direct naar inhoud van Regels
Plan: De Zilk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0576.BP201500035-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'De Zilk' met identificatienummer NL.IMRO.0576.BP201500035-0003 van de gemeente Noordwijkerhout.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.4 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aan- en uitbouwen:

een éénlaagse uitbreiding van een (bestaande) ruimte, welke is gebouwd aan een hoofdgebouw of aan een bedrijfswoning indien deze aanwezig is, die door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw of bedrijfswoning.

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, consument verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep , dat in een woonruimte wordt uitgeoefend door de bewoner, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel.

1.9 achtererf(gebied):

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.10 afgraven en ophogen van de bodem:

Het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:

  • a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  • b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  • c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).
1.11 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  • b. bollenteelt:
  • c. de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen;
  • d. de teelt van snijbloemen en van vergelijkbare laag blijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten;
  • e. de teelt van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt; niet zijnde sierteelt, boomkwekerij/-teelt, fruitteelt en bosbouw;
  • f. broeierijen als onderdeel van een grondgebonden bollenteeltbedrijf;
  • g. boomkwekerij/-teelt: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  • h. bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie;
  • i. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • j. gemengd teeltbedrijf: een bedrijf dat in gelijke mate zowel gericht is op het duurzaam en intensief telen van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten in zowel de volle grond als onder glas, alsmede van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft;
  • k. stekbedrijven: bedrijven die nagenoeg geheel gericht zijn op het vermeerderen van vaste planten tot het stadium van uitgangsmateriaal en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft;
  • l. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • m. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • n. sierteelt: de teelt van wintergroene siergewassen, alsmede sierstruiken en sierbomen.
1.12 agrarisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw.

1.13 akoestisch onderzoek:

de bepaling van de geluidsbelasting zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.14 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.15 archeologisch deskundige:

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.

1.16 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek (waaronder inventariserend veldonderzoek) naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.17 archeologisch rapport:

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.18 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.19 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.20 automatenhal/speelhal:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de wet op de kansspelen.

1.21 balkon:

een boven de grond gelegen, open ruimte met balustrade aan of in de buitenmuur van een gebouw.

1.22 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.23 bedrijf:

een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, herstellen, opslaan, installeren, herstellen, inzamelen en/of verhandelen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.24 bedrijfseconomische deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake bedrijfseconomische activiteiten.

1.25 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.26 bedrijfswoning:

een woning bij een hoofdgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.

1.27 bedrijfsvloeroppervlakte:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.28 bestaand (in relatie tot bebouwing):

bebouwing die bestond of in uitvoering was op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van de ter-inzage-legging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.29 bestaand (in relatie tot gebruik):

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik.

1.30 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.31 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand eenlaags gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.32 bijzondere bouwlaag:

kelder, souterrain en kap.

1.33 bollenteelt

in hoofdzaak de teelt van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende éénjarige en vaste bloeiende tuinplanten, met uitzondering van sierteelt, alsmede van vollegrondstuinbouw producten als éénjarige wisselteelt.

1.34 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, of veranderen van een standplaats.

1.35 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.36 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, met een maximaal hoogteverschil van 1,5 meter, en dat zodanige afmetingen en vormen heeft, dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.37 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.38 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.39 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.40 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond om ter plaatse te functioneren.

1.41 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.42 culturele voorzieningen:

voorzieningen betrekking hebbende op zowel de menselijke samenleving en haar verhoudingen als de beschaving (geestelijke verworvenheden) van een land, zoals een cultureel centrum, culturele instellingen e.d.

1.43 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende/toe te kennen waarde in verband met ouderdom en/of historische waarde, dat onder meer tot uitdrukking komt in landschappelijke elementen, zoals beplanting en slotenpatroon, en architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.

1.44 coffeeshop:

gelegenheid waar softdrugs worden verkocht.

1.45 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.46 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.47 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke noklijn uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is/zijn geplaatst.

1.48 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.49 detailhandel in volumineuze goederen:

een bedrijf, gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop) verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, nader te onderscheiden in de volgende branchegroepen:

  • 1. Groep 1:
    • a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
    • b. detailhandel in zeer volumineuze goederen zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, campers, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen.
  • 2. Groep 2:
    • a. grootschalige meubelbedrijven inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering;
    • b. bouwmarkten.
1.50 dove gevel:

een gevel als bedoeld in artikel 1b, lid 4 & 5, van de Wet geluidhinder.

1.51 duurzaam in gebruik zijnde grond

gronden die in eigendom zijn voor een periode van ten minste 5 jaar of voor die periode gepacht of gehuurd worden.

1.52 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt.

1.53 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbied.

1.54 erfafscheiding:

de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of van de openbare ruimte.

1.55 erker:

een uit de voor- of zijgevel springend, één bouwlaag en ondergeschikt deel van een hoofdgebouw.

1.56 evenement:

al of niet periodiek terugkerende en/of incidentele gebeurtenis, gericht op groot publiek, op het gebied van kunst, ontspanning en cultuur.

1.57 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.58 garage:

overdekte stalling voor motorvoertuigen, welke niet op eenzelfde perceel gelegen is als een woning.

1.59 gedeeltelijk vernieuwen:

de inhoud van een bouwwerk mag niet worden vergroot en of in opeenvolgende fasen nagenoeg geheel worden afgebroken en herbouwd. een gedeeltelijke vernieuwing of verandering mag er niet toe leiden dat in een betrekkelijk korte periode in feite een compleet nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd.

