direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haringvliet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het nu geldende bestemmingsplan "Haringvliet" is vastgesteld en onherroepelijk geworden in 2006. In 2016 is het plan niet meer actueel. Daarom wordt er nu een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied opgesteld. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen. Er is binnen het plangebied geen sprake van grootschalige gebiedsontwikkelingen, daarom betreft dit bestemmingsplan overwegend een actualisatie van het in 2006 vastgestelde plan.

1.2 Gekozen planopzet

In het nieuwe bestemmingsplan "Haringvliet" is er voor gekozen om zo veel mogelijk aan te sluiten bij het geldende bestemmingsplan "Haringvliet" uit 2006. In het voorliggende plan zijn de rechten uit het vorige plan overwegend overgenomen en daar waar mogelijk zijn aanvullende bouw- en/of gebruiksmogelijkheden geboden. Grotendeels is sprake van een globaal bestemmingsplan, met op enkele locaties een meer gedetailleerde bestemmingsplanregeling.

In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op de gekozen planopzet. Paragraaf 4.2 beschrijft het huidige gebruik van het plangebied, paragraaf 4.3 de verschillende tussen het oude en het nieuwe bestemmingsplan en in paragraaf 4.4 wordt vervolgens op de juridische planbeschrijving ingegaan. In die paragraaf is per (dubbel)bestemming een beschrijving opgenomen over de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden.

1.3 Ligging en begrenzing

Op afbeelding 1.1 is de begrenzing van het bestemmingsplan opgenomen. De plangrens is gelijk aan de plangrens van het vorige bestemmingsplan "Haringvliet". Aan de noordzijde vormt het hart van de Burgemeester van Walsumweg de begrenzing van het bestemmingsplan, in het oosten het Boerengat, in het zuiden het hart van de Nieuwe Maas en in het westen de Oudehaven en het hart van de Koestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0002.jpg"

Afbeelding 1.1: de globale ligging van de plangrens van het nieuwe bestemmingsplan

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Voor het gehele plangebied geldt op dit moment alleen het bestemmingsplan "Haringvliet". Dit plan is vastgesteld op 19 januari 2006 en is goedgekeurd op 2 mei 2006.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de Rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Vastgesteld op 13 maart 2012 (SVIR) en 5 juni 2014 (Barro, geconsolideerde versie)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van het beleid uit de SVIR. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

2.1.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

De Maas is aangewezen als een nationaal ruimtelijk belang. In het Barro is de Maas aangewezen als een 'grote rivier', waarbij het gebied aan wal is gelegen in een rivierbed. Een bestemmingsplan wijst alleen nieuwe bestemmingen aan in een rivierbed als er sprake is van:

  • 1. Een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam behouden blijft;
  • 2. Een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • 3. Een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • 4. Een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.

Bij toepassing van deze voorwaarden worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd. Aangezien de feitelijke situatie is bestemd, en daarbij de planologische mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan zijn opgenomen,er geen nieuwe bouwmogelijkheden ten opzichte van het vorige plan worden geboden, komt het ruimtelijk belang (de rivierbed) niet in het gedrang.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 9 juli 2014 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld en geldt als structuurvisie. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld.

Het Programma Ruimte bevat het ruimtelijk-relevante, operationele beleid. Het Programma heeft, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. In de Verordening Ruimte 2014 (VR) zijn de provinciale belangen, zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit, verankerd. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant.

2.2.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het bestemmingsplan "Haringvliet" bevat de volgende provinciale onderwerpen:

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1 VR)

Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bij elk project dient allereerst te worden bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Daarnaast dient te worden beoordeeld of het project ook gezien zijn schaal en aard moet worden getoetst aan de Ladder. Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan dient de toetsing aan de Ladder plaats te vinden. De provincie Zuid-Holland heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 2.1.1 van de Verordening Ruimte.

Bij toetsing aan de Ladder moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • Trede 1: de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • Trede 2: in die behoefte wordt binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins of;
  • Trede 3: indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    • 1. gebruik maken van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart (artikel 2.2.1. is van toepassing);
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

De planologische mogelijkheid tot het creëren van nieuwe woningen in de gemengde bestemmingen wordt beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het is echter niet duidelijk om hoeveel woningen het gaat aangezien niet te voorspellen is in welke mate de transformatiemogelijkheden benut zullen worden. Te verwachten valt dat het om een beperkt aantal nieuwe woningen gaat. Toetsing aan de Ladder leidt tot de hierna beschreven conclusies. Over de behoefte aan nieuwe woningen het volgende. De regiogemeenten van de toenmalige Stadsregio Rotterdam hebben de woonvisie "Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020" (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2014 is deze woonvisie aanvaard door de provincie en daarmee als regionale woonvisie te beschouwen.

Plannen die overeenstemmen met de visie "Dat spreken we af" voldoen op basis van de Verordening Ruimte aan het onderdeel verantwoording van de behoefte en regionale afstemming daarvan voor wonen uit de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Uit de woonvisie blijkt dat er een substantiële behoefte is aan nieuwe woningen in de stad en regio: het gaat om 28.000 nieuwe woningen tot 2020. Daardoor zijn de planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen in overeenstemming met de eerste trede van de provinciale Ladder. De locaties liggen allen binnen bestaand stedelijk gebied en gaan uit transformatie of herstructurering. Omdat hiermee aan de tweede trede wordt voldaan, is de derde trede niet van toepassing.

Kantoren (artikel 2.1.2 VR)

Het beleid van de provincie ziet alleen op het toevoegen van kantoren binnen de invloedsfeer van de concentratielocaties voor kantoren met treinhalte, binnen de begrenzing van de concentratielocaties voor kantoren zonder treinhalte of binnen de begrenzing van de scienceparken. Het plangebied ligt niet binnen de hiervoor genoemde invloedssferen. Wel is het mogelijk om een vigerende kantoorbestemming opnieuw te bestemmen voor zover die passend is in een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten. Ook zijn kleinschalige zelfstandige kantoren te realiseren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging.

Er worden geen nieuwe planologische mogelijkheden geboden tot het realiseren van extra kantoren in dit bestemmingsplan, wel zijn de mogelijkheden uit het vorige plan overgenomen. Kantoren zijn in het bestemmingsplan mogelijk binnen alle gemengde bestemmingen: 'Gemengd - 1', Gemengd - 2' en 'Gemengd - 3'. Bij de bestemming 'Gemengd - 1' zijn kantoren alleen op de begane grond toegestaan. Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' zijn kantoren op de begane grond, eerste en tweede verdieping toegestaan. Binnen de bestemming 'Gemengd - 3' zijn kantoren ook op de verdiepingen toegestaan. De panden met deze bestemming zijn in de huidige situatie grotendeels gevuld met kantoorfuncties. De panden binnen de overige gemengde bestemmingen (Gemengd - 1 en - 2) zijn overwegend gevuld met andere functies. Om te voorkomen dat zich hier grootschalige kantoren vestigen, is in de regels van deze bestemmingen opgenomen dat het oppervlak van kantoorfuncties niet groter mag zijn dan 1.000 m² b.v.o. per vestiging. Zodoende wordt voldaan aan het beleid uit artikel 2.1.2 van de VR.

Detailhandel (artikel 2.1.4 VR)

In het eerste lid van artikel 2.1.4 van de VR is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in nieuwe detailhandel indien deze binnen een bestaande winkelconcentratie ligt of daar direct aan grenst. Verder is detailhandel uitsluitend toegestaan binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk of binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie. In het tweede lid is bepaald dat eventuele nieuwe detailhandel daarnaast in overeenstemming moet zijn met het ontwikkelingsperspectief dat is beschreven in het bij de VR horende Programma Ruimte (PR). In het PR zijn regels opgenomen voor nieuwe detailhandel aan de hand van drie typen winkelcentra: te ontwikkelen centra, te optimaliseren centra en overige aankoopplaatsen. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe planologische mogelijkheden geboden voor detailhandel ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. De mogelijkheden voor detailhandel zijn overgenomen uit het vorige plan. Detailhandel is in dit plan daarom alleen mogelijk binnen de bestemming 'Gemengd - 1', uitsluitend op de begane grond. Deze bestemming is opgenomen voor de bebouwing aan de Burgemeester van Walsumweg, Oostmolenwerf en ter plaatse van vier panden aan het Haringvliet. De bebouwing aan de Burgemeester van Walsumweg en de Oostmolenwerf is in de huidige situatie overwegend gevuld met detailhandel, aangevuld met dienstverlening en bedrijvigheid. De vier panden aan het Haringvliet zijn gevuld met diverse functies. Om leegstand te voorkomen, flexibiliteit te bieden en vanwege de aanwezigheid van detailhandel in de huidige situatie kiest de gemeente voor het handhaven van de brede bestemming uit het vorige bestemmingsplan. Een brede bestemming sluit aan bij de dynamiek van het gebied. Het opleggen van een maatbestemming voor detailhandel kan daarentegen leiden tot leegstand omdat de panden niet meer op meerdere manieren invulbaar zijn.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe planologische mogelijkheden voor detailhandel geboden. Er is daarom geen strijdigheid met het provinciaal beleid ten aanzien van dit onderwerp.

Veiligheidszonering Nieuwe Maas (artikel 2.10 VR)

In de VR is opgenomen dat voor de Nieuwe Maas voorwaarden gelden. Deze voorwaarden houden in dat in het gebied tot 25 meter vanaf de kade geen nieuwe bebouwing wordt toegelaten. In het gebied tussen de 25 en 40 meter vanaf de kade wordt nieuwe bebouwing slechts toegelaten als sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang, de veiligheid voldoende wordt gegarandeerd en met het oog hierop advies is uitgebracht door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond. Afwijkingen zijn mogelijk, maar niet van toepassing voor het plangebied.

Over de Nieuwe Maas vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Dit vervoer heeft als gevolg dat een zonering is opgenomen om de veiligheid zo goed als mogelijk te waarborgen. In dit bestemmingsplan reikt de zonering tot in het plangebied, tot en met de woningen aan de Oosterkade. In deze zone worden geen planologische mogelijkheden geboden voor nieuwe ontwikkelingen. De bestaande situatie is bestemd. Daarom leidt de veiligheidszonering niet tot problemen.

Buitendijks gebied (artikel 2.4.3 VR)

Een bestemmingsplan voor gronden binnen het buitendijks gebied dat nieuwe bebouwing mogelijk maakt, bevat in de toelichting een inschatting van het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming en een verantwoording van de afweging die is gemaakt voor het toelaten van nieuwe bebouwing.

Een klein gedeelte van het plangebied maakt deel uit van buitendijks gebied. Het betreffende gebied is het gebied dat ten zuiden van de Maasboulevard ligt. Nieuwe ontwikkelingen zijn hier planologisch niet mogelijk. Wel is de feitelijke situatie bestemd, grotendeels in overeenstemming met de planologische mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan.

Rivierdijk (artikel 2.4.2 VR)

Een bestemmingsplan voor gronden waarop een regionale waterkering ligt bestemt die waterkering als zodanig. De Maasboulevard is naast een openbare weg ook een rivierdijk. Deze dijk beschermt het achterliggende gebied tegen overstromingen. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen om deze rivierdijk te beschermen. Ontwikkeling zijn niet voorzien in dit bestemmingsplan, waarmee de dijk is gewaarborgd.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).

2.3.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Haringvliet valt binnen het internationaal centrum van Rotterdam. Dit is volgens de gemeente Rotterdam een strategisch ontwikkelingsgebied met kantorenlocaties. Een ander visiepunt van de gemeente Rotterdam is het verdichten van de binnenstad om te voorzien in de vraag naar centrumstedelijk wonen. In de binnenstad van Rotterdam is nu sprake van een onbalans tussen wonen en werken. Als deze balans in evenwicht komt, biedt dit betere uitgangspunten voor een sterk en aantrekkelijk centrumstedelijk woonmilieu. Om dit te realiseren moet de kwaliteit van het centrum verbeterd worden. De gemeente Rotterdam wil dit realiseren door meer te investeren in de openbare ruimte. Hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte maakt het gebied ook aantrekkelijker om te wonen.

Op basis van dit bestemmingsplan kunnen nieuwe woningen op de begane grond worden gerealiseerd. Deze gebruiksmogelijkheden zorgen er voor dat de binnenstad wordt verdicht, zonder dat dit ten koste gaat van de ruimte. De verdichting vindt plaats binnen al bestaande bebouwing. Nieuwe mogelijkheden voor kantoren of detailhandel worden echter niet geboden.

2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie 'wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010' vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

De geactualiseerde woonvisie heeft een overwegend kwalitatieve benadering. Dat wil zeggen dat er niet zozeer aantallen nieuw te bouwen woningen zijn opgenomen, maar dat de nadruk ligt op maatregelen zoals het geven van een kwaliteitsimpuls aan de bestaande voorraad (woningverbetering) en het stimuleren van doorstroming binnen de woningmarkt.

Dit bestemmingsplan maakt op een aantal locaties uitwisselbaarheid van functies mogelijk. Hierdoor kunnen niet-woonfuncties omgezet worden in woonfuncties, waardoor er mogelijkheden ontstaan om bijvoorbeeld woningen samen te voegen. Zodoende kunnen er grotere woningen ontstaan die beter aansluiten bij de vraag van de woonconsumenten.

2.3.3 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Het kerngebied is gelegen in de overlap van 2 zones, namelijk de "kennis- en dienstenzone" en de "haven en industriële zone". De belangrijkste opgave in dit gebied is het verder uitbouwen van de binnenstad als een top voorzieningencentrum in de Zuidvleugel van de Randstad. Tot 2030 is het aanbod aan kantorenlocaties in de binnenstad voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen. Door middel van transformatie van de Kralingse Zoom naar een campusformule in aansluiting op de Erasmus Universiteit kan het overaanbod aan kantorenlocaties buiten het centrum worden bestreden.
De ontwikkeling van de detailhandel- en leisureprojecten op en rond de Coolsingel is belangrijk om de stad aantrekkelijk(er) te maken voor bezoekers en bedrijven. De realisatie van het Hoboken complex van het Erasmus Medisch Centrum geeft nieuw elan aan de ontwikkeling van de medische sector op internationaal niveau. In het gedeelte van Stadshavens dat zich in het kerngebied bevindt kan ingezet worden op de gewenste functiemenging.

2.3.3.1 Relevant beleid voor het plangebied

Het bestemmingsplan maakt functiemenging mogelijk. Een combinatie tussen wonen en werken is bijna overal mogelijk. Er is geen extra ruimte gereserveerd voor nieuwe kantoren, bedrijven en/of detailhandel. Er worden wel planologische mogelijkheden geboden voor nieuwe woningen, mits deze worden gerealiseerd in bestaande kantoorruimtes, bedrijfsruimtes en/of winkelruimtes.

2.3.4 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijk uitgangspunt.

Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen

Om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen, in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De visie op deze focusgebieden geeft aan hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is, waarbij onderscheid is gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'. Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld.

2.3.4.1 Relevant beleid voor het plangebied

Voor het relevante beleid voor het plangebied ten aanzien van horeca wordt verwezen naar paragraaf 2.4.2.

2.3.5 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.5.1 Relevant beleid voor het plangebied

Voor het relevante beleid wordt verwezen naar paragraaf 3.2.

2.3.6 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.3.6.1 Relevant beleid voor het plangebied

Voor het relevante beleid wordt verwezen naar paragraaf 3.3.

2.4 Gebiedsgericht beleid

2.4.1 Gebiedsplan Rotterdam Centrum

In Rotterdam Centrum wonen ruim 30.000 mensen die het over het algemeen goed doen en het er naar hun zin hebben. Daarnaast ontvangt het gebied wekelijks zo’n 600.000 bezoekers (voornamelijk om te winkelen) en werken er ongeveer 85.000 mensen. Samen met veel (bouw)werkzaamheden en evenementen, zorgt dat voor een enorme dynamiek en complexiteit in dit relatief kleine gebied; hier gebeurt altijd wat.

In de komende bestuursperiode zet de gemeente Rotterdam in op de ambities: Rotterdam moet sterker, veiliger, levendiger en gezelliger. In het Coalitieakkoord ‘Volle Kracht Vooruit’ krijgt het centrum volop de aandacht en daar sluit het gebiedsplan van de gebiedscommissie Centrum goed op aan. De binnenstad is het visitekaartje van de stad. Ieder jaar vinden meer Rotterdammers en bezoekers hun weg naar de binnenstad om te wonen, werken en recreëren. Naar een plek waar mensen kunnen shoppen, relaxen en genieten van alles wat een grote stad te bieden heeft.

