direct naar inhoud van 4.2 Water
Plan: Bolnes Maasoever - Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0597.BPBOLN2012BOLNESMO-OH01

4.2 Water

Waterbeheer en watertoets

In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerders. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. In en rondom het plangebied zijn verschillende beheerders. Het waterschap Hollandse Delta is binnen de gemeente Ridderkerk verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Rijkswaterstaat is water- en vaarwegbeheerder van de Nieuwe Maas. In het kader van de planontwikkeling heeft meerdere malen overleg plaatsgevonden met de waterbeheerders.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij de Beleidslijn grote rivieren en het beleid van de provincie, het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Beleidslijn grote rivieren

Voor het buitendijkse gebied is de Beleidslijn Grote rivieren van toepassing. Deze beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden en geldt voor alle grote rivieren.

Deze beleidslijn biedt onder strikte voorwaarden meer mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed dan de voormalige Beleidslijn Ruimte voor de rivier. De veiligheid staat hierbij voorop. Belangen worden echter integraal afgewogen, restricties ten aanzien van ontwikkelingen gelden daardoor alleen voor gebieden die van belang zijn voor waarborging van de veiligheid. De voorwaarden die in de beleidslijn gesteld worden hebben betrekking op de afvoercapaciteit van de rivier ter plaatse: nieuwe activiteiten mogen de afvoer niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed.

Provinciaal beleid

Buitendijkse ontwikkelingen staan bloot aan overstromingsrisico's. Door klimaatveranderingen nemen deze risico's toe. Door de hogere bevolkingsdichtheid en toenemende economische waarde, nemen ook de gevolgen van een overstroming steeds meer toe.

De verantwoordelijkheid voor buitendijkse waterveiligheid ligt bij de lokale en regionale overheden. Om deze redenen is het wenselijk dat deze overheden gestructureerd omgaan met de beheersing van de waterveiligheidsrisico's. De provincie Zuid-Holland ontwikkelt om die reden een beleidskader voor buitendijkse waterveiligheid. Op grond van dit beleid dienen bestemmingsplannen voor buitendijkse gebieden (die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken) vanaf 1 februari 2013 in de toelichting een inschatting te bevatten van het slachtofferrisico van een eventuele overstroming en hoe daarmee is omgegaan.

Ten behoeve van het beleid heeft de provincie de 'RisicoApplicatie Buitendijks' (RAB) ontwikkeld. Via deze risicomethodiek kunnen gemeenten een inschatting maken van de overstromingsrisico's bij voorgenomen buitendijkse ruimtelijke ontwikkelingen.

De gevoeligheid van beoogde ontwikkelingen voor mogelijke overstromingen is gebaseerd op twee pijlers: het Lokaal Individueel Risico (LIR) en het risico op maatschappelijke ontwrichting (MO).

  • Het LIR is het risico dat een onbeschermde persoon die gedurende een jaar aanwezig is op een specifieke plaats als gevolg van hoogwater komt te overlijden, rekening houdend met de kans dat evacuatie plaats zou vinden.
  • De MO is de mate waarin mensen als gevolg van hoogwater fysieke, sociale en emotionele hinder ondervinden bij uitval van een functie.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gestreefd naar het voldoen aan de oriëntatiewaarden voor slachtoffers en maatschappelijke ontwrichting. De oriëntatiewaarden voor de beide schadecategorieën zijn als volgt gedefinieerd:

  • LIR: 10-6;
  • MO: 10 getroffenen dagen/jaar/ha.

De uitkomsten van de risicoberekening worden getoetst aan oriëntatiewaarden. Wanneer wordt voldaan aan de oriëntatiewaarden, kunnen buitendijkse functies zonder risicoreducerende maatregelen worden gerealiseerd. Wanneer niet wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde, dienen maatregelen overwogen te worden die het risico reduceren.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Gemeentelijk beleid

De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk (2008-2012) is: 'Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem.' In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta tot 2012 uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat waterstaatkundig uit twee delen. Het noordoostelijke deel ligt buitendijks, terwijl het zuidwestelijke deel binnendijks gebied is. De Ringdijk is de grens tussen beide gebieden en loopt dwars door het plangebied. De Ringdijk is een primaire waterkering (overschrijdingsnorm 1:4000). Een relatief groot gedeelte van het plangebied valt binnen de Keurzone. De in de Keur en Legger aangegeven Keurzone voor de primaire waterkering, geven een beperking voor de mogelijke toekomstige ontwikkelingen en zijn daarom zowel op de plankaart als in de regels aangegeven en benoemd. Voor het plangebied bestaan geen plannen voor rivierverruiming.