1.60 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.61 gebruik(en):

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.62 geluidbelasting in dB(A) of dB:

geluidbelasting als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.63 geluidsbelasting in dB(A) vanwege het wegverkeer:

de etmaalwaarde va het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten.

1.64 geluidsgevoelige functies:

geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

1.65 geluidsgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en hoofdstuk 1 van het Besluit geluidhinder.

1.66 geluidsscherm:

bouwwerk, geen gebouw zijnde dat dienst doet als geluidwerende voorziening in de vorm van bijvoorbeeld een scherm of wal.

1.67 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.68 gestapelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit één gebouw waarin zich boven en/of naast elkaar zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten bevinden.

1.69 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, doch niet zijnde een dove gevel of een vliesgevel.

1.70 grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat, rechtstreeks contact heeft met het aangrenzende terrein en direct toegankelijk is vanaf de weg.

1.71 groenvoorziening:

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, bermen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.72 hogere waarde:

een maximale waarde voor geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeurswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

1.73 hoofdfunctie:

de belangrijkste functie waar de kenmerkende activiteiten plaatsvinden waarvoor het hoofdgebouw en/of de gronden mogen worden gebruikt.

1.74 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.75 horeca(bedrijf):

een inrichting, in zijn algemeenheid gericht op de bedrijfsmatige verstrekking van dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, uitgezonderd erotisch getinte vermaakfuncties of seksinrichtingen/seksbedrijf.

1.76 horecacategorie 1:

een licht horecabedrijf, niet zijnde zalencentrum of zaalaccommodatie, waar hoofdzakelijk overdag dranken en/of etenswaren worden verstrekt aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals thee-huisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.77 horecacategorie 2:

regulier horecabedrijf, niet zijnde zalencentrum of zaalaccommodatie, waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaat-se worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, zoals snackbar, catering, traiteur, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

  • a. horecacategorie 2a: hotel, pension, restaurant en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, zoals snackbar, catering, traiteur;
  • b. horecacategorie 2b: café en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven zoals bars, bodega's.
1.78 horecacategorie 3:

een zwaar horecabedrijf, niet zijnde zalencentrum of zaalaccommodatie, waar hoofd-zakelijk in de avonduren en/of de vroege nacht dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, zoals een bardancing, discotheek of nachtclub, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch ge-tinte vermaaksfunctie.

1.79 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.80 internetverkoop:

een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, verkoop en afhaal van goederen ter plaatse, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en overwegend per post worden geleverd.

1.81 inventariserend veldonderzoek (IVO):

een inventariserend veldonderzoek conform de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie (KNA), zoals deze geldt ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

1.82 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.83 kantoor:

een gebouw of voorziening, dat respectievelijk dient voor de uitoefening van administratieve en/of ontwerptechnische werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.84 kantoor(ruimte)/praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.85 kap:

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.86 kas

een bouwwerk geheel of gedeeltelijk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,8 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog-, schuur- en gaaskassen daaronder begrepen, maar met uitzondering van schuurkassen.

1.87 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type a, zoals bedoeld in het besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.88 kleinschalige horeca-activiteiten:

horeca-activiteiten ondergeschikt aan en ondersteunend voor de op het perceel gelegen hoofdfunctie, géén café, restaurant of ander zelfstandig horecabedrijf zijnde.

1.89 landschapswaarde:

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.90 maaiveld:

bovenkant van een terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.91 maatschappelijke dienstverlening:

het verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder gezondheidszorg, jeugdopvang, naschoolse opvang, praktijkruimten, welzijnsinstellingen en/of zorginstellingen.

1.92 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportieve en recreatieve voorzieningen, en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en kleinschalige horeca-activiteiten ten dienste van deze voorzieningen.

1.93 maatvoeringsvlak:

het geometrisch bepaald vlak, dat goothoogtes en woningtypes scheidt.

1.94 natuur- en landschapsdeskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur en landschap.

1.95 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf onder invloed van klimaat, geomorfologie, bodemkundige en waterhuishoudkundige gesteldheid en al dan niet beïnvloed door menselijke aanwezigheid, in stand houden.

1.96 nevenfunctie/activiteit:

een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft.

1.97 nok:

het snijpunt van twee hellende dakvlakken.

1.98 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.99 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.100 ondergeschikt bouwdeel:

een deel van een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen qua uitstraling ondergeschikt is aan het de hoofdbouwmassa.

1.101 onderdoorgang:

een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.102 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) artikel 2.1 of 2.2 .

1.103 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt met een maximum van 30 m².

1.104 onderkomen:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken of in het ongerede geraakte voertuigen en vaartuigen, woonschepen of arken, caravans, tentwagens en kampeerauto's, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

1.105 openbaar toegankelijk gebied:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten (artikel 1, lid 1, sub b Wegenverkeerswet) alsmede pleinen, perken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.106 opslag:

het bewaren van goederen, materialen, en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.107 overbouwing:

het op de verdieping overkluizen van onderliggende gronden door bebouwing.

1.108 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste aan twee zijde een gesloten wand.

1.109 passend in straat- en bebouwingsbeeld:
  • a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  • c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
  • d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving.
1.110 perceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.111 permanente bewoning:

bewoning van een woning als hoofdverblijf.