Een aantal thema’s is wijkoverstijgend en geldt voor alle wijken. Deze thema's zijn: levendigheid moet samen met fijn wonen, vergroenen, prestatie-inkoop Welzijn, kwetsbare ouderen en bouwen en leegstand.

2.4.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

In dit bestemmingsplan speelt levendigheid een grote rol. Deze levendigheid is onder andere mogelijk door functiemenging. Detailhandel in combinatie met kantoren, wonen en horeca. Door woningen toe te staan op de begane grond aan de Burgemeester van Walsumweg wordt de levendigheid vergroot. Dit doordat functies zich door elkaar mengen en leegstand wordt voorkomen.

2.4.2 Horecagebiedsplan Centrum 2015-2016

In het horecagebiedsplan van de (voormalige) deelgemeente Centrum is aangegeven waar nog ruimte is voor nieuwe horeca en waar reeds voldoende horeca aanwezig is gelet op de belangen van de omgeving. Tevens geeft het horecagebiedsplan aan welk type activiteiten toegestaan zijn binnen de horecabestemming. In het vergunningstelsel staat vermeld welke keuzemogelijkheden de ondernemer heeft ten aanzien van de vergunningaanvraag. De activiteiten die kunnen worden aangevraagd, zijn geclusterd in verschillende modules. Deze modules geven duidelijk weer welke activiteiten binnen de module gekozen kunnen worden. De ondernemer van een horeca-inrichting vraagt uit de horecamodules activiteiten aan. De combinatie van gekozen activiteiten binnen de verschillende modules maakt vervolgens de exploitatiecategorie, waar de inrichting onder valt, inzichtelijk. Indien een exploitatie gedurende de exploitatieperiode een activiteit wil toevoegen, dan kan een nieuwe vergunningaanvraag worden ingediend. Door vestigingsvoorwaarden te stellen, kan meer gestuurd worden op welke exploitatiecategorieën zich in een bepaalde buurt kunnen vestigen.

De volgende ontwikkelrichtingen kunnen aan een gebied worden toegekend in de horecagebiedsplannen

  • Ontwikkelen
  • Gericht ontwikkelen
  • Consolideren
  • Gericht verminderen
  • Verminderen

Door vervolgens met modules te werken in de vergunningverlening (module eten/module drinken, module openingstijden/ module terras/ module geluid en entertainment) en deze modules van punten te voorzien (van licht naar zwaar) ontstaat een bepaald exploitatieprofiel (categorie A,B,C,D en D+). Voor de uitwerking hiervan verwijzen wij naar de horecanota en naar het horecagebiedsplan.

2.4.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

Voor het Haringvliet is het voornemen de bestaande situatie te continueren. Aanduidingen zijn opgenomen om bestaande horeca toe te staan. Daarnaast bestaat één uitzondering. Aan het Haringvliet 94 mag aan de achterzijde een terras mag worden geëxploiteerd. Dit is in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt, net als voor de overige achtererfgebieden aan het Haringvliet 72 tot en met 100.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied Haringvliet omvat het zuidoostelijk gedeelte van het oude Rotterdam. Gedurende de Middeleeuwen vormde de vest ter plaatse van de latere Nieuwehaven, samen met de Blaak, de stadsvest aan de zuidkant van Rotterdam. In de 15e en 16e eeuw kwam hier uiteindelijk een geheel gesloten stadsmuur met torens tot stand. Een gedeelte van de muur is opgegraven net ten westen van het bestemmingsplangebied bij het metrostation Blaak. De oudste Oostpoort, onder het huidige Oostplein, maakte ook deel uit van de stadsmuur.

Na circa 1580 werd de stad uitgebreid richting de Nieuwe Maas, waarbij de Nieuwehaven, het Haringvliet en de voormalige Oosterkade ontstonden.

Na het bombardement van 1940 zijn een deel van de rooilijnen en ligging van de straten ingrijpend gewijzigd. De Hoogstraat (de oude rivierdijk waarlangs Rotterdam is ontstaan) kreeg een meer noordoostelijke loop, en de Nieuwe Haven werd gedempt. Hierdoor zijn tussen het Haringvliet en de huidige Hoogstraat de oude rooilijnen verlaten en bij de wederopbouw stukken van het bodemarchief (in de vorm van resten van bebouwing, enz.) onder straten, pleinen en plantsoenen komen te liggen. Bij de aanleg van de Oost-westlijn van de metro, onder de Burgemeester van Walsumweg, zijn diverse archeologische vondsten uit de stadsperiode gedaan (o.a. pottenbakkersafval, begravingen van het oude gasthuis en de resten van de 'Vuurmachine' bij het Oostplein, een stoommachine uit circa 1780).

Het plangebied maakte vanaf de latere prehistorie deel uit van een omvangrijk moerasgebied waar veenvorming plaats vond. Bewoningssporen uit de periode van het begin van de moerasvorming, de Bronstijd (2000-800 voor Christus) zijn uit het plangebied niet bekend. De Rotte is als afwateringsriviertje van het veengebied vermoedelijk ook ontstaan in de late prehistorie, de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling). Vanaf de Romeinse tijd (begin jaartelling - 450) is er dicht bij de Rotte en langs de Nieuwe Maas klei op het veen afgezet. De oevers van de Rotte en de Nieuwe Maas waren aantrekkelijk voor bewoning. Bij archeologisch onderzoek dichtbij het plangebied zijn op de oevers vondsten en bewoningssporen ontdekt uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. De vondsten en sporen uit de 8e-12e eeuw kunnen gerelateerd worden aan de in 1028 en 1050 historisch vermelde nederzetting Rotta, die ook een kerk bezat. Tussen Blaak en Wijnhaven zijn onder meer resten van een huiserf ontdekt en onder het Bolwerk delen van wat mogelijk een dijkje is uit de 11e eeuw. Deze prestedelijke nederzetting, die langs beide oevers van de benedenloop van de Rotte lag, is in de 12e eeuw verlaten na overstromingen.

3.2 Archeologie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Archeologische potentie

Het gehele bestemmingsplangebied wordt op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Rotterdam (AWK 2005) zeer hoog gewaardeerd, in het bijzonder vanwege het feit dat het gebied een deel van de oude stadskern van Rotterdam omvat. Door de verdraaiing van de rooilijnen (zie hierboven) kan het bodemarchief onder straten, plantsoenen en pleinen op geringe diepte bewaard zijn gebleven. Voorts zijn de resten van de stadsmuur te verwachten, alsmede die van de oude Oostpoort in het uiterste noordoostelijk deel van het plangebied. Behalve dat het plangebied (pre-)stedelijke bewoningssporen kan bevatten, biedt het ook de mogelijkheid om het nodige te leren over de uitbreiding van de stad en de aanleg van de nieuwe havens, waarover historisch weinig bekend is.

In de ondergrond van het plangebied kunnen bewoningssporen voorkomen van de aan Rotterdam voorafgaande nederzetting Rotta. Ook oudere bewoningssporen uit de Romeinse tijd of de latere prehistorie zijn in de ondergrond te verwachten.

3.2.3 Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1

Voor het deelgebied met de vroegere stedelijke uitbreidingen (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden maaiveld, ongeacht het oppervlak.

Waarde - Archeologie 2

Voor de rest van het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 0 meter NAP die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 3

Voor het binnen de plangrenzen gelegen water (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan. Hiervan uitgezonderd zijn werken die worden uitgevoerd in het kader van het normale onderhoud.

3.3 Cultuurhistorie

3.3.1 Beleidskader

Rijksbeleid

Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

In de beleidsvisie 'Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte' van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan en consistent met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M.

Daarnaast geeft het rijk in 'Kiezen voor Karakter'aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven van (inter)nationaal belang zijn en waar het rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten.
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren.
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp.
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie.
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Besluit ruimtelijke ordening

Als gevolg van de koers om cultureel erfgoed te verankeren in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 in het besluit Ruimtelijke Ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Een Cultuurhistorische Verkenning of quick scan kan inzicht geven in de cultuurhistorische waarden van een gebied en is de basis voor de verwerking van cultuurhistorie in het bestemmingsplan

Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)

De CHS (provincie Zuid Holland, 2002) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht erfgoed- en monumentenbeleid. Deze CHS legt een basis voor lokaal ruimtelijk beleid en vormt een toetsingsinstrument voor de provincie voor de gemeentelijke plannen.

Regioprofielen

Op basis van deze CHS zijn in 2005 vervolgens 15 topgebieden voor cultureel erfgoed aangewezen. In deze gebieden zijn de belangrijkste landschappen van de provincie te vinden en komen belangrijke archeologische, historisch landschappelijke en historisch bouwkundige waarden voor.

Het is een provinciaal belang om zorgvuldig om te gaan met de topgebieden en cultuurhistorische thema's. Dit betekent allerminst dat grote gebieden 'op slot' zouden moeten, maar dat dynamiek en verandering zich verhouden tot de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten en essenties.

Voor deze topgebieden zijn zogenaamde Regioprofielen Cultuurhistorie gemaakt, een algemene sturingsstrategie voor behoud en inpassing van de cultuurhistorische waarden in de betreffende gebieden. Daarmee wordt voor gemeenten, rijk en andere partijen duidelijk wat de provincie onder het provinciaal belang cultuurhistorie verstaat en wat daarvan de consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn.

Gemeentelijk beleid

Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008

(Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 september 2010 door de Rotterdamse Gemeenteraad)

In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

Stadsvisie Rotterdam 2030

De inzet van cultuurhistorisch erfgoed en architectuur bij ontwikkelingen van de stad is één van de kernbeslissingen uit de Stadsvisie Rotterdam 2030. De stadsvisie is vastgesteld door de gemeenteraad in 2007. Het gaat uit van het versterken van de bestaande kwaliteiten van de stad bij nieuwe ontwikkelingen.

Besluit cultuurhistorie in gebiedsontwikkelingen

Sinds eind 2007 is het besluit van Burgemeester en Wethouders (B&W) van toepassing dat bij gebiedsontwikkeling een Cultuurhistorische Verkenning wordt opgesteld door de gemeente en/of corporaties & ontwikkelaars als blijkt dat er cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn. In een CV worden de cultuurhistorische waarden van een gebied benoemd, geanalyseerd en gewaardeerd. De CV is een bouwsteen voor een visie, masterplan, stedenbouwkundig plan en/of bestemmingsplan. Door deze manier van werken wordt in het begin van een ontwikkelingsproces inzichtelijk gemaakt of er cultuurhistorische waarden in een gebied zijn; zo ja, welke dat zijn; en wat de plek is van deze waarden in de planontwikkeling.

3.3.2 Monumentale gebieden en gebouwen

De gemeente Rotterdam heeft een groot aantal objecten en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd volgens de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam heeft alleen rijksbeschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten van het rijksbeschermd gezicht en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO). De status van een beschermd stadsgezicht betekent voor toekomstige ontwikkelingen dat er in dit gebied niet gesloopt mag worden zonder een sloopvergunning op grond van artikel 37 van de Monumentenwet 1988 (vanaf 1 oktober 2010 onderdeel van de omgevingsvergunning, werkzaamheid monumenten). Voor alle bouwwerkzaamheden in een beschermd stadsgezicht is een bouwvergunning vereist.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten heeft Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Wel heeft B&W in 1998 vastgesteld dat de historische kwaliteiten van deze waardevolle ensembles onderdeel uitmaken

van het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan. Hiervoor kan het nodig zijn een Cultuurhistorische Verkenning (CV) te maken om de historische kwaliteiten in kaart te brengen.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Rotterdam heeft zowel rijks- als gemeentelijke monumenten. Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is (rijksmonument), of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om een bouwwerk of

complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden zonder vergunning wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal objecten te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van cultuurhistorische waarde zijn omdat deze objecten karakteristiek voor de stad of een wijk zijn: de zogenaamde Beeldbepalende Objecten. Ook heeft

Rotterdam cultuurhistorisch waardevolle gevelwanden. Beeldbepalende objecten en gevelwanden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.

3.3.3 Beschrijving van het plangebied

Het gebied van de Waterstad heeft nu, 76 jaar na het bombardement, een opvallende historische gelaagdheid die onvergelijkbaar is met wat wij in andere binnensteden van Nederland aantreffen. De opeenvolgende culturele opvattingen gedurende de naoorlogse periode en de grote wendingen die hierbij plaatsgevonden hebben, resulteerden in een omgeving die gekenmerkt wordt door grote contrasten. Deze werden hierbij nog extra versterkt door de programmatische wijzigingen die het Waterstadgebied onderging. Om grip te krijgen op deze contrasten en om hierin de cultuurhistorische samenhang te onderkennen is het noodzakelijk de cultuurperiodes expliciet te benoemen en te beschrijven om de kenmerkende stedenbouwkundige en architectonische uitdrukking die iedere historische laag aan het gebied toevoegde nauwkeurig te kunnen benoemen en te waarderen. De cultuurhistorische waardevolle structuren en objecten worden in de onderstaande Waardenkaarten en Aanbevelingenkaart getoond en voor de deelgebieden kort beschreven.

In de Cultuurhistorische Verkenning & Waardenstelling Waterstad-oost Rotterdam (november 2016) is de historie en ruimtelijke ontwikkeling van het gebied geheel beschreven, naast ook een beschrijving en waardering van de cultuurhistorische structuren en bebouwing voor het gehele gebied van het Haringvliet e.o (Waterstad-oost) en per deelgebied, die aansluit op het geen is opgenomen in dit hoofdstuk.

Het gebied waarop dit bestemmingsplan zich betrekt is kleiner dan de historische Waterstad, dat het gehele gebied beslaat dat buitendijks tussen 1578 (begin van de ontwikkeling van de Nieuwe Haven)

tot 1613 (ontwikkelen van Wijnhaven en Scheepmakershaven) is aangelegd als nieuw havengebied en als stadsuitbreiding. De huidige stadsplattegrond past niet meer precies op de historische, maar feitelijk is dit het gebied dat zich bij benadering bevindt binnen het tracé dat beschreven wordt door het huidige Boerengat, de Burgemeester Van Walsumweg, de Blaak, de Schiedamse Vest, het Vasteland en de Maasboulevard.

De Oostelijke Waterstad, bestaande uit het gebied tussen de Burgemeester Van Walsumweg, Boerengat, Maasboulevard en Oudehaven, valt met uitzondering van de Oudehaven inclusief het Spaansekadeproject, in dit bestemmingsplangebied Haringvliet.

3.3.4 Cultuurhistorische waarden

In dit hoofdstuk wordt eerst een korte beschrijving gegeven van de Cultuurhistorische-, en ruimtelijke identiteit en de cultuurhistorische Waarden van de 4 deelgebieden waarin Waterstad-oost kan worden opgedeeld.

Vervolgens worden de Cultuurhistorische Waardenkaart en Aanbevelingenkaart voor behoud en ontwikkeling van de stedenbouwkundige structuren opgenomen en tevens is de Waardenkaart met Monumenten en Beeldbepalende panden/ objecten opgenomen.

Haringvliet-zuidzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0003.png"

Cultuurhistorische en ruimtelijke identiteit

In dit deel van Waterstad-oost is de vooroorlogse historie het best bewaard gebleven, niet alleen op de schaal van de Waterstad, maar van de gehele Rotterdamse binnenstad. De historische structuur (het water van de Haringvliet, het water en het profiel van het Haringvliet, een rij 16de – 19de eeuwse panden, de historische kade, het Oudehoofdplein, de Spanjaardbrug, Havenziekenhuis, tuinen achter Haringvlietpanden) vertegenwoordigt een voor Rotterdam zeldzaam oude historische laag. De his-

torische bebouwingswand van het Haringvliet is van grote waarde voor de stad Rotterdam: het is de enige plek in de gehele stad – behalve Delfshaven – waar een rij panden uit de pre-industriële periode 16de – 19de eeuw) bewaard is gebleven (de panden naast het Witte Huis zijn na de afbraak en wederopbouw ten behoeve van de treintunnel immers niet origineel meer).

Het Haringvliet was een in aanleg laat-16de eeuwse binnenstadshaven met een klassiek Hollands 'grachtenprofiel' van individuele, geschakelde woon- of bedrijfspanden aan beide zijden van het water in een strakke rooilijn, een zone van privéstoepen, een rijweg, een kade met dicht opeen geplante bomen en plaats voor opslag van goederen in de open lucht, en het water. In tegenstelling tot de

huidige tijd paste de hoogte en breedte van de bebouwing zich in de vooroorlogse periode in principe niet aan aan de breedte van de ruimte. Deze profieleigenschappen zijn in principe nog altijd zo, zij het dat de oostelijke bebouwingswand vooral na de Tweede Wereldoorlog vooral in horizontale zin veel grootschaliger geworden is. Ook de hoogte is hier toegenomen, maar echte hoogbouw is hier nooit ontstaan. Waterstad-oost is niet opgenomen in de hoogbouwzone van Waterstad-west.

