Plan: | Oude-Tonge |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0580.OFLOudeTonge10-BP40 |
Landschappelijke vorming
Van groot belang voor de vorming van het huidige landschap van Oostflakkee is de ontwikkeling van een schoorwallensysteem langs de kust geweest. Aan het einde van de laatste ijstijd vond een sterke afsmelting plaats van de grote gletsjers en landijskappen. Hierdoor liep de gedurende de ijstijd drooggevallen Noordzee weer onder water en vond er een aanzienlijke stijging van de zeespiegel plaats. Door de geleidelijke afsmelting van het ijs, verdween de kustvlakte steeds meer onder het stijgende zeewater en werden vanuit zee onder invloed van de golfbewegingen en stromingen van het getij, langgerekte barrières opgeworpen. In de lagergelegen gebieden achter deze zogeheten schoorwallen (elders strandwallen genaamd) ontstonden afwisselend onder water en droogstaande wadden en moerasachtige gebieden. Dit leidde uiteindelijk, mede door een stijging van het grondwater en de verdere afname van de invloed van de zee op dit gebied, tot de vorming van een zich tot ver achter de schoorwallen uitstrekkend veengebied.
Dit veengebied werd door het schoorwallensysteem beschermd tegen de zee. Toen vervolgens tijdens het Atlanticum de invloed van de zee echter weer toenam, werden de schoorwallen aangetast. Er ontstonden diepe erosiegeulen waardoor de zee het achtergelegen veengebied kon binnendringen. Aanvankelijk trad vooral in de directe omgeving van de grote riviermondingen erosie van het veen op. Gaandeweg drong het door het zeewater ontwikkelende systeem van kreken echter steeds verder het veengebied binnen en ontstonden in het veen geulen, die later met zand en klei werden opgevuld. De hiermee gepaard gaande erosie leidde tot de afbraak van grote delen van het veenlandschap. Als gevolg hiervan ontstonden veel, door getijdegeulen gescheiden en met zavel- en kleilagen bedekte veeneilanden (opwassen).
Het toenmalige door vele kreken en andere stromen doorsneden gebied bestond uit een stelsel van zandplaten, slikken, gorzen en schorren. Doordat de diverse stromen zich vaak verlegden was enerzijds sprake van een sterke afbraak, anderzijds van de vorming van nieuwe opwassen en ontstond er een groot estuarium.
De in het huidige landschap nog aanwezige resterende opwassen zijn ontstaan als platen te midden van snel stromende getijdegeulen en hebben veelal een zekere ronde vorm. Van een wezenlijke beïnvloeding door de mens was pas sprake aan het einde van de 10e eeuw toen men door het opwerpen van dijken overging tot het stelselmatig beveiligen van de reeds bewoonde eilanden (de zogeheten 'opwassen'). Bewoning vond niet uitsluitend plaats op de bedijkte opwassen, maar ook op de onbedijkte platen. In dat geval was echter sprake van een niet-permanente bewoning door vissers, schapenhouders en veendelvers en zocht men bescherming tegen hoog water door het opwerpen van 'stellen' (vluchtheuvels).
Tot de oudste polders (opwassen) behoren onder andere de Polder Dirksland (1416), de Polder Oud Herkingen (1420) en de Polder Oude Land van Oude-Tonge (1438). Door de eb- en vloedbewegingen werden geleidelijk aan nieuwe platen afgezet, tegen de opwassen aan. Deze meer langgerekte aanwassen werden nadien eveneens ingepolderd en in cultuur gebracht.
Aanvankelijk vond de bedijking op kleine schaal plaats. In de loop van de 15e eeuw vond een meer grootschalige landaanwinning plaats door het systematisch bedijken van de vele nieuwe op- en aanwassen.
Opvallend voor de inpoldering van de op- en aanwassen is dat de 'bovenlopen' van de kreken binnen de dijkringen werden opgenomen, zoals de bij Oude-Tonge gelegen en nog duidelijk als kreek herkenbare Groote Kreek en Magdalenakreek. Veel kreken zijn echter door cultuurtechnische ingrepen niet of nauwelijks meer herkenbaar. Een opvallend verschijnsel is dat als gevolg van de telkenmale hogere opslibbing van de aanwassen, veel jongere polders en dijken hoger liggen dan de direct aanliggende oudere polders en dijken. De buitendijkse gronden en de huidige zeedijken liggen duidelijk het hoogst ten opzichte van de aangrenzende gronden en dijken (1-2 respectievelijk 2-3 m).
De polders kenmerken zich door een grote openheid, het stramien van rondlopende en slingerende dijken en de overwegend kaarsrecht binnen de polders aangelegde polderwegen, het mozaïek van blokvormige verkavelingenpatronen, het gemengde grondgebruik en de vele lijnvormige boombeplantingen langs wegen en dijken.
Ontwikkeling oude nederzettingen
Karakteristiek voor de nederzettingen op Goeree-Overflakkee is het dorpstype van de zogeheten 'kerkring-voorstraatdorpen'. De oudste vorm van dit dorpstype gaat terug tot de aanleg van een nabij een kreek gesitueerd pleintje met een zoetwater drenkkuil op een plek waar oude paden en wegen over de kreekruggen en de driftwegen naar de graasgronden samenkomen. Naderhand werd op het plein een kerk gebouwd.
Bij latere nederzettingen kreeg het plein ten tijde van de aanleg al een meer ronde vorm en werd er vrijwel direct op het plein ook een kerk gebouwd. Vanaf het plein werd een weg (een zogeheten 'voorstraat') aangelegd naar de nabijgelegen kreekmonding met haven. Buitendijks werd het sluishuis dan wel raadhuis gebouwd.
De Voorstraat zou vooral in latere tijd de vestigingsplaats worden voor de niet-agrarische en gegoede burgerij en notabelen. In de oudere kerkring-voorstraatdorpen kwamen echter ook boerderijen in de directe nabijheid van deze oudste dorpskom voor. De dijk zelf vormde de vestigingsplaats voor winkeliers. Zij vestigden zich vooral aan weerszijden van het sluishuis of raadhuis.
Buitendijks bij de haven vestigden zich de vissers. Direct bij de haven lag ook de kaai: een plaatselijke, buitendijks gelegen pleinvormige verbreding van de dijk die ruimte bood aan uiteenlopende havenactiviteiten. Bij de latere inpoldering van de tegen de dorpspolders aan gevleide aanwassen werd de haven veelal als kanaal doorgezet. Hierdoor kon de verbinding van de oude haven met het open water worden behouden.
De meeste dorpen op Flakkee, waaronder ook Oude-Tonge, zijn gesticht in een na 1400 in cultuur gebrachte polder, op een laaggelegen plek bij de monding van een kreek. Ook in Oude-Tonge leidt een Voorstraat vanaf het buitendijks bij de Kaai gelegen raadhuis naar de kerk met kerkring. De aan weerszijden van de Voorstraat gelegen bebouwing staat dicht aaneengebouwd. Het zijn veelal grote, hoge panden voor notabelen en voorzieningen in meerdere verdiepingslagen en met een meer voorname uitstraling.
Aan weerszijden van de voorname Voorstraat werden twee achterstraten aangelegd. Hierlangs verschenen vooral de eenvoudige agrarische bebouwing, arbeiderswoningen en de vele schuren voor de agrarische - later ook meer industriële - handelswaar.
Hoewel ook rondom de kerk de panden dicht opeen zijn gebouwd, onderscheiden de panden rond de kerk zich door een minder omvangrijke en lagere bouwwijze. Deze bebouwing betreft veelal burgerwoningen met een meer eenvoudige uitstraling.