1.112 platte afdekking:

een (min of meer) horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.

1.113 plein:

Een (dorps)plein met als functie 'ontmoeten, ontspannen en spelen'

1.114 praktijkruimte:

een beroepsmatige of bedrijfsmatige werkruimte voor de uitoefening van vrije (aan-huis-verbonden) beroepen zoals medische, paramedische, juridische, kunstzinnige, ontwerptechnische en/of administratieve beroepen, alsmede daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.115 recreatieve voorziening:

voorziening ten behoeve van recreatie, hieronder mede begrepen sport- en spelaccommodaties, voorzieningen ter bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, kantine alsmede accommodaties voor administratieve functies ten dienste van de bestemming.

1.116 recreatiewoning:

een gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door één of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te verblijven ten behoeve van recreatie.

1.117 restaurant:

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.118 risicovolle inrichting:

een inrichting, waarvoor ingevolge het besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde/richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.119 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.120 seniorenwoningen:

woningen die specifiek bestemd zijn voor personen van 55 jaar en ouder.

1.121 slopen:

het afbreken of laten afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.

1.122 speelterrein

terrein met speeltoestellen en speelvoorzieningen zoals klimtoestellen, doelpalen en bankjes.

1.123 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.124 standplaats:

gronden bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeente kunnen worden aangesloten.

1.125 stedenbouwkundig beeld:

het beeld dat wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de dakvormen en de dakrichtingen van de bebouwing.

1.126 straatmeubilair:

objecten die in de openbare ruimte staan en die niet tot de weg zelf behoren, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier, glas, en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, draagconstructies voor reclame en speeltoestellen alsmede telefooncellen, abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.127 straatprostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen, één en ander door passanten te bewegen of uit te nodigen door handelingen, houding, woord, gebaar of andere wijze.

1.128 tuin:

gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen, toegangspaden, etc.

1.129 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.130 verblijfsrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen. hieronder worden onder andere verstaan een camping, groepsaccommodatie enz.

1.131 verkoopvloeroppervlak:

de oppervlakte van een voor het publiek toegankelijke ruimte, in gebruik voor detailhandel.

1.132 verkooppunt motorbrandstoffen:

een verkoopplaats voor het uitoefenen van detailhandel in motorbrandstoffen en voor serviceverlening aan motorvoertuigen, waarbij detailhandel in andere goederen als nevenactiviteit van ondergeschikt belang, is toegestaan.

1.133 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.

1.134 vliesgevel:

niet-dragende afscheiding tussen exterieur en interieur van een gebouw, samengesteld uit glas en lichte bouwmaterialen.

1.135 volkstuinen:

een tuin, die niet bij de eigen woning ligt, die op recreatieve wijze wordt gebruikt voor het telen van voedings- en siergewassen.

1.136 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.137 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.138 voorgevellijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd als voorgevel.

1.139 voorgevelrooilijn:

de naar de weg toegekeerde grens van het bouwvlak, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd.

1.140 voorkeurswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.141 voorkeurswaarde:

de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, wegen en spoorwegen op geprojecteerde woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen zones, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.142 vrijstaande woning:

een woning, waarvan de bouwmassa bestaat uit één vrijstaand hoofdgebouw.

1.143 watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.144 waterkering:

een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk of dam.

1.145 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen (artikel 1, lid 1, sub b Wegenverkeerswet).

1.146 wgh-inrichting:

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.147 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welk door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel.

1.148 wonen

het houden van verblijf, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

1.149 woning of wooneenheid:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de permanente huisvesting van niet meer dan één huishouden, dus geen bedrijfsmatige kamergewijze verhuur.

1.150 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.151 wro:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.152 zijerf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.153 zonegrens:

een door de raad vastgestelde zone, als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidbelasting, vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.154 zorginstelling:

een instelling ten behoeve van de verzorging (en huisvesting) van geestelijk minder validen alsmede voorzieningen ten behoeve van de sociale (dag)recreatieve, medische en administratieve voorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil: tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil: tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, dan wel de snijlijn van het dakvlak en de gevellijn. Indien zich op een dakschild één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden. Waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 60% van de breedte van de gevel waarop het betreffende dakschild rust, is de gootlijn van de dakkapel c.q. de dakopbouw bepalend voor de goothoogte.

n.b.: bij een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 afstand:

de afstand van een gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een perceelgrens of bestemmingsgrens wordt gemeten tussen die grens en enig punt van dat bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen of bestemmingsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.5 bebouwde oppervlakte:

de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein is de som van de oppervlakte van alle bouwwerken binnen een bouwperceel, een binnen het bouwperceel aanwezig bouwvlak of ander terrein.

2.6 bebouwingspercentage:

het deel van een bouwvlak of terrein uitgedrukt in procenten, dat bebouwd mag worden.