De haven stond in open verbinding met het Boerengat en de Oude Haven, via versmallingen van het havenprofiel; bruggen en bijbehorende brughoofdpleinen lagen aan de oost- en westzijde tussen het Haringvliet en de Oude Haven resp. Boerengat. Beide verbindingen, brughoofdpleinen en versmallingen in het profiel zijn er nog, zij het verschoven ten opzichte van de vooroorlogse situatie.

De strook bebouwing tussen Haringvliet en de Nieuwe Maas was al in de pre-industriële periode uiterst bijzonder van opbouw. Hier lagen geen gesloten bouwblokken, maar een langgerekte strook aaneengeschakelde, zeer diepe panden met een duidelijk verschil tussen voor- en achterkant, waarin de rijke elite van Rotterdam woonde. Ze waren gebouwd op het uitzicht: direct met het buiten muurwerk in het water van de Maas staand waren zij al in de 17de en 18de eeuw aan de rivierkant voorzien van terrassen en erkers. Deze chique en op recreatie ontworpen achterkant was als type stadswoning in de pre-industriële stad – ook buiten Rotterdam – uiterst zeldzaam. Zij vormden bovendien een stenige wand én stadsrand die in zijn verschijningsvorm in groot contrast stond met het andere waterfront van de stad: de westelijke Waterstad, waar de bebouwing met zijn formele voorzijde achter de groene Boompjes schuilging. Schilderijen, prenten en historische foto's laten deze tweedeling van het waterfront van de stad duidelijk zien. Deze typische en zeldzame opbouw van de rivierkant van de historische panden is nog altijd zichtbaar.

Met de bouw van het Maasstation halverwege de 19de eeuw is deze voor Nederland en Rotterdam unieke stadsrand deels verloren gegaan, omdat de rivier hier werd aangeplempt, maar er kwam een andere unieke stadsrand voor in de plaats: een langgerekt station langs het water met aanlegplaatsen voor passagier- en vrachtboten, waarachter de huizen van het Haringvliet – nu met diepe achtertuinen ter compensatie van het verloren contact met het water – schuilgingen. De Oosterkade voor het Maasstation werd een representatieve ontvangstruimte met plantsoen voor de passagiers van trein en boot en een druk overstappunt met spectaculair uitzicht op stad en rivier. De bewoners van het Haringvliet konden langs het station nog altijd naar de rivier kijken. De Oosterkade en het Oudehoofdplein waren nu opeens cruciale verbindingsroutes met de stad geworden, waarlangs in de bestaande structuur hotels en cafés zich ontwikkelden. De monumentale Oudehoofdpoort werd er echter voor gesloopt. Ondanks de aanwezigheid van het Maasstation en de onmiddellijke nabijheid van het altijd drukke Oostplein en de minstens zo roerige Oude Haven, heeft het Haringvliet zich in de vooroorlogse periode nooit ontwikkeld als geanimeerd en levendig binnenstedelijk gebied. Het was een binnenstedelijke haven, maar een betrekkelijk rustige, zeker de zuidwand. Het is in die zin altijd een buitenbeentje binnen de Rotterdamse binnenstedelijke havens gebleven. Om de hoek was wél binnenstedelijke levendigheid te vinden: het Oudehoofdplein en de Spaansekade bruisten van het leven, van de cafés, kroegen, hotels en winkels.

Aan het oostelijke Haringvliet was in de eerste decennia van de 20ste eeuw een 'medisch centrum' tot ontwikkeling gekomen met het Ooglijdersziekenhuis aan de Oostmolenwerf en het Havenziekenhuis langs het Haringvliet. Het Havenziekenhuis breidde uit vlak voor de oorlog in een geheel nieuw en modern pand, in een van de omgeving afwijkende schaal, maar zich voegend in de stedenbouwkundige structuur, inclusief tuinenstrook aan de kant van de rivier. Het Ooglijdersziekenhuis is weggebombardeerd maar het Havenziekenhuis heeft zich hier tot op de huidige dag gehandhaafd en is in de jaren '60 aanzienlijk uitgebreid, zich eveneens voegend in de stedenbouwkundige structuur, maar waarbij de tuinenstrook is opgeofferd aan parkeren. Wel werd deze gecompenseerd met een groeninvulling met bomen langs de dijk. Rond 1960 kwam de Oostbrug tot stand. Hierbij bleef het brughoofdplein dat hier aanwezig was (gewijzigd) in stand (locatie op de hoek van Haringvliet, ten noorden van het Havenziekenhuis).

Na de oorlog is niet alleen het grootste deel van de bebouwing verloren gegaan, maar ook de levendigheid en luxe van dit stadsdeel. Het Basisplan hield hier geen rekening mee: het gebied werd in de jaren '50, '60 en '70 een haven-bedrijventerrein ten behoeve van de binnenvaart, met een bodecentrum en een betonfabriek. Van deze periode zijn geen objecten of structuren meer in het gebied aanwezig. Het station verdween en de Oosterkade werd van een plein tot onderdeel van de verkeersader van de Maasboulevard. Door de introductie van het dijklichaam van de Maasboulevard kwamen de achtertuinen van de woningen aan het Haringvliet verdiept hierachter te liggen en transformeerden – weinig eenduidig door o.a. de versnipperde eigendomsverhoudingen – tot een combinatie van parkeererven met plaatselijk nog een resterende tuin. Dit weinig samenhangende beeld werd nog eens onderstreept door het van de dijk naar de achtererven verspringende voetpad langs de Maasboulevard. Gevolg van dit alles is het ontbreken van een overtuigende continue kwalitatieve inrichting op grotere schaal.

Het visuele contact van de historische woningen met de rivier ging deels verloren, als gevolg van de aanleg en ophoging van de dijk en de bouw van het Bastion ter hoogte van het Havenziekenhuis. Vanuit de hogere verdiepingen van de historische panden langs het Haringvliet is de Maas daarentegen nog altijd zichtbaar. Het Oudehoofdplein bleef als ruimte deels bestaan, in nauwe samenhang met het brughoofdplein voor de Spanjaardsburg en de voetgangersroute naar de Oude Haven. Wel ligt het Oudehoofdplein nu verdiept. Door het dijklichaam en de 'verkeersopgang' die hier naartoe gemaakt is, is het plein gehalveerd ten opzichte van de historische situatie. De 'opgedeelde' inrichting van het lager gelegen gebied met een 'ontsluitingsweg', parkeergebieden en een trottoir/ terras maakt het er niet beter op. Door deze decimering is het plein nauwelijks meer herkenbaar als ankerpunt in de stad.

Het gat tussen het Havenziekenhuis en rij historische panden is met een intermezzo van 22 jaar opgevuld met twee evenwijdige schijfflats van 6 lagen hoog en ruim 100 meter lang, beide met studentenwoningen. Beide flats hebben hun entrees aan de achterkant, in de toen nieuw gecreëerde tussenstraat Achter Haringvliet. De door architectenbureau Postel ontworpen studentenflat aan de Maasboulevard uit 1961 heeft aan de rivierzijde een parkeerstraat achter het talud van de dijk waarmee de tuinenstrook van de historische bebouwing hier abrupt stopt. Wel is hier een riante groeninvulling aan de voet van de dijk geïntroduceerd in het verlengde van de groeninvulling voor de gebouwen van het Havenziekenhuis. De flat heeft een geraffineerd ontwerp maar is als gevolg van renovaties in de loop der jaren sterk aangetast.

De flat aan het Haringvliet uit 1981 kent vrijwel geen entrees aan het Haringvliet en is voorzien van een lage arcade als overgang van straat naar begane grondlaag, wat de continuïteit van de gevelwand langs de haven sterk afzwakt. Beide flats hebben een betrekkelijk gesloten karakter en aan de rivierzijde is er nauwelijks ingespeeld op de riantheid van de locatie, zoals dat op deze plek historisch het geval was.

Cultuurhistorische waarden

Onderstaande cultuurhistorische aspecten kunnen als waardevol en behoudenswaardig worden beschouwd:

1600 - 1850

  • De hoogtes en het profiel van het Haringvliet, omdat deze nog altijd (nagenoeg) hetzelfde profiel heeft als het pre-industriële Haringvliet.
  • Het ensemble van vooroorlogse panden aan Haringvliet en Oudehoofdplein, als de enige rij binnen- stadspanden uit de pre-industriële periode (16de –19de eeuw) die in Rotterdam bewaard zijn gebleven en oorspronkelijk zijn.
  • Het historische dakenlandschap van de rij pre-industriële panden, voor zover niet verwijderd en afgeplat.
  • Het silhouet en de plastiek van de achtergevels van de vooroorlogse panden aan het Haringvliet als uitdrukking van op Nederlandse schaal zeldzame, op recreatie en uitzicht ontworpen pre-industriële stadsarchitectuur.
  • De achtergevelrooilijnen van de historische panden en de achtergevelrooilijn (rooilijn aan de Maasboulevard-zijde) van alle panden die er op aan sluiten, als uitdrukking van de lijn waar voor de aanleg van de Oosterkade de Maas heeft gestroomd.
  • De brughoofdpleinen op de koppen van het Haringvliet, hoewel gewijzigd en in het oosten zelfs verschoven, als voorbeelden van de aan de bruggen en water gekoppelde verbijzonderde openbare ruimten in de Waterstad.
  • De koppeling van het water van het Haringvliet met het Boerengat, als uitdrukking van de historisch-functionele verbinding van deze wateren en de grote rol die de Admiraliteit en Marine hier voor meer dan drie eeuwen in beide wateren gespeeld hebben.
  • Het doorzicht over het Haringvliet naar het Witte Huis, als uitdrukking van het ruimtelijk systeem dat de havens tezamen vormden.
  • De aanwezigheid van bomenrijen langs de kade, als een openbaar inrichtingselement dat enigszins aansluit bij het historische profiel van voor de oorlog, en zelfs het historische profiel van de 17de t/m begin 20ste eeuw.

1850 - 1940

  • De achtertuinen en - erven achter de panden van het Haringvliet, als uitdrukking van de compensatie die de gemeente in 1859 aan de bewoners van deze panden gaf voor het aantasten van hun uitzicht over de rivier met de aanleg van de Oosterkade en het Maasstation. Deze tuinen zijn tevens de enige (afgeleide) reminiscentie aan het verdwenen Maasstation.
  • Het Oudehoofdplein als laatste restant van een kadeplein waarvan de maatvoering (dit inclusief de maatvoering van de toerit van Maasboulevard naar Spanjaardbrug) nog herinnert aan de Oudehoofdpoort die hier gestaan heeft.
  • De Spanjaardsbrug, als enige restant van de bruggen van G.J. de Jongh en de enige vooroorlogse brug in dit gebied.
  • Het ensemble van het Havenziekenhuis, als uitdrukking van het medische complex dat hier voor de oorlog zich heeft ontwikkeld, samen met het Ooglijders ziekenhuis.

1940 - 1965

  • De in het water uitgebouwde kades aan de oost- en westkant van het Haringvliet zuidzijde als laatste restanten van de binnenhaven- en bedrijventerreinfunctie die dit gebied van 1940 tot 1985 had.
  • De aanplempingen van de Boerengatkade ten noorden en ten zuiden van de Oostbrug, als locaties voor woningbouw zoals deze waren ingepland in het Basisplan.

1965 – 1985

Geen cultuurhistorische waarden.

1985 – 2015

Geen cultuurhistorische waarden.

Haringvliet-Noordzijde/Nieuwehaven

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0004.png"

Cultuurhistorische en ruimtelijke identiteit

De strook bebouwing tussen Haringvliet, Burgemeester van Walsumweg, Oostmolenwerf en Koestraat is de resultante van één enkele planning- en ontwikkelingsfase vanaf eind jaren '70 tot eind jaren '80, waarin het gehele gebied is bebouwd met woningen in een hoge dichtheid, op een plint van winkels en voorzieningen langs de grote uitvalswegen.

Van de vooroorlogse én naoorlogse geschiedenis van het gebied is vrijwel niets concreet bewaard gebleven. Ook de vooroorlogse stadsplattegrond komt niet overeen met de huidige, op de rooilijn langs het Haringvliet na. In het Basisplan is immers de plattegrond van dit noordoostelijk stadsdeel met 8 graden naar het noorden gedraaid, waardoor de huidige Burgemeester van Walsumweg dwars en schuin door de nu fictief geworden onderlegger van de vooroorlogse bouwblokken tussen Nieuwehaven en Groenendaal heen snijdt. De Nieuwe Haven, voor de oorlog een drukke binnenstadshaven in de oostelijke Waterstad, werd in fasen in de jaren '50 gedempt en loopt nu als denkbeeldige lijn schuin onder de huidige woningbouwblokken door en kruist in een flauwe hoek de huidige centrale ontsluitingsstraat die naar de historische haven vernoemd is.

Maar ook van de naoorlogse geschiedenis is weinig bewaard gebleven. Conform het Basisplan waren Haringvliet en Nieuwe Haven en het gebied ertussenin bestemd als binnenvaarthaven en overslagterrein voor goederen. Vandaar dat in de jaren '50, '60 en '70 hier het Bodecentrum ten noorden van het Haringvliet gevestigd was. Ook was er een betonfabriek tussen Haringvliet en Nieuwe haven en langs de Oostmolenwerf een benzinestation. Van deze periode zijn geen cultuurhistorische getuigenissen overgebleven.

De huidige buurt is ontwikkeld op het breukvlak van de kleinschaligheidsbeweging en de verzakelijking van stedenbouw en architectuur in de tweede helft van de jaren '80 en jaren '90 (het zogenaamde 'neo-rationalisme'), maar middenin de periode dat de binnenstad werd herontdekt als centraal, compact en multifunctioneel centrum van de gehele stad, hét knooppunt van recreatieve voorzieningen, wonen, werken, uitgaan, en bedrijvigheid. Het Binnenstadsplan 1985 was voor deze jaren hét ijkpunt en het definitieve afscheid van het Basisplan.

Was het gebied rondom de Oude Haven uitgegroeid tot een brandpunt van architectonisch en stedenbouwkundig experiment en tot de geprojecteerde wedergeboorte van de levendigheid van het vooroorlogse Rotterdam, in deze buurt – in het bestemmingsplan Oude Haven-Groenendaal geheten – was doorsnee troef. Hier geen architect van de verbeelding die een binnenstedelijk gemengd programma in een spectaculaire vorm kneedde, maar een zee van woningen in middelhoogbouw, in een weinig opzienbarende stedenbouwkundige en architectonische vormgeving.

Het 'stedelijk wonen' zou hier worden bereikt door een hoge woningdichtheid (47-103 woningen/ha) in combinatie met dubbel grondgebruik, een menging van wonen en andere functies, een grote diversiteit aan soorten bewoners en het invoeren van kleinschaligheid op bouwblokniveau. Historische gegevens en 'beleving' zouden een rol moeten spelen in het ontwerp, net als een stedelijk karakter in bebouwing en openbare ruimten (o.a. duidelijke rooilijnen, afwisseling in gebruik, schaal en vormgeving), een homogeen stadsbeeld, aansluiting op de structuur van de omgeving, verbeteren van de relatie stad-rivier (programmatisch als ook permeabiliteit) en vermindering van de barrièrewerking van o.a. de Maasboulevard. Ook autovrije zones speelden een belangrijke rol in de visie op dit gebied. De bebouwing aan het Haringvliet zou een beperkte hoogte moeten krijgen, om aan te sluiten op het historische havenprofiel en om de bezonning van de achterliggende woningen niet te belemmeren. Aan de Burgemeester van Walsumweg en de Oostmolenwerf was plaats voor hoge en lange volumes die de achterliggende buurt zouden afschermen van de drukte van deze belangrijke verkeersboulevards.

De geschiedenis van de plek speelde weliswaar een rol, maar in sterk afgetrokken gedaante en zonder meer ondergeschikt aan programmatische en technische randvoorwaarden. Ook de historische stedenbouwkundige figuren werden slechts op hoofdlijnen opnieuw geïnterpreteerd, zoals het principe van het gesloten bouwblok en gesloten straatprofielen en hoekoplossingen.

