direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk gebied Hekendorp Papekop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0589.LGHenP-VA02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepaling

1.1 plan

het bestemmingsplan Landelijk gebied Hekendorp Papekop met identificatienummer NL.IMRO.0589.LGHenP-VA02 van de gemeente Oudewater.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwd

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 afhankelijke woonruimte

een onzelfstandige woonruimte, ofwel een woning zonder eigen toegang en/of met een gedeelde keuken of een gedeeld toilet.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee, een paardenfokkerij daaronder eveneens begrepen, geheel of in overwegende mate niet in gebouwen, voor zover de teelt van het benodigde ruwvoer geheel of vrijwel geheel afkomstig is van de op basis van structureel bij het bedrijf horende gronden;
  • b. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt, boomkwekerij en bosbouw;
  • c. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderij;
  • d. glastuinbouw: de teelt van tuinbouw- en siergewassen, (nagenoeg) geheel met behulp van kassen en permanente tunnelkassen, waaronder begrepen plastic kassen;
  • e. sierteelt: de teelt van siergewassen, alsmede van sierstruiken en sierbomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  • f. fruitteelt: de teelt van fruit in boomgaarden, op open grond;
  • g. intensieve kwekerij: de teelt van vissen of de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • h. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen, al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  • i. bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie.
1.9 agrarische deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van land- en tuinbouw.

1.10 agrarische nevenactiviteit

een agrarische activiteit die mag worden uitgeoefend, mits de activiteit ondergeschikt blijft aan de hoofdbestemming.

1.11 agrarische activiteiten bij wijze van hobby (hobbyboeren)

agrarische activiteiten, voornamelijk bij wijze van liefhebberij.

1.12 agrarisch hulp- en nevenbedrijf

bedrijf dat gericht is op het toeleveren van zaai- en pootgoed, gewasbeschermingsmiddelen en andere producten aan agrarische bedrijven (agrarische handels- en exportbedrijven daaronder niet begrepen).

1.13 archeologische begeleiding

proces waarbij de uitvoering van niet-archeologische werkzaamheden door een archeoloog wordt begeleid en waarbij in het Programma van Eisen (PvE) de onderzoeksvra(a)g(en) en de te behalen onderzoeksdoelstellingen worden verwoord.

1.14 archeologisch onderzoek

onderzoek dat wordt verricht door een dienst, bedrijf of instelling dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.15 archeologische verwachting

het vermoeden over het voorkomen van (de aard, omvang en kwaliteit van) archeologische waarden in het onderzoeksgebied.

1.16 archeologische waarde

oudheidkundige waarde, vooral in de vorm van archeologische relicten in hun oorspronkelijke context; zowel grote complexen/structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid.

1.17 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.18 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel (dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak) dat is of mag worden bebouwd.

1.19 bed and breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen.

1.20 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

1.21 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.22 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.23 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.24 beroep en bedrijf-aan-huis

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is; hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van een:

  • horecabedrijf;
  • prostitutiebedrijf;
  • detailhandel, met uitzondering van een webwinkel en/of verkoop van behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling.
1.25 beschermd monument

een beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.26 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van vaststelling is ingediend;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan legaal bestaat.
1.27 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.28 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.29 Bevi-inrichting

een inrichting zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.30 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.31 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.32 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.33 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en gedeeltelijke ondergrondse bouwdelen, maar met uitsluiting van geheel ondergrondse bouwdelen en zolders. Een dakterras wordt eveneens als (onderdeel van) een bouwlaag gerekend.

1.34 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.35 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.36 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.37 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.38 caravanstalling

een opslagplaats voor mobiele kampeermiddelen die niet langdurig vrij op de openbare weg geplaatst mogen worden.

1.39 carport

een dakconstructie, vrijstaand, zonder eigen wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.

1.40 commerciële zaalverhuur

zaalverhuur aan derden, waarbij het onderwerp c.q. het karakter van de bijeenkomst geen raakvlak heeft met het feitelijk hoofdgebruik.

1.41 containerteelt

de teelt van bloemen en planten op een werk niet zijnde bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

1.42 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.43 dagrecreatie

recreatieve activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, die plaatsvindt tussen zonsopgang en zonsondergang (overnachting is niet toegestaan).

1.44 deskundige op het terrein van de archeologie

de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie.

1.45 deskundige op het terrein van de cultuurhistorie

de monumentencommissie of een andere persoon of instelling die door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen en deskundig is op het gebied van cultuurhistorie.

1.46 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.47 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van milieuvergunningsplichtige bedrijven en instellingen en een seksinrichting.

1.48 dijk

een al dan niet door steenglooiing versterkte aarden wal die dienst doet of heeft gedaan als waterkering langs of om enig water.

1.49 dijkbebouwing

de bebouwing die geheel of gedeeltelijk in een dijk is gebouwd.

1.50 educatief medegebruik

medegebruik gericht op (de overdracht van) kennis of vaardigheden;

1.51 ensemble

ensemble (het geheel) van bestaande bebouwing en bijbehorende omgeving met daar aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken.

1.52 erf

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.53 erfbebouwing

bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.54 evenement

een niet als dagrecreatie aan te merken georganiseerde publieke of besloten verrichting van vermaak, gebeurtenis, (openlucht)manifestatie, (thema)dag(en), op het gebied van o.a. kunst, cultuur, muziek, sport, religie, wetenschap, huishouden.

1.55 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.56 extensief recreatief medegebruik

vorm van recreatie die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.57 fruitboomgaard

een geheel van meerdere doelbewust aangeplante bomen, gericht op het bedrijfsmatig of in een vorm als zijnde bedrijfsmatig voortbrengen van fruit.

1.58 gastransportleiding

holle buis, bestemd voor het doorstromen en transport van gas.

1.59 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.60 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.61 gevellijn

de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.

1.62 hobbymatige agrarische activiteiten

het niet bedrijfsmatig gebruiken van gronden voor het hobbymatig houden van vee en/of telen van agrarische producten.

1.63 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is of zijn.

1.64 horecabedrijf

een bedrijf, gericht op een of meer van de navolgende activiteiten:

- het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;

- het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.65 hulpgebouw

een agrarisch bedrijfsgebouw van ondergeschikte aard, zoals een melkstal, bergschuur of schuilgelegenheid.

1.66 intensieve dagrecreatie

vormen van dagrecreatie in de openlucht met een relatief groot aantal recreanten per oppervlakte-eenheid en waarbij het gebruiken van de openbare ruimte voor het eigen plezier voorop staat, zoals zeilen, varen, duiken en surfen.

1.67 inrichting

elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht

1.68 kampeerboerderij

een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een nieuw gebouw op een voormalig agrarisch bouwvlak dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen.

1.69 kampeermiddel

niet als een bouwwerk aan te merken, zoals vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.70 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.71 kantoor

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, financiële, technische, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een publieksgerichte baliefunctie.

1.72 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30 graden en minder 65 graden.

1.73 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.74 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van activiteiten als wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.75 kleinschalige natuurontwikkeling

de aanleg van riet- en schraallanden, moerasjes, poelen en plas-draszones, en de realisatie van natuurvriendelijke oevers.

1.76 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)

hierin staan de minimale vereisten waaraan een organisatie moet voldoen bij het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de archeologische monumentenzorg, zowel onderzoekstechnisch als wat betreft het personeel.

1.77 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk, cultuurhistorisch en/of ecologisch opzicht.

1.78 loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van civieltechnische diensten en/of cultuurtechnische diensten of het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen.

1.79 maaiveld
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
1.80 maatschappelijke activiteiten

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke activiteiten en activiteiten ten behoeve van openbare dienstverlening.

1.81 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke activiteiten en activiteiten ten behoeve van openbare dienstverlening, met uitzondering van kinderdagverblijven.

1.82 mestverwerking

de toepassing van basistechnieken of combinatie daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting of indamping van mest.

1.83 monumentencommissie

de op basis van art.15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid.

1.84 milieuhygiënisch inpasbaar

een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien is aangetoond dat:

  • a. omliggende functies niet onevenredig in hun gebruiksmogelijkheden worden beperkt;
  • b. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
  • c. bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies voldaan wordt aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
  • d. bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • e. er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid;
  • f. de luchtkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie;
  • g. er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en);
  • h. nieuwe functies binnen de NNN niet schadelijk zijn voor het natuurbeheertype ter plaatse;
  • i. soorten die op basis van de Wet Natuurbescherming beschermd zijn niet worden aangetast;
  • j. de waterhuishouding niet onevenredig verslechterd;
  • k. de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  • l. er op eigen terrein voorzien wordt in de parkeerbehoefte;

met dien verstande dat:

  • m. bij de realisatie van nieuwe functies waar kinderen langdurig verblijven binnen 115 m vanuit het hart van de hoogspanningsverbinding een verantwoording moet plaatsvinden met betrekking tot de magnetische velden in relatie tot gezondheid.
1.85 natuurkampeerterrein

een kampeerterrein met een natuurlijk karakter, gelegen in een gebied met een natuurlijke en/of waardevolle landschappelijke waarde.

