Plan: | Bedrijventerrein Hordijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP1047BedrvntHord-va01 |
In 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van kracht geworden. In de Wro is bepaald dat bestemmingsplannen niet ouder dan tien jaar mogen zijn. Indien dit toch het geval is, dan kan dit leiden tot sancties aan de verantwoordelijke gemeente. Indien niet binnen 10 jaar een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld of een verlengingsbesluit is genomen, vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met dat bestemmingsplan.
In de deelgemeente IJsselmonde is een aantal sterk verouderde bestemmingsplannen van kracht. Vijf bestemmingsplannen, die samen het bedrijventerrein Hordijk beslaan, zullen worden herzien tot een nieuw bestemmingsplan, genaamd Bedrijventerrein Hordijk. Het beoogde doel voor het bedrijventerrein is een functioneel modern bedrijventerrein te maken met hoogwaardige zichtlocaties. Hiervoor zijn onder andere een aantal nieuw te ontwikkelen locaties aangewezen.
In dit bestemmingsplan voorgestelde nieuwe ontwikkelingen zijn grotendeels afgeleid van het Masterplan Bedrijventerrein Hordijk. Het Masterplan is afgerond en aangeboden aan het deelgemeentebestuur van IJsselmonde en vastgesteld op 6 december 2007. Het Masterplan is destijds breed gecommuniceerd met diverse stakeholders, vertegenwoordigers van gemeentelijke diensten en organisaties in de wijk. Eind 2015 is een startnotitie opgesteld, welke in begin 2016 is vastgesteld.
Het plangebied is gelegen aan de Zuidzijde van Rotterdam. Het plangebied wordt globaal begrensd door het Havenspoorpad, de Pascalweg, de Wester Hordijk, de IJsselmondse Randweg en het Maaststad Ziekenhuis. De spoorlijn doorsnijdt het bedrijventerrein in twee delen, een oostelijk en een westelijk deel. Zie onderstaande luchtfoto.
Figuur 1.1 luchtfoto plangebied
Vigerende bestemmingsplannen
Het plangebied is gelegen in de deelgemeente IJsselmonde. In het plangebied zijn nu vijf bestemmingsplannen of delen van bestemmingsplannen van kracht:
nr | naam | vastgesteld | goedgekeurd |
153 | Bebouwde kom IJsselmonde | 26-05-1941 | 05-05-1942 |
278 | Uitbreidingsplan in hoofdzaak Groot IJsselmonde | 01-11-1956 | 04-11-1957 |
454 | Lombardijen | 30-10-1986 | 23-06-1987 |
502 | Spoorzone Lombardijen | 17-05-1995 | 19-09-1995 |
519 | Betuweroute IJsselmonde | 03-09-1998 | 23-02-1999 |
Figuur 1.2 vigerende bestemmingsplannen
De oostelijke grens sluit aan op het sinds 25 januari 2013 onherroepelijk geworden bestemmingsplan voor Hordijkerveld. In het zuiden volgt de grens de gemeentegrens met Barendrecht (Wester Hordijk). Aan de westzijde sluit het plan aan op het bestemmingsplan voor de wijk Lombardijen, aan de noordzijde wordt aangesloten bij het bestemmingsplan voor Knooppunt Lombardijen met de zorgboulevard.
Planopzet
Allereerst worden de plangrenzen bepaald op basis van de grenzen van de omringende bestemmingsplannen. Hier wordt op aangesloten, waarbij de stedelijk geldende bestemmingsmethodiek wordt toegepast. Er wordt gewerkt met gedetailleerde bestemmingen vanwege het kleinschalige karakter van het gebied en het feit dat het voornamelijk een conserverend bestemmingsplan is.
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 4 is de planbeschrijving opgenomen. De waterparagraaf is opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar milieuaspecten. In hoofdstuk 7 is een paragraaf over duurzaamheid opgenomen. Hoe omgegaan wordt met handhaving is beschreven in hoofdstuk 8. De uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstukken 9 (financiële uitvoerbaarheid) en 10 (maatschappelijke uitvoerbaarheid).
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Bij de ladder moet de regionale behoefte aangetoond worden, of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten.
De herstructurering en verdichting in gebied dat is aangeduid als bestaand bedrijventerrein is niet te typeren als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom kan toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.
In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:
De ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro. Het beleid is gericht op intensieve benutting van bedrijfsgronden op bestaande bedrijventerreinen.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.
Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014
De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:
In deze verordening zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen zijn de volgende regels opgenomen.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Toetsing
Artikel 2.1.3 Bedrijven
Lid 1 Hoogst mogelijke milieucategorie
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.
Toetsing
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het mogelijk maken van de hoogst mogelijke miliecategorie op het bedrijventerrein, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein. Aangezien bedrijven met milieucategorie 4 en hoger zich over het algemeen niet verdragen met functiemenging, zeker niet met gevoelige functies als wonen, is in het bestemmingsplan gewerkt met een uitgedunde lijst met toegestane bedrijfsactiviteiten. In de meeste gevallen betreft de activiteiten tot en met milieucategorie 3.2 en enkele activiteiten in een iets hogere categorie. Bedrijvigheid van activiteiten boven de dremopelwaarden in het Besluit m.e.r. zijn uitgesloten door een uitgedunde bedrijvenlijst.
Overige relevante documenten zijn:
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal en regionaal beleid. Het betreft de gewenste herontwikkeling en verdichting binnen bestaand stedelijk gebied.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.
De Stadsvisie Rotterdam 2030 bevat het ruimtelijk kader voor alle plannen, projecten en investeringen in de stad. Het bevat daarnaast een uitvoeringsstrategie: door effectmeting is de gemeente in staat voorrang te geven aan plannen die het meest bijdragen aan een sterke economische structuur en een aantrekkelijke woonstad.
De keuzes die in de Stadsvisie zijn gemaakt staan voor een maximale binnenstedelijke intensivering met een fors accent op de binnenstad, afzien van grootschalige nieuwbouw 'in de wei', het concentreren van verkeersintensieve bestemmingen op knooppunten en een sterk accent op de openbare ruimte. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan duurzame stadsontwikkeling en ook duurzame mobiliteit.
De opwaardering van het bedrijventerrein Hordijk wordt genoemd in deze stadsvisie.
Sinds 19 maart 2014 kent Rotterdam een nieuwe bestuursstructuur die het stelsel van deelgemeenten heeft vervangen. Rotterdam bestaat nu uit veertien gebieden met gebiedscommissies. De gebiedscommissies zijn de oren en ogen van de wijk en het is hun taak om de vraag uit het gebied scherp in beeld te hebben. De vraag uit het gebied is geformuleerd in het gebiedsplan. Per wijk is aangegeven wat de situatie nu is en wat het in 2018 moet zijn. Er staat in wat de aanpak moet zijn en welke knelpunten van invloed zijn op het realiseren van de opgaven.
Naast het gebiedsplan zijn er ook uitvoeringsplannen gemaakt. Dit zijn plannen van de clusters Maatschappelijke Ontwikkeling, Stadsontwikkeling, Stadsbeheer en Directie Veiligheid. In de uitvoeringsplannen staat de reguliere inzet beschreven voor alle (beleids)terreinen waar de gemeente een zorgplicht heeft.
Gebiedsplan IJsselmonde
Over bedrijvigheid is in het gebiedsplan IJselmonde het volgende opgenomen:
'Voor het economisch klimaat in IJsselmonde is het belangrijk dat er voldoende ruimte is voor economische bedrijvigheid. Zowel om gevestigde bedrijven te faciliteren, maar ook om nieuwe bedrijven ruimte te geven voor vestiging. Zowel qua vestigingsvoorwaarden, wegeninfrastructuur, parkeermogelijkheden en bewegwijzering dienen bestaande bedrijventerreinen voldoende toegerust te zijn om de bedrijven hun activiteiten te kunnen laten uitvoeren, maar ook om voldoende concurrerend te zijn ten opzichte van de omliggende gemeenten. Ook veilig ondernemen is een belangrijk thema daarbij. Al deze zaken zijn van belang voor de ontwikkeling van de bedrijventerreinen Hordijk, Laagjes en Stadionweg, maar ook voor ondernemers die in de wijken gevestigd zijn.'
'In aansluiting op de voornemens van het college op het gebied van economische ontwikkeling vragen we aandacht voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit en verdere uitbreiding van de bedrijventerreinen van IJsselmonde. In het bijzonder gaat het daarbij om de concurrentiepositie ten opzichte van omliggende gemeenten en om mogelijkheden voor zittende bedrijven om hun activiteiten uit te breiden of binnen de gemeente te verplaatsen.'
Horecagebiedsplan IJsselmonde
Voor het plangebied geldt dat bestaande inrichting geconsolideerd kunnen worden, maar dat uitbreiding niet is toegestaan. Vrijstelling van de vergunningsplicht is niet toegestaan.
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.