Het gehele plangebied ligt in de boringsvrije zone van het milieubeschermingsgebied voor grondwater dat tussen Slikkerveer en het landgoed Het Huys ten Donck ligt (zie figuur 4.1). Dit betekent dat het hele binnendijkse gedeelte van het plangebied te maken heeft met specifieke eisen bij (bouw)activiteiten. Deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland. Aangezien deze regels reeds zijn vastgelegd in de voornoemde verordening en op basis daarvan afdoende kunnen worden gehandhaafd, heeft dit aspect geen verdere vertaling in de regels van dit plan gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0597.BPBOLN2012BOLNESMO-OH01_0011.png"

Figuur 4.1 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (uitsnede kaart 8 Krimpenerwaard/Alblasserwaard behorende bij de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland)

Binnendijks

Het binnendijkse gedeelte van het plangebied ligt ingeklemd tussen de Benedenrijweg en de Ringdijk. De bodem bestaat ter plaatse uit lichte klei, het binnendijkse deel van het plangebied heeft een maaiveldhoogte van circa NAP + 0 m. Het gebied wordt beïnvloed door kwel vanuit de Nieuwe Maas. Direct ten zuiden van het plangebied loopt een hoofdwatergang: de Blaakwetering. Deze voert overtollig water af in noordwestelijke richting. Het water wordt uiteindelijk uitgeslagen op de Nieuwe Maas, dit gebeurt door het gemaal Reijerwaard in Bolnes.

Het binnendijkse gebied bestaat uit een bedrijventerrein en is volledig voorzien van een gemengd rioleringsstelsel. De dijksloot van de Ringdijk vormt momenteel het enige open water in dit deel van het plangebied.

Buitendijks

Het buitendijkse plangebied wordt sterk gekarakteriseerd door de ligging aan de Nieuwe Maas. Deze rivier maakt deel uit van het benedenrivierengebied, dat onder invloed staat van zowel de rivierafvoer als de getijdenwerking van de zee. De waterkwaliteit van de Nieuwe Maas is matig, dit wordt met name veroorzaakt door zowel diffuse- als bronverontreinigingen vanuit het bovenstroomse gebied. Het gemiddelde hoogste waterpeil van de Nieuwe Maas bedraagt NAP +1 m, terwijl het gemiddeld laagste peil ligt op NAP +0 m.

Het buitendijkse plangebied heeft verschillende maaiveldhoogtes. De bestaande bebouwing staat ook niet allemaal op dezelfde hoogte, het vloerpeil ligt veelal op circa Nap +4 m. De woningbouwlocatie heeft een maaiveldhoogte van circa NAP +4 m. Dit gebied is gesaneerd en opgehoogd ten behoeve van de woningbouw. Bij die sanering is een insteekhaventje gedempt. De ashoogte van de weg, de Ringdijk, bedraagt circa NAP +3,7 m. Het overtollige regenwater en het grondwater wateren vrij af op de Nieuwe Maas. Het betreft een infiltratiegebied en de grondwaterstanden worden sterk beïnvloed door de variërende rivierwaterstanden. De huidige afwatering van de weg, de Ringdijk, wordt middels goten en kolken gewaarborgd.

Het buitendijkse gebied is volledig voorzien van een gescheiden rioleringsstelsel, het afvalwater wordt door een persleiding naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie getransporteerd. In het buitendijkse deel van het plangebied is geen open water aanwezig.

Ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot beleid

Binnendijks

Het bestemmingsplan voor het binnendijkse deel van het plangebied is consoliderend van aard, om die reden wordt in deze paragraaf niet verder op het binnendijkse deel van het plangebied ingegaan.

De Ringdijk is een primaire waterkering, langs deze kering dient een Keurzone gerespecteerd te worden. Binnen de Keurzone mag niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen worden. In overleg met het waterschap wordt het profiel van de weg (Ringdijk) aangepast om langsparkeren mogelijk te maken. Dit past ook in de afspraken over de aanpassing van de toegestane snelheid tot 30 km/h.

In het bestemmingsplan worden de hoofdwatergangen en de dijk, inclusief hun Keurzones, als zodanig bestemd op de plankaart.

Buitendijks

De Schram-locatie in het buitendijkse gebied betreft een voormalig bedrijventerrein. De grond is gesaneerd, opgehoogd en bouwrijp gemaakt. In de toekomstige situatie worden op de Schram-locatie woningen gerealiseerd. Het maaiveld voor de bouwlocatie is bepaald op NAP +4,35 m, de vloerpeilen van de woningen worden vastgelegd op NAP +4,45 m. Deze peilen leveren geen gevaar op voor de veiligheid in relatie tot overstroming, aangezien het maatgevende hoogwater NAP +3,3 m bedraagt met een normfrequentie van 1/4000 per jaar.