1.86 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de actueel aanwezige flora en fauna.

1.87 ondergeschikte detailhandel

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie, waarbij de detailhandelsfunctie qua oppervlak en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan die andere functie.

1.88 ondersteunende horeca

alle vormen van inrichtingen van niet-zelfstandige horeca, zoals bedoeld in categorie 4 van de Staat van Horeca-activiteiten welke als bijlage deel uitmaakt van de regels van dit bestemmingsplan.

1.89 onzelfstandige woonruimte

woonruimte met een eigen toegang die door een huishouden kan worden bewoond, waarbij het huishouden afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.90 opgraven/opgraving

het op professionele wijze verrichten van handelingen met betrekking tot het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan, waarvoor een certificaat ex lid 5.1 van de Erfgoedwet is verstrekt en waarbij de verrichte handelingen en aangetroffen archeologische vondsten worden gedocumenteerd, de vondsten worden geconserveerd en een rapport wordt opgesteld waarin de resultaten van de handelingen zijn beschreven.

1.91 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie,

bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.92 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.93 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (gesloten) dak, zonder eigen wanden.

1.94 paardenfokkerij

het fokken van paarden en pony's, het africhten c.q. trainen/dresseren alsmede de verkoop van gefokte paarden en pony's en het houden van paarden en pony's ten behoeve van de fokkerij.

1.95 paardenpension / paardenstalling

het houden van paarden van derden. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland, het verzorgen van paarden en de mogelijkheid voor derden om hun ter plaatse gestalde paarden te berijden. Onder een pensionstal wordt geen manege verstaan.

1.96 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.97 peil
  • a. niveau van het maaiveld;

of

  • b. voor zover blijkt uit de betreffende bestemmingsregeling.
1.98 perifere detailhandel

detailhandelsvestiging, die vanwege zijn omvang en/of branchering niet in een woon- of centrumgebied thuishoort en waaronder in ieder geval wordt begrepen detailhandel in volumineuze goederen, die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten en caravans, tuininrichtingsartikelen, (grove) bouwmaterialen, keukens en sanitair.

1.99 perceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.100 permanente bewoning

van permanente bewoning is in ieder geval sprake als men is ingeschreven in het GBA, indien men niet is ingeschreven in het GBA dan geldt het volgende criterium:

het gebruiken van een recreatieverblijf, zomerwoning, recreatiewoning en/of kampeermiddel als hoofdverblijf. Onder hoofdverblijf wordt in dit verband verstaan: de plaats die feitelijk het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Van een hoofdverblijf is in ieder geval sprake indien de betrokkene gedurende een aaneengesloten periode van 180 dagen per kalenderjaar tenminste 2/3 van die tijd het adres van de zomer- of recreatiewoning, het recreatieverblijf of kampeermiddel als woonadres in gebruik heeft.

1.101 plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het (voorheen) bijbehorend agrarisch bedrijf; e.e.a. zoals bedoeld in artikel 1.1a van de Wabo.

1.102 pleziervaartuig

een vaartuig, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor varende recreatie.

1.103 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.104 programma van eisen

het Programma van Eisen (PvE) is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk.

1.105 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.106 prostitutiebedrijf

prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen.

1.107 recreatiewoning / toeristisch-recreatieve verblijfseenheid

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.

1.108 rijksmonument

een ingevolge de Erfgoedwet (2016) aangewezen beschermd monument.

1.109 ruimtelijke kwaliteit

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;

1.110 sanering

het verwijderen van alle opstallen op een bouwvlak inclusief de funderingen, met uitzondering van de bedrijfswoning.

1.111 sloop

het al dan niet gedeeltelijk amoveren van bestaande opstallen.

1.112 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten welke als bijlage deel uitmaakt van de regels van dit bestemmingsplan.

1.113 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten welke als bijlage deel uit maakt van de regels van dit bestemmingsplan.

1.114 standplaats

een standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans, met dien verstande dat de standplaats uitsluitend in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober mag worden gebruikt.

1.115 steiger

een constructie van (in de grond en/of waterbodem gefixeerde) palen en plankieren die toegang geeft tot een woonschip.

1.116 teelt van ruwvoedergewassen ter voorziening in eigen behoefte

de teelt van ruwvoedergewassen anders dan gras over een oppervlakte, die jaarlijks niet meer bedraagt dan overeenkomt met de oppervlakte aan ruwvoedergewassen die benodigd is ter voorziening in jaarlijkse behoefte aan ruwvoedergewassen van het betrokken bedrijf.

1.117 tijdelijke opslag

opslag voor een periode van maximaal 8 weken per kalenderjaar en noodzakelijk ten behoeve van het agrarische perceel waarop de opslag plaatsvindt.

1.118 toename stikstofdepositie

Er is sprake van een toename van de stikstofdepositie wanneer vanuit het bouwvlak de bijdrage N/ha/jaar ter plaatse van verzuringsgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan:

  • a. afkomstig van het feitelijk aanwezige legale gebruik van de gronden en opstallen behorende tot het bouwvlak, dan wel;
  • b. gebruik dat vergund is door middel van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998).
1.119 verblijfsrecreatie

recreatieve activiteiten waarbij overnachtingen plaatsvinden.

1.120 verkoop eigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf zijn verwerkt of bewerkt. Ook de verkoop van streekproducten wordt tot deze begripsbepaling gerekend.

1.121 verkoopvloeroppervlakte

de oppervlakte van alle toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.122 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang van ten minste één volledige arbeidskracht of een bedrijf met een aannemelijk perspectief op volwaardigheid.

1.123 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.124 voorgevelrooilijn

de lijn in het verlengde van de voorgevel.

1.125 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.126 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van de op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.127 waterpeil

de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, afwijking of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater

als grondwater.

1.128 webwinkel

een detailhandelsvestiging waar goederen via het internet of via de telefoon worden besteld en betaald.

1.129 wettelijk beschermd archeologisch monument

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument en als zodanig is ingeschreven bij het Kadaster.

1.130 woning

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één zelfstandig huishouden, niet zijnde een woonschip of -ark.

1.131 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.132 woonschip

elk vaartuig of in of op het water geplaatst voorwerp dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als of, te oordelen naar zijn constructie, inrichting of getroffen voorzieningen, uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor dag- of nachtverblijf van een of meer personen.

1.133 zendmast

een bouwwerk ten behoeve van draadloze (mobiele) (tele)communicatie, hoofdzakelijk bestaande uit een apparatuurkast, een mast en één of meerdere antennes.

1.134 zelfstandig wonen

het bewonen van een zelfstandige woonruimte.

1.135 zelfstandige woonruimte

woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.136 zorgboerderij

de opvang van volwassenen of gehandicapten, hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Meetmethode

2.1.1 lengte, breedte en diepte van bouwwerken

tussen de verst van elkaar gelegen punten van die werken, horizontaal gemeten;

2.1.2 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.3 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met dien verstande dat indien het bouwwerk een woonschip betreft het volgende geldt:

  • vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals masten, stuurhutten, lichtkoepels, schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de (fictieve) buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een gebouw of van een overig bouwwerk;

2.1.6 onderlinge afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.1.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.2 Uitzonderingen
2.2.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals bedoeld in lid 1.8 onder a;

alsmede voor:

  • b. het behoud, herstel en/of ontwikkeling van aan de betreffende gronden eigen zijnde landschappelijke en natuurwaarden zoals bedoeld in lid 1.77 en 1.86, alsmede de volgende specifieke waarden:
    • 1. voor gronden zonder aanduiding: een weids, open veenweidegebied, onderbroken door bebouwingslinten, gekenmerkt door de grondgebonden veehouderij (graslanden), de weidsheid van het landschap (openheid), de waardevolle landschapsstructuur (slotenpatroon, verkaveling) en de daarmee samenhangende natuurwaarden zoals weidevogels, oever- en slootvegetaties en de doorzichten naar het achtergelegen gebied;
    • 2. voor gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rivierzone: een verscheidenheid aan functies (wonen, verschillende agrarische productietakken, kleinschalige bedrijvigheid, recreatie) in een besloten landschap, met de daarmee samenhangende natuurwaarden, en met plaatselijk een grote verdichting door kassen, fruitteelt en beplanting; het bebouwingslint langs de Hollandsche IJssel is kleinschalig van karakter met deels monumentale bebouwing;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rivierzone': de uitoefening van agrarische bedrijven zoals bedoeld in lid 1.8 onder b, e, f en g;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehandel': een veehandel;
  • e. ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij': intensieve veehouderij;
  • f. ter plaatse van de aanduiding glastuinbouw': glastuinbouw;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie': dagrecreatieve doeleinden.
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf': een loonbedrijf behorende tot categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - nevenfunctie 1': een sociale nevenfunctie of zorgboerderij als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf (resocialisatie, therapie, gehandicapten, kinderopvang), met dien verstande dat:
    • 1. het bedrijfsvloeroppervlak, in afwijking van artikel 3.5.1 onder l, ten hoogste 600 m² mag bedragen;
    • 2. het bedrijfsvloeroppervlak bij een combinatie van nevenfuncties, in afwijking van artikel 3.5.1 onder 3, ten hoogste 800 m2 mag bedragen.
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - nevenfunctie 2': een sociale nevenfunctie of zorgboerderij als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf (resocialisatie, therapie, gehandicapten, kinderopvang), tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;

met daaraan ondergeschikt:

