direct naar inhoud van 3.1 Rijksbeleid
Plan: Larixplantsoen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0584.BPWONEN2010010-VG99

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte, de Planologische Kernbeslissing (PKB) Nationaal Ruimtelijk Beleid, in werking getreden. Deze heeft met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en op basis van het overgangsrecht de status van structuurvisie gekregen en vormt samen met de (ontwerp) AMvB Ruimte, zie ook hierna, het nationale ruimtelijke beleid voor de periode 2004 tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De nota bevat geen concrete beleidsbeslissingen maar stelt een aantal beleidsdoelen als leidraad voor de ontwikkelingen in de komende periode. Specifiek richt het rijksbeleid zich op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, met name door voldoende ruimte te reserveren voor de ontwikkeling van bedrijven in (groot)stedelijk gebied;
  • krachtige steden en een vitaal platteland; investeren in leefbaarheid en veiligheid;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke (natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische) waarden;
  • borging van de veiligheid; aandacht voor de waterproblematiek en externe veiligheidsaspecten.

De Nota Ruimte bevat een beperkt aantal generieke regels onder de noemer “basiskwaliteit”, die zorgen voor een heldere ondergrens op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water. Daarnaast richt het rijk zich primair op gebieden die deel uitmaken van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, zoals de hoofdinfrastructuur, de ecologische hoofdstructuur, de mainports en de greenports. Buiten de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur stelt het rijk zich terughoudend op.

Het beleid in de nota Ruimte is verder gericht op een bundeling van de verstedelijking in stedelijke netwerken en binnen deze netwerken programmatische samenwerking en afstemming te bevorderen. Oud-Beijerland ligt aan de rand van één van de zes nationale stedelijke netwerken, te weten de Deltametropool (Randstad inclusief Almere, Amersfoort en de Drechtsteden). In steden en dorpen is optimaal gebruik van de aanwezige ruimte in het bestaande bebouwde gebied geboden. Er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei. Daarbij dient de infrastructuur optimaal te worden benut, het groen in en om de stad in samenhang met het bebouwd gebied verder te worden ontwikkeld en aangesloten te worden op het watersysteem.

Het is aan de provincies, kaderwetgebieden en gemeenten om, in samenhang met het verstedelijkingsbeleid, het locatiebeleid uit werken in nadere specificaties en die vast te leggen in hun ruimtelijke plannen. Locaties dienen zodanig ontwikkeld en gebruikt te worden dat optimaal recht wordt gedaan aan de drie dimensies van stedelijke vitaliteit: economische dynamiek, bereikbaarheid en ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid.

In de ruimtelijke hoofdstructuur is opgenomen dat de provincie en de WGR-plusregio's de verdeling van de ruimte voor wonen en werken over de gemeenten verdelen.

De Hoeksche Waard is aangewezen als nationaal landschap. Het is een taak van provincies om de begrenzing en de kernkwaliteiten van het nationaal landschap ter verankeren in een streekplan met dezelfde planperiode als de Nota Ruimte. De nota ruimte beschrijft drie kernkwaliteiten van de Hoeksche Waard: Het polderpatroon, het reliëf van kreken en dijken en de openheid. Het bovenregionale bedrijventerrein Hoeksche Waard in Binnenmaas en het toekomstige tracé van de A4 dienen buiten de begrenzing te vallen. De begrenzing dient zo ruim mogelijk te zijn.

De Hoeksche Waard vormt geen onderdeel van het bundelingsgebied van de Zuidvleugel en is daarmee geen zoekruimte voor de verstedelijkingsbehoefe van de Zuidvleugel.

Binnen het Nationaal Landschap geldt, als het gaat om woningbouwontwikkeling het uitgangspunt, migratiesaldo 0. Uit overleg tussen de provincie, de regio Hoeksche Waard en de minister van VROM is gebleken dat bovenregionale opgaven, zoals de realisatie van het bovenregionale bedrijventerrein in de noordrand van de Hoeksche Waard, echter wel extra woningbouw noodzakelijk kunnen maken. De uitwerking daarvan dient nader bepaald te worden.

Een verdere uitwerking van het rijksbeleid zal plaatsvinden op provinciaal en regionaal niveau.

3.1.2 AMvB Ruimte

Nieuwe structuurvisies, zo ook de Nota Ruimte, moeten volgens de Wro een beschrijving bevatten waaruit blijkt hoe het rijk de in de structuurvisie verwoorde nationale ruimtelijke belangen wil verwezenlijken. Het overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan worden gebundeld in één Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (integratie van Realisatieparagraaf Nota Ruimte en de realisatieparagrafen voor de andere PKB's). Deze zogenoemde AMvB Ruimte zal de ruimtelijke kaders uit de vigerende PKB's bevatten, die daadwerkelijk borging in regelgeving behoeven.