2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.8 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.9 onderlinge afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van bouwwerken tot perceels- of bestemmingsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.10 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.11 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.12 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap

2.13 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.14 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.15 peil:
  • a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 10 m bedraagt;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan, buiten beschouwing blijven;
  • c. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een argrarisch bedrijf zoals genoemd in 1.11;
  • b. ter plaatste van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water op perceelsniveau, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat;
  • gebouwen uitsluitend in of achter de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwd;
  • bedrijfswoningen uitsluitend in de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwd;
  • b. op de gronden welke niet zijn gelegen binnen het bouwvlak mogen uitsluitend terreinafscheidingen, windschermen en rolkassen worden gebouwd, mits de rolkassen een basis hebben binnen het bouwvlak;

overigens geldt het volgende;

  max. oppervlak   max. inhoud   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfswoning (inclusief aan/uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen)   -   750 m3   4,5 m   8 m  
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen   50 m2    -   4,5 m   8 m  
bedrijfsgebouwen, géén
glas of ondersteunend
glas zijnde  
250 m2 per ha duurzaam in gebruikt zijnde teeltgrond met een maximum van 3.000 m2 * indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak m2 ' dan mag de oppervlakte niet meer bedragen dan is aangegeven.   -   6 m, dan wel niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'   8 m, dan wel niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'  
kweektunnels   -   -   -   2 m  
windschermen   -   -   -   2 m  
erf- of terreinafscheidingen: voor de voorgevelrooilijn
buiten bouwvlakken overige plaatsen  
-   -   -  
1 m
1 m
2 m  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   -   -   -   3 m  

Tabel 1 Maximale oppervlak, inhoud, goothoogte en bouwhoogte

- = niet van toepassing.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ten behoeve van vergroten goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 tabel 1, teneinde de goot- en/of bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en/of kassen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te vergroten met maximaal 10%, met inachtneming van het volgende:

  • a. een grotere goot- en bouwhoogte is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
  • b. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing waarbij de bestaande natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de teelt van ruwvoeder anders dan gras ten behoeve van de eenjarige wisselteelt als onderdeel van het bollenteeltbedrijf, is niet toegestaan;
  • b. het oppervlak van gronden in gebruik voor de bedrijfswoning inclusief bijbehorende erven en tuinen bedraagt ten hoogste 1.000 m2 ;
  • c. per bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijf toegestaan;
  • d. het gebruik van afdekfolies is toegestaan;
  • e. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gezamenlijk bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken bedrijfswoning met een maximum van 50 m2;
  • f. wonen anders dan het bepaalde in lid 3.1 is niet toegestaan;
  • g. onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het vergroten van het oppervlak en/of de inhoud van verwarmd ondersteunend glas, indien dit leidt tot een toename van de ammoniakemissie van het bedrijf ten opzichte van de bestaande situatie;
  • h. In afwijking van het bepaalde in lid 3.4 onder g. is een toename van de ammoniakemissie wel toegestaan wanneer het project of de handeling, waar de aanvraag om omgevingsvergunning op ziet, een stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied die afzonderlijk en - ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer - in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting, in de periode waarvoor het programma als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 geldt, niet een waarde overschrijdt die is vastgesteld bij de algemene Maatregel van Bestuur als bedoeld in artikel 19kh, zevende lid, onder a, onder 1 van de Natuurbeschermingswet 1998.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van de in tabel 3 genoemde nevenfuncties, met inachtneming van de tabel en het volgende:

  • a. de nevenfunctie dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat (het gedeelte van) nevenfuncties waarvoor geen bebouwing nodig is tevens zijn toegestaan op gronden buiten het bouwvlak, mits onmiddelijkgrenzend aan een bouwvlak;
  • c. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • d. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • e. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  • f. in afwijking van sub a en e geldt dat buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie 'handels- en exportbedrijf' wel is toegestaan mits de opslag plaatsvindt binnen het bouwvlak en achter de voorgevelrooilijn;
  • g. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
  • h. parkeren dient op eigen terrein en binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • i. detailhandel is uitsluitend toegestaan als onderschikte functie die ten dienste staat van de nevenfunctie;
  • j. horeca is uitsluitend toegestaan als onderschikte functie die ten dienste staat van de nevenfunctie;
  • k. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 500 m2 en mag er niet meer dan 4.000 m2 aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  • l. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

nevenfunctie bij afwijking   maximaal aantal m2  
  gronden in gebruik
voor nevenfunctie  
bestaande bebouwing in
gebruik voor nevenfunctie  
agrarisch handels- en exportbedrijf   -   200  
agrarisch hulp- en nevenbedrijf   -   200  
agrarisch loonbedrijf   -   200  
diensten   alle gronden   100  
opslag en stalling van niet-agrarische producten   -   500  
kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur   -   100  
wandel- of ruiterpaden over het boerenland   -   -  
bezoekerscentrum   -   100  
sociale functie   -   200  

Tabel 3 nevenfunctie bij afwijking

- = niet van toepassing.

3.5.2 Algemene bevoegdheid tot afwijken ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in de tabellen 1 en 3 teneinde nevenfuncties toe te staan die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolge de tabellen 1 en 3 toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.5.1.