  • k. recreatief medegebruik;
  • l. wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • m. mestverwerking ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering;
  • n. de volgende nevenfuncties:
    • 1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m²;
    • 2. kano- en roeiboot- of fietsenverhuur tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m²;
    • 3. bed & breakfast tot een vloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
    • 4. aan-huis-gebonden beroepen tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 50 m²;
    • 5. paardenstalling/paardenpension tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m² en het gebruik van de gronden daarvoor tot niet meer dan 1.200 m²;
    • 6. opslag en stalling van niet-agrarische goederen binnen de bestaande bebouwing tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
  • o. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;

met dien verstande dat:

  • de nevenfunctie zoals genoemd onder 5 niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rivierzone' en de aanduiding 'glastuinbouw'.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen erf- en terreinafscheidingen ook buiten het bouwvlak worden opgericht;
  • c. gebouwen dienen in aansluiting op de bestaande bebouwing te worden opgericht, waarbij de onderlinge afstand ten hoogste 20 m mag bedragen;
  • d. In afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwwerken, geen gebouwen zijnde' uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, met dien verstande dat mestsilo's, mestbassins en sleufsilo's alleen binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen bedrijfsgebouwen toegestaan' zijn geen bedrijfsgebouwen toegestaan;
  • f. de afstand van gebouwen tot andere gebouwen en perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen;
  • g. de afstand van kassen tot de erfscheiding dient ten minste 1 m te bedragen;
  • h. indien in de bestaande situatie al meerdere inpandige woningen aanwezig zijn binnen een hoofdgebouw, mag het bestaande aantal inpandige woongelegenheden als maximaal toelaatbaar worden gehandhaafd. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tweede inpandige woongelegenheid' een tweede inpandige woongelegenheid toegestaan. In beide gevallen geldt dat:
    • 1. in het geval dat het aantal woongelegenheden binnen het hoofdgebouw is of wordt verminderd, het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal inpandige woongelegenheden binnen het hoofdgebouw;
    • 2. in het geval het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk is of wordt gesloopt of anderszins tenietgaat, het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal inpandige woongelegenheden binnen het hoofdgebouw;
    • 3. bij herbouw van het hoofdgebouw dient het gebouw door één aaneengesloten dak te worden afgedekt;
  • i. bedrijfsbebouwing ten behoeve van het stallen van dieren mag uit maximaal één bouwlaag bestaan;
  • j. overigens geldt het volgende:

  max. aantal per bouwvlak   max. inhoud   max. grondopper- vlak   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen)   één, tenzij anders op de verbeelding aangegeven   750 m³ *   -   4,5 m
 
8 m**

 
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen   -   -   50 m²   3 m   -  
kassen   -   -   -   -   5,5 m  
overige bedrijfsgebouwen   -   -   geheel bouwvlak   6 m, tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte' een andere goothoogte is aangegeven   10 m  
silo's en hooitorens   -   -   -   -   15 m  
erf- en terrein- afscheidingen
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen, geen bouwwerken zijnde
- buiten het bouwvlak  
-   -   -   -    

- 1 m




- 2 m  
mestbassins   -   2.500 m3   750 m2   -   -  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwwerken geen gebouwen zijnde'   -   -   -   -   3 m  

* exclusief ondergrondse bouwlagen

** de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen moet tenminste 1,5 m lager zijn dan de bouwhoogte van het aanliggende hoofdgebouw (woning)

  • k. in afwijking van het gestelde onder j. mag de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren per agrarisch bedrijf ten hoogste de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande oppervlakte bedragen, met dien verstande dat een grotere oppervlakte is toegestaan indien er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie;
  • l. een wijziging van gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren is uitsluitend toegestaan voor zover deze niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie.
  • m. bebouwing met meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren is niet toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Overschrijding bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a. voor overschrijding van de grenzen van het bouwvlak met inachtneming van het volgende:

  • a. uit een advies van een onafhankelijke agrarische deskundige moet blijken dat de overschrijding van de maatvoering noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. voor de oppervlakte van de overschrijding van het bouwvlak geldt een maximum van 10%, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak en de oppervlakte van de overschrijding samen ten hoogste 1,5 ha bedragen;
  • c. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing dient binnen de gewijzigde bouwgrenzen te blijven liggen;
  • d. de bebouwing, waarvoor de vergunning wordt verleend, mag op geen grotere afstand van de overige bedrijfsgebouwen worden gebouwd dan voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • e. van de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikgemaakt indien de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • f. van de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikgemaakt indien de overschrijding van het bouwvlak geen onevenredige afbreuk doet aan de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden;
  • g. er is geen sprake van een toename van de stikstofdepositie.

3.3.2 Woongelegenheid tweede huishouden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder j voor de uitbreiding en/of verbouw van een bedrijfswoning om daarin extra woongelegenheid op te nemen ten behoeve van een tweede huishouden, met inachtneming van het volgende:

  • a. uitbreiding dient plaats te vinden in het hoofdgebouw;
  • b. aan deze bevoegdheid mag geen toepassing worden gegeven, indien:
    • 1. het bedrijfswoningen betreft die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan een inhoud hebben van 800 m³ of minder;
    • 2. het tweede agrarische bedrijfswoningen betreft;
  • c. de uitbreiding en/of verbouw van de bedrijfswoning moet zodanig geschieden dat:
    • 1. géén woningsplitsing plaatsvindt;
    • 2. de extra woonruimte binnen of aangebouwd aan de bestaande bedrijfswoning wordt gecreëerd;
  • d. indien de woning deel uitmaakt van een groter gebouw, vindt uitbreiding van de woning plaats door gebruik te maken van ruimten binnen dat gebouw; alleen indien dit niet mogelijk of doelmatig is, kan hiervan worden afgeweken en uitbreiding van de woning door middel van nieuwbouw in de vorm van een aanbouw worden toegestaan.

3.3.3 Overschrijding goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in lid 3.2 onder j aangegeven goot- en bouwhoogtematen, met inachtneming van het volgende:

  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag ten hoogste respectievelijk 5,5 m en 9 m bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 10 m en 15 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van graansilo's mag ten hoogste 23 m bedragen,

met dien verstande dat:

  • d. uit een advies van een onafhankelijke agrarische deskundige moet blijken dat de overschrijding noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • e. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden;
  • f. het bouwen van meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren is niet toegestaan.

3.3.4 Afstandsmaat

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder f de om bebouwing op een afstand van tenminste 1,5 m afstand van andere gebouwen of perceelsgrenzen te bouwen.

3.3.5 Grotere inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder j voor de bouw van een bedrijfswoning met een inhoud van maximaal 850 m³, met inachtneming van het volgende:

  • a. aan deze bevoegdheid wordt uitsluitend toepassing gegeven indien een hoofdgebouw met een minimale inhoud van 1.200 m³ wordt gesloopt;
  • b. het hoofdgebouw dat wordt gesloopt mag noch solitair, noch in samenhang met andere bebouwing cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen, waarvan sprake is wanneer het een gemeentelijk of rijksmonument betreft. Een lijst van de gemeentelijke of rijksmonumenten is opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting.

3.3.6 Agrarische hulpgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten het bouwvlak ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat:

  • a. uit een advies van een onafhankelijke agrarische deskundige moet blijken dat de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten het bouwvlak noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. het gezamenlijk grondoppervlak van het hulpgebouw ten hoogste 100 m² per bedrijf bedraagt;
  • c. de goothoogte van het hulpgebouw ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
  • d. het grondoppervlak van het betrokken perceel ten minste 1 ha bedraagt;
  • e. de afstand van een gebouw tot het bij het bedrijf behorende bouwvlak ten minste 500 m bedraagt;
  • f. de situering geen onevenredige afbreuk doet aan de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden op de betreffende locatie en in de omgeving.

3.3.7 Kleinschalige windturbines

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder j voor de bouw van kleinschalige windturbines van ten hoogste 20 m hoog, met dien verstande dat:

  • a. de windturbines worden geplaatst op bestaande bouwpercelen;
  • b. aangetoond dient te worden dat de windturbines landschappelijk goed inpasbaar zijn;
  • c. de landschappelijke en natuurlijke waarden zoals benoemd in lid 3.1 onder b, alsmede de landschappelijke en natuurlijke waarden die zijn benoemd in de bestemmingsomschrijving van de aan het bouwperceel grenzende gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' en 'Natuur', niet onevenredig worden aangetast.

