direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kreekhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1067Kreekhuizen-va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het nu geldende bestemmingsplan is niet meer actueel. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

Het accent ligt in dit bestemmingsplan op het vastleggen van de bestaande situatie. Voor het overige geldt dat met dit bestemmingsplan het geldende, maar (bijna) verouderde bestemmingsplan wordt geactualiseerd. Veranderingen die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en nieuw beleid van de gemeente en andere overheden zijn meegenomen. Daarmee wordt voldaan aan de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen die is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging en begrenzing bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in IJsselmonde. Het ligt tussen het spoor, Olympiaweg, Kreekkade en Kreekhuizenlaan. Het Wartburgcollege aan de Zuidkreek en een deel van het sportpark vallen buiten het plangebied. Het gebied van het nieuwe bestemmingsplan komt overeen met het gebied van het vorige bestemmingsplan nr 548: Kreekhuizen.

(Vastgesteld GR 16-6-2005; Goedgekeurd GS 16-09-2005 en per 28-10-2005 onherroepelijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1067Kreekhuizen-va02_0002.png"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel ergoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het mininsterie van I&M. Daarnaast gaat h et Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave; focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan Kreekhuizen bevat de volgende provinciale onderwerpen:

Detailhandel

Het bestemmingsplan Kreekhuizen beperkt de ontwikkelmogelijkheden voor detailhandel uit het vorige bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingplan op basis van nieuw vastgesteld provinciaal en gemeentelijk beleid. Het betreft de detailhandelsvoorzieningen in de plinten van enkele gebouwen. De locaties voor detailhandel worden terug gebracht op basis van de nota's WNKLN N RTTRDM en Detailhandel in Rotterdam. De toegestane hoeveelheid detailhandel in het gebied is gebaseerd op de bestaande aanwezige detailhandel. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het provinciale beleid.

Archeologie

De archeologische waarden in het bestemmingsplan worden zorgvuldig beschermd. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

Over de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht, die ten westen van het plangebied is gelegen, worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied zodat hier geen nadere aandacht aan hoeft te worden besteed.

Uit de berekening van het groepsrisico binnen het invloedsgebied langs het spoor blijkt dat het groepsrisico zowel in de huidige situatie als na planrealisatie maximaal 1,27 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. De overschrijding van de oriëntatiewaarde wordt grotendeels veroorzaakt door de combinatie van het vervoer van toxische stoffen en de ligging van het voetbalstadion De Kuip langs het spoor. De ontwikkelingen in het plangebied hebben door de grote afstand van het spoor geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Nota Detailhandel Rotterdam

Vastgesteld op 14 mei 2013 door het College van Burgemeester en Wethouders

Deze stedelijke detailhandelsnota "Detailhandel Rotterdam, Een stad waar winkelen een plezier is!" sluit aan op het stadsregionale detailhandelsbeleid en "WNKLN N RTTRDM" (gericht op de Binnenstad). De nota biedt een stedelijk kader voor de detailhandel voor de overige winkelgebieden in Rotterdam. De ambities en beleidsuitgangspunten betreffen, onder andere:

  • keuze voor toekomstbestendige winkelgebieden;
  • winkelcentra zijn compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar;
  • concentratie en clustering van winkelvoorzieningen;
  • focus op de Binnenstad, waaraan overige en complementair en niet concurrerend voor de Binnenstad;
  • vernieuwing in winkelgebieden faciliteren als deze zorgen voor versterking van de stedelijke structuur en niet ten koste van toekomstigebestendige winkelgebieden;
  • kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit;
  • supermarkten in of nabij winkelgebieden;
  • solitaire vestiging van winkels (en supermarkten) wordt afgewezen;
  • ruimte voor innovaties;
  • er is geen behoefte aan nieuwe perifere winkelconcentraties buiten de bestaande perifere (Alexandrium Woonmall, Bigshops Parkboulevard, Stadionweg/Veranda) en grootschalige detailhandelsconcentraties (Alexandrium Megastores);
  • voor tuincentra en bouwmarkten is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden bespreekbaar;
  • geen vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen;
  • winkels in kringloopartikelen kunnen worden toegestaan op een bedrijventerrein of een pdv-locatie;
  • internethandel zonder bezoekersfunctie kan zich overal vestigen waar bedrijven zich mogen vestigen;
  • internethandel met een bezoekersfunctie wordt enkel toegestaan in de winkelgebieden en op knooppuntlocaties.

Gebied IJsselmonde kent in de huidige situatie 7 winkelgebieden. Het belangrijkste winkelcentrum is het grote wijkwinkelcentrum Keizerswaard. Door de omvang van het centrum kan het getypeerd worden als groot wijkwinkelcentrum, maar bezien vanuit het aanbod met drie supermarkten, een compleet aanbod aan dagelijkse en frequent benodigde niet-dagelijkse artikelen en een breed aanbod aanvullende branches, functioneert het als klein stadsdeelcentrum. Naast het winkelaanbod wordt op de donderdagen een warenmarkt gehouden met ca. 41 kramen.

In de wijk Lombardijen ligt het kleine wijkwinkelcentrum Spinozaweg. Met twee complementaire supermarkten en ruim voldoende aanvullend aanbod in zowel de dagelijkse als frequent benodigde
niet-dagelijkse branches neemt dit centrum een goede functie in, in de deelgemeentelijke structuur.

In totaliteit zijn er vier buurtwinkelcentra/steunpunten, verspreid over IJsselmonde. Het Prinsenplein is een buurtwinkelcentrum dat een duidelijke functie heeft voor de buurt. De ruimtelijke kwaliteit van het centrum is in orde en het aanbod is voldoende voor het type centrum. Het buurtwinkelcentrum in de wijk Beverwaard heeft jarenlang een functie gehad als wijkwinkelcentrum met twee supermarkten en aanvullend vers en hoog frequent niet-dagelijks aanbod. Door sluimerende teruggang van het detailhandelsaanbod en concurrerend aanbod in de nabijheid, is dit centrum veranderd in een buurtcentrumfunctie.

In de wijk Lombardijen is het buurtsteunpunt Pliniusstraat gelegen. Dit kleine centrum bestaat voor het overgrote gedeelte uit de supermarkt. De supermarkt wordt nog aangevuld met enkele speciaalzaken maar het aanbod is klein. Ditzelfde beeld is te zien bij buurtsteunpunt Kouwenoord. Enkel door de aanwezigheid van de supermarkt heeft het centrum nog een aantrekkende werking voor de buurt.

Een bijzonder winkelgebied in deze deelgemeente is de perifere locatie Stadionweg/Veranda. In dit gebied zijn naast meer klassiek perifeer aanbod ook een bioscoop, horeca, en twee megasportzaken aanwezig.

Naast deze winkelgebieden zijn er in IJsselmonde zeer veel strips aanwezig, die vroeger als buurtsteunpunt functioneerde. In de huidige situatie zijn deze vaak al van functie veranderd, of zitten in een proces van verandering. Het gaat hierbij om de straten Zenostraat, Platostraat, Dantestraat, Dumasstraat, Van De Woestijnestraat, Kasteelweg, Emelissedijk, Burgmeester Hazenberglaan, Kerstendijk, Nieuwenoord, Spitsenhagen en in Kreekhuizen het Kreekplein.