Met de hoogte en korrel van de bebouwing werd vooral een functionele koers gevaren: de blokken hebben aanzienlijke maatvoeringen en de hoogtes zijn afgestemd op het stedenbouwkundige karakter van de aangrenzende ruimte: hoge flats aan de verkeersboulevards en middelhoogbouw aan het Haringvliet en de binnenstraten. Direct achter de Burgemeester van Walsumweg leverde dat, in combinatie met de ondiepe maat van de bouwblokken, uiterst ongelukkige binnenterreinen op.

Oplossingen uit de kleinschaligheidsbeweging uit de jaren '70, begin jaren '80, die vaak werden ingezet om de (zeer) grootschalige volumes optisch te ritmeren, te breken en fijnmaziger te maken, zijn hier niet toegepast (kappen, gebroken silhouet) of te grof vormgegeven en te plastisch, waardoor schaduwplekken en donkere hoeken vaak de aandacht trekken, zoals de vele balkonnen, woningtoegangen en trappen aan de Nieuwehaven en de dwarsstraten laten zien. Groen is te beperkt ingezet en vooral de Nieuwehaven is zeer stenig.

De beoogde functiemenging in de plint vond buiten de Burgemeester van Walsumweg en het Oostmolenwerf geen financiële steun bij de betrokken woningcorporatie waardoor alleen de Burgemeester van Walsumweg en Oostmolenwerf niet-woonfuncties op de begane grond kreeg. In het gehele gebied is er nauwelijks interactie tussen de begane grond en de aangrenzende openbare ruimte en is deze belangrijke begane grondzone, functioneel en architectonisch karig en vaak rommelig vormgegeven. Aan het Haringvliet springt dit des ter scherper in het oog, omdat deze binnenstadshaven veel ruimtelijke potentie heeft. Slechts op enkele plekken is de begane grond aan het Haringvliet bruikbaar voor niet-woningen.

De winkels aan de Burgemeester van Walsumweg zijn teruggelegd achter een arcade, maar deze is te laag en te drukkend vormgegeven en in te goedkope materialisering uitgevoerd, wat de aantrekkelijkheid van deze gehele stedelijke wand sterk aantast.

In de plannen was het ook de bedoeling dat het gebied een verbindende schakel zou worden tussen de binnenstad en de rivier. Dat is niet gelukt, omdat de Burgemeester van Walsumweg geen steppingstones kent, de geplande brug over het Haringvliet ontbreekt en de dwarse verbindingsstraten vanaf de Burgemeester van Walsumweg te onzichtbaar zijn en te zeer het karakter van monofunctionele woonstraten hebben met vaak bergingen of balkons op de begane grond. Deze dwarsstraten en de pleinachtige kruisingen met de Nieuwehaven zijn te weinig als verblijfsplek vormgegeven, zowel wat betreft openbare inrichting als architectuur. Hier domineert vooral de lineaire lijn van de fietsroute. Het groen is hier zodanig gepositioneerd, dat dit eerder de doorgaande verkeersbeweging accentueert, dan een meer stationaire verblijfsfunctie.

Het jongste blok op de kop van de Nieuwehaven-hoek Oostmolenwerf heeft evenals de andere blokken een te abstracte verhouding tot de aangrenzende openbare ruimte, vooral aan de Hooimarkt, de Nieuwehaven en het Haringvliet.

De binnenterreinen van de lange blokken aan het Haringvliet zijn zeer groen en landschappelijk ontworpen en openbaar toegankelijk, wat veel kwaliteit toevoegt aan deze buurt. Twee van de drie groene binnenterreinen zijn in de avond en nacht afgesloten met zorgvuldig ontworpen hekken, maar de derde niet. Bij deze laatste is een onduidelijke openbare ruimte aanwezig, zeker bij de entrees naar de binnentuinen.

Al met al is het rustige woonklimaat een kernkwaliteit van dit gebied geworden, als gevolg van verkeersvrije zones en de groene binnenterreinen, maar werpt de huidige stedenbouwkundige en architectonische uitwerking veel belemmeringen op om tot een echt goed functionerend binnenstadsgebied uit te groeien.

In het gebied aan het Haringvliet bevindt zich een voormalig kadepleintje op de noordoosthoek van deze haven. Dit was voor de oorlog met de oostelijke Oostmolenwerf samen een onregelmatige pleinachtige ruimte op de kop van het Haringvliet, was de standplaats van de Episcopale kerk en na 1915 van het Ooglijdersinstituut. Het kadeplein is in het Basisplan weggepland, maar is in weerwil daarvan toch in stand gebleven. De ruimte is na de oorlog aanzienlijk verkleind omdat de verkeersweg van de Oostmolenwerf er doorheen is getrokken. Hier is al ruim 10 jaar na de oorlog een groene inrichting met platanen voor in de plaats gekomen, maar een duidelijke (recreatieve) functie heeft deze potentieel opvallende locatie toch nooit gekregen.

Cultuurhistorische waarden

Onderstaande cultuurhistorische aspecten kunnen als waardevol en behoudenswaardig worden beschouwd:

1600 - 1850

  • De historische rooilijn van de bebouwing aan het Haringvliet die (nagenoeg) overeenkomst met de huidige rooilijn.
  • De aanwezigheid van bomenrijen langs de kade, als een openbaar inrichtingselement dat enigszins aansluit bij het historische profiel van voor de oorlog, en zelfs het historische profiel van de 17de t/m begin 20ste eeuw.
  • Het voormalige kadeplein van de voormalige Episcopale kerk en het Ooglijdersziekenhuis, als herinnering aan deze voor het Haringvliet zo belangrijke blikvangers die hier eens gestaan hebben.

1850 - 1940

  • De historische kade, die achter de hedendaagse kade is verborgen (deze is vermoedelijk uit deze periode).

1940 – 1965

Geen cultuurhistorische waarden.

1965 - 1985

  • De hoogte van gebouwen langs de noordzijde van het Haringvliet (6 bouwlagen), die aansluit op het profiel en de verhoudingen van het historische Haringvliet. Dit is het enige havenbekken in de Waterstad, waar het historische profiel en de historische hoogte-breedteverhoudingen morfologisch terug te vinden is. Een uitzondering hierop is het hoogteaccent op de hoek Oostmolenwerf. Deze sluit aan bij het stedelijke profiel van het Oostmolenwerf.
  • V.w.b. het gebied tussen Haringvliet en Burgemeester van Walsumweg: de verkeersvrije opzet en de groene binnenterreinen als uiting van de ingrijpende maatschappelijke, politieke en stedenbouwkundige omwenteling in de jaren '70 en '80 om de binnenstad weer 'heel' te maken, weer als gemengd woon- en werkgebied in te richten en opnieuw aan te laten sluiten op de rest van de binnenstad. Dit vindt hier zijn uitdrukking in: de combinatie van de structuur van gesloten bouwblokken en smalle woonstraten, de globale hoogteopbouw, de aansluiting van de dwarsstraten op de straten ten noorden van de Burgemeester van Walsumweg, en de straat Nieuwehaven, de hoge woningdichtheid, de functiemenging in de plint van de Burgemeester van Walsumweg en Oostmolenwerf.

1985 – 2015

Geen cultuurhistorische waarden.

Oostmolenwerf/Oostplein-zuidzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0005.png"

Cultuurhistorische en ruimtelijke identiteit

Dit deelgebied is in de vooroorlogse periode in noord-zuidrichting een schakel geweest tussen het drukke Oostplein en het Maasstation, maar tegelijkertijd in oost-westrichting tussen het Boerengat en Haringvliet. In het Boerengat werden tot halverwege de 19de eeuw de schepen van de Admiraliteit en later de Marine gemaakt en gerepareerd en ook daarna is het een drukke binnenhaven gebleven.

In de vooroorlogse situatie waren zowel het Oostplein als de Oostmolenwerf twee (zeer) onregelmatig gevormde ruimten, die aan beide zijden van de Oude Oostbrug lagen, tegenover elkaar. Beide pleinen waren zowel op de aanliggende bebouwing gericht als op het water, zogenaamde kadepleinen. Oostmolenwerf was tegelijkertijd een landhoofd tussen Haringvliet, Nieuwe Haven en Boerengat en had voor de oorlog een sterke eigen identiteit, waar men onmiskenbaar binnentrad en weer vandaan vertrok. De toegeknepen toegang door middel van twee smalle bruggen – één over de Nieuwe Haven en één over het Haringvliet – zal deze 'eilandimpressie' sterk hebben gevoed, net als de opmerkelijke en van de omgeving sterk afwijkende bouwsels op de Oostmolenwerf. Omdat deze gebouwen betrekkelijk klein waren, behielden de stedelijke ruimten op het landhoofd een eigen identiteit en werden niet gereduceerd als restruimte van de gebouwen.

Deze duidelijk herkenbare 'schakel' tussen Oostplein en Maas(station) is eeuwenlang een wereld geweest van schepen en voetgangers, die echter in de eerste decennia van de 20ste eeuw voor zover het ging werd opgerekt voor autoverkeer en openbaar vervoer (tram), vooral door het moderniseren van de bruggen. In oost-westrichting was het schakelkarakter van de Oostmolenwerf eveneens evident, onder andere vanwege het gegeven dat de Nieuwe en Oude Oostbrug als bruggen goed herkenbaar waren, door de insnoering van de bruggen ten opzichte van de toevoerwegen en de constructies die zich boven het brugdek bevonden. De bruggen vormden behalve een functionele ook een visuele overgang én verbinding tussen Boerengat en Haringvliet/Nieuwe Haven.

Na de oorlog is met het Basisplan het karakter en de ruimtelijke opzet van dit deelgebied ingrijpend gewijzigd. Het Oostplein werd als belangrijk verkeersknooppunt opengelegd. Het verloor zijn besloten karakter als plein door de sterke verbreding van de toegangswegen naar het plein, de aanzienlijke vergroting van het plein zelf, het verdwijnen van duidelijke wandvorming en het gebruik van delen van het plein voor de keerlus van de tram, waardoor een vergroting van de gebruikswaarde werd gehinderd.

De voor de oorlog in 6 secties verdeelde noord-zuidroute van Oostplein naar de Maas werd vanaf het Basisplan aangesloten op de binnenring om Rotterdam-Centrum en dus een verbrede verkeersweg met een functioneel en doorlopend profiel van noord naar zuid, die betrekkelijk onafhankelijk was van de (nog te bouwen) aangrenzende bebouwing.

Als gevolg van de demping van de Nieuwe Haven en het verleggen van de kade van het Oostplein naar het zuiden verloor de Oostmolenwerf zijn landhoofdkarakter en werd een kadeplein. Oostmolenwerf en Oostplein liepen voortaan ruimtelijk volledig in elkaar over. Als gevolg van de sterk verbrede verkeersweg en het verschuiven hiervan zo'n 18 meter naar het westen ten opzichte van de rijbaan van voor de oorlog, werd het vooroorlogse onregelmatige en forse landhoofd dat de Oostmolenwerf was, in een oostelijk en een westelijk deel opgedeeld, gescheiden door de brede verkeersbaan. Ook de brug over het Haringvliet schoof in de nieuwe situatie zo'n 18 meter naar het westen op, ten opzichte van de vooroorlogse Nieuwe Oostburg, waardoor op het kadeplein van de nieuwe Oostmolenwerf ruimte voor een gebouw ontstond.

Datzelfde geldt voor het zuidoostelijk deel van het Haringvliet, ter plaatse van het voormalige Stadstimmerhuis. De opgeschoven verkeersweg liet hier aan de oostkant ruimte voor een nieuw kadeplein, waarop in de jaren '60 de 50 meter hoge woonflat – de Hoge Wiek – van architect Kraaijvanger werd gebouwd, conform het Basisplan. Het gebouw staat op de locatie van het voormalige Stadstimmerhuis en sluit met zijn rooilijn aan op de rooilijn van Haringvliet zuidzijde. Dit was een bewuste keuze: hiermee werd het zicht vanaf het Haringvliet naar het Boerengat vrijgehouden en ontstond een ruimtelijk coherent beeld. Deze toren vormt de hoeksteen van het wederopbouwfragment met de rij Z-flats die de Maasboulevard van Oostmolenwerf tot aan de Willem Ruyslaan kenmerkt. Zowel Kraaijvangers' flat als de andere flats zijn voorzien van een kenmerkende 'kraag' op de eerste verdiepingslaag die de projecten visueel bindt. Het kadeplein voor het gebouw ligt ten dele op het brughoofdplein van voor de oorlog. De kades zijn na de oorlog nieuw opgetrokken en noordwaarts verplaatst, maar de vorm herinnert aan het voormalige brughoofdplein. Door de zwakke openbare inrichting is de ruimte nauwelijks als kade- of brughoofdplein te ervaren.

In de jaren '60 werd de zuidoosthoek van het Oostplein ingericht voor het Mariniersmonument. Dertig jaar later werd het prijswinnende, 50 meter hoge appartementengebouw Oostmolenwerf gebouwd op de noordelijke Oostmolenwerf (architectenbureau Pauw+PenningdeVries), waarbij de ruimte van het Mariniersmonument werd opengelaten en het gebouw ten opzichte van het Oostplein ver naar achter - uit de zichtlijn van het Haringvliet - werd gepositioneerd. De ruimte aan de noordkant van het appartementengebouw is hier onhelder gedefinieerd en als restruimte met parkeren ingevuld. De route vanaf het Oostplein naar het water is als gevolg van het hoogteverschil en het monument indirect geworden. Deze wordt voor wat betreft inrichting van de openbare ruimte en het aanbieden van uitzicht op het water ruimtelijk maar matig ondersteund. Ook de ruimte aan de zuidkant van het gebouw Oostmolenwerf, waar de parkeergarage onder een verhoogd dek is gesitueerd, kent een weinig op de waterrijke situatie toegesneden ruimtelijke inrichting. Het ruime kadeplein dat hier na de oorlog is aangelegd is als gevolg van de grote schaal van het appartementgebouw gereduceerd tot restruimte aan de voet van het gebouw. De Boerengatkade is nu een ontsluitingsstraat met parkeerstroken geworden, om een half-ondergrondse parkeergarage heen. Het verhoogde dek dat als uitloop c.q. terras voor de horeca in de plint van het gebouw dient, is te groot, te weinig ingedeeld en te weinig beschut om optimaal te kunnen functioneren.

Het gebouw Oostmolenwerf vormt tezamen met de flat Hoge Wiek een vanzelfsprekende grootschalige begeleiding van de verkeersweg Oostmolenwerf en verleent tevens in sterke mate identiteit aan het Boerengat, maar definieert slechts in beperkte mate de Oostmolenwerf zelf, omdat de hoofdverkeersroute van Oostplein naar Maasboulevard een krachtige en wijdse lineariteit introduceert, waarlangs de grootschalige gebouwen zich weliswaar ordenen, maar die zij nauwelijks – op een kleiner schaalniveau - als plek definiëren. Ook de openbare inrichting is hier niet behulpzaam bij. De inrichting van beide tegenoverliggende kadepleinen rondom de gebouwen behoeft verdere detaillering om overtuigend te zijn.

Cultuurhistorische waarden

Onderstaande cultuurhistorische aspecten kunnen als waardevol en behoudenswaardig worden beschouwd:

1600 - 1940

  • Het Boerengat, als pre-industriële havenkom, centrum van de Admiraliteit, de Marine en de VOC en als Wederopbouw-binnenvaarthaven.
  • De kadepleinen van Oostmolenwerf-noord en van Oostmolenwerf-zuid, als herinnering aan de vooroorlogse landhoofden en brug- en kadepleinen op deze locaties, en als getuigenis van de herinrichting in het Basisplan.
  • Het brughoofdplein van het Haringvliet-zuidzijde, gekoppeld aan de Oostbrug, als een herinnering aan het brughoofdplein dat hier voor de oorlog heeft gelegen, en als inrichtingsprincipe van de binnenstedelijke wederopbouwhavens Haringvliet-Boerengat.
  • De doorzichten naar het Boerengat en naar het Haringvliet en de visuele connectie tussen die twee binnenstadshavens, als herinnering aan de functionele verbinding die tussen de havens al sinds de 17de eeuw bestaat.

