveld licht verontreinigd. De bodemkwaliteit is echter schoon genoeg voor de functie 'wonen' en vormt dus geen beperking voor de beoogde ontwikkelingen. Wel zal voor de ontwikkelingen in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen nader onderzoek gedaan moeten worden als dit gepaard gaat met bodemroerende werkzaamheden.

6.6.2 Conclusie

Het aspect 'bodemkwaliteit' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op-en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, sporen, buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas

Plaatsgebonden risico

Volgens de Regeling Basisnet kent dit deel van de deze rivier geen 10-6/jr plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Uit de eindrapportage van Basisnet Water [Ministerie I&M-2011] blijkt dat er in de huidige situatie in de binnenvaartcorridors geen knelpunten zijn, en dat zeer ruim aan de referentiewaarden (dit zijn maximale transporthoeveelheden per stofcategorie) wordt voldaan. In deze eindrapportage wordt op basis van een risicoanalyse de conclusie getrokken dat er een onrealistisch grote hoeveelheid goederen vervoerd moet worden voordat er sprake is van een PR 10-6 contour. Verder wordt geconcludeerd dat het groepsrisico om diezelfde reden langs binnenvaartcorridors geen probleem vormt. Bij de risicoanalyse die hieraan ten grondslag ligt, is rekening gehouden met een groei van maximaal een factor 10 ten opzichte van de huidige transportsituatie. Voor de autonome groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen per binnenvaart betekent het bovenstaande dat zich voor de binnenvaart geen overschrijdingen van de referentiewaarden uit de Regeling basisnet zullen voordoen.

Omdat het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas kleiner is dan 30% van de oriëntatiewaarde is een categorie ‘lichte’ verantwoording aan de orde, hetgeen het volgende inhoudt. De zelfredzaamheid van de aanwezigen in het plangebied is, gelet op de verblijfsfuncties en de verkeersinfrastructuur, groot. Dit zal ook gelden voor de nieuwe woningen. Dit aspect wordt benoemd in het bestemmingplan. Het groepsrisico van de Nieuwe Maas neemt door de ontwikkelingen binnen het plangebied niet toe en geeft geen beperkingen voor dit bestemmingplan. Hiermee is het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.

Oeverbeleid

Indien ontwikkelingen zoals nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt worden binnen 40 meter van de oever van de Nieuwe Maas dient rekening te worden gehouden met artikel 2.1.10 van de provinciale Verordening Ruimte. Het plangebied ligt op minimaal 250 meter van de Nieuwe Maas, daarmee is dit oeverbeleid van de provincie Zuid-Holland niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas is niet beperkend voor dit bestemmingsplan. Het groepsrisico is veel kleiner dan de oriëntatiewaarde, de ontwikkelingen van dit plan hebben geen invloed op dit groepsrisico. Het oeverbeleid van de provincie Zuid-Holland is niet van toepassing omdat geen nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt langs de oever.

6.7.2 Inrichtingen
6.7.2.1 Inrichtingen Merwe-Vierhavensgebied

Plaatsgebonden risico

In het Merwe- en Vierhavensgebied (M4H) liggen koel- en vrieshuizen van Hiwa en Continental Juice aan de IJsselhaven. Voor deze bedrijven gelden 10-6 plaatsgebonden risicocontouren vanwege de aanwezige ammoniak koelinstallaties (Regeling externe veiligheid inrichtingen). De 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van alle risicovolle bedrijven in M4H liggen op ruime afstand van het plangebied. De risicocontouren vormen dus geen beperking voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

Groepsrisico

De ammoniak koelinstallaties van Hiwa en Continental Juice kennen volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen geen groepsrisico’s. De vergunning van Rotterdam Fruit Wharf is voor het deel gevaarlijke stoffen ingetrokken, hieruit volgt dus ook geen groepsrisico. Het reduceerstation van de Gasunie kent volgens de regelgeving geen groepsrisico. Het invloedsgebied voor het groepsrisico van het LPG tankstation aan de Gustoweg ligt op grote afstand van het plangebied.

Conclusie

Het 10-6 plaatsgebonden risico van de bedrijven in het naastgelegen Merwe- en Vierhavensgebied is niet beperkend voor dit bestemmingsplan. Er zijn geen groepsrisico’s.

