direct naar inhoud van 4.9 Externe veiligheid
Plan: Cornelisland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0597.CORN2012-VG01

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Buisleidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Ridderkerk beschikt over een Visie Externe Veiligheid (november 2011) die is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Ridderkerk. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid rond alle voorkomende risicobronnen in de gemeente Ridderkerk. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.

Onderzoek

Ten oosten van het plangebied loopt de rijksweg A16 en ten zuiden van het plangebied de rijksweg A15. Over beide wegen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Voor het plangebied zijn de aansluiting A16 op de A15 richting Vaanplein van belang en het wegvak van de A15 tussen Vaanplein en knooppunt Ridderkerk. De kenmerken van deze wegvakken zijn weergegeven in tabel 4.3.

Tabel 4.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen nabij het plangebied

route   veiligheidszone*   plasbrandaandachtsgebied**   groepsrisico  
A16   58 m   30 m   < 0,1 maal de oriënterende waarde  
knooppunt Ridderkerk Noord: aansluiting A16-A15 richting Vaanplein   68 m   30 m   < 0,1 maal de oriënterende waarde  
A15   80 m   30 m   < 0,1 maal de oriënterende waarde  

* gemeten vanaf het midden van de weg

** gemeten vanaf de rand van de weg

Veiligheidszones (PR)

Op grond van de Circulaire RVGS dient voor de beide wegvakken rekening te worden gehouden met een veiligheidszone waarbinnen sprake kan zijn van een PR dat groter is dan 10-6. Omdat de waarde PR 10-6 geldt als grenswaarde voor de ontwikkeling van nieuwe kwetsbare objecten, zijn deze niet toegestaan binnen de veiligheidszone. Voor nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsbebouwing, geldt dat de PR 10-6 een richtwaarde vormt.

Voor het bestemmingsplan is van belang dat de veiligheidszone van de A16 niet reikt tot het plangebied. De veiligheidszone van de aansluiting van de A16 op de A15 reikt wel tot het plangebied en is daarom met een gebiedsaanduiding en bijbehorende regels opgenomen in het bestemmingsplan. De veiligheidszone reikt slechts enkele meters over gronden met een bedrijfsbestemming. Binnen dat deel van de bedrijfsbestemming gelden op grond van de aanduiding 'veiligheidszone' beperkingen voor de oprichting van kwetsbare objecten. Voor de A15 geldt dat de veiligheidszone van 80 m niet reikt tot het plangebied.

Groepsrisico (GR)

Uit het Basisnet Weg volgt voor beide relevante wegvakken en het knooppunt dat het GR, bij een risicoplafond voor 2020, minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie, wordt binnen het invloedsgebied voor het GR geen ontwikkeling mogelijk gemaakt die zorgen voor een toename van de personendichtheid. In het kader van dit bestemmingsplan wordt daarom niet nader ingegaan op de hoogte van het GR.

Het invloedsgebied voor het GR, dat wordt begrensd door de 1% letaliteiteffectafstand die hoort bij het maatgevend ongevalscenario, is niet weergegeven in het Basisnet Weg. In dit geval zijn de effectafstanden bepaald voor de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR). Deze afstanden zijn weergegeven in de zogenaamde 'scenarioanalyse' die deel uitmaakt van de gemeentelijke Visie Externe Veiligheid. Uit de scenarioanalyse volgt een 1% letaliteiteffectafstand van 120 m voor het toxisch scenario en 35 m voor een brand- of hittescenario. Omdat de laatstgenoemde afstand niet reikt tot het plangebied is alleen het toxisch scenario van belang. De VRR adviseert om maatregelen te nemen om ingeval van het optreden van een toxisch scenario de zelfredzaamheid te vergroten en de bestrijdbaarheid te verbeteren. Onderstaand wordt op deze maatregelen ingegaan.