3.5.3 Plattelandswoning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van wonen, anders dan ten behoeve van het agrarische bedrijf, zoals is bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in een voormalige agrarische bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. het agrarisch bedrijf waarvan de plattelandswoning deel uitmaakte doet afstand van de betreffende woning;
  • b. het verlenen van de afwijking voor het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid oplevert voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning;
  • c. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;

  • d. de afwijking vanuit milieuoogpunt toelaatbaar is.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, met in achtname van het bepaalde in lid 4.3;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - watertank' is een watertank en een pompkamer ten behoeve van een sprinklerinstallatie toegestaan;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • 1. nutsvoorzieningen;
  • 2. (ontsluitings)wegen;
  • 3. tuinen, erven en terreinen;
  • 4. fietsenstallingen;
  • 5. parkeervoorzieningen;
  • 6. groenvoorzieningen;
  • 7. bergbezinkbassins;
  • 8. water en voorzieningen voor de waterhuishouding op perceelsniveau.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. maximum bebouwingspercentage: 100% van het bouwvlak, tenzij anders is aangegeven met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • c. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. maximale goot- en bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)', 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de openbare weg: 1 meter;
  • b. maximum bouwhoogte voor overige erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • c. maximum bouwhoogte straatmeubilair: 3 meter;
  • d. maximum bouwhoogte antennes: 5 meter;
  • e. maximum bouwhoogte vlaggenmast: 6 meter;
  • f. maximum bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - watertank': 8 meter;
  • g. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 3 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 4.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' zijn bedrijven toegestaan die vallen in milieucategorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' zijn tevens bedrijven toegestaan die vallen in milieucategorie 3.1 van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' zijn tevens bedrijven toegestaan die vallen in milieucategorie 3.2 van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf' is een transportbedrijf toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' is een detailhandelsbedrijf in volumineuze goederen, branchegroep 1 zoals bedoeld in artikel 1.49 toegestaan.
4.3.1 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning: afwijken van het bepaalde in lid 4.3 voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf dat:

  • a. niet in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de ter plaatse geldende milieucategorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  • b. in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de ter plaatse geldende milieucategorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  • c. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de ter plaatse geldende milieucategorieën meer milieuhinder veroorzaakt.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat:

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke en sociale activiteiten;
  • b. zalenverhuur;
  • c. horecacategorie 2a, met uitzondering van hotel en pension;
  • d. horecacategorie 2b;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • 1. bergingen en andere nevenruimten;
  • 2. (ontsluitings)wegen;
  • 3. tuinen, erven en terreinen;
  • 4. speelvoorzieningen;
  • 5. fietsenstallingen;
  • 6. parkeervoorzieningen;
  • 7. groenvoorzieningen;
  • 8. bergbezinkbassins;
  • 9. water en voorzieningen voor de waterhuishouding op perceelsniveau.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. maximum bebouwingspercentage: 100% van het bouwvlak, tenzij anders is aangegeven met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • c. maximale goot- en bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de openbare weg: 1 meter;
  • b. maximum bouwhoogte voor overige erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • c. maximum bouwhoogte speeltoestellen: 3 meter;
  • d. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 3 meter;
  • e. maximum bouwhoogte vlaggenmast: 6 meter.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen (beplanting, plantsoenen, en andere groenvoorzieningen);

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • 1. voet- en fietspaden;
  • 2. fietsenstallingen;
  • 3. parkeervoorzieningen;
  • 4. speelvoorzieningen;
  • 5. bergbezinkbassins;
  • 6. afvalcontainers;
  • 7. plein(en);
  • 8. straatmeubilair
  • 9. geluidscherm;
  • 10. water en voorzieningen voor de waterhuishouding op perceelsniveau.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte straatmeubilair: 3 meter;
  • b. maximum bouwhoogte speeltoestellen: 3 meter;
  • c. maximum bouwhoogte geluidscherm: 10 meter;
  • d. maximum bouwhoogte bouwwerken overige gebouwen zijnde: 3 meter.
6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.2 te wijzigen.

Artikel 7 Kantoor

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. zelfstandige kantoor(ruimte) en praktijkruimte:

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • 1. tuinen, erven en terreinen;
  • 2. groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

7.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. maximum bebouwingspercentage: 100% van het bouwvlak;
  • c. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de openbare weg: 1 meter;
  • b. maximum bouwhoogte voor overige erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • c. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 3 meter.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' is een begraafplaats toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dienstwoning' is een parochiewoning ten behoeve van de huisvesting van erediensten en aanverwante religieuze zaken toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'woning' is een woning toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een nutsvoorziening toegestaan;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • 1. bergingen en andere nevenruimten;
  • 2. (ontsluitings)wegen;
  • 3. tuinen, erven en terreinen;
  • 4. speelvoorzieningen;
  • 5. fietsenstallingen;
  • 6. parkeervoorzieningen;
  • 7. groenvoorzieningen;
  • 8. water en voorzieningen voor de waterhuishouding op perceelsniveau.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

8.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. maximum bebouwingspercentage: 100% van het bouwvlak, tenzij anders is aangegeven met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • c. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. maximale goot- en bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de openbare weg: 1 meter;
  • b. maximum bouwhoogte voor overige erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
  • c. maximum bouwhoogte speeltoestellen: 4 meter;
  • d. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 3 meter.

Artikel 9 Recreatie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' zijn volkstuinen toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie -
  • c. ' is een speelterrein toegestaan;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • 1. erven en terreinen;
  • 2. speelvoorzieningen;
  • 3. fietsenstallingen;
  • 4. groenvoorzieningen;
  • 5. water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

9.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. maximum bebouwingspercentage: 5% van het bouwvlak;
  • b. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. in afwijking van het gestelde onder a en b zijn ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' uitsluitend bergkasten en hobbykassen toegestaan met een gezamenlijk grondoppervlak van 8 m² en een maximum bouwhoogte van 2,5 meter per volkstuin.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte speeltoestellen: 4 meter;
  • b. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.