3.3.8 Paardenbak buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 onder f voor het realiseren van een paardenbak buiten bouwvlak ten behoeve van een hobbymatige paardenhouderij, onder de voorwaarden dat:

  • a. maximaal één paardenbak per bouwvlak wordt gerealiseerd;
  • b. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd:
    • 1. aangrenzend aan of ten dele liggend in een agrarisch bouwvlak of een bestemmingsvlak 'Wonen';
    • 2. achter hoofdgebouwen;
    • 3. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
    • 4. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
    • 5. minimaal 25 m van woningen van derden;
    • 6. de omvang van een paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m;
    • 7. de hoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • c. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting wordt aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
  • d. de paardenbak wordt voorz
  • e. ien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  • f. verlichting bij een paardenbak niet is toegestaan;
  • g. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
    • 2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 3. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
    • 4. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend;
    • 5. er vinden geen horeca- en detailhandelsactiviteiten plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    • 6. er vindt geen opslag of verkoop van motorbrandstoffen plaats.
  • b. buitenopslag is buiten het bouwvlak niet toegestaan;
  • c. kuilvoerplaten en soortgelijke voorzieningen zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan;
  • d. binnen het bouwvlak is buitenopslag met een stapelhoogte van meer dan 4 m niet toegestaan;
  • e. buitenopslag ten behoeve van nevenfuncties is niet toegestaan;
  • f. voor faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten, gelden de volgende regels:
    • 1. paardenbakken en bijbehorende faciliteiten zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak;
    • 2. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
    • 3. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
    • 4. lichtmasten zijn niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van één of meer van de volgende nevenfuncties:

  • a. agrarische loonbedrijven t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 500 m²;
  • b. mechanisatiebedrijven t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 500 m²;
  • c. veearts/hoefsmederij tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
  • d. veehandelsbedrijven tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
  • e. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
  • f. fouragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
  • g. overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
  • h. kleinschalig kamperen met dien verstande dat maximaal 15 kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde, tot een oppervlak van niet meer dan 100 m² en het gebruik van de gronden tot niet meer dan 2.500 m²;
  • i. kampeerboerderij tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
  • j. kinderboerderij tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m² en het gebruik van de gronden tot niet meer dan 1.500 m²;
  • k. kleinschalige horecagelegenheid tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m² en het gebruik van de gronden tot niet meer dan 500 m²;
  • l. sociale nevenfunctie of zorgboerderij (resocialisatie, therapie, gehandicapten, kinderopvang) tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
  • m. museum/tentoonstellingsruimte tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m² en het gebruik van de gronden tot niet meer dan 500 m²;
  • n. dierenpension, hondenfokkerij, kennel tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m²;
  • o. hoveniersbedrijf, behorende tot categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²,

met dien verstande dat:

    • 1. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
    • 2. bestaande waarden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b, in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. voor de onder a t/m o genoemde nevenfuncties de genoemde maximale vloeroppervlaktes aan gronden en gebouwen in gebruik genomen mogen worden; bij een combinatie van nevenfuncties mag ten hoogste 400 m2 aan gebouwen worden gebruikt;
    • 4. voor de onder a t/m o genoemde nevenfuncties geen nieuwe gebouwen gebouwd mogen worden en bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid;
    • 5. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame niet is toegestaan, hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken;
    • 6. er dient op eigen terrein en binnen het bouwvlak voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de betreffende functie;
    • 7. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan indien de nevenfunctie geen onevenredig grote verkeersaantrekkende werking heeft en er geen verslechtering optreedt in de verkeersafwikkeling ter plaatse;
    • 8. de nevenfuncties dierenpension zijn uitsluitend toegestaan indien de afstand van de nevenfunctie tot woningen van derden ten minste 100 m bedraagt.

3.5.2 Algemene bevoegdheid tot afwijken ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in lid 3.5.1 teneinde nevenfuncties toe te staan die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de toelaatbare nevenfuncties en met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.5.1.

3.5.3 Ten behoeve van een plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van de bestaande agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, mits:

  • a. de bedrijfswoning wordt bewoond door personen die geen functionele binding hebben met het agrarische bedrijf waartoe de woning behoorde;
  • b. op het agrarisch bouwvlak ontstaat geen mogelijkheid voor een extra bedrijfswoning;
  • c. de bouwregels voor een bedrijfswoning zoals opgenomen in lid 3.2 blijven van toepassing op de plattelandswoning;
  • d. er geen extra uitrit wordt gerealiseerd;
  • e. het agrarische bedrijf waartoe de woning behoorde wordt voortgezet;
  • f. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • g. er wordt voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het aanleggen of verharden van paden met een breedte van meer dan 3 m;
  • c. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  • d. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • e. het aanleggen van dammen, kaden en dijken;
  • f. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het telen en kweken van bomen of heesters (inclusief fruitbomen en boomgaarden);
  • h. het beplanten met respectievelijk de teelt van maïs,
  • i. het chemisch scheuren van grasland, anders dan ten behoeve van de graslandverbetering.

3.6.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, het vellen of rooien van geriefbosjes daaronder niet begrepen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. betrekking hebben op het aanbrengen van leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties op apparatuur.

3.6.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien de in lid 3.1 onder b genoemde waarden, en de mogelijkheden voor herstel daarvan, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, met dien verstande dat:

  • a. van onevenredige aantasting of verkleining geen sprake is als het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
  • b. het aanbrengen van de in lid 3.6.1, onder f genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de waarde van het agrarisch gebied - van geringe betekenis moet worden geacht;

3.7 Wijzigingsbevoegdheden
3.7.1 Vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, indien sprake is van een algehele beëindiging van een agrarisch bedrijf, de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' te wijzigen in een op de in tabel 3.7 genoemde vervolgfuncties afgestemde bestemming, met inachtneming van het volgende:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  • b. bij functiewijziging, anders dan in wonen, dient 50% van de aanwezige bedrijfsbebouwing te worden gesloopt, waarbij te behouden historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing niet in de berekening wordt betrokken;
  • c. van de sloopeis zoals bepaald in b. kan worden afgeweken, indien:
    • 1. het gaat om een nieuwe functie die voorziet in een kleinschalige woonzorgvoorziening;
    • 2. het gaat om een nieuwe functie die bijdraagt aan recreatieve belevingsmogelijkheden waaraan in het gebied nadrukkelijk behoefte bestaat;
    • 3. het gaat om de hervestiging van één of enkele bedrijven die op hun oorspronkelijke locatie een ruimtelijk obstakel vormden of de kwaliteit van de leefomgeving ernstig aantasten en die op de nieuwe locatie, nabij de kern, goed inpasbaar zijn;
    • 4. het gaat om vestiging van bedrijven die vanwege hun werkzaamheden met zwaar rijdend materieel zich voornamelijk richten op het landelijk gebied;
    • 5. er sprake is van twee of meer bouwpercelen waar de agrarische functie is beëindigd en op de betrokken bouwpercelen gezamenlijk het vereiste slooppercentage van 50% wel wordt gehaald;
    • 6. de ruimtelijke kwaliteit op een andere wijze wordt verhoogd dan alleen door sloop van bebouwing, in een mate die een lager slooppercentage dan 50% rechtvaardigt.
  • d. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige functies en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • e. ingeval van wijziging ten behoeve van de in tabel 3.7 genoemde functies mogen er geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, mag het aantal woningen niet toenemen en mogen bestaande gebouwen niet worden uitgebreid;
  • f. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid naar Wonen komt het agrarische bouwvlak te vervallen. Aan het voormalige bouwvlak kunnen de bestemmingen Wonen, Tuin en Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden (laatsgenoemde uitsluitend zonder bouwvlak) worden toegekend. Aan het nieuwe bouwvlak wordt de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - voormalig agrarisch bedrijf' toegekend.
  • g. er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de bebouwing plaatsvinden;
  • h. bestaande waarden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b, in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • i. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  • j. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • k. van het bepaalde onder e. kan worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een extra woning, met dien verstande dat:
    • 1. minimaal 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen wordt verwijderd;
    • 2. maximaal 150 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen wordt gehandhaafd, mits deze gebouwen worden gebruikt als erfbebouwing;
    • 3. de initiatiefnemer voor het oprichten van de extra woning een inrichtingsplan dient te overleggen, ten einde aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt;
    • 4. de woning milieuhygienisch inpasbaar dient te zijn.
  • l. van het bepaalde onder e. kan worden afgeweken ten behoeve van de bouw van één grote woning van 1.200 m3 en een maximale goothoogte van 4 m, met dien verstande dat:
    • 1. alle bedrijfsbebouwing wordt verwijderd, met inbegrip van de bedrijfswoning;
    • 2. de initiatiefnemer voor het oprichten van de woning een inrichtingsplan dient te overleggen, ten einde aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt;
    • 3. de woning milieuhygienisch inpasbaar dient te zijn.
  • m. van het bepaalde onder a. kan worden afgeweken indien:
    • 1. de aanwezige bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd;
    • 2. van de aanwezige bebouwing geen zinvol ander gebruik kan worden gemaakt;

hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht genomen te worden:

  • nieuwbouw dient gepaard te gaan met afbraak van de bestaande bedrijfsbebouwing;
  • sanering van cultuurhistorische waardevolle bebouwing - hiervan sprake is wanneer het een gemeentelijk of rijksmonument betreft - is uitsluitend toelaatbaar indien de bebouwing in zodanige slechte toestand verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  • de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing mag maximaal 50% bedragen van de oppervlakte van de gebouwen die worden afgebroken, met een maximum van 250 m²;
  • voor oprichten van de nieuwe bebouwing dient de initiatiefnemer een inrichtingsplan te overleggen, teneinde aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt;
  • n. Het bevoegd gezag kan afwijken van de typen vervolgfuncties zoals genoemd in tabel 3.7, teneinde vervolgfuncties toe te laten die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de in tabel 3.7 toelaatbare vervolgfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd onder a t/m m;
  • o. er is geen sprake van een toename van de stikstofdepositie.