In het plangebied en omgeving zijn geen overige relevante risicobronnen aanwezig. De ontwikkeling van Bevi-inrichtingen is niet toegestaan. In de paragraaf kabels en leidingen wordt apart ingegaan op de buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Verantwoording GR

Effectscenario

Het maatgevend effectscenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16/A15 betreft het toxisch scenario. Het scenario 'toxische wolk' treedt op wanneer een tank lek raakt door bijvoorbeeld een aanrijding. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uitwaait. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. De VRR beschouwt het lek raken van een tankwagen met ammoniak als het Meest Geloofwaardig Scenario (MGS). De bijbehorende 1% letaliteiteffectafstand bedraagt 120 m. Dat betekent dat buiten deze afstand geen sprake is van letale effecten als gevolg van een lek met een tankwagen met ammoniak. Voor het deel van het plangebied dat is gelegen binnen de zone van 120 m van de weg (gemeten vanaf de rand van de weg) waar sprake is van de aanwezigheid van personen, geldt dat moet worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de risico's en effecten te beperken. tevens moeten de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid worden beschouwd.

Maatregelen ter beperking van risico's

Als gevolg van de vaststelling van het Basisnet Weg is voor de relevante wegvakken een vervoersplafond vastgesteld. Daarmee is ruimte gecreëerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15/A16. Dit betekent dat er geen mogelijkheden zijn om bronmaatregelen te treffen. Omdat er al sprake is van een vigerende bedrijfsbestemming, is er ook geen mogelijkheid om het externe veiligheidsrisico te verlagen door vermindering van de aanwezigheid van personen. Er zijn daarom geen mogelijkheden om de risico's te beperken. Omdat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt, is daar op grond van het beleid ook geen aanleiding toe, het GR is ruimschoots beneden de toetsingswaarde gelegen.

Maatregelen ter beperking van effecten

Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. Voor het meest geloofwaardige scenario geldt dat deze maatregelen erop gericht moeten zijn om de gebouwen geschikt te maken om gedurende een langere tijd te verblijven (safe haven principe). Ook moeten de gebouwen en de directe omgeving geschikt zijn om het gebied te kunnen ontvluchten waarbij de aanwezige personen tijdig moeten kunnen worden geïnstrueerd. De volgende maatregelen worden door de VRR geadviseerd.

Maatregel met betrekking tot de omgeving:

  • voorkomen van obstakels in vluchtroute (doodlopende straat, hekwerk, sloot en dergelijke);
  • vluchtroute loodrecht op meest voorkomende windrichting.

Maatregelen op gebouwniveau:

  • preventief lekwerende middelen gebouw (deur/raamstrips);
  • centrale afsluitbaarheid ventilatiesystemen;
  • verminderen aantal (te openen) ramen aan de zijde risicobron;
  • geautomatiseerde afsluiting van ramen en deuren.

Maatregel met betrekking tot handelingsperspectief:

  • repressief lekwerende middelen (plastic, tape, natte handdoeken);
  • centraal omroepsysteem niet zijnde woongebouwen;
  • ontruimingsalarminstallatie.

De uitvoering van bovengenoemde, aanvullende, bouwkundige maatregelen kan niet zeker worden gesteld in het bestemmingsplan. Deze maatregelen komen aan de orde ten tijde van de bouwvergunning en moeten in overleg tussen gemeente en initiatiefnemer worden verwerkt in het ontwerp van de gebouwen en de vergunningaanvraag. De inrichting van buitenterreinen, in verband met vluchtroutes, is afhankelijk van de verkaveling en deze is nog niet bekend. Ook op dit aspect wordt door de brandweer toegezien in de vergunningfase.

Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten

Van de VRR is geen advies ontvangen met betrekking tot de bestrijdbaarheid van calamiteiten. Aangenomen wordt dat het plangebied voldoende toegankelijk is voor hulpdiensten. Over de beschikbaarheid van primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorziening wordt overlegd met de regionale brandweer.

Beschouwing van zelfredzaamheid

In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het plangebied geldt, evenals de rest van Ridderkerk, dat er wordt gezorgd voor een dekking van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS).

Er kan wel specifiek aandacht worden besteed aan risicocommunicatie met de bedrijven die (deels) binnen de 1% letaliteiteffectafstand van de weg zijn gelegen. Het op te richten parkmanagement organisatie kan daarbij een rol spelen. Het gaat om voorlichting over het opstellen van een ontruimingsplan, adviseren over de oprichting van een BHV-organisatie en wellicht het gebruiken van SMS-alerts.

Conclusie

Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.