Van oorsprong waren Hordijk- West en Hordijk - Oost niet met elkaar verbonden. Daarom hebben de delen een verschillend bedrijfsbestand. Hordijk - Oost heeft door de goede ontsluitig vooral regionale en landelijk opererende bedrijven aangetrokken. Met name de sectoren vervoer, opslag en handel zijn vertegenwoordigd. Hordijk - West is met name lokaal goed ontsloten en is ontwikkeld tot een lokaal georiënteerd bedrijventerrein gericht op industrie en dienstverlening.
Zowel Hordijk - West als het noordelijke gedeelte van Hordijk - Oost hebben heldere stedenbouwkundige patronen. Binnen het eenduidige stratenpatroon bevinden zich voornamelijk orthogonale clusters van bedrijfskavels. In het zuidelijke gedeelte van Hordijk - Oost ontbreekt een dergelijke heldere structuur. Door verspringende rooilijnen, wisselende bebouwingsgrooten en open ruimte wordt de helderheid van de structuur in de massaopbouw enigsinds aangetast op Hordijk - Oost. Door de hogere bebouwingsdichtheid is dat op Hordijk - West minder het geval.
Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
In het zuidelijk gedeelte van het plangebied kunnen in de diepere ondergrond rivierduinen (donken) aanwezig zijn. Deze donken werden in het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus) en het Neolithicum (5300-2000 voor Christus) in dit gebied veelvuldig als verblijf- en woonplaats benut. Eveneens zijn er in het zuidelijk deel van het plangebied aanwijzingen dat er in het Neolithicum rivierarmen aanwezig zijn geweest, waarvan de oevers in die tijd als woon- en verblijfplaats werden benut. Een aantal vindplaatsen uit het Neolithicum is gelegen vlak ten zuiden van het plangebied.
In het hele plangebied heeft zich uiteindelijk veenvorming voorgedaan. Op het veen is mogelijk in de Romeinse tijd of kort daarvoor gewoond. In de 10e-12e eeuw is het veengebied ontgonnen en voor bewoning en landbouw geschikt gemaakt. Voor 1200 is men met de bedijking (de Riederwaard) gestart. Uit deze periode dateert een vindplaats met een concentratie van vondstmateriaal (waaronder aardewerk, metaal, hout, leer en bot) dat in verspoelde context werd aangetroffen. De concentratie van materiaal maakt aannemelijk dat in dit gebied één of meer vindplaatsen liggen. In 1373 ging het gebied door overstromingen ten onder. Het plangebied ligt in de voormalige polder Smeetsland. De Wester Hordijk stamt nog uit de 15e eeuw. Op één plaats binnen het plangebied werd het dijklichaam bestudeerd, het bestond uit ophogingslagen van tenminste 4 meter dik. Langs het dijktracé kunnen zich bewoningssporen vanaf de Late Middeleeuwen bevinden, vooral ter plaatse van het oostelijk deel, dat minder is verstoord door latere ingrepen.
Onderzoek
In het gehele bestemmingsplangebied kunnen bewoningssporen en vondsten uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen voorkomen. Op het donkzand dat in de ondergrond van het plangebied aanwezig kan zijn, worden met name bewoningssporen en vondsten uit het Mesolithicum en het Neolithicum verwacht. Eventuele sporen uit de Romeinse tijd of kort daarvoor zullen zich op het veen bevinden. Vindplaatsen uit de Middeleeuwen kunnen worden aangetroffen zowel onder als op het overstromingsdek uit 1373. Langs het dijktracé worden met name bewoningssporen vanaf de Late Middeleeuwen verwacht.
In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2. Archeologische indicatoren aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m2) leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is sterk gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Conclusie
Voor het gehele plangebied (Waarde - Archeologie) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld. Hiervan uitgezonderd zijn werkzaamheden in bestaande (spoor)weg- en leidingcunetten.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Beleid en Normstelling
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de binnenstedelijke ontwikkeling.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Op basis van een eenmalig veldbezoek is de geschiktheid van het onderzoeksgebied voor de te verwachten soorten beoordeeld. Het veldbezoek vond plaats op 14 juni 2016 (zie bijlage 1). In tabel 3.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 3.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief voor tabel 1 soorten)
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsregeling Ffw | Tabel 1 | Konijn, egel Bruine kikker Grote kaardebol |
nee | |
Ontheffingsregeling Ffw | Tabel 2 | Tongvaren, schubvaren | nee | |
Tabel 3 | Bijlage 1 AMvB | - | ||
Bijlage IV HR | Vleermuizen (marginaal foerageergebied) | nee | ||
Vogels | Cat. 1 t/m 4 | - | nee |
De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Deze paragraaf gaat in op het profiel van het bedrijventerrein en de behoefte in de stadsregio. Een locatiekeuze is niet aan de orde omdat het in dit geval om een bestaand bedrijventerrein gaat.
Profiel
Het plan betreft hoofdzakelijk actualisering van een bestaand bedrijventerrein. Daarnaast wordt op enkele locaties nieuw bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Het gaat om de volgende locaties die weer onderverdeeld (kunnen) worden in verschillende kavels:
Op bedrijventerrein Hordijk is ruimte voor nieuwe bedrijvigheid. Het betreft de volgende locaties:
Hordijk heeft als gemengd bedrijventerrein ook diverse kwaliteitsniveaus in de aanbieding. De branchering vertoont een diversiteit uit de sectoren industrie, handel, bouw en commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Detailhandel en transport hebben een lage prioriteit in verband met profilering van het bedrijventerrein, verkeersintensiteit en werkgelegenheid. Een hogere prioriteit is toegekend aan gerelateerde en georiënteerde bedrijvigheid van de medische sector.
Behoefte stadsregio Rotterdam
Voor de behoefte in de stadsregio Rotterdam zijn twee recente rapporten relevant, te weten:
1. Regionale ramingen bedrijventerreinen Zuid-Holland 2010-2040 (april 2012);
2. Monitor bedrijventerrein stadsregio Rotterdam (september 2012).
1. Regionale ramingen bedrijventerreinen Zuid-Holland 2010-2040 (april 2012)
De behoefte aan bedrijventerreinen is in opdracht van de Provincie Zuid-Holland onderzocht.
In het rapport 'Regionale ramingen bedrijventerreinen Zuid-Holland 2010-2040, Behoefte aan bedrijventerreinen in de vijf REO's, Deel 2: Deelrapport resultaten per REO en clusters' is de verwachte ruimtebehoefte voor werklocaties in de REO Groot-Rijnmond behandeld. Rotterdam maakt hier deel van uit.
Beschikbaar terrein
In de regio Rijnmond is in totaal ruim 2.200 hectare netto bedrijventerrein. Hiervan is ongeveer 85 procent uitgegeven (IBIS, 2011).
Uitbreidingsvraag
De totale uitbreidingsvraag voor Groot-Rijnmond varieert voor de periode tot 2020 van ca. 240 tot bijna 400 ha netto. Na 2020 neemt de ruimtebehoefte mogelijk nog toe, maar na 2030 neemt de behoefte af.
2. Monitor bedrijventerreinen stadsregio Rotterdam 2012 (september 2012)
Voor de economie in de stadsregio Rotterdam is het belangrijk dat er voldoende en goed functionerende bedrijventerreinen zijn. Voldoende om aan de vraag naar bedrijfsruimten te kunnen voldoen, goed functionerend om de diversiteit in de vraag te kunnen bedienen. Om zicht te kunnen houden op de belangrijkste ontwikkelingen op de bedrijventerreinen in de stadsregio is de 'Monitor bedrijventerreinen stadsregio Rotterdam' samengesteld.
Uitgifte bedrijventerreinen
De uitgifte van droge bedrijventerreinen in de stadsregio Rotterdam bedroeg in 2011 10,7 hectare. Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Lansingerland en Ridderkerk zijn de enige gemeenten waar in 2011 ten minste 1 hectare bedrijventerrein werd uitgegeven. De totale uitgifte in 2011 bedroeg bijna 20 hectare minder dan in 2010 en lag ook ongeveer 20 hectare lager dan gemiddeld per jaar sinds 1990.
Programmering bedrijventerreinen
Op 14 december 2011 heeft het Dagelijks Bestuur van de stadsregio Rotterdam een programma vastgesteld voor de bedrijventerreinen tot en met 2015 en een indicatie gegeven voor de periode daarna. Omdat bedrijventerrein Hordijk een bestaand bedrijventerrein is, is deze niet opgenomen in de regionale planning. Het gebied grenst aan het in ontwikkeling zijnde terrein Nieuw-Reijerwaard. De programmering voor de linker Maasoever gaat uit van 219 ha toevoeging tussen 2010 en 2020 en 90 ha tussen 2020 en 2030.
Herstructurering
Het meerjarenprogramma herstructurering voor Rotterdam heeft betrekking op ruim 25 bedrijventerreinen die verspreid over de stad liggen. De herstructureringsopgave hier is zeer divers en aanzienlijk. De meest urgente locaties (Noord-West, Hordijk, De Laagjes, Schiebroek en Gadering) zijn reeds aangepakt.