2.3.4 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijks uitgangspunt.


Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen

Om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen, in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is, waarbij onderscheid is gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'. Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld. Gebieden maken integrale vierjaarlijkse gebiedsplannen, waar het gebiedsplan horeca nu deel van uit gaat maken. In deze horecagebiedsplannen wordt per gebied de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven.

2.3.5 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.6 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.3.7 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

De aanwezige masten behoeven geen aanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan.

2.4 Beleid gebied IJsselmonde

Algemeen

Gebiedscommissies hebben een adviesrol bij het tot stand komen van Rotterdamse bestemmingsplannen, zodat zij hun beleidsdoelen ook kunnen realiseren.

Bestemmingsplannen worden door de Gemeenteraad van Rotterdam vastgesteld.

2.4.1 Gebiedsplan IJsselmonde 2015-2018

Besproken in gebiedscommissie IJsselmonde op 17 juli 2014

In het gebiedsplan geeft de gebiedscommissie een sterkte- en zwakteanalyse met kansen en bedreigingen voor gebied IJsselmonde. Er wordt niet specifiiek ingezoomd op Kreekhuizen. Meer algemeen wordt het effect van de teruglopende economie genoemd, te merken aan de leegstand in "winkelplinten", achterstallig beheer en braakliggende (woning)bouwlocaties.

Voor het bestemmingsplan is het van belang dat het gebiedsplan aandacht vraagt voor de (her)ontwikkeling en het op peilhouden van de diverse winkelstrips in de wijken van IJsselmonde.

2.4.2 Horecagebiedsplan 2012-2014, voormalige deelgemeente IJsselmonde

Vastgesteld op 20 november 2012

Het stedelijke horecabeleid 2012-2016 is op een aantal onderdelen gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat niet meer vergund wordt op de exploitatievorm (bijvoorbeeld café of restaurant), maar op de activiteiten van een ondernemer. Per gebied, buurt, straat en plein is het nu beter mogelijk gedetailleerd aan te geven welke soort horeca met welke activiteiten het beste past. Door vestigingsvoorwaarden te stellen, is meer sturing mogelijk op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen. Het afwegingskader wordt vooral gevormd door de economische wenselijkheid en het ter plaatse aanwezige woon- en leefklimaat om de leefbaarheid in positieve zin te waarborgen.

Een tweede relevante wijziging is de mogelijkheid om tijdelijke horecaconcepten toe te staan in leegstaande panden. Daarbij is wel toetsing aan het bestemmingsplan noodzakelijk. Indien er strijdigheid is, heeft het bestuur de mogelijkheid om ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen of om het concept formeel te gedogen. Het uitsluiten van vergunningvrije inrichtingen is ook in het nieuwe beleid mogelijk. Sturen op kwaliteit is helaas niet opgenomen in het nieuwe stedelijk kader.

In het gebiedsgericht horecaplan sluit de (voormalige) deelgemeente aan bij het stedelijk kader en is aangegeven welke ontwikkeling per wijk, buurt en straat wenselijk is. Hierbij zoekt de (voormalige) deelgemeente de balans tussen economische wenselijkheid en het voorkomen van onaanvaardbare druk op het aanwezige woon- en leefklimaat. De volgende onderdelen komen hierbij aan de orde en worden in de horeca gebiedsvisie nader beschreven:

Gewenste ontwikkeling   Er zijn vijf ontwikkelrichtingen mogelijk:
- ontwikkelen;
- gericht ontwikkelen;
- consolideren;
- gericht verminderen;
- verminderen
Nadere omschrijving van het beleid en eventuele vestigingsvoorwaarden.  
Vergunningsvrij   Indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- het verstrekken van alcoholvrije drank;
- openingstijden van 07.00 uur tot 22.00 uur;
- geen versterkt geluid ten gehore brengen;
- geen speelautomaten.  
Terrassen   Mogelijk of niet mogelijk. Gevel- en/of overterras. Mogelijkheid om
parkeerplaatsen op te heffen teneinde terrassen te realiseren.  
Kortlopende exploitatievergunning   Wel of niet mogelijk. Bedoeld voor leegstaande panden en heeft een geldigheidsduur van 6 maanden. Er zijn enkele voorwaarden aan verbonden.  
Afwegingskader   Kwaliteitsnormen voor nieuwe nog niet bestaande inrichtingen waarvoor een bestemmingswijziging noodzakelijk is.  

2.4.3 Concept Horecagebiedsplan IJsselmonde 2015-2016

Concept HGP IJsselmonde 2015-2016, in ontwerp vastgesteld door gebiedscommissie 10 februari 2015 

IJsselmonde heeft een divers horeca-aanbod, met hoofdzakelijk een wijkgerichte functie. In het gebied zijn enkele concentraties van horeca te herkennen, namelijk in het Centrum, bedrijventerrein Veranda en het Spinozapark. Maar ook in winkelstrips en winkelcentra. In het Horecagebiedsplan IJsselmonde 2015-2016 wordt de lijn uit het vorige horecagebiedsplan grotendeels gecontinueerd. Het grootste deel van IJsselmonde is woongebied, waar slechts een beperkt aantal horecazaken gevestigd is.

De horeca in Groot IJsselmonde Zuid is verspreid door het hele gebied. Bijna de helft van de horecagelegenheden betreft non-commerciële WMO of sportgerelateerde voorzieningen. De enige concentratie van horecazaken is op het Kreekplein; daar zitten twee cafetaria en één café. De gevestigde horeca is toereikend.

Gewenste ontwikkelrichting voor Kreekhuizen is voor nieuwe en bestaande inrichtingen "consolideren".

Vrijgesteld van vergunningsplicht is toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

3.1.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.1.2 Bewoningsgeschiedenis

Uit het bestemmingsplangebied zijn momenteel geen resten bekend uit de prehistorie, Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Deze zijn in het gebied overigens wel te verwachten.

Sporen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling), de Romeinse tijd (begin jaartelling-450 na Christus) en de Middeleeuwen tot circa 1373 kunnen voorkomen op het veen. In 1373 ging het in de 10e-12e eeuw ontgonnen en bedijkte gebied (de Riederwaard) verloren en werd het veen afgedekt met een kleilaag. Na de herbedijking, die geleidelijk aan plaatsvond, liep door het plangebied de voormalige Smeetlandsedijk, waarlangs zich een lint van bewoning vormde. De Smeetlandsedijk vormde de noordelijke begrenzing van de Polder Smeetsland. De polder wordt voor het eerst genoemd in 1442.

3.1.3 Archeologische verwachting

In het gehele bestemmingsplangebied zijn sporen uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen te verwachten.

