direct naar inhoud van 3.2 Cultuurhistorie
Plan: Kralingen-West
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1016KralngnWest-oh01

3.2 Cultuurhistorie

3.2.1 Ontwikkelingsgeschiedenis

Het gebied bestond ooit uit polderland met een veenachtige bodem, oorspronkelijk doorsneden met sloten in voornamelijk noord-zuid-richting. De Oudedijk en de 's-Gravenweg waren de waterkeringen in het gebied, tot aan de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk eind dertiende eeuw, waarvan de huidige Honingerdijk, Oostzeedijk, Schaardijk en IJsseldijk onderdeel waren. Zowel de oude als de nieuwe dijk waren ook de verkeerswegen van Schiedam naar Gouda.

Ontwikkelingen tot 1850

Sinds de 13de eeuw was Kralingen een ambachtsheerlijkheid. De eerste heren van “Cralinghen” woonden op slot Honingen, gelegen tussen de 's-Gravenweg en de Hoge Zeedijk (Oostzeedijk. In de zeventiende eeuw werd Kralingen een gebied, waar welgestelde Rotterdammers een buitenplaats aan lieten leggen. Het Rotterdamse stadsbestuur bijvoorbeeld kocht de terreinen rond het inmiddels ruïne geworden slot Honingen om er buitenhuizen voor de burgemeester te laten bouwen.

In de loop van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw nam het aantal buitenplaatsen in dit gebied verder toe. In het van oorsprong Rotterdamse gedeelte van het deelgebied, het uiterste zuidwesten, was ook al in de zeventiende eeuw enige bebouwing ontstaan. Er waren tuinen en blekerijen aangelegd en er was een bebouwing (waarschijnlijk woonhuizen met bedrijfjes) ontstaan langs de Slaakvaart (huidige Slaak). Dit gebied raakte in het begin van de 19de eeuw sterk vervuild.

De ontwikkeling van het gebied van 1850 tot 1900

Het landelijke karakter verdween langzamerhand door een aantal ingrepen in de tweede helft van de negentiende eeuw. Kralingen zou een geliefd woonoord voor welgestelden blijven, maar daarnaast vonden enkele ontwikkelingen plaats, die soms met het karakter van lustoord in strijd waren. Zo werd in 1852 aan de noordzijde van de Oostzeedijk een gasfabriek in werking gesteld. Het terrein met de bebouwing, die in de loop van de eeuw verder uitgebreid werd, liep tot aan de Oudedijk. In 1926 is deze fabriek gesloten, nadat de woonbebouwing hier aanzienlijk uitgebreid was en de gasproductie overlast bezorgde voor de omwonenden.

Op het buitendijks gebied, direct ten zuiden van de Oude Plantage, werd in de jaren zeventig van de twintigste eeuw het Drinkwaterleidingbedrijf van Rotterdam aangelegd, resultaat van de jarenlange strijd van onder andere de stadsarchitecten W.N. Rose en G.J. de Jongh tegen de choleraverwekkende vervuiling van de oude stad. Het D.W.L.- complex werd verschillende malen uitgebreid, onder andere toen Kralingen na de annexatie in 1895 op het Rotterdamse drinkwaterleidingnet aangesloten werd.

Ook het spoor deed in dit deel van Rotterdam zijn intrede. In 1855 kwam de verbinding met Duitsland tot stand door de aanleg van een nieuwe lijn Rotterdam-Utrecht, die even ten noorden van Kralingseveer kwam te liggen en een voorlopig eindstation bij de Oude Plantage had. In 1876 werd de lijn doorgetrokken over Struisenburg naar het nieuwe Rijnstation (later Maasstation). Rond 1900 werd van deze lijn een aftakking gemaakt, die rond de Kralingse Plas liep als onderdeel van de ceintuurspoorbaan.

Op Struisenburg (net ten zuiden van het bestemmingsplangebied) waar vanouds al vele bedrijven gevestigd waren, vond aan het eind van de eeuw een uitbreiding van het aantal fabrieken, meestal op stoomkracht, plaats. In 1894 werd hier de Admiraliteitskade aangelegd, waaraan in 1899 een stoomgemaal gebouwd werd. Meer naar het oosten, aan het begin van de Honingerdijk kwam rond 1883 een groot nieuw gebouw van de Kralingse Katoenmaatschappij. Dit gebied, vooral de zuidzijde van de Oostzeedijk, werd aan het eind van de eeuw ook woongebied voor diegenen, die in de nabijgelegen havens en industrieën werkten.