Artikel 10 Sport

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvelden, waaronder voetbalvelden en tennisbanen, inclusief bijbehorende voorzieningen als een clubgebouw met een kantine, kleedruimten, tribune, fietsenstallingen bergingen en andere nevenruimten;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • 1. erven;
  • 2. parkeervoorzieningen;
  • 3. fietsenstallingen;
  • 4. (ontsluitings)wegen;
  • 5. nutsvoorzieningen;
  • 6. groenvoorzieningen
  • 7. geluidscherm;
  • 8. water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

10.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. maximum bebouwingspercentage: 10% van het bouwvlak;
  • b. maximum bouwhoogte: 7 meter;
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte lichtmasten: 12 meter;
  • b. met inachtneming van het bepaalde onder a, mogen ter plaaste van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - verlichting' uitsluitend lichtmasten worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de verticale verlichtingssterke mag niet meer dan 10 lux bedragen;
    • 2. de armatuurlichtsterke mag niet meer dan 10.0000 candela bedragen.
  • c. maximum bouwhoogte hekwerken: 5 meter;
  • d. maximum bouwhoogte speeltoestellen: 4 meter;
  • e. maximum bouwhoogte geluidscherm: 10 meter;
  • f. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.

10.2.4 Nadere eisen

Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van de in 10.2.3 sub b bedoelde lichtmasten, ten einde onevenredige schade aan de belangen van aan- en omwonenden te voorkomen.

10.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat:

  • a. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.2 te wijzigen.
  • b. de gronden ter plaatse van de bestemming 'Sport' te wijzigen ten behoeve van de aanleg van een waterleiding met bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat de bestaande waterleidingen, zoals aangeduid met de bestemming 'Leiding - Water' zal komen te vervallen.

Artikel 11 Tuin

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • 1. water;
  • 2. toegangswegen en paden behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen bedraagt 1 meter;
  • b. maximum bouwhoogte tuinmeubilair: 2.5 meter.
11.2.3 Aanbouw voorerfgebied

Een uit-of aanbouw aan de gevel, erkers en luifels ter plaatse van de aangrenzende gevel binnen de bestemming 'Wonen' (het voorerfgebied) is toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. diepte niet meer dan 1,5 m, waarbij tenminste 1 m tuindiepte dient te resteren;
  • b. de breedte ten hoogste 40% van de gevelbreedte of de volle breedte van het bestaande raamkozijn bedraagt;
  • c. niet hoger dan:
    • 1. 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van het bijbehorende hoofdgebouw met een maximum van 4 meter, of;
    • 2. het hoofdgebouw;
    • 3. één bouwlaag;
  • d. de voorgevelrooilijn (van de achtergelegen bebouwing) niet wordt overschreden.
  • e. het is niet toegestaan het dak van aan- en uitbouwen te gebruiken voor een balkon/terras; het inrichten als zodanig is niet toegestaan.

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • 1. wegen;
  • 2. fiets- en voetpaden;
  • 3. fietsenstallingen;
  • 4. parkeerplaatsen;
  • 5. bergbezinkbassins;
  • 6. speelvoorzieningen;
  • 7. straatmeubilair;
  • 8. groenvoorzieningen;
  • 9. water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte straatmeubilair: 3 meter;
  • b. maximum bouwhoogte speeltoestellen: 3 meter;
  • c. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 3 meter.

Artikel 13 Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • 1. (natuurvriendelijke) oevers;
  • 2. (duiker-) bruggen;
  • 3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • 4. groenvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

13.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen met aan-huis-gebonden beroepen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel in de eerste bouwlaag toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca van categorie 2a' is naast wonen tevens horecacategorie 2a in de eerste bouwlaag toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca van categorie 2b' is naast wonen tevens horecacategorie 2b in de eerste bouwlaag toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' is naast wonen tevens consumentverzorgende dienstverlening in de eerste bouwlaag toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'garages' zijn garages toegestaan;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • 1. tuinen en erven;
  • 2. parkeervoorzieningen;
  • 3. nutsvoorzieningen;
  • 4. groenvoorzieningen;
  • 5. water en voorzieningen voor de waterhuishouding op perceelsniveau.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

14.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn alleen toegestaan binnen de bouwvlakken;
  • b. maximum bebouwingspercentage: 100% van het bouwvlak;
  • c. maximum goothoogte: zoals met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' staat aangegeven;
  • d. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' staat aangegeven;
  • e. maximum aantal woningen of wooneenheden per bouwvlak: zoals met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' staat aangegeven.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte erfafscheidingen: 2 meter;
  • b. maximum bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.
14.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 14.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning, waarbij geldt dat:
    • 1. ten behoeve van het beroep en/of de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 2. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' mag de maximale vloeroppervlakte van het horecabedrijf ten hoogste 80 m² bedragen.

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor rioolpersleidingen met bijbehorende voorzieningen.

15.2 Bouwregels

op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden geldt:

  • a. ten behoeve van de leiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de overige samenhangende bestemmingen mag slechts worden gebouwd, indien en voor zover met de belangen van de leiding rekening wordt gehouden;
  • c. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van de overige samenhangende bestemmingen te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Verbod

het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en graafwerkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • b. het bodem verlagen, afgraven of ophogen van de grond;
  • c. het beplanten van gronden met diepwortelende beplanting;
  • d. het indrijven van voorwerpen.

de werken of werkzaamheden als bedoeld onder a t/m d zijn slechts toegestaan, indien en voor zover het leidingenbelang hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

15.3.2 Geen vergunning vereist

de onder lid 15.3.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die:

  • a. normaal onderhoud en normaal beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. werkzaamheden als bedoeld in lid 15 .3.1 onder d betreffen en die op de diepte van de ligging van de leiding(en) van ondergeschikte betekenis moeten worden geacht.