6.7.2.2 Inrichtingen Waal-Eemhaven

Groepsrisico

Een aantal ontwikkellocaties liggen binnen de invloedsgebieden van het groepsrisico van de volgende inrichtingen in het Waal- en Eemhavengebied:

  • Broekman Project Services, Heijplaatweg 4;
  • Uniport Multipurpose Terminals B.V., Zaltbommelstraat 10;
  • C. Steinweg Handelsveem, Dodewaardstraat 12-14.

De plaatsgebonden risicocontouren van deze bedrijven liggen allemaal op zeer ruime afstand van het plangebied.

Door de DCMR zijn met het programma SafetiNL 6.54 indicatieve berekeningen uitgevoerd op basis van programmagegevens en kentallen voor de populatietoename als gevolg voor de ontwikkellocaties. Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van significante toenames van het groepsrisico: 

  • Broekman Project Services: het groepsrisico blijft voor en na aanpassing kleiner dan 0,01 maal de oriëntatiewaarde;
  • Uniport Multipurpose Terminals B.V.: het groepsrisico kent een kleine toename bij afronding van 0,34 maal de oriëntatiewaarde naar 0,35;
  • C. Steinweg Handelsveem: het groepsrisico blijft 0,33 maal de oriëntatiewaarde.

Conclusie

De ontwikkelingen van dit plan hebben geen significante invloed op de groepsrisico's van bedrijven aan de overkant van de Nieuwe Maas (het Waal-Eemhavengebied).

6.7.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

6.8 Natuur

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.8.1 Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland.

6.8.1.1 Plangebied

Op de natuurkaart is te zien dat in de Mathenesserdijk, in het oostelijk deel van het bestemmingsplangebied, een groene wijkdooradering aanwezig is. Dit betreffen bomen langs de Delfshavense Schie. Overige elementen worden binnen het bestemmingsplan niet weergegeven. De Delfshavense Schie, direct grenzend aan het bestemmingsplangebied ten oosten van de Mathenesserdijk, maakt deel uit van het Waternetwerk. Ter hoogte van de IJsselhaven wordt de kade aangemerkt als kansrijk voor vergroening van havenbekkens.

6.8.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen).

6.8.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende Natura 2000-gebieden aanwezig, te weten de 'Solleveld en Kapittelduinen', 'Oude Maas', 'Westduinpark & Wapendal', 'Nieuwkoopse Plassen' en Broekvelden Vettenbroek & Polder Stein'. Gelet op de afstand (>10 km) tot Natura 2000-gebieden, de aard van de ontwikkeling (woningbouw) zijn directe effecten zoals verstoring, effecten op waterhuishouding en dergelijke op voorhand uit te sluiten. Effecten die wel op grotere afstand kunnen plaatsvinden zijn depositie effecten als gevolg van toename van stikstofemissies. Natura 2000-gebieden waar sprake is van overbelasting als gevolg van stikstofdepositie betreffen 'Solleveld en Kapittelduinen', 'Westduinpark & Wapendal' en 'Nieuwkoopse Plassen'. Met het programma Aerius Calculator is een berekening uitgevoerd voor de beoogde eindsituatie met bijhorende verkeersgeneratie en de aanlegfase, om inzicht te geven in de eventuele bijdrage van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden.

De berekening is opgenomen in Bijlage 3. Uit de berekening van de aanlegfase (zie bijlage) blijkt dat er geen bijdrage is aan de stikstofdepositie dat wil zeggen (afgerond) niet meer dan 0,00 mol/ha/jr. De gebruiksfase draagt niet bij aan de stikstofdepositie. Enerzijds omdat de nieuwe woningen aardgasloos worden gebouwd en anderzijds omdat het extra wegverkeer als gevolg van dit plan op meer dan 5 kilometer van alle Natura 2000-gebieden plaatsvindt en daardoor per definitie geen effect (0,00 mol/ha/jr) geeft.

De ontwikkelingen van het bestemmingsplan Bospolder-Tussendijken hebben gezamenlijk geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden. Van verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en habitats van soorten of een significant verstorend effect op soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen, is geen sprake.

6.8.3 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is.