3.1.4 Aanbevelingen

Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 meter beneden NAP, die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

3.2 Gebiedstypering

Kreekhuizen is een woonwijk uit de jaren ’60 met een menging van laagbouwwoningen en gestapelde woningen. De gestapelde woningen (galerijflats) liggen aan de randen van de wijk. De rest van de wijk bestaat uit rijen laagbouwwoningen, meestal met een plat dak maar soms met een kap. De wijk zit ruim in het groen. Door het midden van Kreekhuizen loopt (oost-west) een groene as. Deze as komt uit op het Kreekplein. Het Kreekplein is het centrum van de wijk. Hier zijn een supermarktje drie horeca-gelegenheden en een paar winkels gevestigd. Het plein ligt met de open zijde aan de (noordzuid lopende) Grote Kreek. Dit is de belangrijkste ontsluitingsweg van de wijk en maakt deel uit van de centrale ring van IJsselmonde.

Door de Grote Kreek en de centrale groenstructuur wordt de wijk als het ware in drieën gedeeld, met in elk deel een andere bebouwingsstructuur. In het noord-westelijk deel zijn zes galerijflats van vier lagen gelegen. Daarnaast bestaat dit gebied uit eengezinswoningen en seniorenwoningen in twee lagen zonder kap. Het deel ten zuiden van de groenstrook bestaat hoofdzakelijk uit rijen eengezinswoningen in twee lagen met kap. Op de hoek van de Spinozaweg en de Smeetslandseweg is het grootschalige woongebouw “De Kreek” gelegen, een galerijflat van 8 en 12 bouwlagen.

Ten oosten van de Grote Kreek ligt het meest diverse deel van Kreekhuizen. Dit gebied heeft een sterke geleding in bouwhoogten. Aan de Olympiaweg liggen twee galerijflats van 13 lagen. Dit is één van de vijf identieke flat-duo’s die op de “kop” van elke wijk liggen, naar het centrum toe. Aan het plein ligt bebouwing van 5 en 7 lagen. Daarna portiekflats, vier lagen met garages op de begane grond. Langs de Kreekhuizenlaan zijn eengezinswoningen in twee lagen gesitueerd.

Langs de Olympiaweg zijn enkele maatschappelijke doeleinden en een bedrijf gelegen, deze functies worden vanuit de wijk ontsloten. Tussen de Smeetslandseweg en de spoorbaan is het sportcomplex Smeetslandseweg (Sportpark "De Groote Stee") gelegen. De terreinen van de sportverenigingen L.M.O. en IJ.V.V. De Zwervers liggen binnen dit bestemmingsplan.

Buiten het plangebied ligt het Kreekhuizenplein. Dit verkeersplein waar drie belangrijke wegen in een rotonde bij elkaar komen is het belangrijkste verkeerselement in de wijk. Deze wegen zijn de Kreekhuizenlaan, de Spinozaweg vanuit Lombardijen en de IJsselmondse Randweg. Deze laatste weg heeft een verbinding op de A15. De Olympiaweg is evenals de hierboven genoemde wegen een weg met een breed profiel. Deze weg, die ten noorden van het plangebied loopt, wordt met de Kreekhuizenlaan verbonden door Klein Nieuwland.

De Smeetslandseweg tussen de wijk en het sportcomplex is een 30-km weg. De Grote Kreek, de centrale weg van de wijk, is een 50-km weg. Deze weg maakt onderdeel uit van de ring rond het centrale deel van IJsselmonde.

Over de Grote Kreek loopt een busverbinding. Langs de Olympiaweg en Kreekhuizenlaan zijn enveneens bushaltes gelegen. Op de hoek van de Kreekhuizenlaan en de Reijerdijk zijn een halte en een keerlus van de tram gelegen. Het NS-station Lombardijen is vlak bij het plangebied gelegen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Het nieuwe bestemmingsplan voor Kreekhuizen legt de planologische situatie van het vorige bestemmingsplan vast. De flexibiliteit uit het vorige plan is meegenomen, maar het plan is strenger waar nieuwe wetgeving dit vereist.

4.2 Ontwikkelingen

De volgende ontwikkelingen worden voorzien:

4.2.1 Woningtypologie meer flexibel bestemmen

Het vorige plan maakt onderscheid in gestapeld, niet-gestapeld en laagbouwwoningen. Dit onderscheid biedt niet de gewenste flexibiliteit om bijvoorbeeld eengezinswoningen te maken op locaties waar nu stroken met appartementgebouwen aanwezig zijn. Het bestemmen als "wonen" kan die flexibiliteit naar de toekomst wel bieden.

4.2.2 Maatschappelijke voorzieningen

Het vorige bestemmingsplan maakt geen onderscheid in geluidsgevoeligheid zoals dat nu noodzakelijk is. Het bestemmingsplan staat geen nieuwe geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen meer toe langs de Olympiaweg (dit betreft de locaties van de scoutinggroep en het speeltuintje).

4.3 Juridische planbeschrijving

4.3.1 Bedrijven

Binnen de gemengde bebouwing met woningen zijn in bestemming "Gemengd - 1" bedrijven slechts toegestaan in de milieucategorieën 1 of 2 en dan slechts op de begane grond. Alleen bedrijven die op de lijst staan die bij dit plan hoort komen in aanmerking. Zo zijn hier bijvoorbeeld geen garagebedrijven toegestaan.

4.3.2 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels in Rotterdam in menig deelgemeente in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. 

Overeenkomstig Rotterdams beleid in de 'leefmilieuverordening belhuizen' legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening.

In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke bestaande belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In dit bestemmingsplan is in de begripsbepalingen opgenomen dat belwinkels niet onder Dienstverlening worden begrepen.

4.3.3 Gemengde bebouwing, detailhandel en dienstverlening

In het plangebied is op een locatie de bestemming gemengde bebouwing gebruikt, te weten aan het Kreekplein. Hier is sprake van een woongebouw met in de plint een beperkte hoeveelheid detailhandel en dienstverlening. In verband met de gewenste flexibiliteit naar de toekomst is de winkelplint niet uitsluitend bestemd voor detailhandel en twee horeca-inrichtingen, maar tevens voor dienstverlening zoals kapsalons, reisbureaus, bedrijven in de milieucategorie 1 of 2, maatschappelijke voorzieningen, inclusief bijbehorende voorzieningen, zoals berg- en stallingsruimten en ook wonen.

4.3.4 Groen, sport- en speelterreinen

Structurele groengebieden zijn bestemd als 'Groen'. In dit geval gaat het over de groene zones rondom de woonbebouwing. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Binnen de bestemming 'Groen' is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming). Deze bestemming is ook gebruikt voor Sportpark "De Groote Stee" aan de Smeetslandseweg.

4.3.5 Horeca en hotels

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

4.3.5.1 Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

4.3.5.2 Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.
4.3.5.3 Exploitatievergunning nodig

Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.

4.3.5.4 Horecaterrassen

Binnen de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.3.5.5 Horeca in plangebied

De gewenste ontwikkelrichting voor Kreekhuizen is consolideren. Het toezichtsniveau is het middelniveau. Vergunningvrije horeca wordt toegestaan.

In het plangebied is op drie locaties in de bestemming "Gemengd - 1" aan het Kreekplein horeca aanwezig/bestemd. De locaties zijn met een functieaanduiding "horeca" op de verbeelding aangegeven.