Behoefte zorgboulevard/hordijk
In 2008 heeft Ecorys een onderzoek gedaan naar de Ruimtevraag en aanbod van medische bedrijven in Rotterdam. Hierin is gekeken naar vestigingsvoorkeuren van bedrijven, waarbij ook gevraagd is naar voorkeuren voor bepaalde gebieden. Hieruit blijkt dat de Zorgboulevard/Hordijk een goede vestigingslocatie voor medische instellingen en ondersteunende dienstverlening vormt. Sterke punten van deze locatie zijn de koppeling van de concentratie van medische voorzieningen met een goede bereikbaarheid met OV en de auto. Dit maakt deze locatie ook geschikt voor (medische) groothandel en productie bedrijven.
Dit bestemmingsplan maakt niet alleen medische groothandel en productiebedrijven mogelijk. Er is wel een zonering opgenomen die is afgestemd op de Rotterdamse gebiedstypen en de omgeving.
Zie ook paragraaf 2.2.2 voor de regionale afstemming.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het mogelijk maken van de hoogst mogelijke milieu categorie op het bedrijventerrein, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein. Omdat bedrijventerreinen met milieucategorie 4 en hoger zich over het algemeen niet verdragen met functiemenging, zeker niet met gevoelige functies als wonen zal voor het bestemmingsplan gewerkt worden met een uitgedunde lijst met toegestane bedrijfsactiviteiten (zie bijlage). In de meeste gevallen betreft het activiteiten tot en met milieucategorie 3.2 en enkele activiteiten in een iets hogere categorie. Bedrijvigheid van activiteiten boven de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. kunnen worden uitgesloten door middel van de uitgedunde bedrijvenlijst.
Voor alle ontwikkellocaties zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld (tegenwoordig Nota van Uitgangspunten genoemd):
Voor alle ontwikkellocaties geldt dat er mogelijkheden worden gecreëerd voor de vestiging van bedrijven. Voor de locaties in Hordijk-Oost heeft het de voorkeur om bedrijven mogelijk te maken die gerelateerd zijn aan het medisch cluster. In het bestemmingsplan zal de bestemming bedrijvigheid mogelijk worden gemaakt voor deze locaties.
Hordijk-west Spoorzone
Door het vrijkomen van het bouwterrein van de NS parallel aan de spoorbundel, ontstaat de mogelijkheid het bedrijventerrein af te ronden door tegen de achterkanten van de bestaande bebouwing aan de Slikkerveerstraat een aantal nieuwe kavels te ontwikkelen welke met de voorkant gericht zijn op het spoor.
De Spoorzone is dan ook met name bedoeld voor de vestiging van nieuwe bedrijven met voorkant georienteerd aan een nieuwe bedrijfsstraat loopt, dan voor uitbreiding van bedrijven aan de Slikkerveerstraat. Indien echter een bestaand bedrijf naar achteren wil uitbreiden dan geldt dat dit bedrijf alsnog een goede gevel confrom de randvoorwaarden realiseert. Dit geldt bij voorbaat al voor het perceel aan de achterzijde van het pand Slikkerveerstraat 1.
Voor het noordelijk deel van deze strook is door de aanwezigheid van bedrijfspanden aan de Bolnesstraat geen ruimte om een strook nieuwbouw te realiseren. Deze strook wordt benut als een gemeenschappelijk parkeervoorziening om de huidige parkeerdruk op Hordijk West te ontlasten.
Op de meest noordelijk gelegen punt is een plot gesitueerd voor een vrijstaand bouwvolume met een bijvoorkeur alzijdige uitstraling. Volgens het masterplan was op deze locatie uitsluitend een kantoor mogelijk. Gezien het huidige economsche klimaat en het nieuwe beleid ten aanzien van kantoorbouw wordt nu gedacht aan een bedrijfsinvulling. Hier gelden dan wel extra eisen ten aanzien van de (alzijdige uitstraling). Ook blijft een hoger gebouw mogelijk.
Er komt een directe verbinding voor langzaam verkeer van de Bolnesserstraat met het tot fietspad heringerichte tracé van de voormalige havenspoorlijn.
Hiermee wordt het bedrijventerrein beter onstsloten vanaf het OV station Rotterdam Lombardijen. Dit biedt mogelijk ook meer kansen voor de ontwikkeling van plot A. Deze directe verbinding is inmiddels gerealiseerd.
Voor alle ontwikkellocaties geldt de verplichting dat de vigerende parkeereis in zijn geheel op eigen terrein wordt gerealiseerd. De zone direct langs het spooremplacement krijgt een groene uitstraling met water en nieuwe bomen.
Hordijk-oost Maasstad zone
De twee bedrijvenplots zijn gelegen tussen het bestaande bedrijventerrein Hordijk en het terrein van het Maasstad ziekenhuis. Het westelijke plot bevindt zich ten zuiden van de entree van de bezoekersgarage van het Maastadziekenhuis. Het oostelijke plot aan de Ammerstolstraat in het verlengde van de Zorgboulevard.
Met name voor het plot aan de Ammerstolstraat is programmatisch een fysieke- en functionele koppeling aan de Zorgboulevard gewenst. Een medisch gerelateerde invulling is goed mogelijk waarbij te denken valt aan onderzoekslaboratoria en instrumentenmakers (het is een streven maar geen harde eis). Een hoogwaardige uitstraling is noodzakelijk om geen afbreuk te doen aan de hoogwaardige stedelijke omgeving van het Maasstad ziekenhuis. Voor het westelijke plot is de representatieve zijde met name de noordzijde. Voor het plot aan de Ammerstolstraat is dit feitelijk voor alle zijden het geval.
IJsselmondse Randwegzone
De IJsselmondse Randwegzone is gelegen tussen het bestaande bedrijventerrein Hordijk en de IJsselmondse Randweg. Programmatisch is een fysieke- en functionele koppeling aan de Zorgboulevard voor deze zone gewenst. Een medisch gerelateerde invulling is goed mogelijk waarbij te denken valt aan onderzoekslaboratoria en instrumentenmakers (het is een streven maar geen harde eis). Een hoogwaardige uitstraling is noodzakelijk om het gewenste visitekaartje voor het bedrijventerrein te worden. Hoogwaardige bebouwing zal zich dan ook presenteren richting de IJsselmondse Randweg zonder daarvan ontsloten te worden.
Het model is een combinatie van bedrijfshallen gekoppeld aan de nieuwe ontsluitingsweg en hoogwaardige bebouwing welke zich richt en presenteert aan de IJsselmondse Randweg. Voor de locatie geldt de verplichting dat de dan vigerende parkeereis in zijn geheel op eigen terrein wordt gerealiseerd en dat er een zorgvuldige groene uitstraling wordt gerealiseerd.
Vlasboerderij
De locatie is gelegen aan de Hekendorpstraat. Het maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Hordijk maar licht ruimtelijk enigszins verscholen. Op het terrein stond tot medio 2007 een historische Vlasboerderij die na een hevige brand is gesloopt. Het huidige terrein vormt nu een groene wig in een verder geheel met bedrijven gevulde straatwand. Het terrein is deels in bezit genomen door de bewoners van de zuidelijk van het terein gelegen Westerhordijk. Ongeveer een kwart van het terrein is ingericht tot een natuurspeeltuin die middels een burgerinitiatief van de bewoners een officiele status heeft gekregen.
Het is de bedoeling in de planvorming rekening te houden met deze natuurspeelplek, alsmede de watergang en de monumentale bomen. Een groene erfafscheiding tussen het uitgeefbare deel van de locatie en de natuurspeelplek zorgt voor een aantrekkelijke afbakening die tevens zorgt dat deze twee functies elkaar niet in de weg zitten. Om een groene overgang naar de natuurspeelplaats te garanderen wordt de realisatie van een groene gevel aan deze zijde dan ook randvoorwaardelijk gesteld aan een ontwikkeling. De invulling van het bedrijfsplot is gerelateerd aan de bestaande bedrijven aan deze zijde van de Hekendorpstraat. Een volume in maximaal 2 lagen bestaande uit een hal met een beperkt aandeel kantoor functies en de parkeereis volledig op eigen terrein.
Zuidpunt
De zuidwestpunt van het bedrijventerrein Hordijk is gelegen tussen de Bergambachtstraat, het spooremplacement en de gemeentegrens met Barendrecht. Deze gemeentegrens wordt gevormd door de Westerhordijk, een oude dijkstructuur dat door de aanleg van het spooremplacement is doorgeknipt. Een aantal jaren geleden zijn de laatste woningen op deze dijk gesloopt en is alleen de verhoging in het landschap nog zichtbaar. Behalve de dijk zijn nog oude watergangen van de voormalige polder aanwezig. Langs de Bergambachtstraat en het onlangs verbrede spooremplacement zijn watergangen aangelegd die het terrein aan deze zijde afbakenen.
De locatie ligt prominent aan de Bergambachtstraat en de Pascalweg en is een schakel tussen het bestaande oude bedrijventerrein Hordijk en de nieuwe grootschalige bedrijvenvolumes op het Barendrechtse grondgebied. De nieuwbouw oriënteert zich op de hoofdwegen met achterzijden naar het spoor en de Westerhordijk. De Westerhordijk vervult geen waterkerende functie. Het vormt samen met de watergang wel een fysieke landschappelijke grens met Barendrecht. In dit kader zal getracht worden het historische relict enigszins zichtbaar te houden. De singel langs de Pascalweg wordt middels een nieuwe watergang voortgezet aan de overzijde van de Bergambachtstraat.