Het ontwerpbesluit AMvB Ruimte (d.d. 29 mei 2009) heeft inmiddels ter inzage gelegen. Naar verwachting treedt de AMvB Ruimte uiterlijk in 2011 in werking.

In de realisatieparagraaf benoemt het kabinet 34 nationale ruimtelijke belangen. Deze omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap, de ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie.

Het rijk zet hierbij met name in op een zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (de nationale landschappen en de ecologische hoofdstructuur) en de bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.

Bepalingen van belang voor het plangebied

Bebouwingscontouren

Het rijk streeft naar een zo optimaal mogelijk gebruik van het bestaand bebouwd gebied. Afhankelijk van regionale mogelijkheden vindt uitbreiding van de woningvoorraad en het aantal arbeidsplaatsen plaats binnen bestaand bebouwd gebied. Het gaat hierbij om optimaal ruimtegebruik en niet om maximalisering daarvan. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied mag, net als bundeling, immers niet ten koste gaan van wettelijke regels, bijvoorbeeld voor geluidhinder en luchtkwaliteit, noch van ruimtelijke kwaliteitsdoelen zoals binnenstedelijk groen en blauw, noch van het doel om de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag te accommoderen.

Ter bevordering van de bundeling van bebouwing en een zorgvuldig gebruik van de ruimte dient de provincie in haar provinciale verordening het bestaand bebouwd gebied aan te wijzen en regels te stellen aan de inhoud van bestemmingsplannen waarbij als uitgangspunt geldt dat verstedelijking alleen kan plaatsvinden binnen het bestaand bebouwd gebied, aansluitend daarop of in nieuwe cluster van bebouwing daarbuiten.

Nationaal landschap

De Hoeksche Waard is aangewezen als “nader te begrenzen nationaal landschap”. Het beleid ten aanzien van nationale landschappen is gericht op het behoud, het beheer en de versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten en het tegengaan van grootschalige verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties en grootschalige infrastructuurprojecten.

3.1.3 Structuurvisie Randstad 2040

De Structuurvisie Randstad 2040 geeft een impuls aan een Randstad die zich in alle opzichten kan meten met andere stedelijke gebieden in Europa en tevens duurzaam en klimaatbestendig is. De visie zet de koers uit voor de ruimtelijke ontwikkeling op lange termijn. En niet alleen waar het gaat om bouwen en plannen, maar ook om de relatie tussen ruimtelijke ontwikkeling en onderwerpen als natuur, recreatie, onderwijs, gezondheid en arbeidsparticipatie.

De keuzes die gemaakt zijn om de Randstad tot een duurzame en internationaal concurrerende topregio te kunnen ontwikkelen liggen voor een groot deel in het verlengde van de Nota Ruimte.

Het kabinet heeft de ruimtelijke keuzes uitgewerkt aan de hand van de volgende vier leidende principes.

  • principe: Leven in een veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta;
    • 1. keuze: de Randstad moet blijvend beschermd worden tegen overstromingen;
    • 2. keuze: anticiperen op een toenemende verzilting en watertekort;
    • 3. keuze: van Groene Hart naar Groenblauwe Delta: beschermen, ontwikkelen en klimaatbestendig inrichten.
  • principe: Kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking groen, blauw en rood.
    • 1. keuze: beschermen en ontwikkelen van landschappelijke differentiatie;
    • 2. keuze: transitie van de landbouw;
    • 3. keuze: ontwikkeling van groene woon- en werkmilieus gekoppeld aan groenblauwe opgave;
    • 4. keuze: Ontwikkeling groenblauwe kwaliteit bij de steden in de vorm van 'metropolitane parken”;
  • principe: Wat internationaal sterk is, sterker maken.
    • 1. keuze: benutten en versterken internationale topfuncties;
    • 2. keuze: verbeteren van de internationale verbindingen tussen de Randstad en andere stedelijke regio's;
  • principe: Krachtige, duurzame steden en regionale bereikbaarheid.
    • 1. keuze: opschalen van de stedelijke regio's: bereikbaarheid op het niveau van de noordelijke en zuidelijke Randstad;
    • 2. keuze: optimaal benutten en klimaatbestendig inrichten van de binnenstedelijke ruimte voor wonen, werken en voorzieningen door transformeren, herstructureren en intensiveren;
    • 3. keuze: uitvoeren schaalsprong Almere in relatie met ontwikkeling regio Amsterdam, bereikbaarheid en ecologische verbetering IJmeer-Markermeer

Deze keuzes vinden een doorvertaling in concrete visies en plannen.