1940 - 1965

  • De positie en hoofdvorm van gebouw De Hoge Wiek (flat van architect Kraaijvanger) als een van de eerste hoogbouwtorens langs de Maasoever, conform de uitgangspunten van het Basisplan.
  • Het ensemble dat de De Hoge Wiek vormt met de drie wederopbouw-schijfflats langs 's Lands werf en het wederopbouwkarakter van grootschalige begeleiding van de grote maten van het Boerengat.
  • De noordelijke rooilijn van het gebouw De Hoge Wiek, die aansluit op de historische rooilijn van het Haringvliet en die de historische zichtlijnen over de lengteas van het Haringvliet richting Boerengat respecteert.
  • Het Mariniersmonument, voor zijn artistieke waarden en voor de herdenkingswaarden van de slag om Rotterdam in 1940.
  • De in de Wederopbouw verschoven en opnieuw gerealiseerde kadewanden van Haringvliet en Boerengat-westzijde en Oostpleinzijde, als uitdrukking van de voorgezette (binnen)havenfunctie van deze wateren zoals gedacht in het Basisplan.

1965 – 1985

Geen cultuurhistorische waarden.

1985 – 2015

  • De zichtlijnen over de lengteas van het Haringvliet richting Boerengat over het noordelijke Oostmolenwerf heen, die ook met de huidige bebouwing wordt gerespecteerd en waarmee de historische connectie tussen de twee havenbekkens wordt benadrukt.

Maasboulevard/Oosterkade

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0006.png"

Cultuurhistorische en ruimtelijke identiteit

Dit deelgebied heeft een beperkte historisch gelaagdheid, omdat het pas rond 1850 is aangeplempt en de cultuurhistorisch lagen van ná die periode tot aan de jaren '80 van de 20ste eeuw zijn weggevaagd of niet meer zichtbaar zijn.

Het Maasstation is bijna 100 jaar bepalend geweest voor deze plek, tot in de jaren '50 van de 20ste eeuw. Boten en treinen in nauwe aansluiting op elkaar creëerden hier een drukke 'openbaar vervoer-hub' aan de rivier met een spectaculaire ligging en uitzicht. Ook goederen vonden hier hun eindstation of werden van trein op boot of vise versa overgeslagen. De Oosterkade was een druk bezochte openbare ruimte, die ook als verblijfsplek (recreatief ingericht met een langgerekt plantsoen) was vormgegeven zonder doorgaand verkeer. Het was als het ware het voorplein van het Maasstation, dat met zijn kop naar het plein gericht was. Opmerkelijk was dat het Maasstation nauwelijks invloed had op de historische wand van het Haringvliet, behalve dat zij indirect verantwoordelijk was voor het ontstaan van de diepe achtertuinen die de bewoners ter compensatie voor het verloren uitzicht van de gemeente aangeboden kregen. Na het bombardement bleef het station en het plantsoen aan de Oosterkade nog enige tijd gehandhaafd, maar moesten dan toch eindelijk het veld ruimen voor de aanleg van de verhoogde rivierdijk en de Maasboulevard en de nieuw gegraven Boerengatsluis, tussen Boerengat en Nieuwe Maas (1959-1960). Ook het sluiswachtershuis op de hoek Oosterkade-Boerengatsluis dateert uit deze periode. Van het Maasstation en de oorspronkelijke inrichting van de Oosterkade zijn sindsdien geen restanten meer over. Het zuidwestelijk deel van de Oosterkade is nog wel als kadeplein herkenbaar.

Nadat de Maasboulevard was aangelegd tussen 1961 en 1965 was dit gebied geen voorplein meer maar onderdeel van een vierbaans autobaan. Het naar de rivier geopende, maar toch besloten en eigen karakter die dit deel van de stad altijd had gehad was hiermee definitief verleden tijd: het werd en is nog altijd een onderdeel van een doorgaande verkeersroute zonder veel expliciet vormgegeven verblijfsplekken. In het Basisplan werd de verkeersboulevard ten opzichte van de plannen van Witteveen meer naar het midden van de waterkering gelegd, waardoor er een bredere strook aan de rivier overbleef. Het Basisplan voorzag hier echter niet in bebouwing en de strook bleef dan ook lang leeg, tot dat eind jaren '80 na jarenlange voorbereidingen hier door een projectontwikkelaar een langgerekt appartementenblok met duurdere koopwoningen (het Bastion) aan het water werd gerealiseerd. Vrijwel tegelijkertijd volgde Tropicana aan de andere kant van de Boerengatsluis, dat Rotterdam toeristisch op de kaart diende te zetten. Behalve het Bastion zijn er geen andere gebouwen neergezet op de voormalige Oosterkade. Afgezien van de verhoogde Maasboulevard is het historisch gegeven dat de bewoners van het Haringvliet een vrij uizicht dienden te hebben over de Maas voor wat betreft de historische panden in zekere zin nog altijd beleefbaar.

Tropicana was in dit stadsdeel de laatste poging om de stad meer naar de rivier te brengen. Het bleef bij introductie van gebouwen en functies. In tegenstelling tot de Boompjesboulevard van Waterstad-west met zijn recreatieve Boompjeskade met openbare ruimte-inrichting, groen en horeca is voor dit stuk waterfront nooit een integraal plan ontwikkeld om de binnenstad succesvol aan de rivier te koppelen. De omstandigheden hiervoor waren door de zo mogelijk nog grotere nadruk op de autoverkeersafwikkeling langs de rivier in Waterstad-oost stukken ongunstiger dan in het westelijk deel. Goed functionerende steppingstones voor voetgangers/fietsers richting de rivier ontbreken dan ook. Een groot gemis, gezien de nadrukkelijke aanwezigheid van het dijklichaam van de waterkering. Dit start aan de noordzijde van de dijk met niet eenduidige oplossingen bij het Oudehoofdplein waar sprake is van ruimtelijke versnippering. Deze ruimte die ooit city en kade met elkaar verbond is nu nauwelijks meer herkenbaar als ankerpunt in de stad. Ook aan de rivierzijde van het dijklichaam is sprake van onduidelijkheid. De Oosterkade die oorspronkelijk een duidelijk gemarkeerde stedelijke ruimte vormde, met groen, recreatie en uitzicht, is nu een veel smallere stenige ruimte die gedomineerd wordt door een wegontsluiting en parkeervakken. De ruimte is bovendien afgesneden van de stad door het dijklichaam. In weerwil van de aantrekkelijke rand langs de kade, zijn de opgangen voor voetgangers en fietsers hier weinig uitnodigend. De kade wordt deels benut als opstap- en aanlegplaats voor riviercruises, een vanzelfsprekende invulling, die echter slechts een zeer beperkte relatie heeft met binnenstedelijke functies en gebruik. Ook een geloofwaardige verbinding met de naoorlogse Boompjeskade bij Waterstad-west – indertijd bij aanleg van de waterkerende dijk mogelijk geworden door het dichtzetten van de Oude Havenmond - is niet aanwezig. Er is slechts sprake van een onsamenhangende weinig uitnodigende route, o.a. onder de nieuwe Willemsbrug door, waardoor hier van een aaneensluitend recreatief rivierfront (stad aan de rivier) geen sprake is. 'Het Bastion' had moeten werken als een verbinding tussen stad en rivier, maar heeft als zodanig nooit gefunctioneerd. Hiervoor zijn er te weinig stedelijke functies in de plint van het gebouw gerealiseerd. Afgezien van een horecafunctie aan de Oosterkade is er aan de oostzijde van het complex geen functie aanwezig die de route Oostmolenwerf – rivier zou kunnen ondersteunen.

De routes dwars op het dijklichaam van de Maasboulevard zijn ook niet optimaal. Dit is te wijten aan het brede autowegprofiel, maar er zijn in dit opzicht ook kansen blijven liggen. De doorgang door en opgang in het verlengde van het Achterharingvliet is weinig uitnodigend en een oversteek naar de overzijde richting Oosterkade is hier nooit gerealiseerd. Ook de opgang vanaf de Oosterkade richting Oudehoofdplein is weinig aantrekkelijk. Deze voert langs het gebied onder de opritten van de Nieuwe Willemsbrug dat weinig attractief is vormgegeven. Dit laatste gebied draagt ook niet bij aan een ruimtelijk acceptabele onderdoorloop vanaf het Oudehoofdplein – onder de oprit door – naar de rivieroever met zijn spectaculaire uitzicht op 'Waslijn', Willemsbrug en Hef.

Cultuurhistorische waarden

Onderstaande cultuurhistorische aspecten kunnen als waardevol en behoudenswaardig worden beschouwd:

1600 - 1940

  • Voor de achtertuinen van het Haringvliet en de aansluiting hiervan op de Maasboulevard: zie onder deelgebied 1 (inclusief het aanvullend advies aldaar).
  • Voor het Oudehoofdplein: zie onder deelgebied 1 (inclusief het aanvullend advies aldaar).
  • Het deels vrije uitzicht (de bovenste verdiepingen) van de historische panden aan het Haringvliet over de Maasboulevard naar de rivier, als historische reminiscentie van het begin 18de eeuw in een servituut afgedwongen stadsprivilege van bewoners van het Haringvliet om hun vrije uitzicht over de Maas tegen visuele belemmeringen te beschermen.
  • De kade langs de rivier, die wat betreft beloop vrijwel ongewijzigd is gebleven sinds de aanleg halverwege de 19de eeuw.

1940 - 1965

  • De Boerengatsluis, als cultuurhistorische erfenis van de binnenhavenbestemming van het Haringvliet en het Boerengat uit het Basisplan. Tevens maakt deze doorgang de eeuwenoude verbinding tussen het Boerengat en de Maas weer zichtbaar, zoals die na de aanleg van het Maasstation was verdwenen.

1965 – 1985

Geen cultuurhistorische waarden.

1985 – 2015

Geen cultuurhistorische waarden.

Waardenkaart en aanbevelingskaart

De Cultuurhistorische gebiedswaarden zijn samengevat in 11 stedenbouwkundige thema's:

  • 1. Pre-industriële en Wederopbouwhavens: ruggengraat van Waterstad-oost
  • 2. Gebundelde diversiteit
  • 3. De eilandstructuur en de afleesbaarheid hier van: de 'knip' ter plaatse van de Willemsbrug
  • 4. Verkeersstructuur: van diffuus netwerk met bruggen, brughoofdpleinen en landhoofden naar een hiërarchische structuur zonder aantrekkelijke shortcuts
  • 5. Zichtlijnen en markante uitzichtpunten
  • 6. Waterverbindingen: eerste uitnodiging voor activiteit op het water
  • 7. Binnenstedelijk havenprofiel: het havenprofiel van het Haringvliet
  • 8. De openbare ruimte watergerelateerd: kades, brughoofdpleinen, kadepleinen en landhoofden
  • 9. Functionele en stedenbouwkundige drie-eenheid: water – kade – bebouwing.
  • 10. Kaderanden en bruggen: eerste historische elementen vanaf het water
  • 11. Coïncidentele stedelijkheid

Cultuurhistorische Waardenkaart afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0008.png"

Aanbevelingenkaart Waterstad-oost

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0010.png"

Monumenten, Beeldbepalende Panden en Objecten

Het bestemmingsplangebied kent diverse rijks- en gemeentelijke monumenten. De Cultuurhistorische Verkenning & Waardenstelling Waterstad-Oost Rotterdam (november 2016), die is gedaan onder andere ten behoeve van dit bestemmingsplan, benoemt ook beeldbepalende objecten. Deze objecten hebben, in tegenstelling tot de monumenten, geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.

Hieronder staan op kaart alle monumenten en Beeldbepalende Panden en Objecten. In de CV Waterstad-Oost Rotterdam (november 2016) zijn de beschrijvingen en waarderingen van de panden en objecten opgenomen, volgens de hiervoor geldende criteria in Rotterdam. De Beeldbepalende panden en Objecten zijn op de Plankaart van het bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming Waarde Cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0012.png"

Periodisering bebouwing in Waterstad-Oost

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0013.png"

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan legt de huidige planologische situatie vast. Wel zijn enkele (kleinschalige en inpandige) planologische ontwikkelingen mogelijk. Ook zijn de vergunningen die in de afgelopen planperiode zijn verleend verwerkt in het bestemmingsplan. Paragraaf 4.2 beschrijft het huidige gebruik van het plangebied, paragraaf 4.3 het verschil tussen het oude en het nieuwe bestemmingsplan en in paragraaf 4.4 wordt vervolgens op de juridische planbeschrijving ingegaan.

4.2 Huidige situatie

Het plangebied is te verdelen in zes deelgebieden, waar enkel sprake is van gestapelde bouw. De deelgebieden zijn gebieden met ieder een eigen kenmerk. Per deelgebied is onderstaand een beschrijving opgenomen. De nummers van die deelgebieden corresponderen met de nummers die zijn opgenomen op afbeelding 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0014.jpg"

Afbeelding 4.1: de bestaande structuren en belangrijkste functies van Haringvliet

  • 1. Burgemeester van Walsumweg (zuid)

Het gebied ten zuiden van de Burgemeester van Walsumweg is het eerste deelgebied. De ontsluitingsweg biedt ook ruimte aan de tram. Het deelgebied is onderverdeeld in verschillende woonblokken. Alleen aan de Burgemeester van Walsumweg en ten westen van de Oostmolenwerf is sprake van detailhandel in de plint. Verspreid over deze plinten zijn drie horecagelegenheden aanwezig. Tot slot staan er drie woonblokken met binnentuinen ten noorden van het Haringvliet. De binnentuinen zijn een soort stadstuinen in het verder stenige deelgebied.

  • 2. Haringvliet

Het Haringvliet wordt zowel aan de noord- als zuidzijde begrensd door kades met hoog opgaand groen. In het Haringvliet zelf liggen overwegend historische schepen, waarvan sommige bewoond zijn. Het Haringvliet wordt om die reden beheerd door de Stichting Erfgoedhavens. Daarnaast ligt er ook een havenkantoor van deze stichting in het Haringvliet, alsmede een passantenhaven voor de recreatieve vaart en een partyschip. Het partyschip dient als op- en uitstapplaats. De daadwerkelijke activiteiten vinden plaats wanneer het schip is uitgevaren. Zowel aan de oost- als aan de westzijde zijn bruggen aanwezig. Deze bruggen overkluizen het Haringvliet.

  • 3. Maasboulevard (noord)

Ten noorden van Maasboulevard zijn verschillende bouwblokken aanwezig. Tussen deze bouwblokken en de Maasboulevard in bevindt zich een groenstrook met hoog opgaand groen. Aan de oostzijde bevindt zich het Havenziekenhuis. Het middelste blok is een woongebouw en aan de westzijde is gemengde bebouwing aanwezig. Deze gemengde bebouwing bestaat met name uit kantoren, maatschappelijke voorzieningen, op enkele locaties horeca en woningen.

  • 4. Oostmolenwerf (oost)

Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Oostmolenwerf. Deze weg is een belangrijke ontsluitingsweg. Ten oosten van die weg liggen twee bouwblokken. Aan de noordzijde staat een woonblok met op de begane grond horeca. Onder het woonblok is ruimte geboden aan een ondergrondse parkeerplaats. Het blok in het zuiden staat voornamelijk bekend als een studentenflat (De Hoge Wiek). In het noorden van dit deelgebied ligt het metrostation Oostplein.

  • 5. Maasboulevard (zuid)

Tussen de Maasboulevard en de Oosterkade ligt één bouwblok. Het merendeel van het blok bestaat uit woningen. Enkel in de plint aan de westzijde bevindt zich een horecavestiging en aan de noordoostzijde zijn enkele bedrijven gevestigd, waaronder advocatenkantoren. Aan de zuidzijde van het woonblok heeft men uitzicht over de Nieuwe Maas.

  • 6. Nieuwe Maas

De Nieuwe Maas is het laatste deelgebied. In dit deelgebied is enkel water aanwezig. De Nieuwe Maas is een waterverbinding waarvan veel boten en schepen gebruikmaken. Dit varieert van recreatieve tot bedrijfsmatige scheepsvaart. De Nieuwe Maas is tevens een vaarroute voor gevaarlijke stoffen.

4.3 De belangrijkste verschillen tussen het oude en het nieuwe bestemmingsplan

Hoewel dit bestemmingsplan de huidige planologische situatie verankert, zijn er toch enkele (kleinschalige) veranderingen voorzien. Deze veranderingen hebben betrekking op:

4.3.1 Wonen

Op basis van het vorige bestemmingsplan was het niet toegestaan de functie 'wonen' te realiseren in de plinten van bebouwing met de bestemming 'Gemengde doeleinden I'. In het nieuwe bestemmingsplan is deze functie wel toegestaan in de plint. Op die manier kunnen leegstaande (winkel)ruimtes getransformeerd worden in woningen. Dit draagt bij aan het tegengaan van leegstand en aan de wens de woonfunctie in het centrum te versterken.

4.3.2 Horecagelegenheden

De bestaande horecagelegenheden hebben de aanduiding 'horeca' gekregen. Indien er een nieuwe horecagelegenheid is gewenst, is het Horecagebiedsplan Centrum 2015-2016 daar leidend in.