De zone tussen de uitgeefbare kavels en het spooremplacement behoud de groene uitstraling. De bestaande watergangen in deze zone worden geherstructureerd. De huidige gefragmenteerde watergangen op de locatie worden gedempt. De hoofdwatergang functie wordt overgenomen door de (deels) nieuwe singels aan de randen van het terrein. Het terrein wordt ingedeeld in maximaal vier afzonderlijk uit te geven bedrijvenplots. Hierdoor heeft deze locatie meer toegevoegde waarde op het bestaande aanbod van over het algemeen kleine tot middelgrote kavels binnen het bedrijvengebied Hordijk. Voor de locaties geldt de verplichting dat de vigerende parkeereis geheel op eigen terrein wordt gerealiseerd.
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De ontsluiting van het bedrijventerrein Hordijk West vind plaats vanaf de Pascalweg, via de Berkenwoudestraat, en vanaf de Bergambachtstraat. De Pascalweg sluit in noordelijke richting aan op de Spinozaweg (S126) en in zuidelijke richting leidt deze weg naar Barendrecht. De Bergambachtstraat is de verbindingsweg tussen de Pascalweg en de IJsselmondse Randweg (S104). De Pascalweg in noordelijke richting kent echter wel een gesloten verklaring voor vrachtverkeer.
Bedrijventerrein Hordijk Oost wordt ontsloten vanaf de Bergambachtstraat en de IJsselmondse Randweg. De Ammerstolstraat vormt de belangrijkste ontsluitingsweg op het bedrijventerrein. De IJsselmondse Randweg geeft verbinding naar de Spinozaweg en richting het bedrijventerrein van Barendrecht. De Spinozaweg en de IJsselmondse Randweg zijn beide stadsroutes, belangrijke ontsluitingswegen, die verbinding geven met het rijkswegennet. In dit geval geven de wegen verbinding met de A15 en A29.
De wegen binnen en rondom het plangebied zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h.
Ontsluiting langzaam verkeer
Op de bedrijventerreinen zelf wordt het gemotoriseerd verkeer gemengd met het fietsverkeer afgewikkeld. Hier is de verkeersveiligheid een aandachtspunt. Langs de Pascalweg, Bergambachtstraat, IJsselmondse Randweg en Gouderakstraat tussen Stolwijkstraat en IJsselmondse Randweg zijn vrijliggende fietspaden gelegen. Dit is conform de inrichting van Duurzaam Veilig.
Ontsluiting openbaar vervoer
Dwars door het plangebied loopt een spoorlijn. Het station Rotterdam Lombardijen is net buiten het plangebied gelegen, op een maximale loopafstand van ca. 2 km.
Langs de Pascalweg is een bushalte gelegen. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Rotterdam Kralingse Zoom, Rotterdam Zuidplein en Barendrecht. Tevens is langs de IJsselmondse Randweg een bushalte gelegen waar de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Dordrecht en Rotterdam Zuidplein halteren.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Binnen de bestaande bedrijventerreinen zullen enkele leegstaande kavels opgevuld worden. Dit zal leiden tot extra verkeer op de ontsluitende wegen. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is gebruikgemaakt van kencijfers uit publicatie 317 (CROW).
De nieuwe bedrijven op Hordijk Oost zullen extra verkeer genereren, zie tabel 4.1.
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie bedrijventerrein Hordijk Oost
Opper vlakte |
kencijfer | verkeersgeneratie per weekdagetmaal | verkeersgeneratie per werkdagetmaal* | |
Gemengd terrein | 2,8 ha | 158 per netto ha | 442 | 588 |
*de omrekenfactor voor bedrijven van weekdag naar werkdag bedraagt 1,33 (zie publicatie 317, CROW)
Uit bovenstaande tabel blijkt dat verkeersgeneratie ca. 600 mvt/werkdagetmaal bedraagt. Dit verkeer zal zich via de wegen op het bedrijventerrein afwikkelen over de Bergambachtstraat en de IJsselmondse Randweg. Dit aandeel extra verkeer zal niet leiden tot afwikkelingsproblemen aangezien de wegen voldoende zijn ingericht om een adequate en veilige afwikkeling van het verkeer mogelijk te maken.
Ook de nieuwe bedrijven op Hordijk West genereren extra verkeer, zie tabel 4.2.
Tabel 4.2 Verkeersgeneratie bedrijventerrein Hordijk West
Opper vlakte |
kencijfer | verkeersgeneratie per weekdagetmaal | verkeersgeneratie per werkdagetmaal* | |
Gemengd terrein | 3,08 ha | 158 per netto ha | 487 | 648 |
*de omrekenfactor voor bedrijven van weekdag naar werkdag bedraagt 1,33 (zie publicatie 317, CROW)
Uit bovenstaande tabel blijkt dat verkeersgeneratie ca. 650 mvt/werkdagetmaal bedraagt. Dit verkeer zal zich via de wegen op het bedrijventerrein afwikkelen over de Bergambachtstraat en de Pascalweg. Op een deel van de Pascalweg geldt een gesloten verklaring voor vrachtverkeer, dit zal zo blijven. Dit aandeel extra verkeer zal ook op deze wegen niet leiden tot afwikkelingsproblemen.
Parkeren
Voor de nieuwe functies in het plangebied dienen voldoende parkeerplaatsen aanwezig te zijn om in de eigen parkeerbehoefte op eigen terrein te kunnen voorzien.
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte dient te worden aangesloten bij de gemeentelijke parkeernormen (2012). In onderstaande tabel zijn deze normen voor werken genoemd.
Tabel 4.3 Parkeernormen per 100 m2 bvo
werken | Overig gebied (C) |
kantoor met baliefunctie (banken, postkantoren) | 2,50 |
kantoor | 1,20 |
arbeidsintensief / bezoekers intensief bedrijf (industrie, laboratorium, werkplaats etc) |
2,00 |
arbeidsextensief / bezoekersextensief bedrijf (loods, opslag, transportbedrijf etc) | 0,60 |
Bedrijfsverzamelgebouw | 0,8 |
Conclusie
De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer is goed te noemen. Het extra verkeer ten gevolge van de ontwikkelingen zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd te worden. Het aspect verkeer staat de uitbreiding van de bedrijventerreinen dan ook niet in de weg.
Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Inleidende regels
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
Bestemmingsregels
De maximaal toegestane milieucategorieën zijn aangeduid op de verbeelding. Uitzonderingen zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf 1 t/m 5'. Daarnaast zijn de daarbij behorende opslag- en werkterreinen, ontsluitingswegen en -paden, groen en water toegestaan. Binnen het bedrijventerrein is één detailhandelsonderneming gevestigd. Dit betredt een ruiterspeciaalzaak. Deze is specifiek bestemd, ter plaatse is geen andere vorm van detailhandel toegestaan. Bestaande bedrijgswoningen zijn vastgelegd op de verbeelding en zijn uitsluitend (conform huidig gebruik) op de verdieping toegestaan.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functie. De bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet hoger worden dan 12 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven. De bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet hoger worden dan vijf meter in dat deel van het plangebied dat zich ten oosten van de spoorlijn en ten zuiden van de Hekendorpstraat bevindt. Bedrijfsgebonden kantoren mogen per bedrijf niet meer dan 50 % van het bruto vloeroppervlak innemen, met een maximum van 3000 m2.
De groenstructuur van bedrijventerrein Hordijk heeft de bestemming "Groen" gekregen. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden en waterpartijen toegestaan.
Binnen het plangebied zijn twee horecagelegenheden gelegen. Deze zijn bestemd als horeca. Hier zijn enkel horecavoorzieningen toegestaan die bedrijfsmatig voedsel en dranken verstrekken die ter plaatse worden genuttigd.
In de bestemming "Tuin" is geregeld wat er aan aanbouwen en bijgebouwen bij woningen gebouwd mag worden, alsmede andere bouwwerken. Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen. De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Garageboxen binnen de bestemming Verkeer zijn specifiek bestemd. Garageboxen mogen uitsluitend worden gebruikt voor de stalling van (motor)voertuigen, alsmede voor huishoudelijke berging. De maximale goothoogte bedraagd 3 meter.
Artikel 8 Verkeer - Parkeerterrein
De voor Verkeer - Parkeerterrein aangewezen gronden zijn bestemd voor een parkeerterrein en eventueel uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming.
Artikel 9 Verkeer - Spoorverkeer
De voor "Verkeer - Spoorverkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor spoorbanen ten dienste van het spoorverkeer, met de bijbehorende voorzieningen, alsmede groen, water, ontsluitingswegen en -paden e.d.. Ter plaatse van de aanduiding "tunnel" is tevens een tunnel ten behoeve van het wegverkeer toegestaan.