Tabel 3.7 Vervolgfuncties

Vervolgfuncties  
wonen/hobbyboer  
agrarische loonbedrijven t/m categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden  
stoeterij, hengstenstation, k.i.-station  
foeragehandel, handel in zaaizaad en pootgoed; opslag agrarische producten  
hoefsmederij, veearts  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en
vlechtwerk)  
hoveniersbedrijf  
opslag/stalling van niet-agrarische goederen (boten, caravans) in de bestaande bebouwing  
overige bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
paardenstalling, paardenpension  
kano- roeiboot- of fietsenverhuur  
kampeerboerderij  
sociale nevenfunctie of zorgboerderij (resocialisatie, therapie, gehandicapten, kinderopvang)  
museum, tentoonstellingsruimte/atelier.  

3.7.2 Ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een grondgebonden agrarisch bedrijf met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. uitbreiding is alleen toegestaan indien het een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
  • b. uit een advies van een onafhankelijke agrarische deskundige moet blijken dat de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • c. de uitbreiding van het agrarische bedrijf dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige functies en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • d. de vergroting is afgestemd op de voorgenomen bedrijfsuitbreiding;
  • e. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing dient binnen de gewijzigde bouwgrenzen gelegen te blijven;
  • f. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing; bestaande waarden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b, in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • g. bouwvlakken mogen worden vergroot tot ten hoogste 1,5 ha;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder g, mag een bouwvlak worden vergroot tot ten hoogste 2,5 ha indien aan de volgende aanvullende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. het betreft een uitbreiding van een grondgebonden veehouderij;
    • 2. de uitbreiding draagt bij aan een verbetering van het dierenwelzijn;
    • 3. de uitbreiding draagt bij aan een vermindering van de milieubelasting;
    • 4. de uitbreiding draagt bij aan een verbetering van de volksgezondheid;
  • i. er is geen sprake van een toename van de stikstofdepositie.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder verwijzing naar de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2;

alsmede voor:

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf': een aannemersbedrijf, behorende tot categorie 3;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autohandel en groothandel': de handel in en reparatie van auto's, behorende tot categorie 3;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf, tuin- en parkmachines': de handel in en reparatie van auto's/groothandel in tuin- en parkmachines behorende tot categorie 3;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autoreparatiebedrijf': handel in en reparaties van auto's/auto-onderdelen en -accessoires behorende tot categorie 3;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'groothandel': een groothandel in speeltoestellen, behorende tot categorie 3;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkplaats/houthandel': een timmerwerkplaats/houthandel, behorende tot categorie 3;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf': agrarisch loonbedrijf/groothandel en opslag van brandstoffen en andere minerale olieproducten, behorende tot categorie 3;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf categorie 3': een transportbedrijf, behorende tot categorie 3;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf categorie 4': een transportbedrijf, behorende tot categorie 4;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'dierenpension': een dierenpension;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling': een caravanstelling behorende tot categorie 2;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': opslag behorende tot categorie 2;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'uitsluitend opslag': uitsluitend opslag, ten behoeve van een bedrijf behorende tot categorie 2;
  • o. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van gebouwen tot andere gebouwen en perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen;
  • c. op de plankaart is aangegeven tot welke oppervlakte het bouwvlak mag worden bebouwd; indien dit niet is aangegeven mag het betreffende bouwvlak volledig worden bebouwd, met dien verstande dat het parkeren en vervoersbewegingen binnen het bouwvlak moet plaatsvinden;
  • d. overigens geldt het volgende:

  max. aantal per bouwvlak   max. grondopper- vlak   max. inhoud   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfswoningen (incl. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen)   1, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven   -   750 m3 *   4,5 m   8 m**  
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen   -   50 m2   -   3 m   -  
overige bedrijfsgebouwen     zoals aangegeven op de verbeelding   -   4,5 m   6,5 m  
erf- en terreinafschei- dingen:
- voor de voorgevel- rooilijn
- elders  
-   -   -   -  

1 m

2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- binnen bouwvlak
- buiten bouwvlak  
-   -   -   -  


9 m
2,5 m  

* exclusief ondergrondse bouwlagen

** de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen moet tenminste 1,5 m lager zijn dan de bouwhoogte van het aanliggende hoofdgebouw (woning)

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 hoogtemaat bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder d ten behoeve van een goothoogte van ten hoogste 5,5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 9 m.

4.3.2 Hoogtemaat bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder d tot een bouwhoogte van ten hoogste 15 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is.

4.3.3 Ten behoeve van de overschrijding van de oppervlaktemaat

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder d ten behoeve van het vergroten van de bebouwde oppervlakte met een percentage van 10%, indien zulks in verband met de situatie ter plaatse en/of voor een doelmatige bedrijfsuitoefening van de ter plaatse gevestigde bedrijven noodzakelijk is en mits de waarden van de omringende functies niet worden aangetast.

4.3.4 Kleinschalige windturbines

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor de bouw van kleinschalige windturbines van ten hoogste 20 m hoog, met dien verstande dat:

  • a. de windturbines worden geplaatst op bestaande bouwpercelen;
  • b. aangetoond dient te worden dat de windturbines landschappelijk goed inpasbaar zijn;
  • c. de landschappelijke en natuurlijke waarden die zijn benoemd in de bestemmingsomschrijving van de aan het bouwperceel grenzende gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' en 'Natuur' niet onevenredig worden aangetast.
4.4 Specifieke gebruiksregels

met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels

  • a. nieuwe Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. nieuwe Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • c. opslag van goederen op onbebouwde gronden is niet toegestaan voor opslag met een totale stapelhoogte hoger dan 4 m;
  • d. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
  • e. uitsluitend ondergeschikte detailhandel behorende bij de bedrijfsactiviteiten is toegestaan.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 4.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijziging naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van de bestemming Bedrijf in de bestemming Wonen met inachtneming van het volgende:

  • a. er dient sprake te zijn van een algehele bedrijfsbeëindiging van het ter plaatse gevestigde bedrijf;
  • b. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vervolgfunctie wonen, dient de bestemming van het gehele bouwvlak, gewijzigd te worden in de bestemming Wonen;
  • c. er mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, de aanwezige gebouwen mogen niet worden uitgebreid of volledig worden herbouwd en het aantal woningen mag niet toenemen;
  • d. de functie wonen dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • e. van het bepaalde onder c kan worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een extra woning, met dien verstande dat:
    • 1. minimaal 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen wordt verwijderd;
    • 2. maximaal 150 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen wordt gehandhaafd, mits deze gebouwen worden gebruikt als erfbebouwing;
    • 3. de initiatiefnemer voor het oprichten van de extra woning een inrichtingsplan dient op te stellen, ten einde aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt;
    • 4. de woning dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn;
  • f. van het bepaalde onder c kan worden afgeweken ten behoeve van de bouw van één grote woning van 1.200 m3 en een maximale goothoogte van 4 m, met dien verstande dat:
    • 1. alle bedrijfsbebouwing wordt verwijderd, met inbegrip van de bedrijfswoning;
    • 2. de initiatiefnemer voor het oprichten van de woning een inrichtingsplan dient te overleggen, ten einde aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt;
    • 3. de woning milieuhygienisch inpasbaar dient te zijn.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen en voor het wonen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en toegangswegen.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. op de plankaart is aangegeven tot welke oppervlakte het bouwvlak mag worden bebouwd;
  • c. overigens geldt het volgende:

  max. grond- oppervlak   max. inhoud   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
woning (incl. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen   -   750 m3*   6 m   9 m**  
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen   50 m2   -   3 m   -  
overige bedrijfsgebouwen     zoals aangegeven op de verbeelding   6 m   9 m  
erf- en terreinafschei- dingen:
- voor de voorgevel- rooilijn
- elders  
-   -   -  

1 m

2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- binnen bouwvlak  
-   -   -   3 m  

* exclusief ondergrondse bouwlagen

** de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen moet tenminste 1,5 m lager zijn dan de bouwhoogte van het aanliggende hoofdgebouw (woning)

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1.64;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en toegangswegen.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. op de plankaart is aangegeven tot welke oppervlakte het bouwvlak mag worden bebouwd; indien dit niet is aangegeven mag het betreffende bouwvlak volledig worden bebouwd;
  • c. de afstand van gebouwen tot andere gebouwen en perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen;
  • d. overigens geldt het volgende:

  max. aantal per bouwvlak   max. grond- oppervlak   max. inhoud   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen)   1   -   750 m3 *   4,5 m   8 m**  
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen   -   50 m2   -   3 m   -  
overige bedrijfsgebouwen   -   zoals aangegeven op de verbeelding   -   6 m   9 m  
erf- en terreinafschei- dingen:
- voor de voorgevel- rooilijn
- elders  
-   -   -   -  


1 m

2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
-   -   -   -   3 m  

* exclusief ondergrondse bouwlagen

** de bouwhoogte van aan- en uitbouwen moet tenminste 1,5 m lager zijn dan de bouwhoogte van het

aanliggende hoofdgebouw (woning)

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 hoogtemaat bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2 onder d ten behoeve van een goothoogte van ten hoogste 5,5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 9 m van de bedrijfswoning, mits de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de bestaande stedenbouwkundige structuur.