4.3.3 Historische schepen

In een groot deel van het Haringvliet liggen historische schepen, welke in het vorige bestemmingsplan niet bestemd zijn. Deze schepen liggen hier in de regel voor een langere periode en het merendeel van de schepen wordt bewoond. De schepen zijn bedoeld voor de vaart, anders dan bijvoorbeeld woonarken. Schepen die bedoeld zijn voor de vaart worden vanwege een toekomstige wetswijziging niet aangemerkt als bouwwerk in de zin van de Woningwet. Dit betekent dat ze niet omgevingsvergunningplichtig zijn en dat er geen bouwregels voor dergelijke schepen opgenomen hoeven te worden in bestemmingsplannen. Wel zijn de schepen in dit plan bestemd (binnen 'Water - 1'), anders dan in het vorige plan. In de regels is bepaald dat op de schepen tevens recreatief verblijf is toegestaan. Het water van de binnenhavens is in beheer bij de stichting Erfgoedhavens Rotterdam.

4.4 Juridische planbeschrijving

4.4.1 Gemengde bebouwing

Het plangebied bestaat voor een deel uit gemengde bestemmingen. Dat betekent dat binnen deze bestemmingen meerdere functies zijn toegestaan. De gemengde bestemmingen zijn onder te verdelen in drie gemengde bestemmingen: 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Gemengd - 3'.

De gemengde bestemmingen 'Gemengd - 1' tot en met 'Gemengd - 3' uit dit plan komen overeen met de bestemmingen Gemengde Bebouwing 1 tot en met 3 uit het vorige bestemmingsplan. Uitzondering is de functie wonen. Deze functie wordt in iedere gemengde bestemming op de begane grond mogelijk gemaakt (wonen op de verdiepingen was reeds mogelijk). In het vorige bestemmingsplan was dit niet binnen iedere gemengde bestemming mogelijk.

Voor bijna de gehele Burgemeester van Walsumweg - met uitzondering van de westzijde - en de westzijde van de Oostmolenwerf, is de bestemming 'Gemengd - 1' opgenomen. Deze bestemming maakt naast woningen op alle verdiepingen ook detailhandel, maatschappelijke functies en kantoren mogelijk. In overeenstemming met de bestaande situatie en de vorige mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan, zijn detailhandel, maatschappelijke functies en kantoren alleen op de begane grond gevestigd en toegestaan. Ook aan de noordzijde van het Haringvliet hebben enkele panden de bestemming 'Gemengd - 1' gekregen, in overeenstemming met de bestaande situatie en het vorige bestemmingsplan. De maximum bouwhoogte is geregeld op de verbeelding.

Aan de westzijde van de Burgemeester van Walsumweg, op de kop, is de bestemming 'Gemengd - 2' opgenomen. Deze bestemming is specifiek opgenomen omdat hier op de begane grond en de eerste en de tweede verdieping kantoren en maatschappelijke functies gevestigd zijn. Daarnaast is wonen op alle verdiepingen toegestaan, inclusief de begane grond. De bestemming 'Gemengd - 2' is ook opgenomen voor alle aanwezige gemengde functies in de bebouwing aan de zuidzijde van de Maasboulevard. De maximum bouwhoogte is geregeld op de verbeelding.

Tot slot is aan de zuidzijde van het Haringvliet, op de hoek met het Oudehoofdplein, de bestemming 'Gemengd - 3' opgenomen. Deze bestemming maakt naast wonen ook kantoren en maatschappelijke functies mogelijk op alle verdiepingen. Daarnaast is ook een aanduiding 'horeca' opgenomen indien ter plaatse horeca aanwezig of vergund is. Grenzend aan deze bestemming, aan de zuidzijde, is het toegestaan om een terras te exploiteren als de aanduiding 'terras' is opgenomen. Het vergunde cateringbedrijf aan Haringvliet 76 is als 'specifieke vorm van bedrijf - cateringbedrijf' aangeduid. De maximum bouwhoogte is geregeld op de verbeelding.

Daarnaast zijn ook enkele aanduidingen opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is een onderdoorgang aanwezig. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkraging' is sprake van een overkraging. Deze overkraging is aanwezig ter plaatse van de plint aan de Burgemeester van Walsumweg.

4.4.2 Wonen

Behalve dat woningen binnen de gemengde bestemming zijn toegestaan, is er ook een afzonderlijke bestemming voor wonen opgenomen. Ter plaatse van deze bestemming 'Wonen' zijn uitsluitend woningen toegestaan. Binnen het plangebied bevinden zich alleen maar gestapelde woningen. Enkele woningen beschikken ook over een tuin, die in dit bestemmingsplan zijn bestemd als 'Tuin'. Locaties waar ook geparkeerd mag worden zijn bestemd als ' Verkeer - Erf'. De hypnotherapeut aan de Valkenstraat 17 / Nieuwe Haven 1-7 is aangeduid als 'dienstverlening'. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is in ieder geval een onderdoorgang aanwezig.

Voor de woonbestemming is de maximale bouwhoogte op de verbeelding opgenomen.

4.4.3 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat een vergunning niet benodigd is en dat er derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.

Exploitatievergunning nodig

Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.

Binnen het bestemmingsplangebied zijn enkele horecagelegenheden aanwezig. Deze gelegenheden zijn allen aangeduid met de aanduiding 'horeca'. Uitsluitend ter plaatse van deze aanduidingen is horeca toegestaan. Eventuele aan de horecagelegenheden grenzende terrassen zijn algemeen mogelijk binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', en daar waar aangeduid binnen de bestemming 'Verkeer - Erf'.

4.4.4 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn. Het Havenziekenhuis is in dit bestemmingsplan aangewezen met de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Deze bestemming is in overeenstemming met de bestaande situatie en ook met de planologische mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan.

4.4.5 Water

Water speelt een zeer prominente rol binnen het plangebied. Het Haringvliet met haar historische en voor de vaart bedoelde schepen ligt centraal in het plangebied en de Nieuwe Maas vormt een belangrijke route voor vaarverkeer, zowel recreatief als vrachtverkeer.

De bestemming 'Water - 1' is opgenomen voor het Haringvliet. Deze bestemming is specifiek opgenomen om ligplaatsen voor (historische) voor de vaart bestemde schepen mogelijk te maken. Het merendeel van deze schepen is bewoond. Naast bewoning is ook recreatief verblijf met overnachting toegestaan op de schepen. Hierbij valt te denken aan zelfstandige recreatieappartementen, bed & breakfast of groepsaccommodaties. Verder zijn aan- en afmeerplaatsen voor partyschepen toegestaan, passantenhavens, het kantoor van de havenmeester, ligplaatsen voor de recreatieve vaart en het gebruik van het Haringvliet ten behoeve van lichte recreatie, zoals de verhuur van boten, kano's en waterfietsen.

De schepen die in de bestemming mogelijk zijn, betreffen uitsluitend schepen die voor de vaart bestemd zijn. Deze terminologie is afgestemd op de nieuwe wetgeving die op korte termijn in werking zal treden en die beoogd te regelen dat woonboten en andere drijvende objecten die hoofdzakelijk voor verblijf worden gebruikt, als bouwwerken worden beschouwd en derhalve omgevingsvergunningplichtig worden. De schepen die in het Haringvliet liggen (en zijn toegestaan), zijn niet als zodanig te beschouwen en zijn te scharen onder de uitzonderingsregeling die in deze wetgeving is voorzien voor schepen die voor de vaart bestemd zijn.

De Nieuwe Maas is ten slotte bestemd als 'Water - 2'. Deze bestemming wijkt af van de bestemming 'Water - 1'. Verkeer te water is toegestaan, net als waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, alsmede voor verkeer te water met bijbehorende voorzieningen.

4.4.6 Groen

Voor drie woonblokken binnen het plangebied, is centraal een openbare ruimte aanwezig. Deze blokken bevinden zich tussen het Haringvliet en de Nieuwehaven. Deze openbare ruimte is vooral bedoeld als buitenruimte voor mensen die niet over een eigen tuin beschikken. De ruimtes zijn stadstuinen die omringd worden door woningen. De bijpassende bestemming 'Groen' is opgenomen, in overeenstemming met de planologische mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan.

4.4.7 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende viaducten en parkeerplaatsen. Daarnaast geldt dit ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming). De aanduiding 'parkeergarage' maakt vervolgens ter plaatse een parkeergarage mogelijk. De lichtkoepel boven de parkeergarage is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 1'. Het ondergrondse metrostation is vervolgens aangeduid als 'openbaar vervoerstation'. Om te voorkomen dat deze gronden bebouwd worden is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - spoor' opgenomen.

De bestemming "Verkeer - Erf" is opgenomen om aanliggende bebouwing te ontsluiten, waar ook parkeren is toegestaan. Deze bestemming is met name opgenomen omdat de bestemming "Tuin" parkeren niet toestaat. Ook is een aanduiding 'terras' opgenomen. Deze aanduiding regelt dat aangrenzend aan de bestemming "Gemengd - 3" met de aanduiding 'horeca' een terras mag worden geëxploiteerd.

De bestemming "Verkeer - Garagebox" is ten slotte opgenomen om de aanwezige garageboxen te bestemmen. Deze boxen dienen voor de stalling van (motor)voertuigen.

4.4.8 Parkeerregeling

Algemeen

Deze parkeerregeling is opgenomen omdat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.

Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014. Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.4.9 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

De bouwmogelijkheden voor het vergunningvrij realiseren van aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan, maar volgen uit bijlage II van het Bor.

4.4.10 Werken aan huis

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten. Bed and breakfast is niet expliciet genoemd in de regels, maar is mogelijk indien deze voldoet aan regels van werken aan huis.

4.4.11 Leiding - Water

In het plangebied is een ondergrondse drinkwatertransportleiding gelegen. Deze leiding is met een zone van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan en bestemd met een dubbelbestemming "Leiding - Water". Het bestemmingsplan gebruikt ter bescherming van deze leiding een aanlegvergunningstelsel. In de regels is aangegeven welke werkzaamheden verboden zijn. Ook is aangegeven voor welke werkzaamheden een vergunning verleend kan worden na een positief advies van de leidingbeheerder.

4.4.12 Archeologische waarden

Binnen het bestemmingsplan zijn drie verschillende archeologische waarden aanwezig. Voor het deelgebied met de vroegere stedelijke uitbreidingen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 opgenomen. Ter plaatse geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden maaiveld, ongeacht het oppervlak.

Voor de rest van het landgedeelte van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Ter plaatse geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 0 meter NAP die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

Voor het binnen de plangrenzen gelegen water is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Hier geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan. Hiervan uitgezonderd zijn werken die worden uitgevoerd in het kader van het normale onderhoud.

4.4.13 Cultuurhistorische waarden

Cultuurhistorisch beeldbepalende panden krijgen naast hun hoofdbestemming (bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen'), de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2'.

Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken. Daarbij moet een nieuw bouwplan voldoende rekening houden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.

4.4.14 Waterkering

De Maasboulevard is een rivierdijk en regionale waterkering. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen om deze rivierdijk te beschermen. Ontwikkeling zijn niet voorzien in dit bestemmingsplan, waarmee de dijk is gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf 2.1.1. Juridisch zijn deze belangen onder meer geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP). Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan. Het NWP is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd- watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet)water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen. Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de tritsen vasthouden-bergen-afvoeren en schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
  • Ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
5.1.2 Provinciaal beleid

De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de Provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de Provinciale Verordening Ruimte (VR). De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kunnen gebruiken [PZH 2014]. De oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) in deze methodiek bedraagt 1x10-5 [HKV 2013].

5.1.3 Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de stad. In het Waterplan zijn lange termijn streefbeelden en kwaliteitsdoelstellingen geformuleerd die een beeld geven van de gewenste situatie voor het watersysteem in heel Rotterdam. De streefbeelden hebben een integraal karakter, niet alleen waterkwaliteit en -kwantiteit, maar ook natuurwaarden en belevingswaarden spelen een rol. In 2013 is de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Hierin staan het doel en de visie van Waterplan 2 nog steeds overeind. Maar de weg ernaartoe is op enkele punten aangepast aan de huidige tijd. De focus ligt vooral op de opgaven voor de toekomst en wordt dit opgelost. Daarbij wordt rekening gehouden met de uitdagingen van nu en het klimaat van morgen. Met de herijking van Waterplan 2 Rotterdam blijven gemeente en waterschappen werken aan water voor een aantrekkelijke en klimaatbestendige stad.

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Rotterdam 2016-2020 is een wettelijk verplicht meerjarenbeleidsplan, dat alle aspecten op het gebied van de rioleringstaak van de gemeente Rotterdam behandelt. Het plan is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerders opgesteld.

Op dit moment vindt herijking van uitgiftepeilen plaats, de nieuwe uitgiftepeilen zijn inmiddels door de directie Buitenruimte vastgesteld, maar nog niet door het college van B&W van Rotterdam. De gemeente gaat uit van een hoger veiligheidsniveau dan de oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) van 1x10-5 die de provincie Zuid-Holland hanteert [Pzh 2013] . Zo wordt de kans op maatschappelijke ontwrichting en grote economische schade door het uitvallen van functies verkleind. Uitgiftepeilen richten zich op nieuwe ontwikkelingen of herstructureringen en geven in termen van maaiveldhoogtes de minimale vereisten voor het waarborgen van waterveiligheid.

In 2008 heeft Rotterdam het klimaatadaptatieprogramma Rotterdam Climate Proof vastgesteld. Eén van de belangrijkste resultaten van dit programma is het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie voor Rotterdam. Deze strategie is eind 2013 vastgesteld.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in het Haringvliet is Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidig watersysteem

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de huidige waterhuishouding binnen het plangebied. Ingegaan wordt op de aspecten oppervlaktewater, afval- en hemelwater, grondwater, waterkeringen en waterveiligheid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over klimaatbestendigheid.

5.3.1 Oppervlaktewater

In het bestemmingsplangebied liggen het Haringvliet en de Nieuwe Maas. De Nieuwe Maas wordt beheerd door Rijkswaterstaat. Het Haringvliet staat in open verbinding met de Nieuwe Maas en valt onder het kwaliteitsbeheer van Rijkswaterstaat. Bij hoge waterstanden in de rivier wordt deze verbinding afgesloten en heeft het Haringvliet een bergende functie voor het door gemaal Schilthuis uitgeslagen water. Het Haringvliet fungeert dan als voorboezem. Het verkleinen van de bergingscapaciteit van deze voorboezem door dempingen is op grond van de keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard verboden.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater ligt er maar één peilbuis in het plangebied. De gemiddelde ontwateringsdiepte is in het plangebied bij de aanwezige peilbuis groter dan de minimale 0,80 meter.

5.3.3 Riolering: afval- en hemelwater

Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 10 (W.M. Schürmannstraat). In het plangebied ligt grotendeels een gemengd stelsel, wat betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). Uitzondering is het gescheiden stelsel bij de Boerengatkade en het hemelwaterriool bij de Oosterkade en Maasboulevard. District 10 voert het afvalwater af naar AWZI Kralingse Veer. Binnen het plangebied zijn vier vuilwateroverstorten aanwezig,

5.3.4 Waterkwaliteit

De Nieuwe Maas is een KRW waterlichaam. Gegevens over de waterkwaliteit zijn beschikbaar in de factsheets die een bijlage vormen bij de stroomgebiedsplannen 2016-2021 [RWS 2015]. De Nieuwe Maas wordt gekarakteriseerd als een sterk veranderd waterlichaam. Dit betekent dat de Nieuwe Maas door menselijke activiteiten wezenlijk is veranderd van aard en dat dit niet door herstelmaatregelen ongedaan gemaakt kan worden. Voor een sterk veranderd waterlichaam is herstel naar een goede ecologische toestand meestal niet haalbaar. Voor sterk veranderde waterlichamen zijn daarom aangepaste normen geformuleerd.

5.3.5 Waterkeringen en waterveiligheid

Waterkeringen

In en langs het plangebied ligt de primaire waterkering en een regionale waterkering. De ligging van de keringen zijn in afbeelding 5.1 weergegeven. Rondom de waterkeringen worden verschillende beschermingszones gehanteerd. De legger van de primaire waterkering is recent gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0015.png"

Afbeelding 5.1: Ligging waterkeringen rondom plangebied

Waterveiligheid

Het plangebied ligt deels binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland).

Voor dijkring 14 geldt in het vigerende beleid dat de waterkering een extreme waterstand met overschrijdingskans van 1/10.000 per jaar moet kunnen keren.