Artikel 10 Verkeer - Wegverkeer
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen.
De voor wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en –paden. De maximum bouwhoogte zoals vermeld op de verbeelding mag niet worden overschreden. Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.
Binnen het plangebied zijn tevens de bestaande bedrijfswoningen positief bestemd. Deze zijn bestemd binnen de bestemming Bedrijventerrein en zijn (conform huidig gebruik) uitsluitend op de verdieping toegestaan.
De voor Wonen – Berging aangewezen gronden zijn bestemd voor bergingen voor huishoudelijke doeleinden. Deze bergingen worden apart bestemd indien ze groter zijn dan toegestaan binnen de Tuin bestemming.
Artikel 15 Waarde - Archeologie
De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in de bestemming genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m2 beslaan.
Artikel 16 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van een hoofdwatergang. De dubbelbestemming is opgenomen ter plaatse van de hoofdwatergangen inclusief de beschermingszones van 3,5 aan beide zijden van de hoofdwatergangen.
Algemene regels
In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, algemene bouw-, aanduidings-, afwijkings-, en procedureregels opgenomen.
Overgangsrecht en slotregel
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
Watertoets
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit de bedrijventerreinen Hordijk west en oost te Rotterdam Zuid, tegen de grens met Barendrecht aan. Het oostelijk en westelijk deel worden gescheiden door het spoor (Dordrecht-Rotterdam CS, de Betuwelijn en de HSL-zuid).
Bodem en grondwaterstand
De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwatertrap ligt van nature op meer dan 1,2 m beneden maaiveld. In het verleden uitgevoerde peilbuismetingen in het plangebied laten zien dat de grondwaterstand gemiddeld op circa 0,8 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen circa NAP -1,5 m en NAP -2,3 m.
Het plangebied ligt binnen de peilgebieden Y09.006 (Hillevliet) en Y09.007 (Kreeksekade). Deze peilvakken kennen een winterpeil en zomerpeil van NAP -2,75 m.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Binnen het plangebied is in de huidige situatie in totaal circa 18.000 m2 oppervlaktewater aanwezig, verdeeld over verschillende watergangen. Het gaat hierbij om hoofdwatergangen met een beschermingszone van 3,5 m aan beide zijden en spoorsloten en overige water met een beschermingszone van 1 m aan beide zijden. Binnen de beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om het onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Deze watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering. Wel zijn enkele hoofdwatergangen gelegen binnen het plangebied. Deze zijn bestemd met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' .
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel in rioleringsdistrict Lombardije en Groot IJsselmonde, met uitzondering van de uitbreiding Hordijkzuid west. Hier is reeds een semi-gescheiden stelsel aanwezig. Dit is een stelsel waarbij alleen de dakoppervlakken zijn afgekoppeld.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de opvulling van lege kavels van de bedrijventerreinen Hordijk oost en west met bedrijfspanden. Om de nieuwbouw mogelijk te maken worden een aantal watergangen gedempt en nieuwe watergangen gegraven.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Daarnaast dient het dempen van watergangen volledig te worden gecompenseerd.
Binnen het plangebied vindt door de beoogde ontwikkeling een toename in verharding plaats en wordt water aangelegd. Aangezien Hordijk West en Oost in verschillende peilgebieden zijn gelegen is de watercompensatie afzonderlijk berekend.
De conclusie is dat er onvoldoende water wordt aangelegd in Hordijk-west peilgebied Y09.006. Dit wordt opgelost als volgt. Compensatie van het te dempen water kan plaatsvinden in hetzelfde peilgebied, peilgebied Y09.006. Daarvoor wordt voldoende nieuw water aangelegd. Vervolgens zal bij realisatie van ontwikkelingen in de zuidpunt van Hordijk-west 710 m2 (l0% watercompensatie hiervan is 71) verhard oppervlak gelegen in peilgebied Y09.006 afwateren op peilgebied Y07.018. Het gaat om 710 m2 van het dakoppervlak van de gebouwen dat zal afwateren op een sloot die verbreed wordt in peilgebied Y07 018. De watercompensatiebalans van dit peilgebied laat zien dat daar voldoende ruimte voor is.
Hordijk west peilgebied Y09.006
Nieuw verhard oppervlak | 31.065 m2 |
Benodigde watercompensatie i.v.m. extra verharding | 3.107 m2 (10% verhard oppervlak) |
Water gedempt in peilgebied Y09.006 | 1.081 m2 |
Totale benodigde watercompensatie | 4.188 m2 |
Extra water in nieuwe situatie in peilgebied Y09.006 | 4.117 m2 |
Onvoldoende watercompensatie | -71 m2 |
Hordijk west peilgebied Y07.018
Nieuw verhard oppervlak | 0 m2 |
Benodigde watercompensatie i.v.m. extra verharding | 0 m2 |
Water gedempt in peilgebied Y07.018 | 33 m2 |
Watercompensatie gelet op demping | 33 m2 |
in peilgebied Y07.018 en voor afwatering van 710m2 verhard oppervlak gelegen in peilgebied Y09.006 naar peilgebied Y07.018 | 104 m2 |
Extra water in nieuwe situatie in peilgebied Y07.018 | 483 m2 |
Voldoende watercompensatie | +379 m2 |
Hordijk Oost
De watercompensatie voor Hordijk Oost moet in samenhang worden bezien met de realisatie van het Maasstadziekenhuis. Een deel van de watercompensatie voor het Maasstadziekenhuis is namelijk gerealiseerd op het terrein van Hordijk Oost. Hierbij is ook een duiker aangelegd waardoor het watersysteem op Hordijk Oost en dat van het ziekenhuis met elkaar zijn verbonden. In onderstaande tabel is de berekening opgenomen. Bij aanleg van het Maasstadziekenhuis is in totaal 16.890 m2 water aangelegd, waarvan 9.439 m2 op Hordijk Oost. In de eindsituatie is voor het Maasstadziekenhuis 12.300 m2 compensatie nodig en voor Hordijk Oost 2.274 m2, in totaal dus 14.574 m2. Het reeds aangelegde water is dus voldoende om de extra verharding te compenseren.
Nieuw verhard oppervlak | 22.741 m2 |
Benodigde watercompensatie | 2.274 m2 (10% verhard oppervlak) |
Watercompensatie maasstadziekenhuis | 12.300 |
Totale benodigde watercompensatie | 14.574 m2 |
Nieuw water op terrein ziekenhuis | 7.451 m2 |
Mieuw water op terrein Hordijk oost | 9.439 m2 |
Totaal nieuw water | 16.890 |
Door de aanleg van extra water binnen het plangebied wordt aan de wateropgave voldaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
In de huidige situatie ligt er een gemengd rioolstelsel binnen het plangebied en is er voldoende oppervlaktewater direct in de buurt. Het regenwater afkomstig van de daken en schone verharde oppervlakken (zoals voet- en fietspaden) kan nadat het te compenseren oppervlaktewater is gerealiseerd, worden afgekoppeld op het oppervlaktewater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving, in het plangebied zijn geen primaire waterkeringen gelegen.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Door de aanleg van nieuw oppervlaktewater is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied meerdere historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging. Het grootste deel van het plangebied is consoliderend van aard. Omdat hier geen functiewijziging plaatsvindt, vormt de bodemkwaliteit ter plaatse geen belemmering voor de vaststelling van voorliggende plan.
Figuur 6.1 Bodemkwaliteit (www.bodemloket.nl)
Ter plaatse van de lege kavels vindt wel een functiewijziging plaats. De aanwezige bodemkwaliteit levert hierdoor ter plaatse mogelijk belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. Om de bodemkwaliteit ter plaatse van de lege kavels te bepalen zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Per lege kavel of gebied wordt hieronder de bodemkwaliteit besproken.
Wester Hordijk (BK bodem, verkennend (water)bodemonderzoek 2010-0434, d.d. 8 april 2011)
Ter plaatse van de Wester Hordijk zijn over het algemeen ten hoogste lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK, PCB, nikkel en minerale olie aangetroffen. Tevens is het grondwater licht verontreinigd met barium en benzeen, matige verontreinigd met molybdeen en sterk verontreinigd met Arseen. De sterke verontreiniging betreft verhoogde achtergrondwaarden.
Plaatselijk zijn sterke verontreinigingen met koper, lood en zink aangetroffen. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Dit betreft een bepert oppervlak en een deel dat niet bewoond is. Voorafgaand aan grondwerkzaamheden ter plaatse van de ernstige verontreiniging dient een BUS-melding ingediend te worden bij het bevoegd gezag (DCMR Milieudienst Rijnmond).
Wester Hordijk 310, Hekendorpstraat Vlasboerderij (Toetsing aan Wet Bodembescherming 449615, d.d. 30 mei 2013)
Ter plaatse van de Wester Hordijk 310 is veel puin aangetroffen in de klei. In het puin zijn geen asbestverdachte stukjes aangetroffen. Uit analyse van de grondmonsters blijkt dat de grond ten hoogste licht verontreinigd is. De stoffen barium, koper, lood, zink en minerale olie overschrijden de achtergrondwaarden.
Op basis van het indicatieve bodemonderzoek bestaat geen aanleiding om te verwachten dat de bodem niet milieuhygiënisch geschikt is voor de beoogde bestemming speeltuin. Het terrein is na inspectie inmiddels overgedragen in beheer.
Hordijk-West Spoorzone (Oranjewoud, verkennend (water)bodemonderzoek 2010-0435, d.d. 9 mei 2011)
Ter plaatse van Hordijk-West Spoorzone zijn licht tot sterk verhoogde gehalten aan enkele zware metalen in de grond en het grondwater aangetroffen en in alleen de grond licht verhoogde gehalten aan PAK, PCB en minerale olie.
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussen- en interventiewaarde. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de herinrichting van de locatie.
Hordijk-West noordpunt, Bonesstraat (Oranjewoud, verkennend(water)bodemonderzoek 2011-0005, d.d. 9 mei 2011)
Ter plaatse van Hordijk-West noordpunt zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en/of minerale olie in de bodem en licht verhoogde gehaltes aan barium en arseen in het grondwater aangetroffen.
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussen- en interventiewaarde. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de herinrichting van de locatie.
Stolwijkstraat (Ingenieursbureau van Gemeentewerken Rotterdam, verkennend bodemonderzoek MCRZ Ontsluitingsweg te Rotterdam 2008-0339, d.d. 14 augustus 2009)
Ter plaatse van de Stolwijkstraat is een verontreiniging met kobalt en nikkel aangetroffen. De aangetroffen concentraties komen boven de bijbehorende interventiewaarden. Voor deze verontreiniging bestaat geen saneringsnoodzaak. Wel wordt geadviseerd om bij herinrichting de aangetoonde verontreiniging zoveel mogelijk te saneren. Hiervoor hoeft geen saneringsplan te worden goedgekeurd.
Stolwijkstraat 20 (Ingenieursbureau van Gemeentewerken Rotterdam, verkennend bodemonderzoek Stolwijkstraat 20 te Rotterdam 2008-0564, d.d. 11 maart 2009)
Ter plaatse van de Stolwijkstraat 20 zijn in de grond en het grondwater geen verontreinigingen in concentraties boven de bijbehorende tussenwaarden aangetroffen. Er is dan ook geen aanleiding om vervolgonderzoek of saneringsmaatregelen uit te voeren.
Stolwijkstraat 33 (Ingenieursbureau van Gemeentewerken Rotterdam, verkennend bodemonderzoek Stolwijkstraat 33 te Rotterdam 2008-0322, d.d. 23 december 2008)
Ter plaatse van de Stolwijkstraat 33 is een verontreiniging met koper en lood in concentraties boven de bijbehorende tussenwaarden aangetroffen. Verder zijn in de grond en het grondwater geen verontreinigingen in concentraties boven de bijbehorende tussenwaarden aangetroffen. Voor de aangetroffen bodemverontreiniging bestaat geen saneringsnoodzaak.
Hordijk (IDDS, historisch onderzoek bestemmingsplan Hordijk te Rotterdam, 1304F386/DBI/rap1, d.d. 3 oktober 2013)
Om een actueel beeld te kunnen geven van de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied is voor voorliggende bestemmingsplan tevens een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er op en in de nabijheid van het onderzoeksterrein diverse aandachtspunten aanwezig zijn met betrekking tot het veroorzaken van een mogelijke bodemverontreiniging.
Uit de resultaten van voorgaande onderzoeken blijkt dat over het algemeen licht verhoogde gehalten/concentraties in de grond en in het grondwater kunnen voorkomen. Plaatselijk zijn matige tot sterke verhogingen waargenomen in de grond en in het grondwater.
Conclusie
Plaatselijk zijn in het plangebied lichte, matige tot sterke verontreinigingen in de bodem aangetroffen.
Ter plaatse van de te ontwikkelen gebieden zal in het kader van de omgevingsvergunning nader bodemonderzoek worden uitgevoerd. Op basis van de voor deze locaties bekende informatie worden met betrekking tot de chemische bodemkwaliteit over het algemeen geen bijzonderheden voorzien. Bodemonderzoek dient uitsluitsel te geven hierover.
Op locaties waar ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, dienen deze gesaneerd te worden voordat de beoogde ontwikkelingen mogelijk zijn. Deze saneringen worden in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen uitgevoerd. Na sanering vormt de aanwezige bodemkwaliteit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen inrichtingen aanwezig zijn waar risicorelevante bedrijfsactiviteiten plaatsvinden die onder de werking van het Bevi vallen. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Wel zijn in (de directe omgeving van) het plangebied enkele overige risicorelevante inrichtingen aanwezig, zoals het Shell Zelftankstation Kreekhuizen, Benzinestation LC Zwaal en Agros tankstation Barendrecht. Van deze inrichtingen is de PR 10-6 risicocontour niet buiten de inrichting gelegen. Deze contour vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen. Deze overige risicorelevante bedrijfsactiviteiten worden verder gereguleerd in het milieuspoor.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor
In de omgeving van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijnen Rotterdam/Lombardijen - Barendrecht Aansluiting, Rotterdam Lombardijen – Barendrecht Vork en de Betuweroute.
Voor de spoorlijn Rotterdam/Lombardijen – Barendrecht Aansluiting is sprake van een PR 10-6 risicocontour van 1 m en een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m. Binnen deze zones zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Deze worden hier ook niet mogelijk gemaakt. Uit het Basisnet blijkt daarnaast dat het groepsrisico in de huidige situatie kleiner is dan de oriënterende waarde. Door opvulling van de lege kavels binnen het plangebied zal het groepsrisico zeer beperkt toenemen. Er zal geen overschrijding van de oriënterende waarde optreden.
Voor de spoorlijn Rotterdam/Lombardijen – Barendrecht Vork is sprake van een PR 10-6 risicocontour van 7 m en een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. In deze zone zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Ook hier geldt dat het groepsrisico in de huidige situatie kleiner is dan de oriënterende waarde en dat door de beoogde ontwikkeling geen overschrijding van de oriënterende waarde zal optreden.
Ten zuiden van het plangebied, op een afstand van ruim 200 m, is tevens een deel van de Betuweroute gelegen. Uit het Basisnet Spoor blijkt dat bij de Betuweroute ter hoogte van het plangebied sprake is van een veiligheidszone van 16 m en een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. De veiligheidszone, waarbuiten het plaatsgebonden risico niet meer dan PR 10-6 mag bedragen, en het PAG reiken in geen geval tot in het plangebied. Ter hoogte van het plangebied wordt daarom voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico vanwege de Betuweroute. Gelet op de ruime afstand tot de Betuweroute en de omvang van de ontwikkeling, enkel het opvullen van de lege kavels op het bestaande bedrijventerrein, heeft de ontwikkeling een zeer beperkte invloed op de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico zal door de ontwikkeling in geen geval de oriënterende waarde overschrijden.
Op grond van het Bevt hoeft in situaties waarin het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt en de oriënterende waarde niet overschrijdt geen groepsrisicoberekening te worden uitgevoerd. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Deze is aan het einde van de paragraaf opgenomen.
Overig vervoer van gevaarlijke stoffen
In (de omgeving van) het plangebied vindt verder geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.
Verantwoording groepsrisico
Uit bovenstaande analyse naar de risicobronnen en de omvang van de ontwikkeling kan verwacht worden dat het groepsrisico van de risicobronnen niet groter is dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Volgens het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam geldt voor deze situatie een middel zware verantwoording van het groepsrisico. Bij een categorie 'middel' verantwoording geldt naast de voorwaarden van de categorie 'licht' (generieke maatregelen ten aanzien van de veiligheidsaspecten hulpverlening en zelfredzaamheid en opname van de verantwoording in de toelichting van het bestemmingsplan), een maatwerkadvies van de Veiligheidsregio, inzicht in mogelijke ongevalscenario's en afweging van alternatieve locaties. Het advies van de Veiligheidsregio en de reactie hierop is opgenomen in paragraaf 10.4.
Scenario's
Worst case:
Warme-BLEVE: Door verhitting van een spoorketelwagon met LPG/propaan kan de tankwand bezwijken onder de toegenomen druk. Het gevolg is een explosie in de vorm van een vuurbal met grote hittestraling. In de omgeving van het incident zullen mensen overlijden; tot op grote afstand raken mensen gewond en breken secundaire branden uit.
Vrijkomen toxisch gas: Door het bezwijken van een spoorketelwagon met toxische stoffen, komt de inhoud ervan vrij. Mensen die worden blootgesteld aan de toxische stof kunnen hieraan overlijden of gewond raken.
Meest geloofwaardig
Plasbrand: Door bezwijken van de tankwand van een spoorketelwagon met brandbare vloeistoffen en ontsteking van de inhoud ervan, ontstaat een brandende vloeistofplas. Door de hittestraling overlijden mensen dichtbij en kunnen secundaire branden uitbreken.