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': nutsvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': een begraafplaats;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en toegangswegen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. op de plankaart is aangegeven tot welke oppervlakte het bouwvlak mag worden bebouwd; indien dit niet is aangegeven mag het betreffende bouwvlak volledig worden bebouwd;
  • c. overigens geldt het volgende:

  max. aantal per bouwvlak   max. inhoud   max. grond- oppervlak   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen)   1   750 m3*   -   4,5 m   8 m**  
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen   -   -   50 m2   -   3 m  
overige bedrijfsgebouwen   -   -   zoals aangegeven op de verbeelding   6 m   9 m  
erf- en terreinafscheidingen:- voor de voorgevelrooilijn
- elders  
-   -   -   -  

1 m

2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   -   -   -   -   3 m  

* exclusief ondergrondse bouwlagen

** de bouwhoogte van aan- en uitbouwen moet tenminste 1,5 m lager zijn dan de bouwhoogte van het

aanliggende hoofdgebouw (woning)

Artikel 8 Maatschappelijk - Zorgvoorziening

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Zorgvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. zorgvoorzieningen in de vorm van zorg gerelateerd wonen, medische dienstverlening en overige zorgvoorzieningen, alsmede dagbesteding voor personen die daarbij zorg en hulp nodig hebben;
  • b. wonen, in de vorm van een bijzondere woonvorm, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning': zorgwoningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': ten hoogste 1 bedrijfswoning;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en toegangswegen.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • b. overigens geldt het volgende:
    max. aantal per bouwvlak     max. inhoud     max. grond- oppervlak     max. goothoogte     max. bouwhoogte    
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen)   1     1.000 m³       -   4,5 m     9,5 m    
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen       -     -   100 m²     4 m     6 m    
overige gebouwen en overkappingen   -   -   900 m²     4,5 m     9,5 m    
zorgwoningen     8, conform aanduiding op verbeelding       -     -         -  
erf- en terreinafscheidingen
- vóór de voorgevelrooilijn
- elders  
  -     -     -     -  
1 m  

2 m  
vlaggenmasten       -     -     -     -   6 m    
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde       -     -     -     -   3 m    

8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Paardenbak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het realiseren van een paardenbak ten behoeve van een hobbymatige paardenhouderij, onder de voorwaarden dat:

  • a. maximaal 1 paardenbak per zorgboerderij wordt gerealiseerd;
  • b. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd:
    • 1. achter hoofdgebouwen;
    • 2. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
    • 3. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
    • 4. maximaal 70 m achter de bestaande, legale bebouwing binnen het bouwvlak;
    • 5. minimaal 25 m van woningen van derden;
  • c. de omvang van een paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m;
  • d. de hoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • e. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting wordt aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
  • f. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  • g. verlichting bij een paardenbak niet is toegestaan;
  • h. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt.

8.3.2 Zwembad

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het oprichten van een zwembad, onder de voorwaarden dat:

  • a. het zwembad uitsluitend achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw compact gesitueerd is op het perceel en landschappelijk is ingepast;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 5 m bedraagt;
  • c. de oppervlakte van een zwembad ten hoogste 15% van het perceel bedraagt met een maximum van 50 m²;
  • d. een zwembad niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld uitsteekt;
  • e. lichtmasten niet zijn toegestaan.

8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
  • b. het gebruik van onbebouwde gronden voor de opslag van goederen.

Artikel 9 Natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuurgebieden, oeverstroken, kades en watergangen;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals het verkavelingspatroon;

alsmede voor:

  • c. extensief dagrecreatief en educatief medegebruik en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • d. agrarisch medegebruik;
  • e. wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en toegangswegen.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van beheer en onderhoud worden gebouwd en geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 1,5 m bedragen.

9.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 9.2 onder a, ten behoeve van:

  • a. voor de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde, te weten bruggen, indien deze noodzakelijk zijn ter ontsluiting van de aangrenzende gronden, tot een hoogte van ten hoogste 1,5 m;
  • b. voor de bouw van erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van ten hoogste 1,5 m;
  • c. waterstaatkundige bouwwerken, zoals stuwen, indien deze noodzakelijk zijn voor een goede waterhuishouding, tot een hoogte van ten hoogste 1,5 m.

onder voorwaarde dat,

  • d. de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

met betrekking tot de kades:

  • a. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het vellen of rooien van houtgewassen;
  • c. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • d. het verwijderen, of verstoren van de natuurlijke vegetatie;
  • e. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet met dergelijke houtgewassen waren beplant;

met betrekking tot de oeverstroken en het water:

  • f. het wijzigen van het profiel van watergangen en/of waterpartijen, dan wel het graven of het
  • g. dempen ervan;
  • h. het verwijderen of het verstoren van de natuurlijke vegetatie;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

9.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

9.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de landschappelijke- en natuurwaarden van de in lid 9.1 bedoelde gronden, en de mogelijkheden voor herstel daarvan, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, met dien verstande dat:
    • 1. van onevenredige aantasting geen sprake is wanneer het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    • 2. het aanbrengen van de in lid 9.4.1, onder i. genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de waarde van het agrarisch gebied - geen onevenredige aantasting vormt.

Artikel 10 Recreatie - Dagrecreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': volkstuinen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen;
10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen mag per volkstuin ten hoogste 10% van het perceelsoppervlak bedragen, met een maximum van 12 m², met dien verstande dat deze oppervlakte tot ten hoogste 20 m² mag worden vergroot ten behoeve van een hobbykas;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 2,4 m mag.

Artikel 11 Recreatie - Verblijfsrecreatie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein': een kampeerterrein bestemd voor kampeermiddelen met daarbij behorende en ondergeschikte voorzieningen, detailhandel en horeca;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie in een recreatiewoning;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.

met dien verstande dat:

  • d. kampeermiddelen, zoals bedoeld in artikel 1.69 ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' zijn toegestaan.
11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van gebouwen tot andere gebouwen en perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen;
  • b. overigens geldt het volgende:

  Max. aantal   Max. grond- oppervlak   Max. inhoud   Max. goothoogte   Max. bouwhoogte  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen)   1, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven   -   750 m3 *   4,5 m   8 m**  
recreatiewoning   1   bestaand   -   3 m   6 m  
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen   -   50 m2   -   3 m   -  
berging of bergkist per seizoensstand- plaats   1   4 m2   -   -   -  
sanitaire voorziening per kampeerterrein   1   20 m2   -   3 m   -  
trekkershut   -   30 m2     3 m   -  
erf- en terreinafschei- dingen:
- voor de voorgevel- rooilijn
- elders  
-   -   -   -  


1 m

2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
-   -   -   -   3 m  

* exclusief ondergrondse bouwlagen

** de bouwhoogte van aan- en uitbouwen moet tenminste 1,5 m lager zijn dan de bouwhoogte van het

aanliggende hoofdgebouw (woning)

11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van recreatiewoningen, alsmede andersoortige recreatieve onderkomens zoals bed & breakfast, kamers, stacaravans, bergingen en schuilhutten voor permanente bewoning.

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, met de daarbij behorende paden, bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders dan vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, fiets- en voetpaden, water en parkeerplaatsen;

alsmede voor:

  • b. kunstwerken, zoals viaducten en (eco)duikers, geluidswerende voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;
  • c. de daarbij behorende bruggen, bermstroken, taluds en beplantingen;
13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mag uitsluitend straatmeubilair worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 9 m.

 

Artikel 14 Verkeer - Railverkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;

alsmede voor:

  • b. kunstwerken, zoals viaducten en (eco)duikers, geluidswerende voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;
  • c. kruisingen met andere bestemmingen, al dan niet gelijkvloers;
  • d. fiets- en voetpaden, straatmeubilair, bermen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, beplantingen en water.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • b. de bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer mag bedragen dan 5 m.

