direct naar inhoud van 4.5 Ecologie
Plan: Het Zand en De Gorzen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01

4.5 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bestaand woon-, recreatie- en natuurgebied en agrarische gronden.

Beoogde ontwikkelingen

In een deel van het plangebied wordt woningbouwontwikkeling voorzien. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • dempen/vergraven watergangen;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek en toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Ten noordoosten van Ridderkerk ligt het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk. Het oostelijk deel van het plangebied maakt deel uit van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01_0010.png"Figuur 4.4 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Boezems Kinderdijk is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. De woningbouwontwikkeling in het stedelijk gebied van Ridderkerk leidt niet tot een merkbare extra verstoring en heeft daardoor geen negatieve invloed op het functioneren van dit gebied. In de EHS in het plangebied worden geen ontwikkelingen voorzien.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden ter plaatse van het te ontwikkelen woongebied zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan en een uitgebreid ecologisch veldonderzoek. Deze rapportages zijn opgenomen in Bijlage 6 en Bijlage 7. Hieronder zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.

Uit het uitgebreide onderzoek komt naar voren dat alleen vleermuizen zijn vastgesteld. Planten (rietorchis, (spin)dotterbloem), amfibieën (rugstreeppad) en vissen (kleine modderkruiper en bittervoorn) zijn niet aangetroffen. Indien mogelijk is het gewenst om de watervegetaties te integreren in het plan. Dit kan plaatsvinden door (enkele) sloten te integreren in het plan of door delen van vegetaties over te zetten in nieuw te graven sloten en wateren.

Gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis foerageren in het gebied, met name aan de zuidelijke bebouwingsrand. In de bebouwingsranden (voornamelijk buiten het ontwikkelingsgebied) bevinden zich tevens baltsplaatsen. De zuidelijke bebouwingsrand wordt verder verdicht met woningbouw, maar er blijven voldoende foerageermogelijkheden aanwezig en ook de baltsplaatsen kunnen worden behouden. Voor de overige foeragerende vleermuizen in het plangebied geldt dat na de woningbouw ook weer groen ontstaat in de vorm van tuinen en openbaar groen. Dit cultuurgroen zal foerageermogelijkheden met zich meebrengen. Dit cultuurgroen is ook goed te bereiken voor vleermuizen, omdat de vleermuizen zich zullen kunnen oriënteren op de woningbouw. Effecten op foeragerende vleermuizen worden derhalve niet voorzien.

Door het gebied loopt een vliegroute van de gewone dwergvleermuis. Als gevolg van de plannen zal de opgaande beplanting waarop deze vleermuizen zich oriënteren verloren gaan. Aan de westkant komt echter een nieuwe groenblauwe structuur en midden door het plangebied komen groenblauwe structuren die deze route kunnen gaan vervangen.

Conclusie

De Natuurbeschermingswet 1998, het EHS-beleid van de provincie en de Flora- en faunawet staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli.