Bijlage 1 Huys ten Donck
Hoofdgebouw
Het huidige huis is in 1746, door Mr. Otto Groeninx van Zoelen gebouwd. Het is een breed en ondiep bakstenen herenhuis met korte dwarsvleugels aan de achterzijde, bestaande uit een lage begane grond, een hoofdverdieping en een lage topverdieping en gedekt door lage schilddaken met zakgoten en dakkapellen. Van de door een lijst met gegroepeerde triglyfen en klossen bekroonde gevels bezitten de voor- en achtergevel, ieder negen vensterassen breed, elk een middenrisaliet van drie traveeën, waarvan die aan de voorzijde concave, met natuursteen beklede hoeken heeft en die aan de achterzijde in baksteen geblokte hoeklisenen. Beide risalieten hebben getoogde vensterkozijnen met snijwerk in de zwikken en in de as een dergelijk venster in omlijsting, toegang gevend tot een balkon, en dragen het bouwjaar MDCCXLVI in de lijst. Op deze laatste is aan de voorzijde een gesneden houten opzetstuk geplaatst, voorzien van een wijzerplaat en aan alliantiewapen Groeninx van Zoelen - van Welderen Rengers, bij de laatste, in 1970 voltooide restauratie gereconstrueerd naar een oude afbeelding. Op de achtergevel staat op de overeenkomstige plaats een driehoekig houten fronton, eveneens met wijzerplaat (1e helft 19e eeuw). Tegen de voorgevel, die bij de restauraties in etappes weer de oorspronkelijke kleine roedenverdeling in de vensters kreeg en die op twee rechthoekige stenen het opschrift HET HUYS TEN DONCK draagt, een lage gebeeldhouwde natuurstenen stoep, overhuifd door het op vierkante pijlers rustende balkon met triglyfen in de onderrand; smeedijzeren hekken tussen genoemde pijlers en in de balkonbalustrade. Gesneden voordeur, deurkalf en snijraam waarin het combinatiewapen Groeninx van Zoelen - Noorthey. Voor deze gevel ligt een bestratingsstrook van hardstenen platen, die ook om de stoep heen is gelegd. Tegen de achtergevel ligt een terras (ter plaatse van de vroegere stoep), overhuifd door het op toscaanse zuilen rustende balkon met balusters in de leuning (laatste kwart 18e eeuw); de achterdeur wordt bekroond door een snijraam. In de achter- en zijgevels zit een roedenverdeling uit de eerste helft van de 19e eeuw. Inwendig heeft het pand een opmerkelijke indeling met in het middengedeelte dwarsgangen op begane grond en hoofdverdieping, aan de zijde van de achterliggende vertrekken (resp. eetzaal en grote zaal) voorzien van houten binnenpuien waarin vensters als in de buitengevels. Een uitzonderlijk volledig en gaaf bewaard interieur, waarin betimmeringen, stucplafonds, dessus-de-porte in grisaille en stucreliëf, schilderingen enz. uit de bouwtijd (stucwerk door Pietro Castoldi) en enkele latere.
Dienstwoning met koetshuis
Een in de kern 18e-eeuws pand op L-vormige grondslag, het is meerdere malen verbouwd en kreeg in het begin van de 20e eeuw zijn huidige aspect. Het pand is onderkelderd, heeft geen verdieping en wordt afgedekt door mansardekappen met dakkapellen.
Twee dienstwoningen ten westen van de Donckselaan
-
1. Verdiepingloos pand onder dwarsgeplaatst zadeldak, met houten aanbouw onder dwars zadeldak aan linkerzijde; bevat vier- en zesruitsschuifvenster met luiken; is in later tijd opgehoogd. Gebouwd circa 1805.
-
2. Verdiepingloos pand onder dwarsgeplaatst zadeldak, gebouwd 1805 blijkens een steen in het interieur; zesruitsschuifvensters met luiken en eenvoudige deur met bovenlicht. Dubbel zesruitsvenster met luiken op de verdieping.