Daarnaast is er een aantal zogenaamde paracommerciële horecavestigingen aanwezig. Het gaat hierbij om sportkantines en maatschappelijke voorzieningen. Binnen de bestemmingen “Sport - Sport- en speelterrein” en “Maatschappelijk - 1 en 2” is kleinschalige horeca ten dienste van de bestemming toegestaan.

Gezien het rustige woonkarakter van de wijk is het beleid gericht op consolidatie van het aantal horecavestigingen. Omdat uitbreiding van de horeca aan het Kreekplein niet wenselijk is, hebben de panden die momenteel voor horeca worden gebruikt een aanduiding “Horeca toegestaan” gekregen. Het vestigen van horeca op een andere plek is niet toegestaan. Een horecagelegenheid met nachtontheffing behoort in dit plangebied zeker niet tot de mogelijkheden. Met een terrasvergunning wordt terughoudend omgesprongen.

In het bestemmingsplangebied zijn geen hotels bestemd.

4.3.6 Leidingen

In het zuiden van het plangebied is een ondergrondse 150 kV transportverbinding gelegen. Deze verbinding is ter bescherming van de belangen met een zone van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn op de verbeelding aangegeven en bestemd met een dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning".

4.3.7 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, culturele, medische, educatieve, levensbeschouwelijke en publieke voorzieningen verstaan. Het betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.

Op de verbeelding zijn voorzieningen met 'Maatschappelijk - 1' bestemd, waarbij geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen, kinderdagverblijven (sinds Wgh 1-7-2012), ziekenhuizen en niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals een buurthuis of kerkgebouw toegestaan zijn.

De bestemming 'Maatschappelijk - 2' houdt in dat er alleen maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan die niet geluidsgevoelig zijn, zoals een buurthuis, een scoutinggroep of consultatiebureau.

4.3.8 Parkeren, voorwaardelijke verplichting

Algemeen

Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.

Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014. Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is ervoor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Voor gebieden waar geen bestemmingsplan meer geldt, is het moment van inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan de referentiedatum (artikel 133 lid 2 Woningwet). Maar, voor alle plannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld of worden herzien, geldt de Bouwverordening niet meer.

Regeling

In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering

Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in Bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling

In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.3.9 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de nota "Het Rotterdams prostitutiebeleid" (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen.

Eén van de criteria waaraan de vergunningaanvraag voor een seksinrichting wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen.

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen aanwezig en derhalve ook niet bestemd.

4.3.10 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Aanbouwen, geregeld binnen de bestemming "Tuin":

Aan de achtergevel mag een aanbouw worden gebouwd met een diepte van maximaal 2,5 m. De aanbouw mag niet hoger zijn dan 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping met een maximum van 4 meter. Een ander voorwaarde is dat er een achtertuin met een diepte van ten minste 5 meter moet overblijven. De diepte van de aanbouw mag maximaal 3 meter zijn mits er een achtertuin met een diepte van ten minste 9 meter resteert. Deze aanbouw mag van zijerfgrens tot zijerfgrens of tot ten hoogste 3 meter voorbij de zijgevelrooilijn worden gerealiseerd. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig. Aan zijgevels mag ook een aanbouw worden gerealiseerd. Hiervoor geldt een breedte van maximaal 3 meter en de hoogte mag niet hoger zijn dan 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping met een maximum van 4 meter. Deze aanbouw moet ten minste 1,5 m terugliggen ten opzichte van de voorgevelrooilijn, ten aanzien van de achtergevelrooilijn geldt hetzelfde als bij aanbouwen aan de achtergevel.

Bijgebouwen, geregeld binnen de bestemming "Tuin":

Achter de voorgevelrooilijn is altijd een bijgebouw met een oppervlakte van ten hoogste 10 m² toegestaan. In voortuinen zijn erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan, in achtertuinen is dit 2 meter. In tuinen mag niet worden geparkeerd.

Vergunningvrij bouwen:

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.

De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.

4.3.11 Verkeers- en verblijfsgebied

De Grote Kreek heeft als hoofdweg in het plangebied de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.3.12 Voorzieningen van openbaar nut

Kleine gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals elektriciteitsvoorziening (trafohuizen), watervoorziening, riolering, zijn toegestaan binnen verkeersbestemmingen en groenbestemmingen. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

4.3.13 Water en waterstaatkundige functies

De kade langs de IJsselmondse Kreek is een secundaire waterkering. Deze waterkering wordt, zoals dat ook in het aangrenzende bestemmingsplan IJsselmonde-Centrum is gebeurd, beschermd met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van de waterkering.

Langs de hoofdwatergangen in het plangebied is ruimte gereserveerd met een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van een hoofdwatergang.

4.3.14 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.3.15 Wonen en bijzonder woongebouw

In dit bestemmingsplan is onderscheid gemaakt in verschillende woonbestemmingen:

De bestemming "Wonen" is gebruikt voor de (veelal) gestapelde woongebouwen. In de meeste gevallen gaat het hier om galerij- of portiekwoningen, waarvoor de maximale bouwhoogte op de verbeelding is aangegeven. Binnen het toegestane volume kunnen echter ook eengezinswoningen worden gerealiseerd.

De bestemming "Wonen - 2" is vooral gebruikt voor eengezinswoningen. In deze bestemming zijn in principe twee bouwlagen en een kap toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte zijn in de regels aangegeven. Binnen het toegestane volume kunnen echter ook appartementen worden gerealiseerd. Het onderscheid uit het vorige bestemmingsplan tussen "gestapelde woningen" en "laagbouw" is komen te vervallen. De laagbouwwoningen in Kreekhuizen met platte daken mogen van kappen worden voorzien.

De woonbestemming is toegekend aan het hoofdgebouw, de woning minus aanbouwen. Om binnen het plan de nodige flexibiliteit te bieden is de woonbestemming, indien uitbreiding niet tot (stedenbouwkundig) onwenselijke situaties leidt, wat ruimer gelegd dan de huidige woning. In deze gevallen wordt de mogelijkheid geboden om zonder planwijziging de woning te verruimen of een nieuwe grotere woning te bouwen. Daarnaast zijn regels opgenomen over de hoogte en de dakvorm.

De bestemming "Wonen - Berging" is gebruikt voor een serie geschakelde bergingen. De bestemming "Verkeer - Garagebox" is gebruikt voor de verspreid gelegen garageboxen. In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat deze bergingen en boxen alleen voor huishoudelijke doeleinden en voor het stallen van motorvoertuigen bedoeld zijn.

De bij een woning behorende gronden hebben de bestemming “Tuin” gekregen. In de voorschriften is een regeling opgenomen voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen bij de woning.

Woongebouw "De Kreek" heeft de bestemming "Wonen - Bijzonder woongebouw" gekregen. Deze bestemming is in principe een woonbestemming, maar laat naast de bijzondere woonvormen, ook bepaalde bijzondere doeleinden en maatschappelijke voorzieningen toe.

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf 2.1.1.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

In 2008 heeft Rotterdam het klimaatadaptatieprogramma Rotterdam Climate Proof vastgesteld. Eén van de belangrijkste resultaten van dit programma is het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie voor Rotterdam. Deze strategie is eind 2013 vastgesteld.

Klimaatadaptatie is aanpassing aan de klimaatverandering. De klimaatadaptatiestrategie geeft aan welke aanpak wordt gevolgd om de stad aan te passen aan de klimaatverandering. De strategie geeft aan waarom Rotterdam zich aanpast en welke stappen hiervoor gezet worden. Aanpassing aan de klimaatverandering is een zaak van lange adem die echter nu moet starten, omdat de stad voortdurend verandert en zich verder ontwikkeld.

De effecten van klimaatverandering zijn de toe- en afname van waterhoeveelheden in de rivier, de verhoging van waterstanden in de zee, toe- en afname van neerslag en hogere temperaturen. Deze klimaateffecten hebben gevolgen die van betekenis zijn voor de stad, zoals meer ruimte voor dijkversterking, vaker wateroverlast door hevige neerslag, meer droge perioden met als gevolg een versterking van het inklinken van de bodem en hittestress. Maar de ingrepen die nodig zijn om de gevolgen van klimaatverandering in goede banen te leiden bieden ook kansen voor Rotterdam, zoals de integratie van dijkversterking en gebiedsontwikkeling, waterpleinen en het vergroenen van de buitenruimte en de economische kansen die innovatie op het gebied van klimaatadaptatie biedt.

In de strategie voor een klimaatbestendig Rotterdam wordt onderscheidt gemaakt in een strategie voor de 'stad achter de dijk' en de 'stad buiten de dijk'.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in Kreekhuizen is het Waterschap Hollandse Delta (WSHD). Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

De rioolbeheerder in het gebied is de gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water)

Waterbeheerplan WSHD

Waterschap Hollandse Delta heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2009-2015. In het waterbeheerplan geeft het waterschap onder andere aan wat de lange termijn doelstellingen voor het waterbeheer zijn. Het gaat hierbij om alle watertaken van het waterschap:
waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Tevens wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt voor watergerelateerde thema's en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelstellingen te bereiken. In het waterbeheerplan zijn ook de doelstellingen en maatregelen verankerd om te kunnen voldoen aan de verplichtingen van de Kaderrichtlijn Water.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

In het plangebied liggen twee hoofdwatergangen: één aan de westzijde van het plangebied, langs het sportpark aan de Smeetslandseweg tot aan de Spinozaweg, en één aan de oostzijde van het plangebied (de Kreekseboezem). Het grootste deel van het plangebied ligt in peilgebied 50-11 met een vast streefpeil van 2,20 meter beneden NAP. Uitzonderingen hierop vormen de Kreekseboezem (met een streefpeil van 0,90 meter beneden NAP) en een klein deel aan de zuidzijde van het plangebied ter plaatse van de vijver aan de Spinozawegflat (met een vast streefpeil van 2,50 meter beneden NAP).

De waterkwaliteit in het plangebied is thans nog onvoldoende. De waterkwaliteit kan verbeterd worden door het aantal overstorten bij hevige neerslag vanuit het riool op het oppervlaktewater te verminderen (door tegen te gaan dat neerslagwater via het riool wordt afgevoerd).

Het plangebied heeft een wateropgave. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om binnen de bestemmingen “Groen”, “Verkeer - Verblijfsgebied" en “Verkeer - Wegverkeer” nieuw water aan te leggen.

5.3.2 Grondwater

In het plangebied zijn verschillende peilbuizen aanwezig waarmee de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil) wordt geregistreerd. Een ontwateringsdiepte van tenminst 80 centimeter geldt als richtpeil om overlast door te hoog grondwater te voorkomen. Bij de peilbuizen in het plangebied worden gemiddelde ontwateringsdieptes gemeten van 98 centimeter tot 124 centimeter. De kans op grondwateroverlast in het plangebied is dus klein.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid

In het plangebied zijn geen waterkeringen met de daarbij behorende beschermingszones aanwezig. Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van dijkring 17 (IJsselmonde). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/4.000 jaar. Dit houdt in dat deze waterkeringen bescherming bieden tot een bepaald niveau van het buitendijkse water, waarbij er een kans is van 1 op 4.000 per jaar dat dit niveau wordt overschreden. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie indicatief berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire waterkering onder water lopen en met welke overstromingsdiepten. Hieruit blijkt dat bij een dijkdoorbraak het plangebied, de wijk Kreekhuizen, niet zal overstromen.

Aan weerszijden van de IJsselmondse Kreek is een boezemkade gelegen. De kade langs de Kreek is een regionale waterkering.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt binnen rioleringsdistrict 36. In het plangebied is sprake van een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat het hemelwater gezamenlijk met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Het oppervlaktewater in het plangebied heeft de bestemming Water - 1 gekregen, bestemd voor waterlopen en waterberging.

De nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt vindt plaats in bestaande panden. Extra verharding vindt dus niet plaats, ook wordt geen nieuw water aangelegd of water gedempt. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op het oppervlaktewatersysteem.

5.4.2 Grondwater

Er vinden binnen het gebied geen werkzaamheden plaats die invloed hebben op de grondwaterstand. Knelpunten met betrekking tot grondwater zijn in het plangebied niet bekend.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Om de secundaire waterkering langs de IJsselmondse Kreek te beschermen heeft deze de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering gekregen. Bouwwerken die niet ten dienste van de waterkering zijn kunnen binnen de dubbelbestemming alleen worden toegelaten met een procedure voor het afwijken van de bouwregels. Burgemeester en wethouders vragen daarbij advies aan de dijkbeheerder.

Het bestemmingsplan heeft geen invloed op de boezemwaterkering. Het bestemmingsplan heeft evenmin invloed op de waterveiligheid binnendijks.

5.4.4 Riolering

Het verruimen van de gebruiksmogelijkheid van de winkelstrip aan het Kreekplein zal een minieme invloed hebben op de hoeveelheid rioolwater.

Binnen het plangebied wordt hemelwater nu gezamenlijk met het afvalwater door het gemengde stelsel afgevoerd. Het voorkeur principe is het gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater. Het hemelwater dient zoveel mogelijk ter plaatse terug te worden gebracht in het milieu. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt. Ook hoeft er daardoor minder water te wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. Aangezien in het bestemmingsplan vrijwel geen nieuwe ontwikkelingen zijn biedt het weinig kansen om afval- en hemelwater te scheiden.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan Kreekhuizen maakt de wijziging van 1.330 m2 aan detailhandel, horeca en bedrijfsruimte naar maximaal 14 woningen mogelijk. Deze mogelijkheid tot transformatie moet worden gezien als een activiteit (stadsproject, categorie D11.2) die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r. De bovengenoemde ontwikkelmogelijkheden blijven echter ruim onder de drempelwaarde van deze activiteit. Daarom kan (met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan Kreekhuizen niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Kreekhuizen geldt in het Rotterdamse beleid voor milieuzonering als een woongebied. Omdat het hoofdaccent hier op wonen ligt zijn hier alleen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 gewenst. Alleen in de bestemming Gemengd - 1 aan het Kreekplein zijn bedrijven toegestaan, in de milieucategorieën 1 en 2. Deze lichte vorm van bedrijvigheid wordt in beginsel passend geacht naast of onder woningen en conflicteert derhalve niet met de bestaande en eventuele nieuwe woningen in de bestemming Gemengd - 1.