In de structuurvisie Randstad 2040 is de Hoeksche Waard onderdeel van de groenblauwe delta. Verder heeft de Hoeksche waard de aanduiding “ruimte voor grote rivieren” en staat het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke differentiatie centraal.

3.1.4 Nota Wonen

In de Nota wonen uit 2002 wordt een visie gegeven op het wonen in de 21e eeuw. Onder het motto “Mensen, Wensen, Wonen” stelt de nota de burger centraal in het woonbeleid. Het woonbeleid tot, grofweg, 2010, richt zich op vijf kernopgaven:

  • het vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving; Zowel huurders als kopers kunnen onvoldoende hun woonwensen waarmaken. Om dit te verbeteren moet de zeggenschap van beide groepen worden vergroot.
  • kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities; Kwetsbare groepen in de samenleving dreigen aansluiting te verliezen met de sterkere, kansrijke groepen. Via het woonbeleid moet de aansluiting ten minste worden behouden en waar mogelijk worden verbeterd. Daarnaast is er meer aandacht voor startende huishoudens.
  • bevorderen van wonen en zorg op maat; Het aantal mensen dat zorg nodig heeft, neemt in de toekomst fors toe. Het woonbeleid is daarom gericht op het bevorderen van op maat gesneden woon- en zorgarrangementen, die nauw aansluiten bij de (individuele) behoeftes en wensen van de zorgbehoevenden.
  • verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit; De kwaliteit van het wonen in de steden blijft achter bij die elders in het land. Met het grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt de stedelijke woonkwaliteit verbeterd. De ambities op dit gebied worden aanzienlijk verhoogd.
  • tegemoet komen aan de “groene woonwensen”; Er is bij de burgers een grote belangstelling om ruim en groen te wonen. Het woonbeleid richt zich op het faciliteren van deze woonwensen zonder dat daarbij natuurwaarden en ruimtelijke kwaliteiten worden geschaad.

Omdat het landelijk gebied steeds populairder wordt als woongebied wil het kabinet hierop inspelen. Ze gaat daarbij praktisch te werk om de vijfde kernopgave te bewerkstelligen en wil daarbij zowel de sociale cohesie en eigen identiteit van dorpen behouden of versterken, alsmede de grote vraag naar het wonen in dorpen en het landelijk gebied honoreren.

3.1.5 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoersplan en schetst het voorgenomen Nederlands verkeers- en vervoersbeleid voor de periode 2002 - 2020. Het hoofddoel van de nota Mobiliteit is een verbetering van de betrouwbaarheid van het verkeerssysteem (weg, water, spoor en lucht) van deur tot deur binnen de maatschappelijke randvoorwaarden op het gebied van de veiligheid en de kwaliteit van de leefomgeving. Dit betekent dat mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. De hoofdlijnen uit de Nota Mobiliteit kunnen als volgt worden samengevat:

  • sterkere economie door verbeteren bereikbaarheid, waarbij de hoofdverbindingsassen voorrang krijgen;
  • vanuit maatschappelijk en economisch belang de groei van verkeer en vervoer mogelijk maken;
  • betrouwbare en voorspelbare bereikbaarheid van deur tot deur door integrale netwerkbenadering van weg, water en openbaar vervoer;
  • betrouwbaar en snel over weg, door o.a. invoering van beprijzingen;
  • de kracht van het openbaar vervoer benutten;
  • decentraal wat kan en centraal wat moet en daarbij effecten van doorwerking bijsturen indien nodig;
  • meer publiek-private samenwerking, waardoor mogelijkheden van gebiedsontwikkeling en financiering optimaal worden benut;
  • stimuleren vernieuwende projecten;
  • veiligheid op de weg en in openbaar vervoer verbeteren, o.a. door voertuigbeleid en invoering chipkaart;
  • kwaliteit leefomgeving verbeteren door terugdringen emissies.

Gekoppeld aan de Nota Mobiliteit heeft het rijk het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) opgesteld, waarin een overzicht van de concrete infrastructuurprojecten voor de komende jaren zijn vermeld met een verlenging voor de periode 2011 - 2014. In het MIT zijn geen concrete infrastructuurprojecten opgenomen die invloed hebben op de bereikbaarheid van het plangebied.

3.1.6 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan, vervangt daarmee op onderdelen het beleid uit de Nota Ruimte. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Hiervoor geldt de AMvB Ruimte. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor wordt een afzonderlijke AMvB opgesteld.

3.1.7 Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen.

De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

3.1.8 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van het rijksbeleid zoals beschreven in de paragrafen 3.1.1 tot en met 3.1.7. De watertoets is opgenomen in paragraaf 4.6 van de toelichting van het bestemmingsplan.