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. de waterhuishouding;

alsmede voor:

  • b. het verkeer te water en de watersport.
15.2 Bouwregels

De gronden op de kaart aangewezen voor Water zijn bestemd voor:

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast': een bed & breakfast tot een maximaal vloeroppervlak van 250 m²
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling': een caravanstalling tot een maximaal bedrijfsvloeroppervlak van 600 m².
  • d. De gronden binnen de bebouwingsgrenzen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' zijn mede bestemd voor de volgende nevenfuncties:
    • 1. kano- en roeiboot- of fietsenverhuur tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m²;
    • 2. bed & breakfast en toeristisch-recreatieve verblijfseenheden tot een vloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
    • 3. aan huisgebonden beroepen tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 50 m²;
    • 4. paardenstalling/paardenpension tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m² en het gebruik van de gronden daarvoor tot niet meer dan 1.200 m²;
    • 5. opslag en stalling van niet-agrarische goederen, mits het opslag en stalling van de goederen geen verkeersaantrekkende werking hebben, tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m²; met dien verstande dat:
      • voor de bedoelde functies geen nieuwe gebouwen gebouwd mogen worden en bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid;
      • de niet-agrarische nevenfunctie onder 1, 3, 4 en 5 niet zijn toegestaan op gronden gelegen aan Hogebrug 19 en 21;
      • de niet-agrarische nevenfunctie onder 4 alleen is toegestaan op gronden die grenzen aan de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden.
  • e. De gronden binnen de bebouwingsgrenzen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' zijn na afwijking mede bestemd voor de nevenfuncties zoals bedoeld in lid 16.5.
16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • b. de afstand van gebouwen tot andere gebouwen en perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen;  
  • c. de breedte van een naast de woning geprojecteerde aan- of uitbouw mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • d. bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan op tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  • e. indien in de bestaande situatie al meerdere inpandige woningen aanwezig zijn binnen een hoofdgebouw, mag het bestaande aantal inpandige woongelegenheden als maximaal toelaatbaar worden gehandhaafd. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tweede inpandige woongelegenheid' een tweede inpandige woongelegenheid toegestaan. In beide gevallen geldt dat:
    • 1. in het geval dat het aantal woongelegenheden binnen het hoofdgebouw is of wordt verminderd, het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal inpandige woongelegenheden binnen het hoofdgebouw;
    • 2. in het geval het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk is of wordt gesloopt of anderszins tenietgaat, het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal inpandige woongelegenheden binnen het hoofdgebouw;
    • 3. bij herbouw van het hoofdgebouw dient het gebouw door één aaneengesloten dak te worden afgedekt.
  • f. een tweede woning op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 1' is uitsluitend is toegestaan nadat:
    • 1. op deze gronden een minimale oppervlakte van 300 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt is en blijft;
    • 2. op het perceel Papekopperstraatweg 28 een minimale oppervlakte van 1000 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt is en blijft;
  • g. overigens geldt het volgende:

  Max. aantal per bouwvlak   Max. grond- oppervlak   Max. inhoud   Max. goothoogte   Max. bouwhoogte  
woningen (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen)   1, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven   -   750 m3 *   4,5 m   8 m**  
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen   -   50 m2   -   3 m   -  
erf- en terreinafscheidingen- voor de voorgevelrooilijn - elders   -   -   -   -  

1 m

2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   -   -   -   -   3 m  

* Exclusief ondergrondse bouwlagen; het erf mag voor ten hoogste 50% van het grondoppervlak worden bebouwd;

** De bouwhoogte van aan- en uitbouwen moet tenminste 1,5 m lager zijn dan de bouwhoogte van het aanliggende hoofdgebouw(woning).

16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 hoogtemaat woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 onder g tot een goothoogte van ten hoogste 5,5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 9 m.

16.3.2 afstandsmaat

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 onder b voor het bouwen op geringe afstanden van, dan wel op de erfscheiding, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is.

16.3.3 bouwen t.o.v. voorgevelrooilijn

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 onder d voor het bouwen op een afstand korter dan 3 m achter de voorgevelrooilijn, dan wel vóór de voorgevelrooilijn, indien dit bijdraagt aan een clustering van erfbebouwing en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse ten goede komt.

16.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het is verboden onbebouwde gronden te gebruiken voor de opslag van goederen;
  • b. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  • c. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
  • d. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
    • 1. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 2. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
    • 3. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend;
    • 4. er vinden geen horeca- en detailhandelsactiviteiten plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    • 5. er vindt geen opslag of verkoop van motorbrandstoffen plaats.
  • e. voor faciliteiten ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten, gelden de volgende regels:
    • 1. paardenbakken en bijbehorende faciliteiten zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak;
    • 2. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
    • 3. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
    • 4. lichtmasten zijn niet toegestaan.
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 1' is het in gebruik nemen van gronden en bouwwerken ten behoeve van de functie wonen, uitsluitend toegestaan indien door middel van (vervolg)onderzoek naar de bodemkwaliteit wordt aangetoond dat de bodemkwaliteit hiervoor geschikt is en eventuele aanbevelingen en conclusies van dit onderzoek in acht worden genomen.
16.5 Afwijken van de gebruiksregels

16.5.1 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.1 onder d om ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' de volgende niet-agrarische nevenfuncties toe te staan:

  • a. veearts/hoefsmederij tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m2;
  • b. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m²;
  • c. agrarische loonbedrijven tot en met categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 500 m²;
  • d. overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m²;
  • e. kleinschalig kamperen met dien verstande dat maximaal 15 kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde, tot een oppervlak van niet meer dan 100 m² en het gebruik van de gronden tot niet meer dan 2.500 m²;
  • f. kampeerboerderij tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
  • g. kinderboerderij tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m2
  • h. sociale nevenfunctie of zorgboerderij (resocialisatie, therapie, gehandicapten, kinderopvang) tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m²;
  • i. museum/tentoonstellingsruimte tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m² en het gebruik van de gronden tot niet meer dan 500 m²;
  • j. dierenpension, hondenfokkerij, kennel tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m²;
  • k. hoveniersbedrijf, behorende tot de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m²;

met dien verstande dat:

    • 1. voor de bedoelde functies geen nieuwe gebouwen gebouwd mogen worden en bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid.
    • 2. de niet-agrarische nevenfunctie onder a, b, c, d, e, f en k niet zijn toegestaan op gronden gelegen aan Hogebrug 19 en 21;
    • 3. de in lid 16.5 onder a t/m l bedoelde functies zijn alleen toegestaan als:
      • de functies te allen tijde ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie;
      • de activiteiten binnen het bouwvlak plaatsvinden;
      • bij de beoordeling van een verzoek om afwijking wordt de verkeersaantrekkende werking mede in beschouwing genomen;
      • de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie, waarbij uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de mate van kwetsbaarheid van het betrokken gebied en de ligging van het betrokken perceel, mede ten opzichte van zowel natuurgebied als bebouwde kom;
      • afwijking wordt niet toegepast indien hierdoor strijdigheid met de milieuwetgeving ontstaat.

16.5.2 Algemene bevoegdheid tot afwijken ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in lid 16.5.1 teneinde nevenfuncties toe te staan die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de toelaatbare nevenfuncties en met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in lid 16.5.1.

16.5.3 Splitsing (voormalige) boerderijen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 onder g voor het splitsen van (voormalige) boerderijen in twee woongelegenheden, met dien verstande dat:

  • a. de tweede woongelegenheid binnen het bestaande hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd;
  • b. splitsing van (voormalige) boerderijen alleen is toegestaan bij hoofdgebouwen met een inhoud van meer dan 850 m³ ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • c. hierdoor bestaande agrarische of niet-agrarische bedrijven niet in een nadeligere milieusituatie komen te verkeren.

Artikel 17 Leiding - Gas

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen, inclusief voorzieningen en de daarbij behorende belemmeringsstroken.

17.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

17.3 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 17.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

17.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

17.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
  • b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
17.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.6.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
17.6.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 17.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

17.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 17.6.1, kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden. Alvorens over de aanvraag van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 18 Leiding - Hoogspanningsverbinding

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380 kV.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bouwhoogte niet wordt vergroot;
18.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 18.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

18.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 18.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 18.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

18.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 18.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 1

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
  • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van een archeologische deskundige namens het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing voor:
  • 1. een bouwwerk met een (verstorings)oppervlakte van ten hoogste 50 m²; of
  • 2. de bodem niet meer dan 30 cm onder maaiveld wordt verstoord;
  • 3. bouwwerken op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de grond zal worden geroerd als gevolg van de bouw; bij de beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ondergrondse sloop, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

19.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 19.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 19.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. uitgevoerd worden op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de uit te voeren werken en werkzaamheden; bij beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige;
  • f. uitgevoerd worden in het kader van normaal onderhoud.

