direct naar inhoud van 5.4 De wateropgave
Plan: Oude Westen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1012OudeWesten-oh01

5.4 De wateropgave

5.4.1 Regenwater

Neerslag die op het plangebied valt kan op meerdere manier worden afgevoerd.
Gemeentewerken Rotterdam, afdeling Watermanagement zet bij nieuwe ontwikkelingen in op het scheiden van regenwater en afvalwater. Hierbij is het van belang dat het (verbeterd) gescheiden ingepast kan worden in de omgeving. Binnen het plangebied kan alleen in de directe nabijheid van de Westersingel afgekoppeld worden. Veder is het mogelijk om de afvoer van regenwater te vertragen met groene daken en waterpleinen.
Bij een toename van het verhard oppervlak zal er ook een toename zijn van de regenbelasting op het rioleringssysteem. De consequenties moeten worden nagegaan door middel van een rioleringsplan dat aan de beheerders moet worden voorgelegd.
Groene daken (vegetatiedaken) worden aanbevolen. Ze houden tijdelijk regenwater vast, hebben
dus een bergende functie, maar mogen van HHSK niet meegerekend worden met de watercompensatie.

5.4.2 Waterpleinen

Binnen het Oude Westen bevinden zich meerdere kleine speel- en/of verblijfspleinen. Deze indeling leent zich goed voor het toepassen van een aantal kleinschalige waterpleinen. Het regenwater kan zichtbaar en oppervlakkig vanuit de omliggende straten bovengronds naar zo’n verdiept plein worden afgevoerd en tijdelijk geborgen. Hierdoor wordt het stedelijk watersysteem ontlast en de kans op wateroverlast verkleind.

5.4.3 Afvalwater

Naar verwachting zal er een geringe afname zijn van de productie van afvalwater. Het aantal bewoners en personen dat er werkt neemt ten opzichte van de huidige situatie iets af.

Er zijn geen consequenties in de afvoer van afvalwater op het rioleringssysteem.

5.4.4 Grondwater

Aanbevolen wordt om in de zogenaamde verblijfsgebieden groenstroken toe te passen om de ondergrond van het gebied zo veel mogelijk te ontharden en infiltratie van water toe te staan. Dit
kan gecombineerd worden met de benodigde ontharding van de verblijfsgebieden om de toename van verharding te compenseren.
In het plangebied zelf zijn geen problemen met het grondwater te verwachten. Enkele, op houten palen gefundeerde, woningen worden gesloopt en herbouwd met nieuwe fundering. Uit paragraaf 5.2.3 bleek echter ook dat ook in de omgeving van het plangebied veel bebouwing op houten palen is gebouwd en er kans op paalrot bestaat door de lage grondwaterstand.
De lage grondwaterstand kan worden gecompenseerd door hemelwater te laten infiltreren in de bodem. Hiervoor zou het hemelwater dat in het plangebied valt, gebruikt kunnen worden.
Ondergrondse parkeergarages kunnen, afhankelijk van de grootte, invloed hebben op grondwaterstromingen. In de omgevingvergunning moet uitgesloten worden dat daardoor grondwaterstromingen (negatief) worden beïnvloed.

5.4.5 Waterveiligheid en uitgiftepeil

Door de ontwikkelingen binnen het bestemmingplan, zal het overstromingsrisico niet of nauwelijks toenemen. Er zal geen toename zijn in de kans op een overstroming, wel kan het type woningen dat wordt ontwikkeld een hogere waarde vertegenwoordigen waardoor het gevolg van een overstroming erger wordt. Aangenomen wordt dat dit geen significante toename is. In het plan worden voor zover bekend geen waterveiligheidsmaatregelen genomen.
In de huidige situatie is er een voldoende drooglegging (hoogteverschil tussen maaiveld en singelpeil in de omgeving). Ook de ontwateringsdiepten zijn in de huidige situatie voldoende. De conclusie is om de huidige uitgiftepeilen te handhaven.

5.4.6 Wateropgave in relatie tot de plankaart en voorschriften

De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming Water gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een dubbelbestemming op de plankaart aangegeven.

Op grond van de Keur van het HHSK is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.