De sportvelden tussen de Smeetslandseweg en het spoor zijn aangemerkt als een overgangsgebied. Hier zijn (bedrijfs)activiteiten in de milieucategorieën 1 t/m 3 toegestaan, zoals een veldsportcomplex.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen die in de Wet geluidhinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Het bestemmingsplan Kreekhuizen maakt één nieuwe geluidsgevoelige situatie mogelijk. Dit betreft de begane grond van de flat gelegen tussen het Kreekplein en de Zandkreek. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat de hier aanwezige detailhandel en horeca wordt omgezet naar woningen en/of een kinderdagverblijf. Omdat woningen en kinderdagverblijven geluidsgevoelig zijn moet er om deze mogelijkheid in het bestemmingsplan op te kunnen nemen worden getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder. Daarvoor is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van het wegverkeer en het railverkeer (de twee relevante geluidsbronnen) op de gevels van deze panden. hieronder staan de resultaten van dit onderzoek.

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. Wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/uur geldt vallen niet onder de Wet geluidhinder en hebben geen toetsingszones. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij wegverkeer is een geluidsbelasting op de gevel van 48 dB (decibel) de voorkeurswaarde. Nieuwe geluidsgevoelige situaties die voldoen aan de voorkeursgrenswaarde kunnen zonder meer in een bestemmingsplan worden opgenomen. Als de geluidsbelasting hoger is dan 48 dB, maar niet hoger dan 63 dB, dan kan gemotiveerd een hogere toegestane geluidsbelasting worden vastgesteld.

Relevante wegen

Bij een akoestisch onderzoek voor een bestemmingsplan zijn wegen waar 50 km of harder mag worden gereden relevant als er nieuwe geluidsgevoelige situaties binnen de wettelijke toetsingszones van deze wegen liggen. Bij het bestemmingsplan Kreekhuizen zijn de Kreekhuizenlaan, de Olympiaweg en de Grote Kreek de relevante 50 km/uur wegen.

Bij 30 km/uur wegen bestaat er geen wettelijke onderzoeksplicht. Maar de drukkere 30 km/uur wegen die nabij nieuwe geluidsgevoelige locaties liggen worden, op basis van het gemeentelijk beleid en om tot een goede ruimtelijke ordening te komen, wel meegenomen in het geluidsonderzoek. Over de nabij de onderzoekslocatie gelegen Spuitkreek en Zandkreek gaan echter (in 2025) minder dan 900 motorvoertuigen per etmaal. Vanwege deze lage intensiteit worden deze wegen in het geluidsonderzoek buiten beschouwing gelaten.

Resultaten akoestisch onderzoek

De geluidsbelasting vanaf de Olympiaweg en de Kreekhuizenlaan is op de gevels van de nieuwe geluidsgevoelige situatie lager dan de voorkeurswaarde. De geluidsbelasting van de Grote Kreek op de nieuwe geluidsgevoelige situatie bedraagt 49 dB, 1 decibel hoger dan dan voorkeurswaarde.

6.4.2 Railverkeer

Bij het deel van de spoorlijn Rotterdam-Barendrecht dat ten westen van Kreekhuizen is gelegen geldt een toetsingszone van 600 meter. De nieuwe geluidsgevoelige situatie die het bestemmingsplan Kreekhuizen mogelijk maakt ligt binnen deze zone, daarom is de geluidsbelasting vanaf het spoor op deze locatie berekend.

Bij railverkeer is de voorkeurswaarde voor woningen 55 dB en de voorkeurswaarde voor kinderdagverblijven (en andere geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zoals scholen) 53 dB. De geluidsbelasting vanaf het spoor op de nieuwe geluidsgevoelige situatie is lager dan 53 dB, zodat aan beiden voorkeurswaarden wordt voldaan.

6.4.3 Conclusie

De berekende geluidsbelasting vanaf de Grote Kreek op de nieuwe geluidsgevoelige situatie is 1 decibel hoger dan de voorkeurswaarde. Er zijn dan twee mogelijkheden: er worden maatregelen getroffen om de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeurswaarde, of het college stelt gemotiveerd de berekende geluidsbelasting van 49 dB als hogere waarde vast.

Bij geluidsreducerende maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen aan de bron, in de overdracht en bij de ontvanger. Een belangrijk criterium van het al dan niet treffen van maatregelen is de doeltreffendheid of redelijkheid van de maatregelen. Het toepassen van bronmaatregelen zoals stil asfalt brengt, voor een geluidsreductie van 1 dB op een ontwikkelingsmogelijkheid van beperkte omvang, onevenredig hoge kosten met zich mee. Overdrachtsmaatregelen zoals een geluidsscherm zijn in stedelijk gebied vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt ongewenst. Bij ontvangermaatregelen moet worden gedacht aan geluidwerende gevelvoorzieningen. Met dergelijke maatregelen wordt niet de geluidsbelasting op de gevel verlaagt, maar wordt het geluidsniveau in de woning (de binnenwaarde) verminderd.

Bij het vaststellen van een hogere waarde voor de meest geluidsbelaste gevel is in het gemeentelijk beleid de voorwaarde gesteld dat de nieuwe woning ook over tenminste één geluidluwe gevel beschikt. Eventuele woningen op de begane grond van de flat aan het Kreekplein zullen zowel aan de voorzijde (de meest geluidsbelaste gevel) als aan de achterzijde over een geluidluwe gevel kunnen beschikken.

Burgemeester en wethouders hebben besloten de hoogste berekende geluidsbelasting van 49 dB op de gevel van de nieuwe geluidsgevoelige situatie in Kreekhuizen als hogere waarde vast te stellen. Het besluit hogere waarden wordt als bijlage in het bestemmingsplan opgenomen. Als motivering voor dit besluit worden de volgende argumenten aangevoerd: Het betreft een voor stedelijk gebied lage geluidsbelasting (slechts 1 dB hoger dan de voorkeurswaarde); Het is niet doelmatig en kosteneffectief om de geluidsbelasting te verlagen tot de voorkeurswaarde; Alle gevels van hier te realiseren woningen zullen geluidluw zijn, zodat wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

De functiewijziging naar wonen die mogelijk is op de begane grond van de bebouwing aan het Kreekplein leidt tot een geringe wijziging van de verkeersintensiteiten van de Grote Kreek en omliggende wegen. Daardoor verandert de luchtkwaliteit ook gering, maar dit blijft zeer ruim onder de verslechtering die overeenkomt met maximaal 1.500 woningen van de Regeling NIBM. Dit betekent dat de functiewijziging een niet in betekenende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Voldaan wordt daarmee aan het besluit NIBM en dus aan de Wet Luchtkwaliteit.

De Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang is op dit bestemmingsplan van toepassing. Omdat de ontwikkeling van een nieuw kinderdagverblijf mogelijk wordt gemaakt buiten 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (i.c. de Olympiaweg en de Kreekhuizenlaan) wordt voldaan aan deze beleidsregel.