19.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 19.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

19.4 Strijdig bouwen en gebruik

Onder een handelen in strijd met het bepaalde in lid 19.2 en 19.3 wordt ook aangemerkt het faseren of splitsen van bouwwerkzaamheden of werkzaamheden met het kennelijk oogmerk om de beperking in lid 19.2 of het verbod in lid 19.3 te ontduiken.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
  • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van een archeologische deskundige namens het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing voor:
  • 1. een bouwwerk met een (verstorings)oppervlakte van ten hoogste 200 m²; of
  • 2. de bodem niet meer dan 30 cm onder maaiveld wordt verstoord;
  • 3. bouwwerken op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de grond zal worden geroerd als gevolg van de bouw; bij de beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en/of van werkzaamheden
20.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ondergrondse sloop, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

20.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 20.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 20.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. uitgevoerd worden op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de uit te voeren werken en werkzaamheden; bij beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige;
  • f. uitgevoerd worden in het kader van normaal onderhoud.

20.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 20.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
20.4 Strijdig bouwen en gebruik

Onder een handelen in strijd met het bepaalde in lid 20.2 en 20.3 wordt ook aangemerkt het faseren of splitsen van bouwwerkzaamheden of werkzaamheden met het kennelijk oogmerk om de beperking in lid 20.2 of het verbod in lid 20.3 te ontduiken.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 3

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

21.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
  • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van een archeologische deskundige namens het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing voor:
  • 1. een bouwwerk met een (verstorings)oppervlakte van ten hoogste 2500 m²; of
  • 2. de bodem niet meer dan 30 cm onder maaiveld wordt verstoord;
  • 3. bouwwerken op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de grond zal worden geroerd als gevolg van de bouw; bij de beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en/of van werkzaamheden
21.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ondergrondse sloop, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

21.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 21.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 21.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. uitgevoerd worden op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de uit te voeren werken en werkzaamheden; bij beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige;
  • f. uitgevoerd worden in het kader van normaal onderhoud.

Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 21.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

21.4 Strijdig bouwen en gebruik

Onder een handelen in strijd met het bepaalde in lid 21.2 en 21.3 wordt ook aangemerkt het faseren of splitsen van bouwwerkzaamheden of werkzaamheden met het kennelijk oogmerk om de beperking in lid 21.2 of het verbod in lid 21.3 te ontduiken.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 4

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

22.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid  22.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
  • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van een archeologische deskundige namens het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing voor:
  • 1. een bouwwerk met een (verstorings)oppervlakte van ten hoogste 2500 m²; of
  • 2. de bodem niet meer dan 2 m onder maaiveld wordt verstoord;
  • 3. bouwwerken op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de grond zal worden geroerd als gevolg van de bouw; bij de beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige.
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en/of van werkzaamheden
22.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 2 m, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ondergrondse sloop, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

22.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 22.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 22.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. uitgevoerd worden op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de uit te voeren werken en werkzaamheden; bij beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige;
  • f. uitgevoerd worden in het kader van normaal onderhoud.

22.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 22.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
22.4 Strijdig bouwen en gebruik

Onder een handelen in strijd met het bepaalde in lid 22.2 en 22.3 wordt ook aangemerkt het faseren of splitsen van bouwwerkzaamheden of werkzaamheden met het kennelijk oogmerk om de beperking in lid 22.2 of het verbod in lid 22.3 te ontduiken.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 5

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

23.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 23.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
  • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van een archeologische deskundige namens het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing voor:
  • 1. een bouwwerk met een (verstorings)oppervlakte van ten hoogste 2500 m²; of
  • 2. de bodem niet meer dan 4 m onder maaiveld wordt verstoord;
  • 3. bouwwerken op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de grond zal worden geroerd als gevolg van de bouw; bij de beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige.
23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en/of van werkzaamheden
23.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 5 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 4 m, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ondergrondse sloop, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

23.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 23.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 23.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. uitgevoerd worden op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de uit te voeren werken en werkzaamheden; bij beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige;
  • f. uitgevoerd worden in het kader van normaal onderhoud.

23.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 23.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
23.4 Strijdig bouwen en gebruik

Onder een handelen in strijd met het bepaalde in lid 23.2 en 23.3 wordt ook aangemerkt het faseren of splitsen van bouwwerkzaamheden of werkzaamheden met het kennelijk oogmerk om de beperking in lid 23.2 of het verbod in lid 23.3 te ontduiken.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 6

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

24.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 24.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van een archeologische deskundige namens het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing voor:
  • 1. een bouwwerk met een (verstorings)oppervlakte van ten hoogste 10.000 m²; of
  • 2. de bodem niet meer dan 30 cm onder maaiveld wordt verstoord;
  • 3. bouwwerken op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de grond zal worden geroerd als gevolg van de bouw; bij de beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige.
24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en/of van werkzaamheden
24.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ondergrondse sloop, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

24.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 24.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 24.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10.000 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. uitgevoerd worden op gronden waarvan door middel van een schriftelijke bron kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische lagen of dieper dan de uit te voeren werken en werkzaamheden; bij beoordeling hiervan wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige;
  • f. uitgevoerd worden in het kader van normaal onderhoud.

24.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 24.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
24.4 Strijdig bouwen en gebruik

Onder een handelen in strijd met het bepaalde in lid 24.2 en 24.3 wordt ook aangemerkt het faseren of splitsen van bouwwerkzaamheden of werkzaamheden met het kennelijk oogmerk om de beperking in lid 24.2 of het verbod in lid 24.3 te ontduiken.

Artikel 25 Waterstaat - Waterkering

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.

25.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 25.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 25.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 26 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 27 Algemene bouwregels

27.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen, bestemmingsgrenzen en regels worden overschreden door gebouwen, voor zover de overschrijding ten behoeve van de isolatie van het gebouw geschiedt en de overschrijding ten hoogste 0,25 m bedraagt.

27.2 Ondergronds bouwen
27.2.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil, vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil;
  • d. bij het berekenen van de geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.

27.2.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.2.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil, onder de voorwaarde dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. burgemeester en wethouders advies inwinnen bij een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de water omtrent het bepaalde onder a.

27.3 Bestaande afstanden en andere maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien een groter oppervlak aan bestaande bebouwing aanwezig is en nieuwbouw uitsluitend mogelijk is na sanering van bestaande bebouwing, zoals opgenomen in artikel 3.7.1 onder j.
  • e. In aanvulling op het bepaalde onder d geldt dat indien gebruik is gemaakt van een saneringsregeling waar onder d naar verwezen wordt, het oppervlak aan bebouwing dat in de nieuwe situatie is ontstaan als bestaand mag worden beschouwd, ook als dit oppervlak groter is dan volgens de bouwregels van de betreffende bestemming is toegestaan.

27.4 Herbouw (bedrijfs)woningen

Bij sloop en nieuwbouw van een (bedrijfs)woningen mag de nieuwe (bedrijfs)woning uitsluitend op, binnen of ter plaatse van de huidige fundering worden teruggebouwd.

27.5 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van bouwgrenzen, aanduidingen of bestemmingsgrenzen door gebouwen, voor zover de overschrijding ten behoeve van de isolatie van het betreffende gebouw geschiedt en de overschrijding maximaal 0,25 meter betreft.

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels

28.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels:

  • a. ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes en dergelijke zijn alleen toegestaan:
      • buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
      • binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen;
    • 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
  • b. afwijken van de bestemmingsplanregels, zodat zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte kan worden omgezet, mits:
    • 1. de omzetting geen onevenredige toename van de verkeersintensiteit tot gevolg heeft;
    • 2. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernorm per woning 0,6 pp bedraagt;
    • 3. minimaal 5 m² berging aanwezig is per onzelfstandige woonruimte;

28.2 Afwijken van maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 2 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken of indien de afwijken van maten en bouwgrenzen leidt tot een toename van de stikstofdepositie.

28.3 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27.4 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten met inachtneming van het volgende:

  • a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  • b. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen milieutechnische beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • c. ter plaatse van de nieuwe woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • d. de herbouw is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  • e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  • f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.

28.4 Aantal woningen: herstel/behoud cultuurhistorisch waardevolle panden

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 onder i, artikel 11.2 onder b en artikel 16.2 onder g, ten behoeve van het onderbrengen van één extra woning in monumenten voorzien van de aanduiding 'karakteristiek', indien hierdoor daadwerkelijk wordt bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden.

Artikel 29 Algemene procedureregels

29.1 Borging waterschapsbelang

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid en afwijkingsbevoegdheid vraagt het bevoegd gezag het Hoogheemraadschap om advies en betrekt zij dit advies bij het te nemen besluit.

Artikel 30 Algemene wijzigingsregels

30.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot en de overschreidingen mogen niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie.

30.2 Waarde - Archeologie

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' t/m 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. alvorens over de wijziging te besluiten wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij een deskundige inzake archeologie.

Artikel 31 Overige regels

31.1 Werking wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen cq. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van vaststelling van het plan, tenzij anders bepaald.

31.2 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht bouwwerken

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 33 Overgangsrecht gebruik

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 34 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied Hekendorp Papekop'.