Parkaanleg
Het park zoals we nu kennen, is grotendeels het werk van Cornelis Groeninx van Zoelen (1740-1791). Op 18-jarige leeftijd erfde hij het statige Huys ten Donck dat zijn vader in 1746 op de plaats van een ouder buitenhuis had gebouwd. Vijf jaar later werd een begin gemaakt aan de aanleg van het huidige park. Geleidelijk werd de bestaande wat formele aanleg veranderd in een landschapspark. De wijziging die leidde tot het huidige park heeft bijna een halve eeuw in beslag genomen.
Het is een langgerekt park van forse afmetingen, waarvan de rechthoekige gedaante is bepaald door de kavelvorm van de omringende weilanden en de compositie het resultaat is van de volgende fasen van aanleg: bij het in 1746 ter plaatse van een vroeg-17e-eeuwse voorganger aan de rivier gebouwde huis werd een ongeveer vierkant park in formele trant aangelegd, dat tussen plus minus 1760 en 1775, grotendeels reeds in vroege landschapsstijl, werd gemoderniseerd en vervolgens naar het zuiden werd uitgebreid met de aanliggende landerijen, die langzamerhand eveneens in vroege landschapsstijl werden omgevormd. Deze tegen het einde van de 18e eeuw gereedgekomen aanleg werd tussen 1800 en 1820 wederom naar het zuiden uitgebreid en door een omwerking in rijpere landschapsstijl tot een samenhangend geheel gemaakt. Waarschijnlijk eerst in de 20e eeuw is in het oorspronkelijke deel van het park (het 'binnenpark'), een tuin in formele trant aangelegd, waarna het park tussen 1929 en 1939 onder leiding van Leonard Springer is hersteld en van enkele voor diens opvattingen kenmerkende toevoegingen is voorzien. De aldus tot stand gekomen compositie bevat twee sterk met elkaar contrasterende hoofdonderdelen, het grotendeels beboste en daardoor een sterk gesloten karakter dragende binnen- of wandelpark, dat het van voor 1775 daterende, ten noorden van de Heerensloot gelegen deel van het park inneemt, en het ten zuiden van genoemde sloot gesitueerde, grotendeels uit weiland bestaande open buitenpark, welke twee delen tot een eenheid worden samengebonden door een beide doorkruisde gezichtsas. Het park bevat de volgende elementen van historische aanleg, waarvan de opsomming begint aan de zijde van de Benedenrijweg.
-
I. Een het gehele park omgevende ringsloot, die in het noorden en zuiden deel uitmaakt van de respectievelijk langs de Benedenrijweg en de Kievitsweg lopende bermsloten.
-
II. Een in het noorden van de ringsloot aftakkende, in het oosten op korte afstand van en parallel met de ringsloot langs het binnenpark lopende en in de onder III te noemen Heerensloot uitmondende sloot.
-
III. De Heerensloot, een brede sloot die de verbinding vormt tussen de onder II genoemde sloot en de ringsloot langs de Donckselaan. Voor plusminus 1775 vormde zij de zuidelijke grens van het park en nadien fungeert zij als afscheiding tussen het binnen- en het buitenpark.
-
IV. Het voorplein (huidige vorm omstreeks 1746). Ondiep voorplein, dat zich te weerszijden van het hoofdgebouw voortzet als voorplein voor de meer naar achteren gelegen bijgebouwen. Het voorplein bevat de volgende elementen van historische beplanting:
-
a. twee symmetrisch ten opzichte van het hoofdgebouw aan de ringsloot geplaatste zomereiken (Quercus robur), waarvan de oostelijke wordt vergezeld van een groep bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea');
-
b. tegen de oostelijke flank van het hoofdgebouw een groep platanen (Platanus oriëntalis) en tegen de westelijke flank een groep linden (Tilia platiphyllos);
-
c. aan de zijde van de Donckselaan een smalle bosstrook met onderbegroeiing als uitloper van de overige bebossing van het binnenpark.
-
V. In de ten oosten van het hoofdgebouw gelegen, oorspronkelijk tot moestuin en boomgaard dienende terreinen zijn van de historische aanleg slechts enkele kavelsloten en de slingermuur van de moestuin overgebleven.