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden.

Bij een dijkdoorbraak blijft het plangebied droog. Dit komt door de relatief hoge ligging van het plangebied.

Waterveiligheid buitendijks

Het plangebied ligt gedeeltelijk buitendijks. Dit betekent dat hoog water niet wordt tegengehouden door een waterkering. De kans dat een buitendijks gelegen locatie last krijgt van hoog water, wordt bepaald door de terugkeertijden van hoge waterstanden in de Nieuwe Waterweg en de maaiveldhoogte van het plangebied ten opzichte van dat hoge water. Door de doorgaans relatief hoge ligging van het buitendijks gebied is de kans op grote waterdieptes relatief klein.

De kans op slachtoffers in het buitendijks gebied is dan ook gering. Bovendien gaat het overstromen van buitendijks gebied in het algemeen langzaam en is het goed voorspelbaar. De kans op verdrinking is daardoor klein. Materiële schade en maatschappelijke ontwrichting zijn beiden afhankelijk van de waterdiepte die optreedt en de functies en objecten die hier last van hebben. Enkele centimeters water in openbaar gebied hoeft niet direct schade op te leveren, maar als deze hoeveelheid water staat in een woning of bedrijf is er vaak wel schade aan het pand en de inboedel. Daarnaast ontstaat er nog schade door eventueel productieverlies. Water op een weg kan ook betekenen dat deze niet meer zichtbaar is waardoor gebieden mogelijk onbereikbaar zijn. Dit kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting.

Om een indicatie te geven van de kwetsbaarheid voor wateroverlast van het bestemmingsplangebied is de waterdiepte ten opzichte van het maaiveld bepaald bij een hoogwatersituatie in het huidige klimaat met een terugkeertijd van 1/4.000 jaar. Langs de Boompjeskade komen dan waterdieptes voor van ongeveer 1,5 meter.

5.3.6 Nautische veiligheid

De Nieuwe Maas is ter hoogte van het plangebied een rijksvaarweg van CEMT-klasse VIb.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (titel 2.1 Rijksvaarwegen) is aangegeven dat langs de Nieuwe Maas ter hoogte van het plangebied (klasse VIb) een vrijwaringzone aanwezig is van met een breedte van 25 meter. De vrijwaringzone wordt gemeten vanaf de begrenzingslijn van de rijksvaarweg, zoals opgenomen in de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet.

Bovenstaande houdt in dat bij het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan ten opzichte van hetgeen nu is toegestaan op minder dan 25 meter van de oever rekening gehouden moet worden met het voorkomen van belemmeringen voor de vaarweg.

Het gaat om belemmeringen zoals:

  • belemmering van de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, in de hoogte en in de vaardiepte
  • hinderen van de zichtlijnen voor de scheepvaart;
  • hinderen van contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • beperking van de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten
  • belemmering van de mogelijkheid tot het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg

In de huidige situatie zijn er geen gegevens waaruit blijkt dat het gebruik van de zone langs deze vaarweg hinder of belemmeringen oplevert zoals benoemd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

5.3.7 Klimaatbestendigheid

Het binnendijkse deel van het plangebied is hooggelegen en is daardoor in de huidige situatie goed beschermd tegen overstromingen.

5.4 Conclusie: effecten op de waterhuishouding en klimaatkansen

Dit hoofdstuk beschrijft per wateraspect de effecten die de ontwikkellocaties hebben op de waterhuishouding. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf 'klimaatkansen'.

5.4.1 Oppervlaktewater

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwplannen mogelijk. Invloed op het oppervlaktewater wordt niet verwacht.

5.4.2 Grondwater

Er vindt geen grootschalige toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden geen effecten op de grondwaterstand verwacht.

5.4.3 Riolering: afval- en hemelwater

Afvalwater

Door de mogelijke transformatie van verschillende functies in woningen kan de hoeveelheid rioolwater veranderen. Omdat het hier gaat om veranderingen in bestaande bebouwing wordt geen significante verandering verwacht.

Hemelwater

Ten aanzien van hemelwater ligt de voorkeur in principe bij het gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. Wel moet per locatie bepaald worden of en hoe gescheiden afvoeren op een effectieve manier uitgevoerd kan worden. In het plangebied ligt grotendeels nog een gemengd stelsel. Door de nabijheid van oppervlaktewater is het kansrijk om schoon water direct te laten afstromen naar het oppervlaktewater. Het lozen van hemelwater op oppervlaktewater moet altijd in overleg met de waterbeheerder.

5.4.4 Waterkwaliteit

De ontwikkelingen hebben geen invloed op de waterkwaliteit.

5.4.5 Waterkeringen en waterveiligheid

Waterkeringen

In de zones van de waterkering worden geen bouwplannen mogelijk gemaakt. Invloed op de waterkering wordt dan ook niet verwacht. Recent is de legger voor de primaire waterkering gewijzigd. De gewijzigde legger is 30 maart 2016 vastgesteld door het bestuur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De vigerende kern- en beschermingszone van de waterkeringen zijn op de plankaart aangeduid met de dubbelbestemming ´Waterstaat - Waterkering'. De leggerwijziging heeft alleen betrekking op de primaire waterkering, de zones van de andere keringen blijven ongewijzigd.

Waterveiligheid

De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14.

Waterveiligheid buitendijks

Om inzicht te krijgen in de toekomstbestendigheid van het buitendijkse gebied ten aanzien van de waterveiligheid is de maaiveldhoogte van het gebied vergeleken met een waterstand gebaseerd op terugkeertijd van 1/4.000 jaar in het jaar 2100, uitgaande van de bovengrens van het KNMI G-scenario [HKV 2011].

Het gebied is op de lange termijn kwetsbaar is voor hoog water. Recent is echter een nieuw uitgiftepeilen beleid vastgesteld door de directie buitenruimte van de gemeente Rotterdam. De gemeente wil uitgaan van een hoger veiligheidsniveau dan het Lokaal Individueel risico van de provincie. Zo wordt de kans op maatschappelijke ontwrichting door het uitvallen van functies verkleind. Voor deze locatie is het advies een uitgiftepeil van NAP +3,60 m voor de basisfuncties en een uitgiftepeil van NAP + 3,90 m voor kwetsbare functies.

5.4.6 Nautische veiligheid

Binnen de vrijwaringszone van 25 meter vanaf de oever vinden geen ontwikkelingen plaats.

5.4.7 Klimaatkansen

In het gebied zijn geen nieuwe bouwplannen waar kans is op meekoppelen.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieueffectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan bevat één planologische ontwikkeling die een relatie heeft met het instrument milieueffectrapportage. Aan de Burgemeester van Walsumweg wordt op de begane grond wonen toegestaan, in afwijking van het vorige bestemmingsplan. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

6.3 Milieuzonering

Bij een goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als een gemengd gebied. Dit houdt in principe in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 direct naast gevoelige functies als wonen zijn toegestaan.

Bedrijven binnen het plangebied

In het plangebied liggen een aantal bedrijven in de vorm van detailhandel, horeca en dienstverlenende bedrijven. De bedrijven bevinden zich met name in de plint aan de Burgemeester van Walsumweg (onder andere Mega Bike), de Oostmolenwerf (Sandino) en in een gedeelte van de Maasboulevard (advocatenkantoren). Deze inrichtingen hebben allen een milieucategorie van 2 of lager, wat betekent dat ze direct toelaatbaar worden geacht naast hindergevoelige functies zoals wonen. Op basis van het Rotterdamse gebiedstype 'gemengd gebied' gelden er namelijk geen richtafstanden. Er is één inrichting die in een hogere milieucategorie valt en dat is het Havenziekenhuis (3.1). Het betreft een bestaande situatie en er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de aangrenzende woningen.

Dit bestemmingsplan bevat geen bestemmingen waarbinnen bedrijven zijn toegestaan, behoudens bedrijven in de vorm van detailhandel, dienstverlening, horeca, maatschappelijke doeleinden en kantoren. De enige mogelijkheid tot andersoortige bedrijvigheid wordt geboden in de vorm van de bedrijf aan huis-regeling binnen de woon- en waterbestemming en de gemengde bestemmingen. Deze bedrijvigheid is ondergeschikt aan de woonfunctie en mag ten hoogste in categorie 2 vallen.

Hinderveroorzakende bedrijven zijn dus niet toegestaan op basis van dit bestemmingsplan, waarmee een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is.

6.4 Geluid

6.4.1 Beleid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden. Ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.

6.4.2 Onderzoek

Het nieuwe bestemmingsplan laat op tien locaties binnen de reeds aanwezige bebouwing, waar momenteel geen woningen aanwezig zijn of vergund, realisatie van in totaal maximaal 116 woningen toe (zie afbeelding 6.1). Op grond van de Wgh moet bij het opstellen van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden gedaan naar woonbestemmingen die nog niet zijn gerealiseerd, of waar nog geen bouwvergunning voor is afgegeven.

Het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam heeft in opdracht van het cluster Stadsontwikkeling akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3) naar het bestemmingplan Haringvliet. Het bestemmingsplan Haringvliet maakt het mogelijk om op tien locaties binnen de reeds aanwezige bebouwing woningen te realiseren. Het betreft voornamelijk locaties op de begane grond (Burgemeester van Walsumweg, Oostmolenwerf, Maasboulevard en Haringvliet noordzijde) en één locatie waarbij het zowel om de begane grond als de verdiepingen gaat (Haringvliet zuidzijde) Omdat deze functies nog niet zijn gerealiseerd noch vergund, worden ze in het kader van de Wgh als een nieuwe situatie aangemerkt. Deze ontwikkellocaties zijn daarom akoestisch onderzocht.

Voor het plan is wegverkeerslawaai van belang. Bepaald is wat de geluidbelasting vanwege deze bron op de gevels van de ontwikkellocaties is en of deze voldoet aan de eisen van de Wgh. Daarnaast is onderzocht of het plan voldoet aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.

De voorkeurswaarde (48 dB) wordt op alle ontwikkellocaties vanwege één of meerdere wegen overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelastingen vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) wordt daarbij niet overschreden. Maatregelen zijn gewenst.

De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen, is bij alle ontwikkellocaties hoger 55 dB. De plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018, wordt bij deze ontwikkellocaties overschreden.

Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen (kunnen) worden getroffen om de geluidbelasting tot voorkeurswaarde te beperken, wordt geadviseerd om hogere waarden aan te vragen bij het college van Burgemeester en Wethouders.

Procedure hogere waarde

Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, is het niet mogelijk om de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai tot de voorkeurswaarde te beperken. In dat geval dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. De locaties die zijn onderzocht, zijn opgenomen in onderstaande afbeelding 6.1. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn in tabel 6.1 weergegeven. Deze waarden dienen bij het college van Burgemeester en Wethouders ten behoeve van het bestemmingsplan Haringvliet als hogere waarden te worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0016.png"

Afbeelding 6.1: de onderzoekslocaties (de nummers refereren naar tabel 6.1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1070Haringvliet-va01_0018.png"

Tabel 6.1: Maximale geluidbelasting bij ontwikkellocaties per zoneplichtige weg/tramspoorweg (incl. aftrek art. 110g Wgh)

6.4.3 Conclusie

Het nieuwe bestemmingsplan laat op 10 locaties binnen de reeds aanwezige bebouwing, waar momenteel geen woningen aanwezig zijn of vergund, realisatie van in totaal maximaal 116 woningen toe.

Resultaten

De voorkeurswaarde (48 dB) wordt op alle ontwikkellocaties vanwege één of meerdere wegen overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelastingen vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) wordt daarbij niet overschreden. Maatregelen zijn gewenst. De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen, is bij alle ontwikkellocaties hoger 55 dB. De plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018, wordt bij deze ontwikkellocaties overschreden.

Bronmaatregelen

De volgende bronmaatregelen behoren tot de opties:

  • Vermindering (vracht)verkeer;
  • Aanpassen maximum snelheid;
  • Toepassen stille wegdekken.

Gelet op de (toekomstige) ontwikkelingen in het plangebied en de verkeersfunctie van een aantal wegen in het plangebied, behoort alleen het toepassen van een stiller wegdek tot de mogelijkheden. Dit leidt echter op de desbetreffende ontwikkellocaties niet toe om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde van 48 dB terug te brengen.

Indien bovenstaande maatregelen niet haalbaar of afdoende zijn, dienen ontvangermaatregelen te worden genomen. Elke nieuwe woning dient in dat geval over minimaal één geluidluwe gevel, en indien van toepassing één geluidluwe buitenruimte, te beschikken. Als ook dat niet mogelijk is, dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd.

Rotterdams ontheffingsbeleid

Het Rotterdams ontheffingsbeleid is van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld, en heeft als doel het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Conform dit beleid wordt een gevel als geluidluw aangemerkt indien de geluidcumulatie van alle zoneplichtige (deel)bronnen binnen één bronsoort niet hoger is dan 53 dB. In principe is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning een voorwaarde om de hogere waarden te verlenen, maar in bepaalde situaties kan hier gemotiveerd van worden afgeweken.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat alleen ontwikkellocatie 9 niet over een geluidluwe gevel beschikt, alsmede een deel van locatie 3 (hoek Burgemeester van Walsumweg – Valkenstraat). Voor het deel van locatie 3 geldt dat het een hoekpand betreft en dat er daarom geen sprake is van een (geluidsluwe) achtergevel. In geval van transformatie kan het binnenterrein toegankelijk gemaakt worden voor de toekomstige bewoners zodat er een geluidsluwe buitenruimte voor hen ontstaat. Locatie 9 bestaat uit een rij karakteristieke vooroorlogse kantoorpanden met aan beide zijden voorgevels. Er is dus geen binnenterrein waarop een geluidluwe buitenruimte gecreëerd kan worden. Zowel de noord- als de zuidgevel van het gebouw zijn niet geluidsluw. De gemeente Rotterdam kiest er op deze locatie voor om af te wijken van het ontheffingenbeleid omdat de opgave om het centrum te verdichten met woningen prevaleert, en omdat het wenselijk is het aantal kantoormeters terug te dringen in dit gebied. De panden zijn nu namelijk overwegend gevuld met kantoren, en gezien de aard van de panden en de omgeving is wonen de meest logische vervolgfunctie indien een kantoor vertrekt van deze locatie. Het bieden van deze planologische mogelijkheid draagt zo bij aan het voorkomen van leegstand en het verlevendigen van deze centrumlocatie. Daarnaast zijn woningen reeds toegestaan op basis van het vorige bestemmingsplan en zijn een aantal van de panden al in gebruik als woning.

Conclusie

Bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen niet worden getroffen om de geluidbelasting tot voorkeurswaarde te beperken. Voor de meeste locaties wordt voldaan aan het Rotterdams ontheffingsbeleid. Voor de maximaal berekende geluidbelastingen zijn hogere waarden vastgesteld (zie hiervoor Bijlage 2).

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

6.5.1 Plangebied

In de huidige situatie is in het plangebied sprake van een gemengd gebied. Dit gemengde gebied bestaat uit bedrijven, horeca, kantoren, maar ook uit wonen. Aangezien op enkele locaties sprake kan zijn van het transformeren van niet-woonfuncties naar een woonfunctie, is onderzoek uitgevoerd naar die locaties (zie afbeelding 6.1).

Als onderzoeksgebied zijn de wegen in en rondom het plangebied genomen waar de planontwikkeling mogelijk een merkbare invloed heeft op de verkeersintensiteiten. De luchtkwaliteit is zowel onderzocht bij alleen de autonome ontwikkeling (zonder realisatie van het bestemmingsplan, maar met overige toekomstige ontwikkelingen), als bij de autonome ontwikkeling inclusief de realisatie van het bestemmingsplan. Het onderzoek is uitgevoerd volgens het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit dat sinds 27 november 2006 van kracht is.

In de huidige situatie is een groot deel van de plinten van de gemengde bebouwing ingevuld met dienstverlening en detailhandel, en in mindere mate met kantoren. Dit geldt met name voor de plinten aan de Burgemeester van Walsumweg en de Oostmolenwerf. Detailhandel en dienstverlening hebben ten opzichte van andere functies de hoogste verkeersaantrekkende werking, en daarmee een ongunstig effect op de luchtkwaliteit. Om die reden kan de huidige situatie als worst-case beschouwd worden. Het is namelijk niet de verwachting dat het aandeel detailhandel op deze locatie gaat toenemen.