Artikel 16 Leiding - Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor waterleidingen met bijbehorende voorzieningen.

16.2 Bouwregels

op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden geldt:

  • a. ten behoeve van de leiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de overige samenhangende bestemmingen mag slechts worden gebouwd, indien en voor zover met de belangen van de leiding rekening wordt gehouden;
  • c. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van de overige samenhangende bestemmingen te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Verbod

het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en graafwerkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • b. het bodem verlagen, afgraven of ophogen van de grond;
  • c. het beplanten van gronden met diepwortelende beplanting;
  • d. het indrijven van voorwerpen.

de werken of werkzaamheden als bedoeld onder a t/m d zijn slechts toegestaan, indien en voor zover het leidingenbelang hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

16.3.2 Geen vergunning vereist

de onder lid 16.3.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die:

  • a. normaal onderhoud en normaal beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. werkzaamheden als bedoeld in lid 16.3.1 onder d betreffen en die op de diepte van de ligging van de leiding(en) van ondergeschikte betekenis moeten worden geacht.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1

17.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
  • b. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met uitzondering van de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

De aanvrager van een omgevingsvergunning: dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, indien de aanvraag betrekking leidt tot grondroerende werkzaamheden:

  • a. van 100 m² of meer en;
  • b. dieper dan 0,3 meter onder peil.
17.2.2 Uitzondering onderzoeksplicht

Het bepaalde in lid 17.2.1 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

17.2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan bouwplannen die voorzien in grondroerende werkzaamheden. Burgemeester en wethouders stellen, indien een Inventariserend veldonderzoek (IVO) daartoe aanleiding geeft, nadere eisen aan bouwplannen die kunnen strekken tot:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Verbodsregel

op en onder de in 17.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen over een oppervlakte van meer dan 100 m² in combinatie met werken op een diepte van 0,30 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  • b. het aanbrengen van drainage op een diepte van 0,30 meter of meer;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 0,30 meter of meer.
17.3.2 Uitzondering verbodsregel

een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 17.3.1 is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. het normale onderhoud van wegen, water, groenvoorzieningen en tuinen;
  • b. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  • d. indien uit archeologisch bureau-onderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
17.3.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning voor het aanleggen

de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

17.3.4 Onderzoeksplicht

de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien een inventariserend veldonderzoek (IVO) naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de betrokken gronden heeft plaatsgevonden en waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

17.3.5 Uitzondering onderzoeksplicht

het bepaalde in lid 17.3.4 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

17.3.6 Voorschriften omgevingsvergunning voor het aanleggen

aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 2

18.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
  • b. De bestemming 'Waarde - Archeologie 2' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met uitzondering van de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Algemeen

De aanvrager van een omgevingsvergunning:dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van het burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, indien de aanvraag betrekking leidt tot grondroerende werkzaamheden:

  • a. van 500 m² of meer en;
  • b. dieper dan 1,0 meter onder peil.
18.2.2 Uitzondering onderzoeksplicht

Het bepaalde in lid 18.2.1 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

18.2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan bouwplannen die voorzien in grondroerende werkzaamheden. Burgemeester en wethouders stellen, indien een Inventariserend veldonderzoek (IVO) daartoe aanleiding geeft, nadere eisen aan bouwplannen die kunnen strekken tot:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Verbodsregel

Op en onder de in 18.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen over een oppervlakte van meer dan 500 m² in combinatie met werken op een diepte van 1 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  • b. het aanbrengen van drainage op een diepte van 1 meter of meer;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 1 meter of meer.
18.3.2 Uitzondering verbodsregel

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 18.3.1 is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. het normale onderhoud van wegen, water, groenvoorzieningen en tuinen;
  • b. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  • d. indien uit archeologisch bureau-onderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
18.3.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning voor het aanleggen

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

18.3.4 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien een Inventariserend veldonderzoek (IVO) naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de betrokken gronden heeft plaatsgevonden en waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

18.3.5 Uitzondering onderzoeksplicht

Het bepaalde in lid 18.3.4 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

18.3.6 Voorschriften omgevingsvergunning voor het aanleggen

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 3

19.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
  • b. De bestemming 'Waarde - Archeologie 3' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met uitzondering van de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen

De aanvrager van een omgevingsvergunning: dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van het burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, indien de aanvraag betrekking leidt tot grondroerende werkzaamheden:

  • a. van 500 m² of meer en;
  • b. dieper dan 0,3 meter onder peil.
19.2.2 Uitzondering onderzoeksplicht

Het bepaalde in lid 19.2.1 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

19.2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan bouwplannen die voorzien in grondroerende werkzaamheden. Burgemeester en wethouders stellen, indien een Inventariserend veldonderzoek (IVO) daartoe aanleiding geeft, nadere eisen aan bouwplannen die kunnen strekken tot:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3.1 Verbodsregel