-
VI. Buiten de onder IV en V genoemde terreinen bestaat de aanleg van het binnenpark sinds omstreeks 1820 uit een wandelbos met onderbegroeiing, doorsneden door de volgende voor de compositie essentiële open plekken:
-
a. een doorkijk in de as van het hoofdgebouw, aangelegd als grasveld en ingelijst door in los verband geplante bomen zonder onderbegroeiing, die de overgang vormen naar de gesloten bosranden te weerszijden. De historische boomsoorten in deze beplanting zijn in hoofdzaak beuken (Fagus sylvatica) en zomereiken (Quercus robur), waarnaast ook een enkele es (Fraxinus excelsior). Bij het hoofdgebouw loopt het grasveld, zich vernauwend, op tot het vloerniveau van de ingangsverdieping; in aanleg werd deze vernauwing door begeleidende beplanting geaccentueerd (N.B. Medio april 1982 was deze beplanting grotendeels verdwenen). Later is dit deel van het grasveld tot een vaasvorm afgestoken en door een pad omgeven;
-
b. een oorspronkelijk op de hiervoor vermelde doorkijk aansluitende doorkijk in oostelijke richting, die sinds de aanleg van de onder VIII vermelde tuin door deze laatste wordt geblokkeerd. De doorkijk is als grasveld aangelegd en gestoffeerd met een groep zomereiken (Quercus robur) en langs de randen met losse bomen waaronder een tulpeboom (Liriodendron tulipifera), een plataan (Platanus oriëntalis), een bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea', thans verdwenen) en een beuk (Fagus sylvatica).
-
VII. In het binnenpark liggen de volgende waterpartijen:
-
a. een aan de westzijde van de ringsloot aftakkende kunstmatige beek (kronkelende waterloop), die zich in de onder VI.a genoemde doorkijk verwijdt tot een oogvormige vijver, in 1775 gegraven als voorgrond voor het gezicht op de oorspronkelijk door sparrenbosjes ingelijste, maar nu door de onder VI.a genoemde omlijstende bomen van de doorkijk van de doorkijk omgeven kunstmatige ruïne. De vijver vormt met de ruïne een belangrijk compositie-element uit de oudste aanleg in landschapsstijl. De bovengenoemde beek zet zich in het bos voort; in het begin van de 19e eeuw is zij verlengd naar de toen aangelegde kleine vijver ter hoogte van het in 1808 gebouwde kinderspeelhuis (de Boerenwoning), die thans de achtergrond vormt voor de door Leonard Springer aangelegde open plek, genoemd onder X;
-
b. een kleine vijver in het oostelijke deel van het bos, gelegen bij de rand van de onder VI.b genoemde doorkijk (waarschijnlijk begin 19e eeuw gegraven).
-
VIII. Een waarschijnlijk tussen 1900 en 1926 in het westelijke uiteinde van de onder VI.b genoemde doorkijk aangelegde rechthoekige tuin in formele trant, voorzien van elkaar rechthoekig kruisende paden. In het centrum is een van elders uit het park afkomstige, in 1710 door J.P. van Baurscheidt Sr. vervaardigde beeldengroep opgesteld, voorstellende Hercules en Antaeus.
-
IX. Een tussen 1929 en 1939 door Leonard Springer als verbinding tussen twee bestaande paden aangelegde rechte laan, de zgn. Beeldenlaan, tegenover welker buitenste uiteinde een doorkijk in de randbeplanting van het park is uitgehakt.
-
X. Een tussen 1929 en 1939 door Leonard Springer in het bos bij de onder VII.a genoemde kleine vijver aangelegde open plek, waarvan de rand wordt geaccentueerd door een beplanting met variëteiten van es (Fraxinus excelsior 'Jaspidea') en kers (Prunus serrulata), een Turkse eik (Quercus cerris), een bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), een Lawsoncypres (Chamaecyparis lawsonia) en een taxus (Taxus baccata).
-
XI. Het buitenpark is aangelegd als 'aangekleed weiland met rondwandeling', dat wil zeggen als centraal, met bomen gestoffeerd weidegebied, omgeven door een bosrand met onderbegroeiing, waterpartijen en wandelpaden. De samenstellende onderdelen worden hieronder gespecificeerd.