Vrijkomen toxisch gas: Door lekkage van een spoorketelwagon met toxische stoffen, komt de inhoud ervan vrij. Mensen die worden blootgesteld aan de toxische stof kunnen hieraan overlijden of gewond raken.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid zegt iets over de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van een risicobron om zich in veiligheid te brengen, indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting.
Het plangbied bestaat uit een bedrijventerrein. Er worden binnen het plangebied geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor niet of verminderd zelfredzame personen. De bevolking binnen het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit zelfredzame personen. Op basis hiervan is de zelfredzaamheid binnen het plangebied voldoende. Geadviseerde maatregelen om de zelfredzaamheid te vergroten zijn onder andere:
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpdiensten. De hulpdiensten moeten in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Middels de aanwezige wegenstructuur is het plangebied goed bereikbaar. Tevens is het mogelijk om via verschillende wegen van de bron af te vluchten.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Ten zuiden van het plangebied is, op een afstand van ruim 250 m, een bovengrondse hoogspanningsleiding (kV 150) gelegen. In de omgeving van hoogspanningsverbindingen dient rekening te worden gehouden met de 'indicatieve zone' waarbinnen sprake kan zijn van verhoogde magneetvelden. Het beleid is erop gericht om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de indicatieve zone. Voor de betreffende verbinding bedraagt de indicatieve zone 80 m aan weerszijden. Het plangebied ligt dus ruim buiten deze zone. De hoogspanningsverbinding vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Naast de hoogspanningsverbinding zijn er geen planologisch relevante buisleidingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek en conclusie
Het bedrijventerrein Hordijk is een lokaal bedrijventerrein waar geen functiemenging gewenst is. Ook geldt voor dit bedrijventerrein geen geluidszone op grond van de Wet geluidhinder. Daarom is in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: Standaard SvB). Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Standaard SvB wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
Bij de milieuzonering dient rekening te worden gehouden met diverse woningen direct langs het bedrijventerrein.
Woningen in de directe omgeving van het bedrijventerrein
Ten zuiden en zuidwesten van het plangebied zijn woningen (vrijwel) direct aansluitend aan het bedrijventerrein gelegen. Het gaat hierbij om de woningen aan de Wester Hordijk en de Pascalweg. Door de ligging van de woningen direct aansluitend aan het bedrijventerrein en de plaatselijke menging van de functies wonen en bedrijvigheid is er ter plaatse sprake van verhoogd achtergrondgeluid. Er is dan ook geen sprake van een rustige woonwijk. Deze woningen behoren dan ook tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Bij de woningen die tot het gemengd gebied behoren wordt met 1 afstandsstap afgeweken van de richtafstanden uit de Standaard SvB. Dit houdt in dat direct in de omgeving van deze woningen bedrijven uit de milieucategorie 2 algemeen toelaatbaar worden geacht, vanaf 30 m afstand bedrijvigheid uit milieucategorie 3.1, vanaf 50 m afstand bedrijvigheid uit milieucategorie 3.2 enz.
Rustige woonwijken
De woonwijken ten westen en oosten van het plangebied en het ziekenhuis dat ten noorden van het plangebied is gerealiseerd worden als rustige woonwijken beschouwd. In deze woonwijken is geen sprake van functiemenging. Tussen deze woonwijken en het plangebied is tevens een duidelijke ruimtelijke afscheiding in de zin van een groenstrook of watergangen aanwezig. Ten opzichte van deze woningen worden de richtafstanden uit de Standaard SvB dan ook onverkort gehanteerd teneinde een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Daar waar de verschillende normen met elkaar overlappen, wordt ten gunste van de strengste norm besloten. Als de afstand tot een gemengd gebied bijvoorbeeld categorie 3.2 toestaat, maar de afstand tot een rustige woonwijk slechts categorie 2 toestaat, krijgt het betreffende bedrijfsperceel dus een algemene toelaatbaarheid van categorie 2.
Bedrijfswoningen
Op het bedrijventerrein Hordijk-West staat een viertal bestaande bedrijfswoningen. De bedrijfswoningen op het bedrijventerrein worden gehandhaafd en zijn op de verbeelding aangeduid als 'bedrijfswoning'. De hiervoor beschreven systematiek van milieuzonering op basis van richtafstanden is niet direct van toepassing op bedrijfswoningen. Hoewel ter plaatse van bedrijfswoningen een lager omgevingskwaliteitsniveau aanvaardbaar kan worden geacht, is echter wel een minimaal beschermingsniveau noodzakelijk. Direct aangrenzend aan de bedrijfswoningen zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.2 van de Standaard SvB toegestaan. De bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein Hordijk vinden hoofdzakelijk inpandig plaats. Ook in de directe omgeving van de bedrijfswoningen vinden er nauwelijks tot geen (potentieel) hinderlijke activiteiten in de buitenlucht plaats. Daarnaast zullen gezien het karakter van het bedrijventerrein de bedrijfsactiviteiten grotendeels gedurende de dagperiode plaatsvinden. Om deze redenen zal de milieubelasting ter plaatse van de bedrijfswoningen relatief beperkt zijn. Maatgevend voor de milieubelasting zijn naar verwachting de transportbewegingen en de daarmee eventueel samenhangende laad- en losactiviteiten. Gezien het karakter van het bedrijventerrein met relatief kleine en lichte bedrijven, en de schaal en omvang van de daarmee samenhangende activiteiten zal ter plaatse van de aanwezige bedrijfswoningen sprake zijn van het minimaal vereiste beschermingsniveau. De bestaande bedrijfswoningen worden positief bestemd. Nieuwe bedrijfswoningen worden niet mogelijk gemaakt.
Uitwerking milieuzonering
Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de richtafstanden zoals genoemd in de Standaard SvB en de afwijkingen hiervan zoals hierboven beschreven.
Afhankelijk van de locatie op het bedrijventerrein zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 tot en met 3.2 algemeen toelaatbaar. Bij de milieuzonering zijn de direct afleesbare afstandslijnen zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de bestaande terreingrenzen van de aanwezige bedrijven en kavels. Slechts op enkele locaties is gekozen voor een opsplitsing van bestaande bedrijven in verschillende categorieën.
De bedrijven binnen het plangebied zijn geïnventariseerd. Binnen het plangebied zijn vier bedrijven aanwezig die niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid (zie bijlage 3). Deze bedrijven worden mogelijk gemaakt met een specifieke aanduiding. Op basis hiervan kunnen bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze specifieke aanduiding. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.
Afwijken van de gebruiksregels
De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Standaard SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Standaard SvB is verondersteld. In dat geval kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal één categorie hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek en conclusie
Het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen. In de huidige situatie zijn dergelijke inrichtingen hier ook niet aanwezig. Ook wordt de vestiging van grote lawaaimakers in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling voor voorliggende plan.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe openbare wegen en aansluitingen mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan dan ook achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 6.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
In paragraaf 4.2 verkeer is de extra verkeersgeneratie toegelicht. Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 442 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde) voor Hordijk Oost en 487 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde) voor Hordijk West. Hierbij wordt (worst case) uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 5%. Uit de Nibml-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,7 µg/m³ en van fijn stof van 0,10 µg/m voor Hordijk Oost en een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,77 µg/m³ en van fijn stof van 0,11 µg/m voor Hordijk West. Daarmee draagt de ontwikkeling 'niet in betekende mate' bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse.
Figuur 6.2 Berekening bijdrage extra verkeer Hordijk Oost
Figuur 6.3 Berekening bijdrage extra verkeer Hordijk West
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het tevens van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende wegen Pascalweg (Hordijk West) en de IJsselmondse Randweg (Hordijk Oost) zijn meegenomen in het onderzoek. Deze wegen vormen de hoofd- en ontsluitingswegen van het bedrijventerrein waarover het extra verkeer wordt afgewikkeld. Uit gegevens van de NSL-monitoringstool blijkt dat zowel in 2015 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de voornoemde wegen (maatgevende doorgaande wegen langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2015 direct langs de Pascalweg; 30,3 ìg/m³ voor NO2, 22.8 ìg/m³ voor PM10 en 14,5 ìg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11 dagen. Direct langs de IJsselmondse Randweg bedragen de concentraties luchtverontreinigende stoffen in 2015; 32 ìg/m³ voor NO2, 23,4 ìg/m³ voor PM10 en 14,8 ìg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 13 dagen.