De planologische mogelijkheden voor de gemengde bebouwing bieden echter mogelijkheden voor andere functies zoals wonen en maatschappelijke functies. Deze hebben een lagere verkeersaantrekkende werking dan detailhandel, wat een verbetering van de luchtkwaliteit tot gevolg heeft. Indien er gebruik gemaakt wordt van de transformatiemogelijkheden kan een verbetering van de luchtkwaliteit optreden. Ter illustratie is het onderstaande scenario opgenomen.

Indien 20% van het aanwezige brutovloeroppervlak van niet-woonfuncties (in totaal 6.000 m2 binnen het plangebied) transformeert naar een woonfunctie (ongeveer 60 woningen), zal sprake zijn van een aanzienlijke afname van het aantal vervoersbewegingen. Het aantal vervoersbewegingen neemt dan af met ongeveer 537. Dit heeft een gunstig effect op de aanwezige luchtkwaliteit. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat al het brutovloeroppervlak van niet-woonfuncties naar woonfuncties worden getransformeerd.

Daarnaast is in de bestaande situatie ook geen sprake van een overschrijding van de grenswaarden. Het Haringvliet blijft in de huidige situatie ruim onder de jaargemiddelde grenswaarden voor zowel NO2 (40 µg/m3), PM10 (40 µg/m3) als voor PM2,5 (25 µg/m3). Aan de Burgemeester van Walsumweg is ook geen sprake van een overschrijding van de grenswaarden voor zowel NO2, PM10 als voor PM2,5 . Aan de Maasboulevard en de Oostmolenwerf wordt de grenswaarden voor NO2 net niet overschreden. In de toekomst zal de emissie van luchtverontreinigende stoffen afnemen indien sprake is van een transformatie naar wonen. Voor PM10 en PM2,5 wordt de grenswaarde op beide wegen niet overschreden.

6.5.2 Conclusie

Het bestemmingsplan Haringvliet zorgt niet voor een toename van de concentratie schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt, gezien de mogelijke transformatie van niet-woonfuncties naar woonfuncties, eerder een verbetering van de luchtkwaliteit verwacht, aangezien het aantal vervoersbewegingen af zal nemen. Hier wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en aan het gemeentelijk beleid voor luchtkwaliteit. In de bestaande situatie is er overigens geen sprake van een overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 (40 µg/m3), PM10 (40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3).

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

Op de indicatieve bodemkaart van Rotterdam uit 2014 blijkt dat het plangebied is aangewezen als wonen (licht verontreinigd). Aangezien de enige ontwikkelingen die mogelijk zijn (het transformeren van niet-woonfuncties naar woonfuncties), plaatsvinden binnen bestaande bebouwing, vormt het aspect bodem geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over water

De provincie Zuid-Holland heeft op 7 januari 2003 het beleidskader "Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas" vastgesteld. Deze regeling is in grote lijnen overgenomen in de provinciale Verordening Ruimte. De regeling is van toepassing in het gebied tussen Hoek van Holland en de splitsing Nieuwe Maas en Hollandsche IJssel. Voor dit gebied geldt een bebouwingsvrije zone van 25 meter vanaf de kade en een zone tussen 25 en 40 meter waarin bebouwing alleen is toegestaan als sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang. Daarbij moet advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Rotterdam, de vaarwegbeheerder en/of de havenbeheerder.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas is niet beperkend voor dit bestemmingsplan. Het groepsrisico is kleiner dan 30% van de oriëntatiewaarde, de ontwikkelingen van dit plan hebben geen invloed op het groepsrisico. Wel dient het groepsrisico van deze risicobron te worden verantwoord volgens het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam. Rekening moet worden gehouden met het oeverbeleid van de provincie Zuid-Holland indien nieuwe bebouwing binnen 40 meter van de oever van Nieuwe Maas mogelijk wordt gemaakt.

Verantwoording groepsrisico

Omdat het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas kleiner is dan 30% van de oriëntatiewaarde, is daarmee een categorie "lichte"verantwoording aan de orde. De zelfredzaamheid van de aanwezigen in het gebied is, gelet op de verblijfsfuncties en de verkeersinfrastructuur, groot. Dit aspect wordt benoemd in het bestemmingplan. Het groepsrisico geeft geen beperkingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen in dit bestemmingplan. Hiermee is het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.

6.7.2 Conclusie

Binnen het plangebied ligt de Nieuwe Maas, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Eventuele nieuwe bebouwing dient daarom ten minste 25 meter van de kade gesitueerd te worden. Voor nieuwbouw in de zone van 25 tot 40 meter van de oever geldt een motivatieplicht. Dit bestemmingsplan maakt echter geen ontwikkelingen mogelijk binnen de genoemde zones, waardoor het beleid uit de Verordening Ruimte de uitvoerbaarheid niet in de weg staat.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).

Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is een ecologische onderzoek gedaan, de 'Flora- en faunatoets t.b.v. het Bestemmingsplan Haringvliet te Rotterdam' van 3 juni 2016 (bijlage 1).

Het bestemmingsplangebied is vrijwel helemaal bestraat en geasfalteerd. Het aanwezige groen bestaat vooral uit gras in de wegbermen en bomenlanen. Dit gras in de wegbermen is kort gemaaid en de bomen in de bomenlanen zijn overwegend opgekroond tot 3 meter, er is geen ondergroei aanwezig. De bomenlaan ten noorden van de Maasboulevard bestaat uit een gevarieerde aanplant van onder andere Paardenkastanje, Iep, Berk, Amerikaanse eik, Vlier en Plataan. De overige bomenlanen in het bestemmingsplangebied bestaan één enkele soort. De grootste bomen in het plangebied zijn een aantal platanen bij de kruising van het Haringvliet met de Oostmolenwerf, deze bomen hebben een stamdiameter van circa 60 cm en een breed uitstaande kroon. Binnen de gebouwblokken aan het haringvliet zijn binnentuinen aanwezig met gras bomen en kleine plantsoenen.

De bebouwing bestaat voornamelijk uit hoogbouw met platte daken, langs het Oudehoofdplein bevinden zich enkele herenhuizen met schuine daken met dakpannen, dit biedt potentie voor gebouwbroeders zoals de huismus, gierzwaluw en spreeuw.

Open water is aanwezig in de vorm van het Haringvliet, in deze haven liggen verscheidene woonschepen. Er bestaat een harde scheiding tussen land en water door middel van een verticale kademuur, er zijn geen natuurlijke oevers aanwezig in binnen het bestemmingsplangebied. De kademuren om de oude havenbekkens waar het haringvliet onderdeel van is, vormen een zeer belangrijke habitat voor beschermde muurflora.

Beschermde en waardevolle natuurgebieden

Het dichtst bijgelegen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland is de Nieuwe Maas. Het bestemmingsplan voorziet echter niet in ontwikkelingen die ingrijpende impact zullen hebben op de waterlichamen in het plangebied. Significante negatieve invloed op de Nieuwe Maas als gevolg van de bestemmingsplanwijziging zijn daarom uitgesloten. Door dit bestemmingsplan zullen de ruimtelijke structuur van het plangebied niet veranderen. Het bestemmingsplan voorziet niet in een ander beheer, onderhoud, gebruik en ruimtelijke inrichting. Indien ontwikkelingen worden voorzien die afwijken van het bestemmingsplan dient het effect hiervan op beschermde en waardevolle gebieden te worden getoetst. In hoofdstuk 3 wordt inzicht gegeven in de ligging van deze gebieden.

Ontwikkelingen binnen bestaande bestemmingen in het kader van beschermde soorten

De gevolgen voor de aanwezige beschermde flora en fauna door toekomstige, nu nog niet voorziene werkzaamheden die passen binnen de bestemmingen (zoals sloopwerkzaamheden, ingrijpende renovatie, het herinrichten van openbaar groen of werkzaamheden aan watergangen) dienen voorafgaand aan de uitvoering van die werkzaamheden getoetst te worden. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in (potentieel) aanwezige beschermde en rode-lijst soorten.

6.8.1.1 Vleermuizen

Van het plangebied zijn twee waarnemingen bekend van foeragerende Gewone dwergvleermuizen. Het is zeer aannemelijk dat dit een verre van compleet beeld schetst, in dit stedelijk gebied zou ook de Laatvlieger en de Ruige dwergvleermuis kunnen voorkomen. Op circa 400 meter afstand van het bestemmingsplangebied zijn kleine aantallen paarverblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis bekend. Potenties zijn aanwezig op veel meer locaties voor dit type verblijf, alsmede voor andere soorten en andere type verblijfplaatsen (winterverblijfplaats, zomerverblijfplaats, kraamverblijfplaats) in gebouwen. Het is daarnaast aannemelijk dat het plangebied ook als vliegroute functioneert.

Voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied en essentiële vliegroutes zijn door de Flora- en faunawet strikt beschermd.

6.8.1.2 Vogels

De Huismus is in en om het plangebied waargenomen, met name het gebied rondom het Oudehoofdplein is geschikt voor deze soort. Het bestemmingsplangebied is daarnaast potentieel geschikt voor de Gierzwaluw. Net buiten het plangebied op de Willemsbrug bevindt zich een nest van de slechtvalk. Voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied van deze vogelsoorten zijn jaarrond beschermd (zogenaamde categorie 1 t/m 4-soorten). Ook de Spreeuw staat bekend als gebouwbroeder en kan in het plangebied voorkomen. De Spreeuw is een categorie 5-vogelsoort: de nesten zijn beschermd tenminste op het moment dat ze in gebruik zijn. Hiernaast kunnen algemene boom-, struweel- en gebouwbewonende vogelsoorten in het bestemmingsplangebied verwacht worden.

6.8.1.3 Vissen

Er zijn geen complete gegevens bekend van de zijn diverse vissoorten aangetroffen in de Wijnhaven, waaronder de paling. Gezien de ligging is het aannemelijk dat in het Haringvliet een soortgelijke soortensamenstelling aangetroffen kan worden. De Rivierdonderpad is niet tijdens in het gebied aangetroffen, maar het Haringvliet ligt wel in de landelijke verspreidingsgebied van deze soort. In het algemeen kan worden aangenomen dat de oude havenbekkens van belangzijn als voorplantingsplek voor riviervissen.

6.8.1.4 Planten

Op de kademuren rondom het Haringvliet zijn groeiplaatsen bekend van de tongvaren. In de nabije omgeving van het plangebied zijn steenbreekvaren, schubvaren en zwartsteel aangetroffen. Dit zijn allen tabel 2 soorten.

6.8.1.5 Overige diersoorten

Er zijn geen waarnemingen bekend van overige beschermde soorten in het bestemmingsplangebied en deze worden op basis van habitatsvereisten ook niet verwacht.

6.8.2 Conclusie

Het nieuwe bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij het voorgaande bestemmingsplan, waarbij de mogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan in dit plan zijn overgenomen. Een groot deel van het bestemmingsplan Haringvliet heeft een conserverend karakter waardoor specifiek en uitgebreid onderzoek naar flora en fauna op dit moment niet noodzakelijk wordt geacht. Bij ruimtelijke activiteiten die binnen een bestaande bestemming vallen (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw van woningen) dient voorafgaand aan de uitvoering ervan nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd. Indien er in de toekomst alsnog ontwikkeling gepland worden, waarbij een bestemmingsplanwijzing of projectbestemmingsplan noodzakelijk is, dan dient opnieuw getoetst te worden aan natuurwetgeving. Eventuele benodigde ontheffingen dienen verkregen te zijn voordat met de realisatie van de ontwikkelingen begonnen kan worden.

Voor het bestemmingsplan Haringvliet is alleen de Flora- en Faunawet relevant: Het dichtst bijgelegen Natura 2000-gebied (Oude Maas) ligt buiten de invloedsfeer van mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied. De Nieuwe Maas, direct ten zuiden van het plangebied behoort tot het Natuurnetwerk Nederland. Het bestemmingsplan voorziet echter niet in ontwikkelingen die ingrijpende impact zullen hebben op de waterlichamen in het plangebied. Significante negatieve invloed op de Nieuwe Maas als gevolg van de bestemmingsplanwijziging zijn daarom uitgesloten.

De volgende beschermde soorten zijn in het plangebied vastgesteld: Tongvaren, Gewone dwergvleermuis en de Huismus. Tevens is het plangebied potentieel geschikt voor de Gierzwaluw.

Geadviseerd wordt om bij renovatie of nieuwbouw gebouwen geschikt te maken voor medebewoning door vleermuizen, Huismussen, Gierzwaluwen of bijen (natuurinclusief bouwen). Ook het aanleggen van drijvende eilanden kan een belangrijke bijdrage aan de lokale biodiversiteit leveren.

Het bestemmingsplan, met inbegrip van bovenstaande, is 'aanvaardbaar' vanuit het oogpunt van de Flora- en Faunawet. Een ontheffing voor de voorgenomen ontwikkelingen is naar verwachting niet nodig.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan legt overwegend de planologische mogelijkheden vast die in het voorgaande bestemmingsplan al waren opgenomen. De enige wijziging ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan betreft een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van bestaande panden. Aangenomen kan echter worden dat er als gevolg van deze verruiming geen sprake zal zijn van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening. Voor deze gebruiksverrruiming is dan ook geen sprake van een wettelijke verplichting tot kostenverhaal.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Milieu (E-formulier);
  • 2. Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard;
  • 3. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 4. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 5. SRR, StadsRegio Rotterdam;
  • 6. TenneT, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 7. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 8. K.P.N. Telecom;
  • 9. Prorail;
  • 10. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 11. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 12. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 13. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;
  • 14. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
9.2.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

Geen opmerkingen.

Commentaar:

Ter kennisgeving aangenomen.

9.2.2 Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

Het plan heeft geen nadelige invloed op het watersysteem. Het hoogheemraadschap heeft daarom geen bezwaar tegen het plan.

Commentaar:

Ter kennisgeving aangenomen.

9.2.3 BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam

Waarschijnlijk door de toepassing van een verschillende topografie heeft op de plankaart van het bestemmingsplan (verbeelding) een deel van het water 'Waarde –Archeologie 1' gekregen. Al het water zou de waarde 'Waarde – Archeologie 3' moeten hebben. Dus graag voor de Waarde – Archeologie 3 de contouren van het water aannemen op de topografie die wordt gebruikt als onderligger van de verbeelding (dit vergt dus een aanpassing op wat door BOOR is aangeleverd).

Geen opmerkingen over Toelichting en Regels.

Commentaar:

De verbeelding is op dit punt aangepast.

9.2.4 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

Zowel de Wet ruimtelijke ordening als de Wet veiligheidsregio's bieden mogelijkheden om maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te borgen. Bij de Wet ruimtelijke ordening gaat het daarbij voornamelijk om voorwaarden die kunnen worden gesteld aan (het gebruik van) bestemmingen. Ook bouwkundige maatregelen kunnen in het bestemmingsplan geborgd worden. De Wet Veiligheidsregio's biedt mogelijkheden op het gebied van organisatorische maatregelen en voorlichting. Voor dit plan geldt het volgende advies:

  • 1. Eventuele (her)ontwikkeling(en)/voorziene ontwikkeling(en) binnen de 15kW/m2 contour (25 meter vanuit de oever) van de Nieuwe Maas zodanig te construeren dat aanwezige personen goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de Nieuwe Maas af te richten. Als niet veilig gevlucht kan worden (omdat de nooduitgang of de vluchtroute buiten het gebouw wordt blootgesteld aan een warmtestraling van meer dan 3 kW/m2 (dient het gebouw zodanig geconstrueerd te worden dat aanwezige personen er gedurende de plasbrand veilig kunnen schuilen. Hierbij kan gedacht worden aan blinde gevels/daken, het beperken van het glasoppervlak of het inrichten van een schuilruimte binnen het gebouw. De gevels, daken en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar de Nieuwe Maas, behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 15 kW/m2. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand op de gevel/dak.
  • 2. Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Commentaar:

  • 1. In de regels is het volgende opgenomen: gebouwen binnen 25 meter vanaf de oever van de Nieuwe Maas dienen ten minste één (nood)uitgang te hebben die van deze risicobron afgekeerd is.
  • 2. De overheid doet dit door reguliere voorlichting. Het is echter niet mogelijk om middels een bestemmingsplan af te dwingen of en op welke wijze de toekomstige gebruikers van de in het plan opgenomen ontwikkeling daadwerkelijk worden voorgelicht en/of geïnstrueerd.
9.2.5 Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland

Gelet op het conserverende karakter van dit plan en kijkend naar de belangen stemt Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid in met dit voorontwerpbestemmingsplan.

Commentaar:

Voor kennisgeving aangenomen.

9.2.6 N.V. Nederlandse Gasunie

Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Commentaar:

Ter kennisgeving aangenomen.