Vleermuizen

In de natuurdatabase zijn geen waarnemingen van vleermuizen bekend. In de omgeving van het bestemmingsplangebied zijn meerdere waarnemingen van gewone dwergvleermuis opgenomen. Het is zeer aannemelijk dat deze waarnemingen een verre van compleet beeld van de aanwezigheid van vleermuizen in het bestemmingsplangebied schetst. In dit stedelijk gebied en met name langs de grote rivieren zoals de Nieuwe Maas kunnen ook de Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger en Tweekleurige vleermuis voorkomen. Nagenoeg alle bebouwing in het bestemmingsplangebied is geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. De overgrote meerderheid van de bebouwing bevat open stootvoegen, ventilatiespleten, dilatatievoegen en/of metalen dakstrips welke toegang verschaffen tot de spouwmuren en nissen in de gevels. Hier is potentie voor winter-, zomer-, paar- en kraamverblijfplaatsen aanwezig. Verspreid in het bestemmingsplangebied is hoogbouw en zijn massieve gebouwcomplexen (zoals schoolgebouwen en appartementencomplexen) aanwezig. Deze zijn zeer geschikt als massawinterverblijfplaats voor met name gewone dwergvleermuis. Voor boombewonende vleermuizen is het bestemmingsplangebied ongeschikt. Enkel de bomenrij langs de westzijde van het bestemmingsplangebied is potentieel geschikt voor paarverblijfplaatsen en zomerverblijfplaatsen voor Ruige dwergvleermuis. Binnen het bestemmingsplangebied bevinden zich meerdere lijnvormige structuren (kaden, gevellijnen, parken en tuinen) die door vleermuizen gebruikt kunnen worden als functioneel leefgebied als foerageergebied en/of (essentiële) vliegroute. Voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied en essentiële vliegroutes zijn in de Wet natuurbescherming strikt beschermd.

Vogels 

In de natuurdatabase zijn in het bestemmingsplangebied waarnemingen van vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig. Dit betreft een waarneming van zes huismussen ter plaatse van de ontwikkellocaties aan de Hudsonstraat. Tijdens het veldbezoek werden in een achtertuin aan de Van Duylhof roepende huismussen gehoord. Het merendeel van de achtertuinen in het bestemmingsplangebied is echter niet vrij toegankelijk (deze zijn overwegend afgesloten met poorten). Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat er meerdere locaties met huismussen aanwezig zijn. Voor deze soort is in het bestemmingsplangebied potentieel geschikt habitat voor voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig (bebouwing, tuinen, pleinen, jaarrond groen struweel, voedselaanbod). Met name vanwege de ligging in een woonwijk welke zeer geschikt is voor huismus (schuine daken met dakpannen bieden geschikte verblijfplaatsen, groene tuinen bieden voedsel en veiligheid). De aard van de bouwconstructies van de bebouwing binnen het plangebied en de aanwezigheid van schuilgelegenheid in de vorm van struweel en opslag bieden geschikte mogelijkheden voor verblijfplaatsen. Voor overige vogels met een jaarrond beschermde verblijfplaats in de gebouwen (zoals Gierzwaluw) is het bestemmingsplangebied eveneens geschikt, vanwege de ligging in een oudere woonwijk. Onder meer schuine daken met dakpannen bieden geschikte verblijfplaatsen. Voor vogels met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen in bomen is het plangebied ongeschikt. Naast deze beschermde soorten kunnen algemene boom-, struweel-, gebouw- en dakbroedende vogelsoorten in het bestemmingsplangebied verwacht worden, zoals winterkoning, merel, spreeuw, kleine mantelmeeuw, stadsduif en kauw.

Grondgebonden zoogdieren

Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren, opgenomen in de Habitatrichtlijn. Geschikt habitat voor deze soorten is afwezig. In het bestemmingsplangebied kunnen wel nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren worden verwacht. Dit betreffen soorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Met name egel, konijn en meerdere soorten (spits)muizen kunnen zich goed handhaven in een stedelijke omgeving met beperkte groengebieden. De Steenmarter wordt sinds enige jaren in de omgeving van het plangebied waargenomen. Geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen zijn in het bestemmingsplangebied afwezig. Hiervoor is in het bestemmingsplangebied teveel verstoring aanwezig. Het plangebied kan worden gebruikt als functioneel leefgebied (jachtgebied).

