direct naar inhoud van 4.11 Ecologie
Plan: Mijlpolder
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0585.BPMijlpolder2012-VG01

4.11 Ecologie

4.11.1 Toetsingskader

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EZ. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.11.2 Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 5,4 km ten noordwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas. Zo'n 4,9 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen. Circa 4,8 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch en ongeveer 5,9 km ten zuiden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Hollands Diep. Ten noorden van het plangebied maakt Groot Koninkrijk wel deel uit van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMijlpolder2012-VG01_0017.png" Figuur 4.10 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Op deze grote afstanden zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Verontreiniging als gevolg van stikstofdepositie is niet op voorhand uit te sluiten. Het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit gebied is niet gevoelig voor de verwachte zeer geringe toename van de stikstofdepositie. Negatieve effecten op het Oudeland van Strijen kunnen dan ook op voorhand worden uitgesloten.

De Natura 2000-gebieden Oude Maas, Biesbosch en Hollands Diep zijn echter wel (redelijk) gevoelig voor stikstofdepositie vanwege de habitattypen die hier zijn aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMijlpolder2012-VG01_0018.png"

* Alterra-rapport 1654, H. van Dobben & A. van Hinsberg, 2008

** Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland, RIVM

Uit bovenstaande gegevens blijkt dat zowel in 2010 als in 2020 in de Biesbosch de kritische depositiewaarde van het meest gevoelige habitattype wordt overschreden. In de Oude Maas en het Hollands Diep ligt de achtergrondwaarde ruim onder de kritische depositiewaarde.

Het plangebied betreft een grotendeels bestaand bedrijventerrein. Binnen dit terrein is een beperkte uitbreiding en vestiging van andere bedrijven mogelijk. Dit bestemmingsplan maakt geen zwaardere bedrijvigheid mogelijk dan het vigerende bestemmingsplan.

In theorie kan de flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt leiden tot toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied als gevolg van de toename van de verkeersintensiteiten.

In de praktijk is dit echter niet mogelijk, omdat voor ontwikkelingen die leiden tot een significant negatief effect geen vergunning wordt verleend. De bedrijven die zich vestigen zullen ook bij de daadwerkelijke bouwaanvraag aan moeten tonen dat voldaan wordt aan de Natuurbeschermingswet 1998.

Soortenbescherming

Op de ontwikkelingslocaties is een quick scan (Bijlage 12) naar het mogelijk voorkomen van beschermde soorten uitgevoerd. Uit de quick scan blijkt dat het plangebied en de directe omgeving hiervan een functie heeft voor algemeen voorkomende, licht beschermde soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Ffw. De gebouwen kunnen een functie hebben als verblijfplaats voor vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en vleermuizen (in zomer en/of herfst). Naar mogelijke verblijfplaatsen van vogels en vleermuizen en het voorkomen van vissen is nader onderzoek uitgevoerd (Bijlage 13).

Uit het onderzoek komt naar voren dat het bestemmingsplangebied foerageergebied is voor laatvlieger, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Deze laatste twee soorten hebben er tevens baltsplaatsen. Zowel de foerageer- als baltsplaatsen zijn niet locatie-specifiek. Het betreft daarbij geen essentiële plaatsen omdat de aangetroffen vleermuizen in lage tot zeer lage dichtheid zijn vastgesteld. Mede op grond hiervan worden geen effecten verwacht op de vleermuizen. Daarbij komt dat het bestaande bedrijventerrein van groter belang is voor de vleermuizen dan de nog te ontwikkelen locaties.

Huismus en gierzwaluw zijn de enige twee soorten die zijn aangetroffen waarvan de nesten ook buiten het broedseizoen zijn beschermd. Het betreft een tweetal territoria / nesten van huismus aan de Mijlweg. Ter plaatste bevinden zich ook de nesten. Een populatie huismussen komt ten zuiden van het plangebied voor. Als gevolg van de plannen worden de nesten van huismus niet aangetast. Effecten worden derhalve niet voorzien. Gierzwaluw is alleen foeragerend vastgesteld. De plannen tasten de territoria/ nesten van gierzwaluw niet aan en de gierzwaluwen kunnen er gewoon blijven foerageren.

Beschermde vissen zijn niet vastgesteld. Effecten op beschermde vissen zijn derhalve uitgesloten.

Er komen daarnaast in beide deelgebieden algemene broedvogels voor. Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).