-
a. In het oudste, tussen de Heerensloot en de Blaakwetering gelegen gedeelte en op enige afstand van de rand rondgaande, aan beide uiteinden in de Heerensloot uitmondende kunstmatige 'beek' van slingerend verloop (gegraven 1775 - vermoedelijk 1792). Deze passeert aan de westzijde achtereenvolgens een kleine, door enkele rotsblokjes gevormde waterval en een kleine vijver (beide uit 1788), een dergelijke vijver, omgeven door zich van de beek afsplitsende en weer ermee verenigende zijarmen (1784) en aan de oostzijde een grote, van drie eilanden voorziene vijver (vermoedelijk gegraven in 1792, met het omringende bos het Nieuwe Werk genaamd). Het centrale weidegebied wordt door een met de beek en de ringsloot in verbinding staand net van kavelsloten doorkruist.
-
b. Sinds de vergroting van het park tot de Kievitsweg vormt het binnen het park gelegen gedeelte van de Blaakwetering een onderdeel van de compositie.
-
c. In het nieuwere, tussen de Blaakwetering en de Kievitsweg gelegen gedeelte van het buitenpark ligt een soortgelijke rondgaande beek, die aan beide uiteinden in de Blaakwetering uitmondt en ook door een door het midden van het weiland lopende kavelsloot met deze wetering is verbonden.
-
d. Van de bosrand aan de westzijde behoort de strook tussen de beek en de ringsloot (ter hoogte van de tweede vijver ook de beplanting tot aan de binnenste zijarm van de beek) tot de aanleg uit de 18e eeuw; de in het weiland liggende bosstrook is een toevoeging van Leonard Springer uit 1929/1939, evenals de daarvoor in het verlengde van de westelijke onder e te noemen bomenrij geplaatste rij solitairen, voor welker compositie hij onder andere een vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia), een roodbloeiende kastanje (Aesculus carnea), zilverlinde (Tilia tomentosa) en een plataan (Platanus acerifolia) koos. De bosrand aan de oostzijde is tussen het Nieuwe Werk en Heerensloot in aanleg onderbroken voor een doorkijk naar de kerktoren van Ridderkerk.
-
e. Aan de zuid- en oostzijde van het park beperkt de oorspronkelijke bosrand zich in het voorste en achterste gedeelte eveneens tot een smalle strook tussen de beek en de ringsloot; in het middengedeelte strekt deze bosrand zich ook ten westen van de beek tot aan de daar gelegen kavelsloot uit, zodat de grote vijver geheel in het bos is gelegen. De zuidelijke bosrand is in aanleg in het verlengde van de onder f te noemen doorkijk onderbroken teneinde de doorkijk tot in het vrije veld te leiden. Tussen 1929 en 1939 zijn in de noordelijke en zuidelijke hoeken tussen het brede en de smalle gedeelten van de bosrand door Leonard Springer bospartijen toegevoegd evenals een bomenrij langs de flank van het brede deel van de bosrand en langs de Blaakwetering, waarvan eerstgenoemde aanleg onder andere een vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia), een bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en een walnoot (Juglans regia) bevat. Verder is in die tijd door Springer het weidegebied met een aantal solitaire bomen en een boomgroep gestoffeerd. In het terrein ten zuiden van de wetering zijn hiervoor een plataan (Platanus acerifolia) en twee roodbloeiende kastanjes (Aesculus carnea) gekozen, voor het middenterrein eveneens een plataan en een essenvariëteit (Fraxinus excelsior 'Jaspidea') en bij het in die tijd aangelegde tennisveld een beuk (Fagus sylvatica) en een Amerikaanse linde (Tilia americana). De genoemde boomgroep is in ontwerp samengesteld uit vederesdoorns (Acer negundo 'Argenteo Variegata') en haagbeuken (Carpinus betulus) (N.B. Medio april 1982 was de plaats van de Fraxinus excelsior 'Jaspidea' onbezet).
-
f. Tot de oorspronkelijke aankleding van het weidegebied (begin 19e eeuw) behoren daarentegen twee ongeveer ter lengte van het onder e vermelde middengedeelte in los verband geplante bomenrijen die ter plaatse het verlengde van de onder VI.a genoemde doorkijk omlijsten.