Vissen

Open water is enkel aanwezig in de Delfshavense Schie. Deze watergang is ongeschikt voor vissen uit de Habitatrichtlijn (zoals Houting) en Nationaal beschermde soorten (zoals de Grote modderkruiper. Wel kunnen hier algemeen voorkomende vissen worden aangetroffen (zoals baars).

Reptielen en amfibieën

Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor habitatrichtlijnsoorten reptielen en amfibieën. In het bestemmingsplangebied kunnen wel nationaal beschermde amfibieën worden verwacht waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Met name Bruine kikker en Gewone pad kunnen zich goed handhaven in een stedelijke en industriële omgeving met beperkte groene dekking.

Planten

Langs de Spangensekade zijn kademuren aanwezig. Op één plaats, ter hoogte van huisnr. 180/182 werd op de kade een groeiplaats van muurvaren aangetroffen. Daarnaast zijn groeiplaatsen van de niet meer beschermde steenbreekvaren bekend1.Geschikt habitat voor de Nationaal beschermde soorten blaasvaren, schubvaren en muurbloem is in het plangebied afwezig. Deze planten hebben oude kalkrijke muren en kades nodig, die in het plangebied afwezig zijn. Dichtstbijzijnde groeiplaatsen zijn in de Voorhaven aanwezig. Het plangebied is ongeschikt voor andere beschermde vaatplanten. Geschikt habitat als kalkrijke graslanden, duinen, vochtige veengronden, is afwezig. De aangetroffen plantensoorten betreffen veelal zeer algemene kruiden als grote brandnetel, grote weegbree, straatgras.

Overige soortgroepen

Overige vogel- of habitatrichtlijnsoorten of nationaal beschermde soorten worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied.

Zorgplicht

Naast een aantal strikt beschermde Habitatrichtlijnsoorten zijn ook nationaal beschermde soorten te verwachten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Dit betreffen kleine zoogdieren (konijn, mol, egel, diverse muizensoorten) en algemene amfibieën (Gewone pad, en Bruine kikker). Voor deze soorten geldt de Zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

6.8.4 Ontwikkelingen

In deze paragraaf wordt beschreven wat de verschillende ontwikkelingen (voor zover relevant) die dit bestemmingsplan mogelijk maakt voor gevolgen hebben op eventueel aanwezige beschermde soorten.

Aanpak Mathenesserweg

De bebouwing aan de Mathenesserweg is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van huismus, gierzwaluw en gebouwbewonende vleermuizen. In de aan de bebouwing grenzende tuinen en openbaar groen is potentieel geschikt functioneel leefgebied voor huismus en vleermuizen aanwezig. De voorgenomen aanpassing in het bestemmingsplan heeft, mits er geen ingrepen plaatsvinden aan de buitenschil van de gebouwen, geen schadelijke effecten op beschermde flora en fauna. Indien renovatie, sloop, of isolatiewerkzaamheden aan de buitenschil (gevels en daken) plaatsvinden is onderzoek en toetsing aan de op dat moment vigerende natuurwetgeving nodig alvorens met de (her-) ontwikkeling kan worden aangevangen.

Woningbouw Dakpark

Functioneel leefgebied en vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van huismus, gierzwaluw en gebouwbewonende vleermuizen kunnen hier aanwezig zijn. Onderzoek en toetsing aan de op dat moment vigerende natuurwetgeving is dus nodig alvorens met de (her-) ontwikkeling kan worden aangevangen.

Onderwijsgebouwen

Deze bebouwing is geschikt voor gebouwbewonende vleermuizen en kan potentieel geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van huismus en gierzwaluw herbergen, alsook functioneel leefgebied voor vleermuizen en huismus. Onderzoek en toetsing aan de op dat moment vigerende natuurwetgeving is dus nodig alvorens met de sloop, renovatie en/of nieuwbouw kan worden aangevangen.

Punt en Schipper en van Dorp A3 

Deze projecten zijn reeds in uitvoering en in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen is onderzoek gedaan naar beschermde soorten.

Nieuwbouw Kleine Visserijstraat

Er is in de huidige situatie geen bebouwing aanwezig en de gronden zijn volledig verhard. Beschermde soorten worden daarom niet verwacht.

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen die binnen een bestaande bestemming vallen, zoals sloop en nieuwbouw van woningen, renovaties of het herinrichting, dient voorafgaand nog flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd. Bij bestemmingsplanwijzing of een projectbestemmingsplan dient opnieuw getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming.

6.8.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is 'aanvaardbaar' vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming, met dien verstande dat ontwikkelingen op projectniveau getoetst te worden aan de relevante natuurwetgeving op het moment dat ze concreet worden. Uitgangspunt bij deze ontwikkelingen is dat voldoende mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen, waardoor het verkrijgen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk is. Het aspect 'natuur' vormt geen beperking voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

The Hudsons

De gronden zijn in eigendom van de gemeente Rotterdam. Naar verwachting wordt in 2019 wordt gestart met de bouw. Voor het project is een grondexploitatie opgesteld, waarmee het kostenverhaal verzekerd is. Om die reden kan afgezien worden van het opstellen van een exploitatieplan.

 

Kop- en Staart/Diepeveenlocatie Dakpark

Vrijwel alle gronden zijn in bezit van de gemeente Rotterdam. Voor beide locaties zal een grondexploitatie worden opgesteld, waarmee het kostenverhaal verzekerd is. Voor het kleine deel dat niet in bezit is van de gemeente zal (voor vaststelling van dit bestemmingsplan) een anterieure overeenkomst worden afgesloten met de ontwikkelaar om het kostenverhaal te verzekeren. Om die reden kan afgezien worden van het opstellen van een exploitatieplan.

Overig

Voor het overige legt het bestemmingsplan overwegend de planologische mogelijkheden vast die in de vorige bestemmingsplannen al waren opgenomen. De enige wijziging ten opzichte van deze bestemmingsplannen betreft een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van een aantal bestaande panden. Aangenomen kan echter worden dat er als gevolg van deze verruiming geen sprake zal zijn van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening. Voor deze gebruiksverruiming is dan ook geen sprake van een wettelijke verplichting tot kostenverhaal.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Milieu;
  • Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • K.P.N. Telecom;
  • N.V. Nederlandse Gasunie;
  • Ministerie Infrastructuur en Milieu;
  • Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid ;
  • Rijksluchtvaartdienst;
  • Luchtverkeersleiding Nederland;
  • Prorail;
  • Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR);
  • Metropoolregio Rotterdam Den Haag;
  • Monet, beheerder telecommunicatiemasten;
  • VWS Pipelinecontrol.

Er is een reactie ontvangen van de in de volgende paragrafen genoemde overlegpartners.

9.1.1 Hoogheemraadschap van Delfland

Het Hoogheemraadschap van Delfland geeft aan te kunnen instemmen met het bestemmingsplan. Wel wordt er op gewezen dat er een tekstuele omissie staat in de paragraaf over waterpeilen.

Reactie gemeente Rotterdam

De gemeente neemt de reactie ter kennisgeving aan en omissie over de waterpeilen zal worden aangepast.

9.1.2 Tennet

Tennet geeft aan dat er twee ondergrondse 150 kV verbindingen door het gebied lopen, en dat deze correct op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen. Wel wordt verzocht artikel 27.4.1 onder 'a' aan te vullen met de activiteit/werkzaamheid 'rooien'. Wortels van diepwortelende bomen of struiken kunnen namelijk rondom kabels zijn gegroeid. Het verwijderen van de wortels kan de veiligheid en leveringszekerheid van de hoogspanningskabels in gevaar brengen.

Reactie gemeente Rotterdam

Er is tegemoet gekomen aan het verzoek en de regeling is op de gevraagde wijze aangevuld.

9.1.3 Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR)

De VRR geeft aan dat er geen relevante veiligheidsaspecten zijn geconstateerd.

Reactie gemeente Rotterdam

De gemeente neemt de reactie ter kennisgeving aan.

9.1.4 Provincie Zuid-Holland

De provincie geeft aan te kunnen instemmen met het plan omdat er geen provinciale belangen in het geding zijn.

Reactie gemeente Rotterdam

De gemeente neemt de reactie ter kennisgeving aan.