Voor de beoogde ontwikkeling is, vooruitlopend op de beleidsimplementatie, de RAB-tool van de provincie Zuid-Holland gebruikt om een inschatting van het veiligheidsrisico weer te kunnen geven. Uit de berekeningen blijkt dat wanneer de beoogde woningen zouden worden gerealiseerd zonder de beoogde maaiveldverhoging, zowel de oriëntatiewaarde van het Lokaal individueel Risico (LIR) als van de Maatschappelijke Ontwrichting (MO) zouden worden overschreden. Het LIR is in deze situatie in vrijwel het gehele plangebied groter dan 10-4 en daarmee vele malen groter dan de oriëntatiewaarde van 10-6. De MO varieert in deze situatie van 128 tot 2.694 dagen/jaar/ha en is daarmee ook vele malen groter dan de oriëntatiewaarde van 10 dagen/jaar/ha. Het overstromingsrisico zou hiermee onaanvaardbaar zijn. Met maatregelen kunnen beide risico's op norm gebracht worden. Bij realisatie van de beoogde woningen in het plangebied, met de beoogde maaiveldverhoging tot NAP +4,35 m, blijkt dat wordt voldaan aan beide oriëntatiewaarden. Het LIR is ter plaatse van alle beoogde woningen kleiner dan 10-6. De MO is ter plaatse van alle gebouwen 0 dagen/jaar/ha. Het overstromingsrisico is daarmee aanvaardbaar. De maaiveldverhoging is dus noodzakelijk om de beoogde ontwikkeling voldoende veilig te maken voor mogelijke overstromingen. De rapportage is opgenomen als Bijlage 1.

Wanneer er toch een overstroming plaats zou vinden, is het Rijk niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor eventuele schade. Hoogwaterveiligheid is een verantwoordelijkheid van de gemeente.

De nieuwe woningen worden op 15 m afstand van de waterlijn gebouwd, de parkeervoorziening wordt gedeeltelijk gerealiseerd op een afstand kleiner dan 15 m vanaf de rivier. Hierover zijn afspraken gemaakt met Rijkswaterstaat (brief d.d. 14-07-'04 met kenmerk AV/2004/7359). In het kader van externe veiligheid zijn aanvullende maatregelen getroffen waardoor 15 m vrije ruimte mogelijk is. De veiligheid met betrekking tot calamiteiten op de rivier en de scheepvaart is behandeld in de paragraaf externe veiligheid. Rijkswaterstaat heeft bevestigt dat de eerder afgesproken 15 m in het plan gehandhaafd kan blijven in dit specifieke geval. Voor bouwen binnen de Keurzone van de primaire waterkering is een vergunning op grond van de Keur noodzakelijk.

Voor de nieuwbouw van de woningen op de Schram-locatie is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Het geniet de voorkeur om afstromend hemelwater van schone oppervlakken af te koppelen en af te voeren naar de Nieuwe Maas, om te voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. De hoogte van de weg, de Ringdijk, (NAP +3,7 m) blijft behouden. Doordat de planlocatie wordt opgehoogd naar NAP +4,35 m komt de weg lager dan het plangebied te liggen. Hierdoor kan er een goede afwatering gemaakt worden middels goten en kolken. Aandachtspunt hierbij is de wijze van verzamelen van het regenwater en afvoeren naar oppervlaktewater. Het regenwaterriool binnen het plangebied dient voldoende diep aangelegd te worden om de afwatering van de Ringdijk hierop aan te kunnen sluiten. Bij het opstellen van het rioolontwerp dient hier rekening mee gehouden te worden. Eventueel kan onderzocht worden of het regenwater van de Ringdijk kan worden afgevoerd naar naastgelegen gebied de grienden (laag gelegen circa NAP +1 m).

Het buitendijkse plangebied is in principe infiltratiegebied. De infiltratie zal minimaal zijn dus hier kan niet op worden ingezet. Het afkoppelen van het toenemende verharde oppervlak leidt tot een piekafvoer op de Nieuwe Maas: de grootte van deze piekafvoer is echter verwaarloosbaar gezien het debiet van de Nieuwe Maas. Compensatie van de toename van verhard oppervlak is niet noodzakelijk aangezien het plangebied probleemloos vrij afwatert op de Nieuwe Maas.

Buiten de Schram-locatie vinden er in het buitendijkse deel van het plangebied geen ontwikkelingen plaats, vanuit het oogpunt van waterhuishouding wordt daar dan ook niet op ingegaan.

Conclusie

De mogelijkheden om de waterhuishouding te verbeteren zijn beperkt. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt is buitendijkse woningbouw. Hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak van deze woningen wordt afgekoppeld naar de Nieuwe Maas. Aangezien de gevolgen hiervan voor de afvoer van de Nieuwe Maas te verwaarlozen zijn en er momenteel ook geen knelpunten in de waterhuishouding zijn, is dit bestemmingsplan geen verslechtering van de waterhuishouding.

Daarnaast blijkt uit de resultaten van de risicoberekening dat de verhoging van het maaiveld naar NAP +4,35 m een noodzakelijke maatregel is om de beoogde ontwikkeling in het buitendijks gebied voldoende veilig te maken voor mogelijke overstromingen. Deze maatregel is dus nodig ter reductie van het risico op slachtoffers en maatschappelijke ontwrichting. Na verhoging van het maaiveld daalt het risico tot ver onder de oriëntatiewaarden.