34.1 Bestaande maatvoering
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, afstanden en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of Wabo tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, afstanden en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
34.4 Antennes
34.4.1 Verbod
De oprichting van antenne-installaties en antennedragers is binnen de op de verbeelding aangeduide gronden niet toegestaan.
34.4.2 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van artikel 34.4.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van antenne-installaties en antennedragers met in achtneming van het bepaalde in artikel 34.4.3.
34.4.3 Algemene criteria
-
a. antenne-installaties en antennedragers dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast door gebruikmaking van bestaande bouwwerken, zoals reclamemasten of -zuilen, hoogspanningsmasten, schoorstenen, windmolens en degelijke;
-
b. bij de plaatsbepaling binnen het plangebied en voor zover geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande gebouwen en bouwwerken, dient plaatsing op de bedrijventerreinen en kantoorlocaties de voorkeur te krijgen;
-
c. aangetoond moet zijn dat de advieswaarden van de Gezondheidsraad voor blootstelling aan elektromagnetische velden ter plaatse van de objecten, waar zich gedurende langere tijd mensen bevinden, niet worden overschreden;
-
d. het aantal antennedragers mag niet meer zijn dan strikt noodzakelijk is voor de realisering van een adequaat netwerk met voldoende capaciteit. Bij het bepalen van het strikt noodzakelijke aantal antennedragers wordt het principe van site-sharing gehanteerd;
-
e. bij de plaatsing van antenne-installaties en antennedragers dient het beginsel van site-sharing te worden gehanteerd tenzij dit, blijkens een voldoende onderbouwde motivering, technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd.
34.4.4 Bouwregels
-
a. antenne-installaties die kleiner zijn dan 5 m en voor het overige niet voldoen aan het bepaalde in artikel 2 lid 15 onder b van Bijlage II uit het Besluit omgevingsrecht zijn niet toegestaan;
-
b. ten aanzien van de plaatsing van een antennedrager op het dak van een gebouw geldt het volgende:
-
1. deze dient bij een op het dak aanwezig object te worden geplaatst;
-
2. in het midden van het dak te worden geplaatst, of,
-
3. elders op het dak, mits de afstand tot de voorgevellijn minimaal 2 m bedraagt;
-
c. de bedrading van de antenne-installatie dient inpandig, in of direct langs de antennedrager te worden aangebracht dan wel in een kabelgoot, mits deze kabelgoot ten minste 1 m achter de voorgevellijn is geplaatst;
-
d. per gebouw mogen ten hoogste drie antennedragers worden geplaatst en/of maximaal zes antenne-installaties;
-
e. de afstand van een antennedrager welke meer dan 5 m hoog is, inclusief de daarop geplaatste antennes, tot een woning of een monumentaal pand dient minimaal 100 m te bedragen;
-
f. van het bepaalde onder e kan slechts worden afgeweken indien plaatsing op een locatie, als bedoeld onder e in redelijkheid niet kan worden verlangd in verband met het realiseren van een landelijk dekkend netwerk, mits de antennedrager landschappelijk wordt ingepast;
-
g. antenne-installaties mogen niet worden opgericht in landschappelijk waardevol gebied of in kwetsbare natuurgebieden, tenzij gekoppeld aan bestaande hoogspanningsmasten, lichtmasten of andere bestaande verticale elementen;
-
h. de maximaal toegestane hoogte van antenne-installaties is 40 m.
34.4.5 Woongebied
Binnen de bestemmingen Wonen en Wonen - Linten geldt in aanvulling op het bepaalde in artikel 34.4.3 en 34.4.4 de volgende regels:
-
a. een antenne-installatie mag uitsluitend worden geplaatst op gebouwen hoger dan 12 m;
-
b. een antennedrager, welke meer dan 5 m hoog is en niet op een gebouw is geplaatst, mag niet binnen deze gebiedsaanduiding worden geplaatst;
-
c. de afstand tussen twee woongebouwen waarop één of meerdere antenne-installaties zijn geplaatst dient minimaal 300 m te bedragen;
-
d. ten aanzien van de plaatsing van de techniekkast bij een antenne-installatie gelden de volgende bepalingen:
-
1. deze dient inpandig of ondergronds te worden geplaatst. Inpandige plaatsing is slechts mogelijk indien voldaan wordt aan de ten tijde van de indiening van de omgevingsvergunning voor het bouwen geldende advieswaarden van de Gezondheidsraad voor blootstelling aan elektromagnetische velden ter plaatse van objecten waar zich gedurende langere tijd mensen bevinden;
-
2. indien de techniekkast op een gebouw wordt geplaatst, dient deze niet groter te zijn dan 2 m2 en minimaal 1 m achter de dakrand te worden geplaatst.