Op en onder de in 19.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen over een oppervlakte van meer dan 500 m² in combinatie met werken op een diepte van 0,30 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  • b. het aanbrengen van drainage op een diepte van 0,30 meter of meer;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 0,30 meter of meer.
19.3.2 Uitzondering verbodsregel

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van als bedoeld in 19.3.1 is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. het normale onderhoud van wegen, water, groenvoorzieningen en tuinen;
  • b. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  • d. indien uit archeologisch bureau-onderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
19.3.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning voor het aanleggen

De omgevingsvergunning voor het aanleggen kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

19.3.4 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien een Inventariserend veldonderzoek (IVO) naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de betrokken gronden heeft plaatsgevonden en waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

19.3.5 Uitzondering onderzoeksplicht

Het bepaalde in lid 19.3.4 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

19.3.6 Voorschriften omgevingsvergunning voor het aanleggen

aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie

20.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van cultuurhistorische waarden;

in de vorm van de gemeentelijke monumenten:

    • 1. Transformatorhuisje Regenvlietweg 49 (tekening nummer:10062423, d.d. 24-06-2010);
    • 2. Heilig-Hartkerk ter plaatse van de Beeklaan 13 (tekening nummer: O-BK-001, 23-07-2003);
    • 3. De Pastorie ter plaatse van de Beeklaan 14 (tekening nummer: O-BK-001, 23-07-2003).

in de vorm van een beeldbepalend object;

    • 1. Woning ter plaatste van de Regenvlietweg 3.
  • b. de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de andere bestemmingen.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen
  • a. op en onder de in lid 20.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming. Met inachtneming van de regels van de andere hier voorkomende bestemmingen mag tevens gebouwd worden ten behoeve van deze bestemmingen.
  • b. bij aanvragen om omgevingsvergunning winnen Burgemeester en wethouders advies in bij de monumentencommissie.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien de cultuurhistorische waarde direct daartoe aanleiding geeft, nadere eisen stellen aan bouwplannen die kunnen strekken tot:

  • a. de afmeting van de bouwwerken;
  • b. de situering van de bouwwerken;
  • c. de stedenbouwkundige samenhang.

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van waterkeringen, bijbehorende beschermingszone(s) en bij deze doeleinden behorende waterstaatkundige voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene bouwregels

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  • a. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  • b. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  • c. ten behoeve van funderingen mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  • d. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1,5 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een fietspad en 2,2 meter boven een voetpad, voorzover dit fietspad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter.
23.1 Ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.

Artikel 24 Algemene gebruiksregels

24.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

24.2 Gebruiksverbod

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 24.1 wordt in elk geval begrepen:

  • a. standplaats voor onderkomens, uitgezonderd caravans, kampeerwagens en tenten indien gelijktijdig niet meer dan één kampeerwagen en/of tent per bouwperceel wordt/worden geplaatst en deze niet voor bewoning wordt/worden gebruikt;
  • b. het opslaan van materialen en voorwerpen behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het al dan niet ten verkoop opslaan van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan noodzakelijk is voor het normale onderhoud van tuinen en andere onbebouwde terreinen en het onderhoud van watergangen;
  • e. het gebruik van de woning voor meer dan één huishouden;
  • f. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • g. het gebruiken als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • h. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting of voor (straat) prostitutie;
  • i. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als automatenhal/speelhal;
  • j. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als coffeeshop;
  • k. het gebruik of laten gebruiken van antennedragers, welke primair zijn opgericht voor het dragen van antennes voor reclamedoeleinden;

zulks met uitzondering van:

  • l. opslag van goederen op eigen perceel ten behoeve van de krachtens het plan toegestane bedrijfsvoering;
  • m. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen.
24.3 Doelmatigheidsbepaling

Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning in afwijking van het bepaalde in artikel 24.1 wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, zijn burgemeester en wethouders bevoegd in afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan een omgevingsvergunning te verlenen met dien verstande dat:

  • a. in het plangebied de volgende bebouwing wordt toegestaan:
    • 1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, reclameobjecten, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 2% van de oppervlakte van het totale plangebied wordt aangewend;
  • b. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  • c. de in de regels toegestane maximale maten, percentages en bouwhoogten met niet meer dan 10% wordt vergroot voor zover deze noodzakelijk zijn voor een correcte technische uitvoering en/of om te voldoen aan wettelijke regelingen;
  • d. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan in bedoeld in c, met ten hoogste:
    • 1. 5 meter worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen;
    • 2. 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten;
    • 3. de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, bordessen, luifels, buitentrappen en andere ondergeschikte delen van gebouwen.

Artikel 26 Algemene aanduidingsregels

26.1 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat:

  • a. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen ten behoeve van de aanleg van een rioolpersleiding, met dien verstande dat de bestaande rioolpersleiding, zoals aangeduid met de bestemming 'Leiding - Riool' zal komen te vervallen.

26.2 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat:

  • a. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen in de bestemming Water ten behoeve van de hydrologische bufferzone met dien verstande dat:
    • 1. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden in eigendom zijn overgedragen aan de waterbeheerder / terreinbeherende instantie;
    • 2. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van een randsloot met een breedte van maximaal 10 meter.

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat:

Artikel 28 Overige regels

28.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  • b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • c. de ruimte tussen bouwwerken;
28.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 29 Overgangsrecht

29.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
29.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 30 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:regels van het bestemmingsplan De Zilk.