6.5.2 Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat het bestemmingsplan Kreekhuizen voldoet aan de Wet Luchtkwaliteit en aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De Bodemkwaliteitskaart geeft aan dat de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) in de wijk Kreekhuizen zeer licht is verontreinigd. De bodem tussen de 1 meter en 2 meter beneden het maaiveld is eveneens zeer licht verontreinigd. Ten westen van de Smeetslandseweg, waar de sportvelden zijn gelegen, zijn zowel de contactzone als de meter daaronder licht verontreinigd.

De bodemverontreiniging in het plangebied zijn voornamelijk ontstaan door ondergrondse brandstoftanks en ook door bedrijfsactiviteiten in het verleden.

Het bestemmingsplan Kreekhuizen voorziet niet in nieuwbouw waarvoor ingrepen in de bodem nodig zijn. Het milieuaspect bodemverontreiniging speelt geen rol bij de functiewijzigingen van bestaande panden, en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Over de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht, die ten westen van het plangebied is gelegen, worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Ten behoeve van het bestemmingsplan Kreekhuizen is onderzoek gedaan naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vanaf het spoor en het plasbrandaandachtsgebied langs het spoor. Hieronder staan de resultaten van dit onderzoek.

6.7.1.1 Plaatsgebonden risico

De 10-6-plaatsgebonden risicocontour blijft binnen de begrenzing van het spoor en levert daarom geen ruimtelijke beperkingen op. Het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vanaf de buitenste spoorrails valt ter plaatse van de sportvelden 1 á 2 meter over het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen dit gebied moet de gemeente verantwoorden waarom op die locatie wordt gebouwd. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied zodat hier geen nadere aandacht aan hoeft te worden besteed.

6.7.1.2 Groepsrisico

Uit de berekening van het groepsrisico binnen het invloedsgebied langs het spoor blijkt dat het groepsrisico zowel in de huidige situatie als na planrealisatie maximaal 1,27 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. De overschrijding van de oriëntatiewaarde wordt grotendeels veroorzaakt door de combinatie van het vervoer van toxische stoffen en de ligging van het voetbalstadion De Kuip langs het spoor. De ontwikkelingen in het plangebied hebben door de grote afstand van het spoor geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

6.7.2 Leidingen

Ten noorden van Kreekhuizen ligt een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding van de Nederlandse Gasunie. Deze leiding komt uit het noorden en vervolgt de route Stadionlaan-Sportlaan-Olympiaweg- Klein Nieuwland-Groeninx van Zoelenlaan richting het oosten. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour is voor deze leiding berekend op nul meter (de contour ligt op de leiding). Deze contour ligt dus niet binnen het plangebied, zodat het plaatsgebonden risico geen rol speelt bij dit bestemmingsplan.

Een deel van het plangebied valt wel binnen het invloedsgebied groepsrisico vanaf deze leiding. De bebouwing aan het Kreekplein (waar de mogelijkheid tot functieverandering naar wonen wordt geboden) valt buiten het invloedsgebied. Het groepsrisico van de aardgastransportleiding bedraagt 0,2 maal de oriëntatiewaarde en het bestemmingsplan Kreekhuizen zorgt niet voor een toename van het groepsrisico.

6.7.3 Conclusie

6.7.3.1 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied vanaf het spoor spelen geen rol bij het bestemmingsplan Kreekhuizen. Het groepsrisico van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is berekend op 1,27 maal de oriëntatiewaarde. Dit groepsrisico dient conform het Rotterdamse beleid verantwoord te worden met een zware verantwoording.

De gemeente Rotterdam vindt het bovengenoemde groepsrisico in het kader van het bestemmingsplan Kreekhuizen verantwoord vanwege de volgende redenen:

  • De afstand van het spoor tot de woningen in Kreekhuizen (kwetsbare objecten) is ten minste 162 meter. Tussen het spoor en de woonbebouwing liggen sportvelden, dit zijn beperkt kwetsbare objecten;
  • De afstand van het spoor tot de locatie aan het Kreekplein (waar functieverandering naar wonen mogelijk is gemaakt) is 530 meter;
  • De hoogte van het groepsrisico wordt geheel bepaald door de bestaande bestemmingen buiten het plangebied Kreekhuizen. Dit betekent dat er geen bijdrage is van de populatie van het plangebied Kreekuizen aan dit groepsrisico;
  • Eventuele effectgerichte maatregelen binnen het plangebied Kreekhuizen hebben geen invloed op het groepsrisico en worden daarom bij deze verantwoording groepsrisico niet overwogen.

6.7.3.2 Leidingen

Het plaatsgebonden risico van de aardgastransportleiding speelt geen rol bij dit bestemmingsplan. Het groepsrisico van de aardgastransportleiding is berekend op 0,2 maal de oriëntatiewaarde. Volgens het Beleidskader Groepsrisico van de gemeente Rotterdam geldt voor een groepsrisico lager dan 0,3 maal de oriëntatiewaarde een lichte verantwoording. Aangezien het groepsrisico na planontwikkeling gelijk blijft aan het huidige groepsrisico vindt de gemeente Rotterdam zowel de hoogte van het groepsrisico als het effect van het bestemmingsplan op het groepsrisico verantwoord.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan Kreekhuizen is nagegaan of er in het plangebied beschermde soorten dieren en planten aanwezig zijn en of de enige ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt (functieverandering op de begane grond van de flat aan het Kreekplein) een negatief effect heeft op beschermde soorten.

6.8.1.1 Vogels

Binnen het plangebied is slecht een enkele waarneming bekend van jaarrond beschermde vogelsoorten, te weten de sperwer. Net buiten de begrenzing zijn ook waarnemingen gedaan van boomvalk en huismus. Het plangebied lijkt ook geschikt voor de huismus door aanwezigheid van geschikte bebouwing in combinatie met tuinen. Bij gebouwen met pannendaken zou in potentie ook een gebouwbewonde soort als gierzwaluw kunnen worden verwacht. Effecten op beide soorten zijn echter alleen aan de orde bij sloop van bebouwing. Er zou dan voorafgaand mogelijk nader onderzoek naar aanwezigheid van huismus en gierzwaluw moeten worden uitgevoerd. Bij nieuwbouw, op nu nog onbebouwde locaties, biedt de realisatie van woningen juist kansen voor deze soorten. Voor de beide roofvogelsoorten (sperwer en boomvalk) zal het bestemmingsplangebied niet direct een belangrijke functie hebben. Waarschijnlijk zijn deze soorten afkomstig van Park de Twee Heuvels, waar veel meer oppervlakken aangesloten groen aanwezig is. De sperwer wordt echter soms ook wel in kleinere bosplantsoenen aangetroffen. De groenzone langs de Kreek is qua oppervlak al voldoende. Daardoor is deze soort toch niet helemaal uit te sluiten, effecten zijn echter alleen aan de orde als grote oppervlakken groen verdwijnen.

