direct naar inhoud van Artikel 7 Wonen - 1
Plan: Rembrandt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0584.BPWONEN2012016-VG99

Artikel 7 Wonen - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, daaronder begrepen een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder mede begrepen gastouderopvang;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend grondgebonden en beneden-bovenwoningen worden gebouwd;
  • b. het aantal wooneenheden bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • e. hoofdgebouwen worden afgedekt met een kap;
  • f. de dakhelling van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 50 graden;
  • g. de diepte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 12 m;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van hoofdgebouwen gericht te zijn naar de aangegeven gevellijn;
  • i. de voorgevel van een hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m terug liggen ten opzichte van de bouwgrens die is aangeduid met de aanduiding 'gevellijn'.

7.2.2 Erfbebouwing op het voorerf

Op de gronden gelegen voor en tot 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning zijn uitsluitend aan- en uitbouwen in de voorgevel en erfafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarbij geldt dat:

  • a. aan- en uitbouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden;
  • b. de diepte gemeten uit de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  • c. de afstand tot de openbare weg niet minder mag bedragen dan 2 m;
  • d. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt vermeerderd met 0,3 m met een maximum van 4 m;
  • f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste 4 m bedraagt;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van de in lid 7.2.2 en 7.2.3 bedoelde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van de gezamenlijke oppervlakte van het voor-, zij- en achtererf met een maximum van:
    • 1. voor percelen met een oppervlakte die kleiner is dan 500 m²: 50 m²;
    • 2. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 500 m² en 750 m²: 62,5 m²;
    • 3. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 750 m² en 1.000 m² : 75 m²;
    • 4. voor percelen met een oppervlakte die groter is dan 1.000 m²: 100 m²;
  • h. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1 m bedraagt;
  • i. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 m bedraagt.

7.2.3 Erfbebouwing op het zij- en achtererf

Op de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, erfafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarbij geldt dat:

  • a. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • b. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • c. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot perceelsgrenzen 0 of ten minste 1 m bedraagt;
  • d. de goothoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt vermeerderd met 0,3 m met een maximum van 4 m;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 3 m bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste 4 m bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 3 m bedraagt;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van de in lid 7.2.2 en 7.2.3 bedoelde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van de gezamenlijke oppervlakte van het voor-, zij- en achtererf met een maximum van:
    • 1. voor percelen met een oppervlakte die kleiner is dan 500 m²: 50 m²;
    • 2. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 500 m² en 750 m²: 62,5 m²;
    • 3. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 750 m² en 1.000 m² : 75 m²;
    • 4. voor percelen met een oppervlakte die groter is dan 1.000 m²: 100 m²;
  • i. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 2 m bedraagt;
  • j. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 m bedraagt.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Nokverhoging

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder c teneinde nokverhogingen op hoofdgebouwen met een symmetrisch zadeldak mogelijk te maken, waarvan de hoogte tussen de nok en de bovenkant van de zoldervloer kleiner is dan 2,1 m en het dakvlak zich uitstrekt over maximaal één bouwlaag, met dien verstande dat:

  • a. de dakopbouw over de volle breedte van de woning moet worden gerealiseerd;
  • b. de dakopbouw op de achterzijde van het dakvlak wordt gebouwd;
  • c. het dwarsprofiel voldoet aan de volgende maatvoering:
    • 1. de afstand tussen de onderkant van het glas en het vloerpeil van de zoldervloer dient ten minste 0,85 m te bedragen;
    • 2. de afstand tussen de bovenkant van het glas en het vloerpeil van de zoldervloer dient maximaal 2 m te bedragen;
    • 3. de afstand tussen de buitenkant van het kozijn en de buitenkant van het buitenspouwblad dient, horizontaal gemeten, ten minste 1 m te bedragen;
    • 4. de onderkant van het kozijn dient direct aan te sluiten op het dakvlak van de woning;
    • 5. het korte dakvlak van de dakopbouw dient evenwijdig te lopen aan het eronder gelegen bestaande dakvlak;
    • 6. de daklengte dient ten minste 0,8 m te bedragen.

7.3.2 Dakopbouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder f teneinde dakopbouwen, anders dan bedoeld in lid 7.3.1, op hoofdgebouwen mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  • a. het een dakopbouw betreft op een dak waarvan de hellingshoek kleiner is dan 30° op grondgebonden woningen in rijen van drie woningen of meer, dan wel;
  • b. het een dakopbouw betreft ter vervanging van de bestaande dakopbouw mits de maatvoering niet wordt gewijzigd;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het bestaande straatprofiel en/of cultuurhistorische waarden.

7.3.3 Hogere bouwhoogte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 onder f teneinde kappen op bijgebouwen mogelijk te maken met een dakhelling van maximaal 50º, en een goothoogte van maximaal 3 m.

7.3.4 Dakterras op aan- en uitbouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 onder e teneinde een dakterras op een aan- of uitbouw van een woning mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 m boven de bouwhoogte van de aanbouw of uitbouw;
  • b. geen aantasting plaatsvindt van de gewenste stedenbouwkundige structuur;
  • c. het bouwplan geen afbreuk doet aan de belangen van omwonenden (bezonning, privacy).

7.3.5 Algemene voorwaarden voor afwijking

De in lid 7.3.1 tot en met 7.3.4 genoemde omgevingsvergunningen voor afwijken kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Binnen de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 45 m²;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
    • 5. er mag geen gebruik worden gemaakt van reclame-uitingen;
    • 6. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.
  • b. Onverminderd het bepaalde in lid 7.1 is het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte niet toegestaan.
  • c. Onverminderd het bepaalde in lid 7.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor een seksinrichting niet toegestaan.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4 voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 75 m²;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, en horeca zijn niet toegestaan;
  • d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.