Indien de toename van stikstofdioxide en fijn stof opgeteld wordt bij de huidige achtergrondsituatie en daarmee een worst-case benadering voor wat betreft de lucht kwaliteit wordt gedaan, blijkt dat hier ruimschoots aan voldaan wordt. Voor Hordijk West bedraagt de maximale hoeveelheid stikstofdioxide dan 31 µg/m³ en voor fijn stof 22,8 µg/m³ voor PM10. Voor Hordijk Oost bedraagt de maximale hoeveelheid stikstofdioxide dan 32,77 µg/m³ en voor fijn stof 23,51 µg/m³ voor PM10. De norm voor stikstofdioxide en fijnstof PM10 40 µg/m³ bedraagt. Daarmee kan geconcludeerd worden dat ruimschoots aan de normen voldaan wordt en het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
Conclusie
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Zowel in de autonome situatie als in de plansituatie liggen de concentraties NO2 en PM10, in de directe omgeving van maatgevende wegen, ruimschoots beneden de grenswaarden. Omdat direct langs de wegen wordt voldaan is dat ook in de rest van het plangebied het geval. Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. De Wm, onderdeel luchtkwaliteit, staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein mer-beoordelingsplichtig is bij activiteiten die betrekking hebben op een oppervlakte van 75 ha of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.3). Het plangebied beslaat een oppervlak van circa 42,5 ha. Dit ligt ruim onder de drempelwaarde. Daarnaast zijn grote delen van het bedrijventerrein reeds ontwikkeld. De invulling van de nog lege kavels beslaat een nog kleiner oppervlak. De beoogde ontwikkeling blijft dus ruim onder de gestelde drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die beneden de gestelde drempelwaarden blijven, toch dient te worden nagedaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Rotterdam hecht veel belang aan een duurzame ontwikkeling van de stad. Ten aanzien van dit onderwerp zijn een aantal uitgangspunten geformuleerd die moeten worden nagestreefd. Als prioritaire thema’s zijn energie (waarin geïntegreerd de thema’s duurzaam bouwen en materialen en afval), een optimaal watersysteem en duurzame mobiliteit aangewezen. Daarnaast is ook voor de gebouwen in het gebied een ambitie vastgelegd. Het betreft volgende punten:
Met het oog op de gewenste duurzame ontwikkeling staat de gemeente Rotterdam positief ten aanzien van aanvullende maatregelen op het vlak van duurzaamheid. Vooral wanneer deze betrekking hebben op de prioritaire thema’s energie (bijv. duurzame koeling), optimaal watersysteem (bijv. hergebruik van hemelwater) en duurzame mobiliteit (bijv. extra voorzieningen voor fietsende bezoekers en werknemers of oplaadpunten voor elektrische auto’s). Duidelijk van buiten het gebouw zichtbare duurzame maatregelen, die de locatie een “duurzame” uitstraling geven (bijv. zonnecollectoren of een groen dak), zijn voor de gemeente een pre. Bij de uitwerking van de locaties voor nieuwe bedrijvigheid zal met de ontwikkelende partijen het aspect duurzaamheid op de agenda worden gezet.
Onder het trace van de voormalige havenspoor is een restwarmte trace aangelegd. De nieuwbouw dient hierop een aantakking te krijgen (Vlasboerderij en Spoorzone-west).
In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.
Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.
De herstructurering en revitalisering van bedrijventerrein Hordijk is een langzaam proces dat al geruime tijd plaats vindt. De herstructuering van wegen in het bestaande bedrijventerrein en de nieuwe ontsluitingsweg Ammerstolstraat zijn afgerond. Deze werkzaamheden zijn gefinancierd met provinciale subsidies en gemeentelijke gelden.
Daarnaast vindt inbreiding plaats op de in hoofdstuk 4 genoemde ontwikkellocaties (Spoorzone west, Zuidpunt, IJsselmondse Randweg, Maasstadzone en de Vlasboerderij). In 2012 is de ruimtelijke en programmatische invulling en financiële haalbaarheid van de plannen beoordeeld. Dit is gedaan op basis van onderzoek naar behoefte en vraag, stedenbouwkundige randvoorwaarden en ramingen.
Bij de toets van de haalbaarheid is gekeken naar:
Uit deze toets is de conclusie getrokken dat het voorgestelde plan met de reeds verkregen gemeentelijke en provinciale gelden in het bestemmingsplan financieel haalbaar is en het plan uitvoerbaar is.
Om risico's tijdens de uitvoering te verminderen, en eventueel te kunnen bijsturen, zal bij elke wijziging gekeken worden in welke mate de oorspronkelijke (financiële en programmatische) uitgangspunten nog gelden en of planaanpassing noodzakelijk is.
Voor het terrein aan de Wester-Hordijk is bekend dat er sprake is van een niet mobiele bodemverontreiniging. Het betreft gronden die in het bezit zijn van de gemeente Bij levering (gronduitgifte) zal de grond geschikt zijn voor het beoogde gebruik (bedrijvigheid) dan wel het bouwplan als saneringsmaatregel dienen. In de grondexploitatie is hiermee rekening gehouden.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het conceptontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties toegestuurd. De binnengekomen overlegreacties worden in deze paragraaf samengevat en beantwoord.
Gasunie heeft het concept ontwerpbestemmingsplan ontvangen en getoetst aan het huidige extrene veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing komt Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding van Gasunie valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Commentaar:
Van deze reactie wordt dankbaar kennis genomen.
Het beleid van het waterschap is goed verwoord met de aangegeven voorkeusvolgorde bij het compenserend water graven.
Commentaar:
Van deze reactie wordt dankbaar kennis genomen.
In hoofdstuk 5 Water staat onder de Huidige situatie, bodem en grondwaterstand de oude peilgebiedsaanduiding weergegeven (peilgebieden 50-6 en 50-7). De peilgebieden zijn vorig jaar hernoemd. Daarbij is 50-6 omgezet in Y09.006 en 50-7 is omgezet in Y09.007. Het klopt nog wel dat 50-6 onder bemalingsgebied Hillevliet valt en 50-7 onder bemalingsgebied Kreeksekade.
Commentaar:
In de toelichting zijn de namen van de peilgebieden aangepast.
Het waterschap vraagt om het opnemen van een strook met een dubbelbestemming langs alle hoofdwatergangen inclusief de beschermingszones van 3,5 aan beide zijden van de hoofdwatergangen.
Commentaar:
Aan dit verzoek kan gehoor worden gegeven. De verbeelding is hierop aangepast.
De provincie stelt dat het plan aanleiding geeft tot een reactie inzake de vraag hoe het plan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis ban het provinciaal beleid relevant zijn. Zij maken hierbij een opmerking over het aspect externe veiligheid: 'In de plantoelichting staat dat de veiligheidsregio (VRR) nog door u geraadpleegd zal worden ten aanzien van o.a. de verantwoording van het groepsrisico in relatie tot de spoorweg.' Hierbij vraagt de provincie bijzondere aandacht voor de mogelijkheden voor hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in het geval van een calamiteit op de spoorweg. Met name de bereikbaarheid voor de hulpdiensten lijkt een punt van zorg.
Commentaar:
Het concept ontwerpbestemmingsplan is tevens aan de veiligheidsregio (VRR) toegezonden. De VRR heeft daarop een reactie toegezonden. De weergave van de reactie en het gemeentelijk commentaar is opgenomen in paragraaf 10.4.
De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door midddel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.
VRR geeft aan dat voor het beoordelen van het ruimtelijk plan het college van B&W een gemotiveerde afweging dient te maken tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijk plan. Graag verneemt de VRR het besluit van B&W met betrekking tot onderstaand adviespunten.
Verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van de spoortrajecten Rotterdam - Barendrecht en Rotterdam - aansluiting Betuwelijn (30 meter vanaf de buitenste spoorstaaf), dient te voldoen aan artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er van rechtens verkregen bouweisen met betrekking tot plasbrandaandachtsgebieden op het pand rusten. Als dit niet het geval is, adviseert de VRR u het pand conform artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.
Commentaar:
Binnen het plasbrandaandachtsgebied is geen sprake van verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten.
Nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van de spoortrajecten Rotterdam - Barendrecht en Rotterdam - aansluiting Betuwelijn (30 meter vanar de buitenste spoorstaaf) dienen te voeldoen aan artikel 2.4 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012.
Commentaar:
Binnen het plasbrandaandachtsgebied worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
Nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van Bevi) binnen de 1% letaliteitscontour van het toxische scenario van het spoortraject Rotterdam - Gouda (120 meter vanuit het hart van het spoor) conform artikel 2.10 van de regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.
Commentaar:
Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.
Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".
Commentaar:
Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld. Wel is dit als advies meegenomen in de toelichting.
Rijkswaterstaat heeft het concept ontwerpbestemmingsplan ontvangen en ziet geen aanleiding voor een inhoudelijke reactie op het plan.
Commentaar:
Van deze reactie wordt dankbaar kennis genomen.
BOOR heeft het concept ontwerpbestemmingsplan ontvangen en ziet geen aanleiding voor een inhoudelijke reactie op het plan. BOOR heeft geconstateerd dat de opgenomen tekst nog steeds actueel is. BOOR vraagt de gemeente om de nieuwe bestemmingsplangrens, welke iets gewijzigd is, digitaal toe te sturen.
Commentaar:
Van deze reactie wordt dankbaar kennis genomen. De plangrens is toegezonden.
In dit bestemmingsplan voorgestelde nieuwe ontwikkelingen zijn afgeleid van het Masterplan Bedrijventerrein Hordijk. Het Masterplan is afgerond en aangeboden aan het deelgemeentebestuur van IJsselmonde en vastgesteld op 6 december 2007. Het Masterplan is destijds breed gecommuniceerd met diverse stakeholders, vertegenwoordigers van gemeentelijke diensten en organisaties in de wijk.