6.8.1.2 Vleermuizen

Er zijn in (of net op de rand van) het plangebied enkele waarnemingen gedaan van de Gewone Dwergvleermuis, de meest algemene soort binnen Rotterdam. Kijkend naar het woongebied, het soort bebouwing en de hoeveelheid groen is het zeker aannemelijk dat er vleermuizen binnen het plangebied aanwezig zijn. Ook gezien de nabijheid van goede foerageergebieden, zoals Park de Twee Heuvels maakt dit aannemelijk. Ook voor vleermuizen geldt dat effecten vooral te verwachten zijn indien er sprake is van sloop van bestaand bebouwing en/of verwijderen van oudere bomen. Er zou dan nader onderzoek moeten worden uitgevoerd naar aanwezigheid van vleermuizen. Bij nieuwbouw op nu nog onbebouwde locaties zijn er juist kansen om bebouwing geschikt te maken voor vleermuizen.

6.8.1.3 Overige diersoorten

Strikt beschermde grondgebonden zoogdieren komen in het stedelijk gebied van Rotterdam niet voor. Meer algemeen beschermde, grondgebonden zoogdiersoorten zijn wel te verwachten, zeker op plekken waar groen aanwezig is. Het gaat dan om o.a. soorten als mol, egel en huisspitsmuis.

Er zijn geen waarnemingen van strikt beschermde vissoorten bekend uit de database in het plangebied. Soorten die wel te verwachten zijn in watergangen in stedelijk gebied zijn o.a.de kleine modderkruiper en de bittervoorn. Beide soorten duiken regelmatig bij visbemonsteringen van singels en watergangen in het stedelijk gebied van Rotterdam en zouden ook in de Kreekseboezem voor kunnen komen.

Van overige soortgroepen zijn binnen Rotterdam geen waarnemingen bekend van soorten die strikt beschermd zijn onder de Flora- en faunawet.

6.8.2 Conclusie

De volgende strikt beschermde soorten zijn waargenomen en/of kunnen mogelijk verwacht worden in het bestemmingsplangebied: gewone en ruige dwergvleermuis, huismus, gierzwaluw en sperwer. De enige ontwikkeling die het bestemmingsplan Kreekhuizen mogelijk maakt betreft een functieverandering binnen de bestaande bebouwing. Deze functieverandering heeft geen effect op de genoemde beschermde diersoorten. De Flora en faunawet vormt derhalve geen belemmering voor het bestemingsplan Kreekhuizen.

6.9 Duurzaamheid en energie

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.

Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

6.9.1 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.2 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

6.9.3 Groene daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.

Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Bouwen en gebruik van bouwwerken en/of gronden in strijd met het bestemmingsplan komt voor. In veel gevallen is dat strijdig gebruik (waaronder ook bouwen wordt verstaan) voor de overheid niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden op basis van de (gebruiks-) voorschriften van dat plan.

Bij de huidige aanpak (Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen uit 2009) wordt eerst gekeken of het gebruik kan worden gelegaliseerd (met het aanvragen van een omgevingsvergunning). Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding. De dwangsom wordt bij besluit opgelegd.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen.

De locaties die in uitvoering zijn of uitgevoerd zijn op basis van verschillende procedures, zijn minimaal budgettair neutraal verlopen voor de gemeente.

Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld, omdat door middel van (toekomstige) gronduitgiften het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is verzekerd. Het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.12 lid 2 onder b, van de Wro is niet noodzakelijk en er zijn geen aanvullende eisen, regels of uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.12 lid 2 onder c van de Wro noodzakelijk.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM;
  • 2. WSHD, Waterschap Hollandse Delta;
  • 3. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 4. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
  • 5. SRR, StadsRegio Rotterdam;
  • 6. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 7. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 8. LVNL, Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 9. K.P.N. Telecom;
  • 10. N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 11. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 12. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 13. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 14. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;
  • 15. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

9.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM

Het concept ontwerpbestemmingsplan is door het invullen van het E-formulier aangeboden aan GS. Het E-formulier stelt vragen en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het bestemmingsplan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid en dus door de porvincie bekeken moet worden.

Uit de door de gemeente ingevulde antwoorden blijkt dat het bestemmingsplan niet hoeft te worden toegezonden.

9.2 WSHD, Waterschap Hollandse Delta

Het Waterschap heeft tekstueel de volgende opmerkingen:

In paragraaf 5.3.3 en 5.4.3 van het toegezonden concept wordt gesproken over een "secundaire" waterkering. Dit moet zijn een "regionale" waterkering.

Het concept ontwerp geeft verder met betrekking tot de taken van het Waterschap geen reden tot het maken van opmerkingen.

Reactie:

Deze opmerking is verwerkt in de paragrafen 5.3.3 en 5.4.3.

9.3 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door midddel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.

VRR geeft aan dat voor het beoordelen van het ruimtelijk plan het college van B&W een gemotiveerde afweging dient te maken tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijk plan. Graag verneemt de VRR het besluit van B&W met betrekking tot de onderstaande adviespunten.

9.3.1 Informeer over vluchtmogelijkheden op sportterrein

Voor personen die aanwezig zijn op sportvelden naast het spoortraject Barendrecht - Rotterdam zijn vluchten en schuilen de enige opties in geval van een toxisch incident op het spoor. Goede informatievoorziening aan de aanwezigen (alarmering en informatievoorziening door bijvoorbeeld de eigenaar/beheerder) over de mogelijke risico's vergroot de zelfredzaamheid. Hierbij is het van belang dat duidelijk kenbaar wordt gemaakt in welke richting zij moeten vluchten en waar zij kunnen schuilen.

Commentaar:

Dit advies valt niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan niet in een bestemmingsplan worden geregeld.

9.3.2 Zelfredzaamheid verhogen met bouwwerken geschikt om in te schuilen

Voor voorziene bouwwerken op (of behorend bij) de sportvelden geldt dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen verbeterd kunnen worden door gebouwen geschikt te maken om enkele uren in te schuilen. Hiervoor dienen deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar te zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld te kunnen worden.

Commentaar:

Nieuwbouw op danwel behorende bij de sportvelden wordt niet voorzien. Bovendien worden de geadviseerde maatregelen, gezien de aard van de bebouwing en het gebruik daarvan (zelfredzame gebruikers, korte verblijfstijd, geen overnachting), als te 'zwaar' gezien om voor te schrijven bij eventuele vervangende nieuwebouw.Om deze redenen bevat het bestemmingsplan Kreekhuizen geen bepalingen m.b.t. de zelfredzaamheid bij een toxische wolk.

9.3.3 Zorgdragen voor goede voorlichting

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezigen personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Commentaar:

Dit advies valt niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan niet in een bestemmingsplan worden geregeld.

9.4 Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland

Kijkend naar de belangen van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, ziet deze geen aanleiding voor een inhoudelijke reactie op dit plan.

9.5 Participatie en informatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zal een ieder gedurende zes weken in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het ter inzage liggende ontwerpbestemmingsplan.

Aan het eind van elke bestemmingsplanfase volgt er een officiële bekendmaking. Bewoners en geïnteresseerden worden in de bestemmingsplanprocedure geïnformeerd via een huis-aan-huisblad en de website van de gemeente Rotterdam.