Door de groei van de Rotterdamse activiteiten op Struisenburg en de gestage uitbouw van de stad aan de oostelijke grens ontstaan ook op Kralings grondgebied de eerste initiatieven voor arbeiderswoningbouw op grote schaal. Particulieren leggen verspreid en zonder verbindend plan straten aan, zoals overal elders ook gebeurde, en bouwen er arbeiderswoningen, aanvankelijk voornamelijk vrije boven- en benedenhuizen, tegen het eind van de eeuw meestal in drie lagen.

De Waterloostraat (net buiten het bestemmingsplangebied) was één van de eerste straten, die zo midden in het land aangelegd werden in 1865, even ten westen van de toenmalige buitenplaats Honingen. Even ten oosten van de gasfabriek werden in de jaren '70 de Dijkstraat (1871), Oostmaasstraat (1878) en de Paulus Potterstraat (1880) aangelegd.

De straten geheel in het westen van Kralingen zijn aan het eind van de eeuw aangelegd, ongeveer volgens de richtlijnen van De Jongh's uitbreidingsplan (1883). Evenals bij de particuliere stratenplannen volgt De Jongh's plan in dit deel van de richting van de kavelsloten. De Slaak en de Vliet werden in 1900 volgens dit plan gedempt.

Na de annexatie werd de bouw van arbeiderswoningen uitgebreid. De Oudedijk, die nog het karakter van een buitenweg had, werd in de laatste paar jaar voor de eeuwwisseling getransformeerd tot een stadsstraat en na 1900 werden de beide sloten aan weerskanten in etappes grotendeels gedempt, nadat er voor de praamvaart andere vaarwegen waren geopend. In 1900 verdwijnt de buitenplaats Jericho aan de noordzijde van de Oudedijk. Hier werd de Jericholaan aangelegd, een met bomen beplante laan, die een wat betere bebouwing kreeg in vergelijking met de – later gebouwde – omgeving. Sommige woonhuizen zijn gebouwd met Jugendstil decoraties. Tot de eeuwwisseling was dit het enige stratenplan ten noorden van de Oudedijk. De overige bouwactiviteit vond geheel plaats in het gebied ten zuiden van de Oudedijk en s'-Gravenweg. Hiervan moet nog genoemd worden de Lusthofstraat, die de heer De Jongh als voornaamste nieuwe oost-westverbinding gedacht had, maar door de inbreng van anderswillende particulieren een andere straat werd.

Het gebied in de twintigste eeuw

In het begin van de twintigste eeuw nam de gemeenteraad het plan aan voor de aanleg van een groot bos en park rond de Kralingse Plas, de enige veenplas, die niet drooggelegd was. Indirect was met dit plan het havenbelang gediend: men moest de grond kwijt, die door het graven van de Waalhaven vrij was gekomen. Het heeft enige tijd geduurd, voordat er een definitief plan vastgesteld kon worden. Wel werd al in 1911 de Kralingse Plaslaan aangelegd, zoals al was aangegeven in het algemene uitbreidingsplan van De Jongh uit 1903.

In de jaren dertig werden er in dit gebied rond de plas verschillende voorbeelden van de architectuur van het Nieuwe Bouwen gerealiseerd. De strokenbouw ten noorden van de Libanonweg en de Plaslaanflat van Van Tijen zijn voorbeelden van nieuwe ontwikkelingen in woning- en stedenbouw. Inmiddels waren er ook voor andere delen van Kralingen uitbreidingsplannen opgesteld, die echter door de raad afgewezen werden. Uit de kritiek op de plannen blijkt eens te meer, dat het gemeentebestuur in meerderheid voor het behoud van het groene en luxe karakter van Kralingen was. In de Tweede Wereldoorlog werd de oudere bebouwing grotendeels vernietigd en vervangen. Oorspronkelijk stonden er overwegend arbeiderswoningen, waarvan nog een enkel rijtje resteert. De bebouwing uit de tijd van het Nieuwe Bouwen langs de Kralingse Plaslaan bleef behouden.

3.2.2 Monumentale gebieden en gebouwen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wro).

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

Cultuurhistorische objecten in Kralingen-West

Uit deze verschillende fases van de ontwikkelingsgeschiedenis zijn in het bestemmingsplangebied Kralingen-West bouwwerken te vinden met de status rijksmonument of gemeentelijk monument. Zij vertegenwoordigen de cultuurhistorische waarden in het gebied die dusdanig hoog zijn dat ze de status van monument hebben. In de selectie bevinden zich diverse typen gebouwen zoals woningen, bedrijfsgebouwen, een schoolgebouw en een sportaccommodatie die belangwekkende cultuurhistorische en architectuurhistorische momenten in de geschiedenis van het gebied weerspiegelen. Op dit moment is er geen aanleiding om gebouwen in het bestemmingsplan op te nemen als "beeldbepalend object".

Bijlage 2 Lijst van monumenten